Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 januari 2016, nr. 2016-0000054570 tot wijziging van de Regeling rechtspositie burgemeesters, de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning, de Regeling rechtspositie wethouders en de Regeling rechtspositie gedeputeerden in verband met enige wijzigingen in de verhuis-, reis-en pensionkostenregelingen

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 31 en 32 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, 8 van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 22 en 23 van het Rechtspositiebesluit wethouders en 18 en 19 van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling rechtspositie burgemeesters wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, derde en vierde lid, komen te luiden:

  • 3. Het recht op een verhuiskostenvergoeding vervalt indien de burgemeester niet binnen drie jaar is verhuisd.

  • 4. Indien de waarnemend burgemeester in verband met zijn benoeming naar de gemeente verhuist waar hij is benoemd, heeft hij recht op een verhuiskostenvergoeding.

B

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Indien zijn verhuizing leidt tot dubbele woonlasten ontvangt de burgemeester in aanvulling op de verhuiskostenvergoeding, bedoeld in artikel 3, een tegemoetkoming in de kosten van dubbele woonlasten gedurende ten hoogste drie jaar na zijn benoeming, op voorwaarde dat hij in de gemeente is ingeschreven in de basisregistratie personen.

  • 2 De tegemoetkoming bestaat uit het bedrag van de gemaakte kosten van huisvesting en bedraagt ten hoogste 18% van de bezoldiging.

2. In het derde lid, onderdeel c, wordt ‘een ambtswoning’ vervangen door: een door de gemeente ter beschikking gestelde woonvoorziening, waaronder begrepen een ambtswoning.

3. In het vierde lid vervalt de zinsnede:, maar niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de tegemoetkoming wordt aangevraagd,.

4. Het vijfde tot en met zevende lid komen te luiden:

  • 5. De tegemoetkoming wordt slechts verleend indien:

    • a. de burgemeester binnen drie jaar na zijn benoeming een woning huurt of koopt in de gemeente waar hij is benoemd, dan wel een door de gemeente ter beschikking gestelde woonvoorziening betrekt, waaronder begrepen een ambtswoning; én

    • b. de woning waar de burgemeester ten tijde van zijn benoeming woonde, voor een ieder kenbaar te koop staat en er, nadat eventuele huurinkomsten uit die woning in mindering zijn gebracht op de rente over de schulden ter verwerving van die woning, een bedrag resteert dat voor zijn rekening komt.

  • 6. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de tegemoetkoming worden door de gemeente aan de burgemeester vergoed.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op de benoemde waarnemend burgemeester.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. De vergoeding voor reis- en pensionkosten, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, bedraagt voor de periode dat aan de burgemeester ontheffing van de verplichting om zijn werkelijke woonplaats in de gemeente te hebben is verleend:

    • a. per maand het bedrag van de gemaakte pensionkosten doch ten hoogste 18% van de bezoldiging;

    • b. voor reiskosten tussen de woonplaats en de plaats van verblijf:

      • 1°. de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer;

      • 2°. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

  • 2. Indien geen aanspraak wordt gemaakt op een vergoeding van pensionkosten, bedraagt de vergoeding voor het reizen tussen de woonplaats en de gemeente:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

  • 3. Onder gemaakte pensionkosten worden verstaan de kosten die de burgemeester maakt voor tijdelijke huisvesting in de gemeente waarin hij is benoemd. In deze kosten zijn begrepen de kosten van elektriciteit, gas en water, maar niet de kosten die in rekening worden gebracht voor overige diensten of zaken.

  • 4. Onder de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer worden verstaan de kosten van voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of via een geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel met een veerpont of een veerboot.

  • 5. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de vergoeding voor pensionkosten worden door de gemeente aan de burgemeester vergoed.

  • 6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de benoemde waarnemend burgemeester.

D

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

  • 1. Indien een burgemeester of een waarnemend burgemeester recht heeft op een vergoeding van pensionkosten kan hij de reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waar hij ten tijde van zijn benoeming woonde, ten laste brengen van de gemeente. Deze vergoeding bedraagt:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

  • 2. Indien een burgemeester voor de woning waar hij ten tijde van zijn benoeming woonde, kan hij de reiskosten voor één bezoek per week aan die woning ten laste brengen van de gemeente. Deze vergoeding bedraagt:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

E

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. De vergoeding van kosten voor woon- werkverkeer, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, bedraagt:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer als bedoeld in artikel 4, vierde lid;

    • b. bij gebruik van een eigen personenauto een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

  • 2. De vergoeding van kosten voor woon- werkverkeer wordt uitsluitend toegekend indien de burgemeester is ingeschreven in de basisregistratie personen in de gemeente waarin hij is benoemd, of in het geval hem ontheffing van de verplichting om zijn werkelijke woonplaats in de gemeente te hebben is verleend voor ten hoogste de duur van die periode.

  • 3. De waarnemend burgemeester heeft recht op een vergoeding van de kosten voor woon-werkverkeer.

  • 4. De waarnemend burgemeester die op 31 januari 2016 in functie is, behoudt de vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer op basis van artikel 5 zoals dat luidde op 31 januari 2016.

ARTIKEL II

De Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, derde en vierde lid, komen te luiden:

  • 3. Het recht op de verhuiskostenvergoeding vervalt indien de commissaris niet binnen drie jaar is verhuisd.

  • 4. Indien de waarnemend commissaris in verband met zijn benoeming naar een gemeente in de provincie verhuist, heeft hij recht op een verhuiskostenvergoeding.

B

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Indien zijn verhuizing leidt tot dubbele woonlasten ontvangt de commissaris in aanvulling op de verhuiskostenvergoeding, bedoeld in artikel 3, een tegemoetkoming in de kosten van dubbele woonlasten gedurende ten hoogste drie jaar na zijn benoeming, op voorwaarde dat hij in een gemeente in de provincie is ingeschreven in de basisregistratie personen.

  • 2. De tegemoetkoming bestaat uit het bedrag van de gemaakte kosten van huisvesting en bedraagt ten hoogste 18% van de bezoldiging.

2. In het derde lid, onderdeel c, wordt ‘een ambtswoning’ vervangen door: een door de provincie ter beschikking gestelde woonvoorziening, waaronder begrepen een ambtswoning.

3. In het vierde lid vervalt de zinsnede:, maar niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de tegemoetkoming wordt aangevraagd,.

4. Het vijfde tot en met zevende lid komen te luiden:

  • 5. De tegemoetkoming wordt slechts verleend indien:

    • a. de commissaris binnen drie jaar na zijn benoeming een woning huurt of koopt in de provincie dan wel een door de provincie ter beschikking gestelde woonvoorziening betrekt, waaronder begrepen een ambtswoning; én

    • b. de woning waar de commissaris ten tijde van zijn benoeming woonde, voor een ieder kenbaar te koop staat en er, nadat eventuele huurinkomsten uit die woning in mindering zijn gebracht op de rente over de schulden ter verwerving van die woning, een bedrag resteert dat voor zijn rekening komt.

  • 6. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de tegemoetkoming worden door de provincie aan de commissaris vergoed.

  • 7. Dit artikel is niet van overeenkomstige toepassing op de benoemde waarnemend commissaris.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Voor een vergoeding voor reis- en pensionkosten als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit commissarissen, komt de commissaris in aanmerking als hij nog niet in een gemeente in de provincie waar hij is benoemd, in de basisregistratie personen is ingeschreven. De vergoeding bedraagt:

    • a. per maand het bedrag van de gemaakte pensionkosten doch ten hoogste 18% van de bezoldiging;

    • b. voor reiskosten tussen de woonplaats en de plaats van verblijf:

      • 1°. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer,

      • 2°. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

  • 2. Indien geen aanspraak wordt gemaakt op een vergoeding van pensionkosten, bedraagt de vergoeding voor het reizen tussen de woonplaats en de gemeente waar hij werkt:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van eigen vervoer, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

  • 3. Onder gemaakte pensionkosten worden verstaan de kosten voor tijdelijke huisvesting in de provincie waarin hij is benoemd. In deze kosten zijn begrepen de kosten van elektriciteit, gas en water, maar niet de kosten die in rekening worden gebracht voor overige diensten of zaken.

  • 4. Onder de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer worden verstaan de kosten van voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of via een geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel met een veerpont of een veerboot.

  • 5. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de vergoeding voor pensionkosten worden door de provincie aan de commissaris vergoed.

  • 6. Dit artikel is van toepassing op de benoemde waarnemend commissaris.

D

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

  • 1. Indien een commissaris of een waarnemend commissaris recht heeft op een vergoeding van pensionkosten, kan hij de reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waar hij ten tijde van zijn benoeming woonde, ten laste brengen van de provincie. Deze vergoeding bedraagt:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

  • 2. Indien een commissaris een tegemoetkoming voor dubbele woonlasten ontvangt voor de woning waar hij ten tijde van zijn benoeming woonde, kan hij de reiskosten voor één bezoek per week aan die woning ten laste brengen van de provincie. Deze vergoeding bedraagt:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

ARTIKEL III

De Regeling rechtspositie wethouders wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, komen te luiden:

  • 1. Voor een vergoeding voor reis- en pensionkosten als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder a, van het Rechtspositiebesluit wethouders, komt de wethouder in aanmerking als hij nog niet in de gemeente waar hij is benoemd in de basisregistratie personen is ingeschreven. De vergoeding bedraagt:

    • a. een maandelijks bedrag van de gemaakte pensionkosten doch ten hoogste 18% van de bezoldiging;

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Onder gemaakte pensionkosten worden verstaan de kosten die de wethouder maakt voor tijdelijke huisvesting in de gemeente waarin hij is benoemd. In deze kosten zijn begrepen de kosten van elektriciteit, gas en water, maar niet de kosten die in rekening worden gebracht voor overige diensten of zaken.

3. Na het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de vergoeding voor pensionkosten worden door de gemeente aan de wethouder vergoed.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. Onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het eind van het eerste lid, onderdeel b, vervalt onderdeel c.

2. Na het tweede lid worden zes leden toegevoegd:

  • 3. Indien zijn verhuizing leidt tot dubbele woonlasten ontvangt de wethouder in aanvulling op de verhuiskostenvergoeding, bedoeld in het eerste lid, een tegemoetkoming in de kosten van dubbele woonlasten gedurende ten hoogste drie jaar na zijn benoeming, op voorwaarde dat hij in de gemeente is ingeschreven in de basisregistratie personen.

  • 4. De tegemoetkoming in de dubbele woonlasten bestaat uit het bedrag van de gemaakte kosten van huisvesting en bedraagt ten hoogste 18% van de bezoldiging.

  • 5. Onder de gemaakte kosten van de huisvesting worden verstaan:

    • a. het bedrag van de huur van de woning in de gemeente waar de wethouder is benoemd, vermeerderd met de kosten voor elektriciteit, gas en water;

    • b. de rente van schulden ter verwerving van de woning in de gemeente waar de wethouder is benoemd, vermeerderd met de kosten voor elektriciteit, gas en water; of

    • c. de kosten van een door die gemeente ter beschikking gestelde woonvoorziening, vermeerderd met de kosten voor elektriciteit, gas en water.

  • 6. De tegemoetkoming gaat in op de eerste dag van de maand na de benoeming waarop de dubbele woonlasten ontstaan en eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de woning waar de wethouder ten tijde van zijn benoeming woonde, is verkocht, of na afloop van de in het derde lid genoemde maximale duur. De datum van verkoop wordt bepaald op de dag dat de akte betreffende de overdracht van de woning bij de notaris is gepasseerd.

  • 7. De tegemoetkoming wordt slechts verleend indien:

    • a. de wethouder binnen drie jaar na zijn benoeming een woning huurt of koopt in de gemeente waarin hij is benoemd; en

    • b. de woning waar de wethouder ten tijde van zijn benoeming woonde, voor een ieder kenbaar te koop staat en er, nadat eventuele huurinkomsten uit die woning in mindering zijn gebracht op de rente over de schulden ter verwerving van die woning, een bedrag resteert dat voor zijn rekening komt.

  • 8. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de tegemoetkoming worden door de gemeente vergoed aan de wethouder.

C

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

Indien een wethouder een vergoeding voor pensionkosten of een tegemoetkoming voor dubbele woonlasten ontvangt, kan hij de reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waar hij ten tijde van zijn benoeming woonde, ten laste brengen van de gemeente. Deze vergoeding bedraagt:

  • a. de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer;

  • b. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

ARTIKEL IV

De Regeling rechtspositie gedeputeerden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid aanhef en onderdeel a, komen te luiden:

  • 1. Voor een vergoeding voor reis- en pensionkosten als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder a, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, komt de gedeputeerde in aanmerking, als hij nog niet in een gemeente in de provincie waar hij is benoemd, in de basisregistratie personen is ingeschreven. De vergoeding betreft:

    • a. een maandelijks bedrag van de gemaakte pensionkosten doch ten hoogste 18% van de bezoldiging;

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Onder gemaakte pensionkosten worden verstaan de kosten die de gedeputeerde maakt voor tijdelijke huisvesting. In deze kosten zijn begrepen de kosten van elektriciteit, gas en water, maar niet de kosten die in rekening worden gebracht voor overige diensten of zaken.

3. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de vergoeding voor pensionkosten worden door de provincie aan de gedeputeerde vergoed.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het eind van het eerste lid, onderdeel b, vervalt onderdeel c.

2. Na het tweede lid worden zes leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien zijn verhuizing leidt tot dubbele woonlasten ontvangt de gedeputeerde in aanvulling op de verhuiskostenvergoeding, bedoeld in het eerste lid een tegemoetkoming in de kosten van dubbele woonlasten voor de duur van ten hoogste drie jaar na zijn benoeming, op voorwaarde dat hij in een gemeente in de provincie is ingeschreven in de basisregistratie personen.

  • 4. De tegemoetkoming in de dubbele woonlasten bestaat uit het bedrag van de gemaakte kosten van huisvesting en bedraagt ten hoogste 18% van de bezoldiging.

  • 5. Onder de gemaakte kosten van huisvesting worden verstaan:

    • a. het bedrag van de huur van de woning in een gemeente in de provincie waar de gedeputeerde is benoemd, vermeerderd met de kosten voor elektriciteit, gas en water;

    • b. de rente van schulden ter verwerving van de woning in een gemeente in de provincie waar de gedeputeerde is benoemd, vermeerderd met de kosten voor elektriciteit, gas en water; of

    • c. de kosten van een door die provincie ter beschikking gestelde woonvoorziening, vermeerderd met de kosten voor elektriciteit, gas en water.

  • 6. De tegemoetkoming gaat in op de eerste dag van de maand na de benoeming waarop de dubbele woonlasten ontstaan en eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de woning waar de gedeputeerde ten tijde van zijn benoeming woonde, is verkocht, of na afloop van de in het derde lid genoemde maximale duur. De datum van verkoop wordt bepaald op de dag dat de akte betreffende de overdracht van de woning bij de notaris is gepasseerd.

  • 7. De tegemoetkoming wordt slechts verleend indien:

    • a. de gedeputeerde binnen drie jaar na zijn benoeming een woning huurt of koopt in de gemeente waarin hij is benoemd; en

    • b. de woning waar de gedeputeerde ten tijde van zijn benoeming woonde, voor een ieder kenbaar te koop staat en er, nadat eventuele huurinkomsten uit die woning in mindering zijn gebracht op de rente over de schulden ter verwerving van die woning, een bedrag resteert dat voor zijn rekening komt.

  • 8. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de tegemoetkoming worden door de provincie vergoed aan de gedeputeerde.

C

Na artikel 4a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4b

Indien een gedeputeerde een vergoeding voor pensionkosten of een tegemoetkoming voor dubbele woonlasten ontvangt, kan hij de reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waar hij ten tijde van zijn benoeming woonde, ten laste brengen van de provincie. Deze vergoeding bedraagt:

  • a. de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer;

  • b. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

ARTIKEL V

Deze regeling treedt in werking op 1 februari 2016. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst wordt uitgegeven na 1 februari 2016, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met 1 februari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Bij de wet van 4 november 2015 tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen) (Stb. 2015, 426) is de ontheffingsregeling met betrekking tot het woonplaatsvereiste van de burgemeester in artikel 71 van de Gemeentewet verruimd. Deze wet treedt op 1 februari 2016 in werking. De ontheffing die bij de benoeming door de raad voor een jaar wordt verleend, kan nu in bijzondere omstandigheden door de commissaris van de Koning, de raad gehoord, twee maal met een jaar worden verlengd.

Deze wetswijziging noodzaakt tot aanpassing van de rechtspositionele voorzieningen waarmee de gemeente de burgemeester in het kader van zijn of haar verhuizing naar de gemeente waar betrokkene is benoemd1, kan ondersteunen. Dat zijn de zogenaamde huisvestingsvoorzieningen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om te komen tot een eenvoudiger uitvoerbare regeling van die huisvestingsvoorzieningen, met meer ruimte voor maatwerk voor gemeente en burgemeester. In de nieuwe regeling is de aard van de huisvesting (koop, huur, ambtswoning, tijdelijk of definitief) niet meer bepalend voor (de hoogte van) de financiële ondersteuning door de gemeente. De (hoogte van de) financiële ondersteuning is nu zoveel mogelijk gelijk getrokken.

De wijzigingen in de huisvestingsvoorzieningen en enkele andere voorzieningen die daarmee verband houden, beperken zich niet tot de voorzieningen voor burgemeesters. In het kader van het streven naar harmonisering en modernisering van de rechtsposities van de decentrale politieke ambtsdragers, zijn ook de huisvestingsvoorzieningen voor commissarissen van de Koning en van gedeputeerden en wethouders gewijzigd.

In het navolgende wordt ingegaan op de wijzigingen die per 1 februari 2016 gelden voor achtereenvolgens de burgemeesters (paragraaf 2), de commissarissen van de Koning (paragraaf 3), de benoemde waarnemend burgemeester of commissaris (paragraaf 4) en de wethouders en gedeputeerden (paragraaf 5).

2. Wijzigingen voor burgemeesters 2

Het doel van de woonplicht is dat de burgemeester zo snel mogelijk ingezetene worden in de nieuwe gemeente. Ingezetenschap blijkt uit de inschrijving in de basisregistratie personen. De ontheffing door de raad, en de eventuele verlenging daarvan door de commissaris, is uitsluitend van belang voor de burgemeester die zich nog niet heeft ingeschreven in de nieuwe gemeente en daardoor nog niet heeft voldaan aan zijn woonplicht (artikel 3).

2.1 Tegemoetkoming dubbele woonlasten

Indien de burgemeester is verhuisd naar de gemeente en zich heeft ingeschreven in de basisregistratie personen dan is geen ontheffing (meer) nodig. De burgemeester kan door zijn verhuizing echter worden geconfronteerd met dubbele woonlasten.,

De regeling tegemoetkoming dubbele woonlasten wordt in artikel 3a, tweede lid, aangepast aan een maximum van de gemaakte kosten: deze worden vergoed tot een bedrag van 18% van de bezoldiging. Daarbij is de woonvorm (huur, koop of een door de gemeente ter beschikking gestelde woonvoorziening zoals een ambtswoning) niet relevant.

In de tweede plaats wordt deze regeling aangepast aan de periode van de ontheffing die nu tot ten hoogste drie jaar kan duren (artikel 3a, eerste lid). De tegemoetkoming van de gemaakte kosten gekoppeld aan die periode. Deze tegemoetkoming is dus afhankelijk van de verkoop van het oude huis, maar is maximaal drie jaar na de benoeming. Deze termijn is de periode die de wetgever (gezien de maximale termijn van ontheffing) redelijk heeft geacht waarbinnen van de burgemeester mag worden verwacht dat hij aan de woonplicht voldoet (artikel 3a, eerste lid).

Omdat is gebleken dat de eerdere regeling van de in de tijd voortschrijdende, stapsgewijze afbouw van de hoogte van het maximumpercentage van de tegemoetkoming niet hielp bij een snellere vestiging is daar nu van afgestapt. In de praktijk is gebleken dat het niet kunnen verkopen van het andere huis de oorzaak en daar hielp de afbouw niet aan.

In de derde plaats is aangepast dat het maximum van drie jaar geldt vanaf de benoeming, en niet zoals in de vroegere tegemoetkomingsregeling, vanaf het moment dat de dubbele woonlasten zijn ontstaan (artikel 3a, eerste lid).

In het kader van de vereenvoudiging is in de vierde plaats het vereiste geschrapt dat de tegemoetkoming niet eerder kan ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin de tegemoetkoming is aangevraagd (artikel 3a, derde lid).

Verder zijn de bodem (bezoldiging inwonersklasse 2) en het plafond (bezoldiging inwonersklasse 6) met betrekking tot de hoogte van de tegemoetkoming geschrapt (artikel 3a, tweede lid, oud). Het streven is immers naar een zo uniform mogelijke en eenvoudige uitvoering.

Ten aanzien van het begrip ‘dubbele woonlasten’ is een aanscherping doorgevoerd. Vroeger werden eventuele huurinkomsten ter zake van het huis in de oude gemeente niet betrokken in de toekenning van de tegemoetkoming. Bij nader inzien is dit ongewenst. Deze voorziening is er ter bestrijding van dubbele woonlasten. Daarom moet nu bij de beoordeling of daarvan sprake is niet alleen worden vastgesteld dat het huis in de oude gemeente te koop staat en dat betrokkene de lasten van de hypotheekrente draagt, maar ook in welke mate er, verrekend met die eventuele huurinkomsten ter zake van dat huis in de oude gemeente, daadwerkelijk sprake is van dubbele woonlasten (artikel 3, vijfde lid, onder b).

2.2 Reis- en pensionkostenregeling

Zolang de burgemeester niet is verhuisd en zich niet heeft ingeschreven in de basisregistratie personen, heeft hij een ontheffing nodig. De burgemeester kan tijdens de ontheffing een vorm van tijdelijke huisvesting betrekken in de nieuwe gemeente. Als tegemoetkoming voor de kosten van deze tijdelijke huisvesting geldt de zogenaamde reis- en pensionkostenregeling. De periode waarin de burgemeester gebruik kan maken van deze regeling, is ten hoogste de duur van de ontheffing (artikel 4, aanhef eerste lid).

De reiskostencomponent is niet gewijzigd, maar wat betreft de pensionkostenvergoeding is nu bepaald dat de burgemeester voor die kosten van tijdelijke huisvesting recht heeft op een vergoeding ter hoogte van de kosten daarvan, met een maximum van 18% netto van de bruto bezoldiging (artikel 4, eerste lid, onder a). Tijdelijke huisvesting betekent dat de woonvoorziening een overbruggingskarakter heeft. Voorbeelden daarvan zijn: hotel, appartement, vakantie-huis, Bed & Breakfast. Het kan ook een door de gemeente tijdelijk ter beschikking gestelde woonvoorziening betreffen (voor de tegemoetkoming in de woonkosten daarvan wordt verwezen naar paragraaf 2.3).

Daarmee is de oude maximering van de pensionkostenvergoeding op 90% van de gemaakte pensionkosten tot ten hoogte 50% bruto van de bezoldiging, losgelaten. Het nieuwe systeem beoogt te bereiken dat per individuele situatie de gemeente en de burgemeester in samenspraak bepalen welke mix van voorzieningen, gezien de specifieke omstandigheden, passend is. Daar past een uniforme hoogte van het bedrag van de huisvestingsvoorzieningen beter bij.

2.3 Ter beschikking gestelde woonvoorziening

Een door de gemeente ter beschikking gestelde woonvoorziening is gelijkgesteld met de ambtswoning (artikel 3a, tweede lid). Voor de ambtswoning gold al een regeling en die geldt nu ook voor andere ter beschikking gestelde woonvoorzieningen. In dat geval betaalt de burgemeester als woonkosten de werkelijke kosten (de economische huurwaarde) tot maximaal 18% netto van de bruto bezoldiging (artikel 3, tweede lid). Indien de economische waarde van de woning in het maatschappelijk verkeer op een hoger bedrag wordt vastgesteld dan 18% netto van de bruto bezoldiging, dan komt de eventuele belasting waarmee het bedrag van de economische huurwaarde de genoemde 18% te boven gaat, en derhalve door de fiscus wordt aangemerkt als loon in natura, ten laste van de gemeente (artikel 3, zesde lid).

Met deze gelijkstelling kan er, vaker dan tot nu toe, voor de gemeente aanleiding zijn om een woning (tijdelijk) ter beschikking te stellen aan de burgemeester. In dat geval worden de woonkosten voor de burgemeester namelijk gemaximeerd (de gemeente neemt immers eventuele meerkosten voor haar rekening). Ingeval van reguliere huur neemt de gemeente geen kosten over van de burgemeester. Omdat de gemeente moet besluiten of zij al dan niet een woning ter beschikking wil stellen, is er een specifiek afwegingsmoment ten aanzien van de voor de gemeente te nemen woonkosten.

Deze optie kan soelaas bieden bij gemeenten met een relatief klein aantal inwoners, waardoor de op dat inwonersaantal gebaseerde bezoldiging van de burgemeester relatief laag is, maar met veel dure (huur)huizen. Deze mogelijkheid van maatwerk zal naar verwachting een snellere vestiging kunnen bevorderen.

2.4 Verhuiskostenvergoeding

Voor de burgemeester was de periode waarbinnen hij of zij in aanmerking kon komen voor een verhuiskostenvergoeding gemaximeerd op twee jaar na de benoeming. Deze periode is nu gesteld op drie jaar na de benoeming (artikel 3a, eerste lid).

2.5 Reiskostenvergoeding naar het huis in de oude gemeente

Ingeval de burgemeester zich al gevestigd heeft in de nieuwe gemeente of als hij nog in een tijdelijke woonvoorziening in de nieuwe gemeente woont, en hij nog een huis in de oude gemeente heeft, dan kan de burgemeester en keer per week dat huis in de oude gemeente bezoeken. Dat kan zijn omdat zijn gezin daar nog verblijft; het kan zijn om zaken te regelen met betrekking tot de verkoop van het huis.

Als één van de instrumenten om de burgemeester tegemoet te kunnen komen als hij snel in de nieuwe gemeente is komen wonen, via vestiging of tijdelijk verblijf, is een grondslag geïntroduceerd die een retour eenmaal per week naar het huis waar hij eerder woonde, declarabel te maken. De vergoeding van deze kosten is conform de andere reiskostenvergoedingen: ter hoogte van de kosten van het openbaar vervoer of, bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer (artikel 4a).

De aanspraak is gekoppeld aan de verkoop van het huis in de oude gemeente met een maximumduur van drie jaar na de benoeming, indien er sprake is van inschrijving in de basisregistratie personen in de nieuwe gemeente. Zolang er nog geen sprake is van definitieve vestiging in de nieuwe gemeente is de aanspraak gekoppeld aan de duur van de ontheffing.

2.6 Vergoeding woon-werkverkeer

De maximale termijn waarin recht bestaat op de vergoeding woon-werkverkeer is in overeenstemming gebracht met de gewijzigde wettelijke termijn van ten hoogste drie jaar waarvoor ontheffing van de woonplicht kan worden verleend (artikel 5, tweede lid).

3. Wijzigingen voor commissarissen van de Koning3

Vanuit overwegingen van harmonisering en modernisering gaan de wijzigingen in de voorzieningen voor de burgemeesters waar mogelijk ook gelden voor de commissarissen. De commissaris bevindt zich namelijk in een vergelijkbare positie als de burgemeester. Ook voor de commissaris geldt een woonplicht, met dien verstande dat er voor hem géén ontheffingsmogelijkheid bestaat: de commissaris moet direct in de provincie woonachtig zijn. Dit heeft geen effect op de tegemoetkoming dubbele woonlasten, op de ter beschikking stelling van een woonvoorziening door de provincie of op de verhuiskostenvergoeding. Het heeft echter wel effect op de reis- en pensionkostenvergoeding en op de aan de pensionkostenvergoeding gekoppelde reiskostenvergoeding naar het voormalige woonhuis. Deze vergoedingen zijn immers verbonden aan een ontheffingsmogelijkheid die er voor de commissaris niet is.

Uit redelijkheidsoverwegingen wordt de commissaris in de praktijk een korte termijn gegund waarin betrokkene aanspraak kan maken op een reis- en pensionkostenvergoeding. Wel is duidelijk dat die termijn zo kort mogelijk moet zijn (artikelen 4 en 4a).

4. Waarnemend burgemeesters en waarnemend commissarissen

De waarnemend burgemeester bedoeld in deze regeling, is de burgemeester die door de commissaris van de Koning als waarnemer is benoemd op grond van artikel 78, eerste lid, van de Gemeentewet. Voor de waarnemer geldt geen woonplicht en dus ook geen ontheffing. Hetzelfde geldt voor de waarnemend commissaris die door de minister van BZK is benoemd op grond van artikel 76, eerste lid, Provinciewet.

Geëxpliciteerd is dat de waarnemend burgemeester en de waarnemend commissaris geen aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming dubbele woonlasten (de artikelen 3a, zevende lid, van beide regelingen). Aangezien er geen sprake is van een woonplicht die moet worden ondersteund, moet een eventuele vestiging in de nieuwe gemeente respectievelijk provincie als gevolg van deze benoeming worden aangemerkt als een persoonlijke keuze waarvan de kosten niet ten laste van de gemeente respectievelijk provincie hoeven te komen.

De waarnemend burgemeester is vergelijkbaar met de door de Kroon benoemde burgemeester met een (tijdelijke) ontheffing van de woonplicht. Daarom is het logisch dat de waarnemend burgemeester dezelfde aanspraak heeft op de reis- en pensionkostenvergoeding, de daaraan gekoppelde reiskostenvergoeding naar het huis in de oude gemeente, de verhuiskostenvergoeding, en de vergoeding woon-werkverkeer. Het specifieke karakter van de waarneming komt tot uitdrukking in het feit dat deze aanspraken gelden tijdens de duur van de waarneming. Voor de reis- en pensionkostenvergoeding, de verhuiskostenvergoeding en de vergoeding woon-werkverkeer was dit al zo, maar dit is verduidelijkt. Gezien de koppeling aan de reis- en pensionkostenvergoeding is dat nu ook bepaald voor de reiskostenvergoeding naar het huis in de oude gemeente. Dit geldt ook voor de waarnemend commissaris (de artikelen 4a eerste lid, van beide regelingen). Genoemde vergelijkbaarheid met de Kroonbenoemde burgemeester die beschikt over een ontheffing betekent dat de uitzondering voor de waarnemend burgemeester wat betreft de vergoeding ingeval van het gebruik van een eigen personenauto voor woon-werkverkeer, komt te vervallen.

De waarnemend burgemeester zal dus voortaan € 0,15 per afgelegde kilometer kunnen declareren en niet langer € 0,28 per afgelegde kilometer. Dit bedrag van € 0,28 is namelijk niet meer te rechtvaardigen nu voor de waarnemend burgemeester sinds 1 juli 2014 vrijwel het gehele Rechtspositiebesluit burgemeesters geldt. De enige uitzonderingen zijn bepalingen die zich vanwege de eigen aard van het waarnemerschap minder lenen voor harmonisatie. Een voorbeeld daarvan is dat de plicht om de neveninkomsten te verrekenen, niet op de waarnemend burgemeester van toepassing is. Een ander voorbeeld is dat de waarnemer geen aanspraak kan maken op de tegemoetkoming dubbele woonlasten (hoewel dit materieel geen probleem is vanwege de aanspraak op een reis- en pensionkostenvergoeding gedurende de gehele waarnemingsperiode).

Er geldt wel overgangsrecht. De waarnemend burgemeester die als zodanig is benoemd vóór 1 februari 2016, behoudt voor de duur van die waarneming de aanspraak op de vergoeding ingeval van het gebruik van een eigen personenauto voor woon-werkverkeer ter hoogte van € 0,28 per afgelegde kilometer (artikel 5, vierde lid).

5. Wijzigingen voor wethouders en gedeputeerden

Voor wethouders en gedeputeerden is de tegemoetkomingsregeling dubbele woonlasten nieuw. Weliswaar is hun woonplicht anders vormgegeven dan die van de burgemeester, maar ook voor hen geldt als uitgangspunt dat zij zich zo snel mogelijk vestigen in de gemeente of provincie waarin zij zijn benoemd. Gezien de beoogde harmonisering en modernisering van de verschillende rechtsposities is het dan niet redelijk om de dubbele woonlasten die zijn ontstaan door het willen voldoen aan die woonplicht, voor rekening te laten van betrokkene. Daarom kunnen wethouders en gedeputeerden die zich daadwerkelijk vestigen in de nieuwe gemeente of provincie en die daardoor worden geconfronteerd met dubbele woonlasten, aanspraak maken op de tegemoetkomingsregeling dubbele woonlasten (artikel 2).

De periode waarin betrokkene recht heeft op deze tegemoetkoming is afhankelijk van de verkoop van het huis in de oude gemeente, maar is maximaal drie jaar na de benoeming. Voor deze maximale termijn is aangesloten bij de maximale termijn die de wetgever (gezien de termijn van ontheffing) redelijk heeft geacht voor de burgemeester.

Deze regeling komt in de plaats voor de vergoeding van de kosten in verband met dubbele woonlasten tot maximaal € 272,27 per maand gedurende een periode van maximaal vier maanden.

Vanwege dezelfde overwegingen als voor de burgemeester is nu bepaald dat de wethouder of gedeputeerde voor de kosten van tijdelijke huisvesting recht heeft op een vergoeding ter hoogte van de kosten daarvan, met een maximum van 18% netto van de bruto bezoldiging (artikel 2, vierde lid).

Aangezien de wethouders en de gedeputeerden gezien hun woonplicht aanspraak hebben gekregen op een tegemoetkoming dubbele woonlasten en een pensionkosten-vergoeding, ligt het voor de hand dat zij evenzeer recht kunnen doen gelden op de reiskostenvergoeding naar het huis in de oude gemeente (artikelen 4a van beide regelingen).

6. Financiële gevolgen

Het is heel lastig om aan te geven wat voor de individuele gemeente of provincie de kosten zullen zijn van deze aanpassingen, laat staan of deze kosten hoger zullen zijn dan vroeger. De omstandigheden van het geval zijn namelijk sterk bepalend in de praktijk van huisvestingsvoorzieningen. De voorkeuren van de burgemeester, de voorkeuren van de gemeente, de eigenschappen van het huis in de oude gemeente, de economische omstandigheden, de mate van beschikbaarheid van betaalbare huisvesting in de nieuwe gemeente, de familieomstandigheden, de vraag of de commissaris (gehoord de raad) de situatie bijzonder genoeg oordeelt om de ontheffing te doen verlengen, de te overbruggen afstanden, de aanwezigheid van een ambtswoning of niet, het eigen vermogen van de burgemeester, de aanwezigheid van een werkende partner; het zijn allemaal omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de keuze welke huisvestingsvoorziening voor de desbetreffende burgemeester het meest aangewezen is.

Ook speelt in dit kader de situatie op de woningmarkt een grote rol. Zijn de economische omstandigheden zodanig dat het huis in de oude gemeente snel kan worden verkocht, dan is het beroep op de voorzieningen kort en zijn de kosten voor de gemeente of provincie laag. Duurt het langer voordat er sprake is van verkoop dan is het beroep op de voorziening en daarmee de kosten voor gemeente of provincie navenant hoger. Het systeem van de huisvestingsvoorzieningen ademt dus mee met de economie.

7. Consultatie

De conceptregeling is voorgelegd aan VNG en IPO en aan de beroepsgroepen van burgemeesters, commissarissen van de Koning, wethouders en gedeputeerden. Op 7 januari 2016 hebben zij verklaard zich te kunnen vinden in de conceptregeling.

Artikelsgewijs

Artikelen I en II, onderdeel A (Verhuiskostenvergoeding burgemeesters en commissarissen)

Voor de burgemeester en de commissaris was de periode waarbinnen hij of zij in aanmerking kon komen voor een verhuiskostenvergoeding gemaximeerd op twee jaar na de benoeming. Voor beiden is deze periode nu op drie jaar gesteld.

Artikelen I, II, III en IV, onderdelen B (Tegemoetkoming dubbele woonlasten burgemeesters, commissarissen, wethouders, gedeputeerden)

De tegemoetkomingsregeling dubbele woonlasten is geregeld in de artikelen 3a van de Regeling rechtspositie burgemeesters en van de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning en in de artikelen 2, vanaf het tweede lid, van de Regeling rechtspositie wethouders en van de Regeling rechtspositie gedeputeerden. In het navolgende wordt de regeling van de burgemeester toegelicht maar de regeling is voor alle vier de politieke ambtsdragers inhoudelijk dezelfde.

In het eerste lid is de periode waarin aanspraak gemaakt kan worden op een tegemoetkoming dubbele woonlasten op drie jaar gemaximeerd. Bovendien geldt de voorwaarde dat betrokkene zich heeft ingeschreven in de basisregistratie personen als ingezetene van de nieuwe gemeente.

Daarnaast is in dit lid geschrapt dat de duur van een eerder toegekende tegemoetkoming dubbele woonlasten of pensionkostenvergoeding in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de duur van de nieuwe tegemoetkoming. Dit overgangsrecht uit 2010 is niet meer relevant.

In het tweede lid is nu opgenomen dat de hoogte van de tegemoetkoming voor de gehele duur gelijk is aan die van de vroegere tegemoetkoming in het eerste jaar. Dat betekent dat de gemaakte woonkosten worden vergoed, maar tot ten hoogste 18% netto van de bruto bezoldiging.

Gecontinueerd is dat voor de toekenning van de huisvestingvoorziening het type huisvesting niet van belang is. Het kan huur zijn, koop, een ambtswoning of een andere door gemeente ter beschikking gestelde woning. Die gelijkstelling van een door de gemeente ter beschikking gestelde woonvoorziening met een ambtswoning is toegevoegd in het derde lid.

Verder zijn de bodem (bezoldiging inwonersklasse 2) en het plafond (bezoldiging inwonersklasse 6) met betrekking tot de hoogte van de tegemoetkoming geschrapt. Het streven is immers naar een zo uniform mogelijke en eenvoudige uitvoering.

Het vierde lid bepaalt samen met het eerste lid de duur van de tegemoetkoming. De duur van deze aanspraak is afhankelijk van de verkoop van het oude huis, maar is maximaal drie jaar na de benoeming.

In het kader van de vereenvoudiging is verder in dit vierde lid het vereiste geschrapt dat de tegemoetkoming niet eerder kan ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin de tegemoetkoming is aangevraagd.

De toekenning van de tegemoetkoming is verder afhankelijk van het voor een ieder kenbaar te koop zetten van de oude woning. Dit stond al in het vijfde lid. Nieuw is dat (net als in het derde lid) in dit verband een door de gemeente ter beschikking gestelde woonvoorziening gelijkgesteld is met een ambtswoning.

Op grond van het vijfde lid is ten aanzien van het begrip ‘dubbele woonlasten’ een aanscherping doorgevoerd. Bij de vaststelling of er sprake is van dubbele woonlasten moet niet alleen worden vastgesteld dat het huis in de oude gemeente te koop staat en dat betrokkene de lasten van de hypotheekrente draagt, maar ook of er, verrekend met eventuele huurinkomsten ter zake van dat huis in de oude gemeente, daadwerkelijk sprake is van dubbele woonlasten.

Omdat de tegemoetkoming een nettovergoeding is, is in het zesde lid opgenomen dat de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de tegemoetkoming door de gemeente aan de burgemeester worden vergoed. Dit was al zo voor de burgemeester en commissaris maar geldt nu ook voor de wethouders en gedeputeerden.

Voor de burgemeesters en commissarissen is in het zevende lid expliciet bepaald, zoals is gemotiveerd in paragraaf 2.4 van het Algemeen deel, dat de waarnemend burgemeester geen aanspraak kan maken op de tegemoetkoming dubbele woonlasten. Deze redenen gelden ook voor de waarnemend commissaris. Overigens zal dit materieel geen probleem zijn vanwege de aanspraak van de waarnemer op een reis- en pensionkostenvergoeding gedurende de gehele waarnemingsperiode.

Artikel I en II, onderdelen C, en III en IV, onderdelen A (Reis- en pensionkostenvergoeding, burgemeesters, commissarissen, wethouders en gedeputeerden)

De reis- en pensionkostenregeling is opgenomen in de artikelen 4 van de Regeling rechtspositie burgemeesters en van de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning en de artikelen 1 van de Regeling rechtspositie wethouders en van de Regeling rechtspositie gedeputeerden. In het navolgende wordt de regeling van de burgemeester toegelicht maar de regeling is voor alle vier de politieke ambtsdragers inhoudelijk dezelfde.

In het eerste lid is geëxpliciteerd dat de burgemeester die nog niet is ingeschreven in de basisadministratie personen, aanspraak kan maken op een pensionkostenvergoeding. De koppeling aan de gemaakte pensionkosten betekent dat de aanspraak op deze pensionkostenvergoeding bestaat totdat de ontheffing is beëindigd of zoveel eerder als betrokkene zich daadwerkelijk heeft gevestigd in de nieuwe gemeente.

Aan de reiskostenvergoeding in dit verband is niets gewijzigd.

Zoals is gemotiveerd in paragraaf 2.2 van het Algemeen deel, kan de commissaris gedurende een korte termijn aanspraak maken op de pensionkostenvergoeding. Deze aanspraak is voor de commissaris neergelegd in artikel 4, eerste lid, van de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning.

In het derde lid is verduidelijkt dat de woonvorm niet van belang is (huur, terbeschikkingstelling, hotel, appartement, vakantiehuis, Bed & Breakfast, enz.). Tijdelijke huisvesting betekent dat de bewoning niet bedoeld is als permanente vestiging; dat die woonvoorziening een overbruggingskarakter heeft.

Door het in paragraaf 2 van het Algemeen deel beschreven expliciete onderscheid tussen vestiging (tegemoetkoming dubbele woonlasten) en ontheffing (pensionkostenvergoeding) kon het oude vierde lid vervallen. In dit lid was opgenomen dat er geen recht bestond op pensioenkostenvergoeding ingeval er aanspraak kon worden gemaakt op de tegemoetkoming dubbele woonlasten.

Omdat de pensionkostenvergoeding een nettovergoeding is geworden, is in het zesde lid opgenomen dat de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de pensionkostenvergoeding door de gemeente aan de burgemeester worden vergoed.

In het oude zesde lid was opgenomen dat de duur van de reis- en pensionkostenvergoeding verviel een jaar na de dag waarop de benoeming als commissaris of burgemeester inging. Zoals hierboven aangegeven, geldt nu dus voor de commissaris dat de aanspraak op dit recht zo kort mogelijk moet zijn en voor de burgemeester dat die aanspraak gekoppeld is aan de duur van de ontheffing. Voor de wethouders en gedeputeerden was de reis- en pensionkostenvergoeding al gekoppeld aan de duur van de ontheffing en dat blijft zo.

De aanspraak van de waarnemend burgemeester of waarnemend commissaris op de pensionkostenvergoeding is verduidelijkt in de relevante artikelleden. Deze aanspraak geldt zolang hij of zij gedurende de periode van waarneming kosten maakt voor een huisvestingsvoorziening in de nieuwe gemeente of provincie.

Artikel I en II, onderdelen D, en III en IV, onderdelen C (Reiskostenvergoeding naar het huis in de oude gemeente voor commissarissen, burgemeesters, gedeputeerden en wethouders)

In de rechtspositieregelingen is in artikel 4a (en 4b voor de gedeputeerden) een bepaling geïntroduceerd voor een vergoeding van de reiskosten tussen de woonvoorziening in nieuwe gemeente en het huis in de oude gemeente. De voorwaarde is dat er sprake is van een aanspraak op een tegemoetkoming dubbele woonlasten of een pensionkostenvergoeding.

De vergoeding van deze kosten is conform de andere reiskostenvergoedingen: ter hoogte van de kosten van het openbaar vervoer of, bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.

De duur van deze aanspraak is afhankelijk van de inschrijving in de basisregistratie personen in de nieuwe gemeente. Is die inschrijving er, dan is de duur gekoppeld aan de verkoop van het huis in de oude gemeente met een maximum van drie jaar na de benoeming. Indien er nog geen sprake is van vestiging in de nieuwe gemeente, geldt deze aanspraak ten hoogste voor de ontheffingsperiode. Is er sprake van waarneming dan kan op deze vergoeding aanspraak worden gemaakt gedurende de duur van de waarneming.

Artikel I, onderdeel E (Vergoeding woon-werkverkeer burgemeesters)

De vergoeding woon-werkverkeer was voor burgemeester gekoppeld aan de vestiging in de nieuwe gemeente, tenzij er sprake was van een ontheffing door de raad. Gelet op de wetswijziging moest deze vergoeding die was gemaximeerd op één jaar na de benoeming, dus ook worden aangepast. Deze aanspraak is nu ook mogelijk voor de periode (ten hoogste voor drie jaar) waarvoor de commissaris de ontheffing verleent. Dit is nu opgenomen in het nieuwe tweede lid van artikel 5 van de Regeling rechtspositie burgemeesters.

Het oude tweede lid van dat artikel op basis waarvan de waarnemend burgemeester € 0,28 per afgelegde kilometer kon declareren, is komen te vervallen. Het te declareren bedrag is nu geharmoniseerd op € 0,15 per afgelegde kilometer. Er geldt wel overgangsrecht. Het oude tweede lid blijft van toepassing op de waarnemend burgemeester die als zodanig is benoemd vóór 1 februari 2016.

Voor de gedeputeerden en wethouders wijzigt er niets ten aanzien van hun aanspraak op een vergoeding woon-werkverkeer. Deze was al gekoppeld aan de duur van de ontheffing en dat blijft zo.

Artikel V (Inwerkingtreding)

Deze regeling treedt inwerking op hetzelfde tijdstip als de Wet van 4 november 2015 tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen) namelijk 1 februari 2016. In het geval de regeling niet tijdig voor 1 februari 2016 is gepubliceerd, dan

werkt de regeling terug tot en met 1 februari 2016. Dit stuit niet op bezwaren daar de regeling in het algemeen een begunstigend karakter heeft en voor zover dit niet het geval is, er overgangsrecht voor de zittende waarnemers is geformuleerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

In de rest van deze toelichting zal de gemeente waarin de burgemeester is benoemd, kortheidshalve worden aangeduid als ‘de nieuwe gemeente’ en de gemeente waar betrokkene woonde bij zijn benoeming, als ‘de oude gemeente’.

X Noot
2

Op de wijzigingen voor de waarnemend burgemeester wordt ingegaan in paragraaf 4.

X Noot
3

Op de wijzigingen voor de waarnemend commissaris wordt ingegaan in paragraaf 2.4.

Naar boven