TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Bij de wet van 4 november 2015 tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet,
de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele
bepalingen) (Stb. 2015, 426) is de ontheffingsregeling met betrekking tot het woonplaatsvereiste van de burgemeester
in artikel 71 van de Gemeentewet verruimd. Deze wet treedt op 1 februari 2016 in werking.
De ontheffing die bij de benoeming door de raad voor een jaar wordt verleend, kan
nu in bijzondere omstandigheden door de commissaris van de Koning, de raad gehoord,
twee maal met een jaar worden verlengd.
Deze wetswijziging noodzaakt tot aanpassing van de rechtspositionele voorzieningen
waarmee de gemeente de burgemeester in het kader van zijn of haar verhuizing naar
de gemeente waar betrokkene is benoemd1, kan ondersteunen. Dat zijn de zogenaamde huisvestingsvoorzieningen.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om te komen tot een eenvoudiger uitvoerbare
regeling van die huisvestingsvoorzieningen, met meer ruimte voor maatwerk voor gemeente
en burgemeester. In de nieuwe regeling is de aard van de huisvesting (koop, huur,
ambtswoning, tijdelijk of definitief) niet meer bepalend voor (de hoogte van) de financiële
ondersteuning door de gemeente. De (hoogte van de) financiële ondersteuning is nu
zoveel mogelijk gelijk getrokken.
De wijzigingen in de huisvestingsvoorzieningen en enkele andere voorzieningen die
daarmee verband houden, beperken zich niet tot de voorzieningen voor burgemeesters.
In het kader van het streven naar harmonisering en modernisering van de rechtsposities
van de decentrale politieke ambtsdragers, zijn ook de huisvestingsvoorzieningen voor
commissarissen van de Koning en van gedeputeerden en wethouders gewijzigd.
In het navolgende wordt ingegaan op de wijzigingen die per 1 februari 2016 gelden
voor achtereenvolgens de burgemeesters (paragraaf 2), de commissarissen van de Koning
(paragraaf 3), de benoemde waarnemend burgemeester of commissaris (paragraaf 4) en
de wethouders en gedeputeerden (paragraaf 5).
2. Wijzigingen voor burgemeesters 2
Het doel van de woonplicht is dat de burgemeester zo snel mogelijk ingezetene wordt
in de nieuwe gemeente. Ingezetenschap blijkt uit de inschrijving in de basisregistratie
personen. De ontheffing door de raad, en de eventuele verlenging daarvan door de commissaris,
is uitsluitend van belang voor de burgemeester die zich nog niet heeft ingeschreven
in de nieuwe gemeente en daardoor nog niet heeft voldaan aan zijn woonplicht (artikel
3).
2.1 Tegemoetkoming dubbele woonlasten
Indien de burgemeester is verhuisd naar de gemeente en zich heeft ingeschreven in
de basisregistratie personen dan is geen ontheffing (meer) nodig. De burgemeester
kan door zijn verhuizing echter worden geconfronteerd met dubbele woonlasten.
De regeling tegemoetkoming dubbele woonlasten wordt in artikel 3a, tweede lid, aangepast
aan een maximum van de gemaakte kosten: deze worden vergoed tot een bedrag van 18%
van de bezoldiging. Daarbij is de woonvorm (huur, koop of een door de gemeente ter
beschikking gestelde woonvoorziening zoals een ambtswoning) niet relevant.
In de tweede plaats wordt deze regeling aangepast aan de periode van de ontheffing
die nu tot ten hoogste drie jaar kan duren (artikel 3a, eerste lid). De tegemoetkoming
van de gemaakte kosten is gekoppeld aan die periode. Deze tegemoetkoming is dus afhankelijk
van de verkoop van het oude huis, maar is maximaal drie jaar na de benoeming. Deze
termijn is de periode die de wetgever (gezien de maximale termijn van ontheffing)
redelijk heeft geacht waarbinnen van de burgemeester mag worden verwacht dat hij aan
de woonplicht voldoet (artikel 3a, eerste lid).
Omdat is gebleken dat de eerdere regeling van de in de tijd voortschrijdende, stapsgewijze
afbouw van de hoogte van het maximumpercentage van de tegemoetkoming niet hielp bij
een snellere vestiging is daar nu van afgestapt. In de praktijk is gebleken dat het
niet kunnen verkopen van het andere huis de oorzaak en daar hielp de afbouw niet aan.
In de derde plaats is aangepast dat het maximum van drie jaar geldt vanaf de benoeming,
en niet zoals in de vroegere tegemoetkomingsregeling, vanaf het moment dat de dubbele
woonlasten zijn ontstaan (artikel 3a, eerste lid).
In het kader van de vereenvoudiging is in de vierde plaats het vereiste geschrapt
dat de tegemoetkoming niet eerder kan ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin
de tegemoetkoming is aangevraagd (artikel 3a, derde lid).
Verder zijn de bodem (bezoldiging inwonersklasse 2) en het plafond (bezoldiging inwonersklasse
6) met betrekking tot de hoogte van de tegemoetkoming geschrapt (artikel 3a, tweede
lid, oud). Het streven is immers naar een zo uniform mogelijke en eenvoudige uitvoering.
Ten aanzien van het begrip ‘dubbele woonlasten’ is een aanscherping doorgevoerd. Vroeger
werden eventuele huurinkomsten ter zake van het huis in de oude gemeente niet betrokken
in de toekenning van de tegemoetkoming. Bij nader inzien is dit ongewenst. Deze voorziening
is er ter bestrijding van dubbele woonlasten. Daarom moet nu bij de beoordeling of
daarvan sprake is niet alleen worden vastgesteld dat het huis in de oude gemeente
te koop staat en dat betrokkene de lasten van de hypotheekrente draagt, maar ook in
welke mate er, verrekend met die eventuele huurinkomsten ter zake van dat huis in
de oude gemeente, daadwerkelijk sprake is van dubbele woonlasten (artikel 3, vijfde
lid, onder b).
2.2 Reis- en pensionkostenregeling
Zolang de burgemeester niet is verhuisd en zich niet heeft ingeschreven in de basisregistratie
personen, heeft hij een ontheffing nodig. De burgemeester kan tijdens de ontheffing
een vorm van tijdelijke huisvesting betrekken in de nieuwe gemeente. Als tegemoetkoming
voor de kosten van deze tijdelijke huisvesting geldt de zogenaamde reis- en pensionkostenregeling.
De periode waarin de burgemeester gebruik kan maken van deze regeling, is ten hoogste
de duur van de ontheffing (artikel 4, aanhef eerste lid).
De reiskostencomponent is niet gewijzigd, maar wat betreft de pensionkostenvergoeding
is nu bepaald dat de burgemeester voor die kosten van tijdelijke huisvesting recht
heeft op een vergoeding ter hoogte van de kosten daarvan, met een maximum van 18%
netto van de bruto bezoldiging (artikel 4, eerste lid, onder a). Tijdelijke huisvesting
betekent dat de woonvoorziening een overbruggingskarakter heeft. Voorbeelden daarvan
zijn: hotel, appartement, vakantie-huis, Bed & Breakfast. Het kan ook een door de
gemeente tijdelijk ter beschikking gestelde woonvoorziening betreffen (voor de tegemoetkoming
in de woonkosten daarvan wordt verwezen naar paragraaf 2.3).
Daarmee is de oude maximering van de pensionkostenvergoeding op 90% van de gemaakte
pensionkosten tot ten hoogte 50% bruto van de bezoldiging, losgelaten. Het nieuwe
systeem beoogt te bereiken dat per individuele situatie de gemeente en de burgemeester
in samenspraak bepalen welke mix van voorzieningen, gezien de specifieke omstandigheden,
passend is. Daar past een uniforme hoogte van het bedrag van de huisvestingsvoorzieningen
beter bij.
2.3 Ter beschikking gestelde woonvoorziening
Een door de gemeente ter beschikking gestelde woonvoorziening is gelijkgesteld met
de ambtswoning (artikel 3a, tweede lid). Voor de ambtswoning gold al een regeling
en die geldt nu ook voor andere ter beschikking gestelde woonvoorzieningen. In dat
geval betaalt de burgemeester als woonkosten de economische huurwaarde tot maximaal
18% netto van de bruto bezoldiging (artikel 3, tweede lid). Indien de economische
huurwaarde van de woning in het maatschappelijk verkeer op een hoger bedrag wordt
vastgesteld dan 18% netto van de bruto bezoldiging, dan komt de eventuele belasting
waarmee het bedrag van de economische huurwaarde de genoemde 18% te boven gaat, en
derhalve door de fiscus wordt aangemerkt als loon in natura, ten laste van de gemeente
( artikel 3, zesde lid).
Met deze gelijkstelling kan er, vaker dan tot nu toe, voor de gemeente aanleiding
zijn om een woning (tijdelijk) ter beschikking te stellen aan de burgemeester. In
dat geval worden de woonkosten voor de burgemeester namelijk gemaximeerd (de gemeente
neemt immers eventuele meerkosten voor haar rekening). Ingeval van reguliere huur
neemt de gemeente geen kosten over van de burgemeester. Omdat de gemeente moet besluiten
of zij al dan niet een woning ter beschikking wil stellen, is er een specifiek afwegingsmoment
ten aanzien van de voor de gemeente te nemen woonkosten.
Deze optie kan soelaas bieden bij gemeenten met een relatief klein aantal inwoners,
waardoor de op dat inwonersaantal gebaseerde bezoldiging van de burgemeester relatief
laag is, maar met veel dure (huur)huizen. Deze mogelijkheid van maatwerk zal naar
verwachting een snellere vestiging kunnen bevorderen.
2.4 Verhuiskostenvergoeding
Voor de burgemeester was de periode waarbinnen hij of zij in aanmerking kon komen
voor een verhuiskostenvergoeding gemaximeerd op twee jaar na de benoeming. Deze periode
is nu gesteld op drie jaar na de benoeming (artikel 3, eerste lid).
2.5 Reiskostenvergoeding naar het huis in de oude gemeente
Ingeval de burgemeester zich al gevestigd heeft in de nieuwe gemeente of als hij nog
in een tijdelijke woonvoorziening in de nieuwe gemeente woont, en hij nog een huis
in de oude gemeente heeft, dan kan de burgemeester een keer per week dat huis in de
oude gemeente bezoeken. Dat kan zijn omdat zijn gezin daar nog verblijft; het kan
zijn om zaken te regelen met betrekking tot de verkoop van het huis.
Als één van de instrumenten om de burgemeester tegemoet te kunnen komen als hij snel
in de nieuwe gemeente is komen wonen, via vestiging of tijdelijk verblijf, is een
grondslag geïntroduceerd die een retour eenmaal per week naar het huis waar hij eerder
woonde, declarabel maakt. De vergoeding van deze kosten is conform de andere reiskostenvergoedingen:
ter hoogte van de kosten van openbaar vervoer of, bij gebruik van een eigen personenauto,
een bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer (artikel 4a).
De aanspraak is gekoppeld aan de verkoop van het huis in de oude gemeente met een
maximumduur van drie jaar na de benoeming, indien er sprake is van inschrijving in
de basisregistratie personen in de nieuwe gemeente. Zolang er nog geen sprake is van
definitieve vestiging in de nieuwe gemeente is de aanspraak gekoppeld aan de duur
van de ontheffing.
2.6 Vergoeding woon-werkverkeer
De maximale termijn waarin recht bestaat op de vergoeding woon-werkverkeer is in overeenstemming
gebracht met de gewijzigde wettelijke termijn van ten hoogste drie jaar waarvoor ontheffing
van de woonplicht kan worden verleend (artikel 5, tweede lid).
3. Wijzigingen voor commissarissen van de Koning3
Vanuit overwegingen van harmonisering en modernisering gaan de wijzigingen in de voorzieningen
voor de burgemeesters waar mogelijk ook gelden voor de commissarissen. De commissaris
bevindt zich namelijk in een vergelijkbare positie als de burgemeester. Ook voor de
commissaris geldt een woonplicht, met dien verstande dat er voor hem géén ontheffingsmogelijkheid
bestaat: de commissaris moet direct in de provincie woonachtig zijn. Dit heeft geen
effect op de tegemoetkoming dubbele woonlasten, op de ter beschikking stelling van
een woonvoorziening door de provincie of op de verhuiskostenvergoeding. Het heeft
echter wel effect op de reis- en pensionkostenvergoeding en op de aan de pensionkostenvergoeding
gekoppelde reiskostenvergoeding naar het voormalige woonhuis. Deze vergoedingen zijn
immers verbonden aan een ontheffingsmogelijkheid die er voor de commissaris niet is.
Uit redelijkheidsoverwegingen wordt de commissaris in de praktijk een korte termijn
gegund waarin betrokkene aanspraak kan maken op een reis- en pensionkostenvergoeding.
Wel is duidelijk dat die termijn zo kort mogelijk moet zijn (artikelen 4 en 4a).
4. Waarnemend burgemeesters en waarnemend commissarissen
De waarnemend burgemeester bedoeld in deze regeling, is de burgemeester die door de
commissaris van de Koning als waarnemer is benoemd op grond van artikel 78, eerste
lid, van de Gemeentewet. Voor de waarnemer geldt geen woonplicht en dus ook geen ontheffing.
Hetzelfde geldt voor de waarnemend commissaris die door de minister van BZK is benoemd
op grond van artikel 76, eerste lid, Provinciewet.
Geëxpliciteerd is dat de waarnemend burgemeester en de waarnemend commissaris geen
aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming dubbele woonlasten (de artikelen 3a, zevende
lid, van beide regelingen). Aangezien er geen sprake is van een woonplicht die moet
worden ondersteund, moet een eventuele vestiging in de nieuwe gemeente respectievelijk
provincie als gevolg van deze benoeming worden aangemerkt als een persoonlijke keuze
waarvan de kosten niet ten laste van de gemeente respectievelijk provincie hoeven
te komen.
De waarnemend burgemeester is vergelijkbaar met de door de Kroon benoemde burgemeester
met een (tijdelijke) ontheffing van de woonplicht. Daarom is het logisch dat de waarnemend
burgemeester dezelfde aanspraak heeft op de reis- en pensionkostenvergoeding, de daaraan
gekoppelde reiskostenvergoeding naar het huis in de oude gemeente, de verhuiskostenvergoeding,
en de vergoeding woon-werkverkeer. Het specifieke karakter van de waarneming komt
tot uitdrukking in het feit dat deze aanspraken gelden tijdens de duur van de waarneming.
Voor de reis- en pensionkostenvergoeding, de verhuiskostenvergoeding en de vergoeding
woon-werkverkeer was dit al zo, maar dit is verduidelijkt. Gezien de koppeling aan
de reis- en pensionkostenvergoeding is dat nu ook bepaald voor de reiskostenvergoeding
naar het huis in de oude gemeente. Dit geldt ook voor de waarnemend commissaris (de
artikelen 4a eerste lid, van beide regelingen). Genoemde vergelijkbaarheid met de
Kroonbenoemde burgemeester die beschikt over een ontheffing betekent dat de uitzondering
voor de waarnemend burgemeester wat betreft de vergoeding ingeval van het gebruik
van een eigen personenauto voor woon-werkverkeer, komt te vervallen.
De waarnemend burgemeester zal dus voortaan € ,15 per afgelegde kilometer kunnen declareren
en niet langer € 0,28 per afgelegde kilometer. Dit bedrag van € 0,28 is namelijk niet
meer te rechtvaardigen nu voor de waarnemend burgemeester sinds 1 juli 2014 vrijwel
het gehele Rechtspositiebesluit burgemeesters geldt. De enige uitzonderingen zijn
bepalingen die zich vanwege de eigen aard van het waarnemerschap minder lenen voor
harmonisatie. Een voorbeeld daarvan is dat de plicht om de neveninkomsten te verrekenen,
niet op de waarnemend burgemeester van toepassing is. Een ander voorbeeld is dat de
waarnemer geen aanspraak kan maken op de tegemoetkoming dubbele woonlasten (hoewel
dit materieel geen probleem is vanwege de aanspraak op een reis- en pensionkostenvergoeding
gedurende de gehele waarnemingsperiode).
Er geldt wel overgangsrecht. De waarnemend burgemeester die als zodanig is benoemd
vóór 1 februari 2016, behoudt voor de duur van die waarneming de aanspraak op de vergoeding
ingeval van het gebruik van een eigen personenauto voor woon-werkverkeer ter hoogte
van € 0,28 per afgelegde kilometer (artikel 5, vierde lid).
5. Wijzigingen voor wethouders en gedeputeerden
Voor wethouders en gedeputeerden is de tegemoetkomingsregeling dubbele woonlasten
nieuw. Weliswaar is hun woonplicht anders vormgegeven dan die van de burgemeester,
maar ook voor hen geldt als uitgangspunt dat zij zich zo snel mogelijk vestigen in
de gemeente of provincie waarin zij zijn benoemd. Gezien de beoogde harmonisering
en modernisering van de verschillende rechtsposities is het dan niet redelijk om de
dubbele woonlasten die zijn ontstaan door het willen voldoen aan die woonplicht, voor
rekening te laten van betrokkene. Daarom kunnen wethouders en gedeputeerden die zich
daadwerkelijk vestigen in de nieuwe gemeente of provincie en die daardoor worden geconfronteerd
met dubbele woonlasten, aanspraak maken op de tegemoetkomingsregeling dubbele woonlasten
(artikel 2).
De periode waarin betrokkene recht heeft op deze tegemoetkoming is afhankelijk van
de verkoop van het huis in de oude gemeente, maar is maximaal drie jaar na de benoeming.
Voor deze maximale termijn is aangesloten bij de maximale termijn die de wetgever
(gezien de termijn van ontheffing) redelijk heeft geacht voor de burgemeester.
Deze regeling komt in de plaats voor de vergoeding van de kosten in verband met dubbele
woonlasten tot maximaal € 272,27 per maand gedurende een periode van maximaal vier
maanden.
Vanwege dezelfde overwegingen als voor de burgemeester is nu bepaald dat de wethouder
of gedeputeerde voor de kosten van tijdelijke huisvesting recht heeft op een vergoeding
ter hoogte van de kosten daarvan, met een maximum van 18% netto van de bruto bezoldiging
(artikel 2, vierde lid).
Aangezien de wethouders en de gedeputeerden gezien hun woonplicht aanspraak hebben
gekregen op een tegemoetkoming dubbele woonlasten en een pensionkosten-vergoeding,
ligt het voor de hand dat zij evenzeer recht kunnen doen gelden op de reiskostenvergoeding
naar het huis in de oude gemeente (artikelen 4a van beide regelingen).
6. Financiële gevolgen
Het is heel lastig om aan te geven wat voor de individuele gemeente of provincie de
kosten zullen zijn van deze aanpassingen, laat staan of deze kosten hoger zullen zijn
dan vroeger. De omstandigheden van het geval zijn namelijk sterk bepalend in de praktijk
van huisvestingsvoorzieningen. De voorkeuren van de burgemeester, de voorkeuren van
de gemeente, de eigenschappen van het huis in de oude gemeente, de economische omstandigheden,
de mate van beschikbaarheid van betaalbare huisvesting in de nieuwe gemeente, de familieomstandigheden,
de vraag of de commissaris (gehoord de raad) de situatie bijzonder genoeg oordeelt
om de ontheffing te doen verlengen, de te overbruggen afstanden, de aanwezigheid van
een ambtswoning of niet, het eigen vermogen van de burgemeester, de aanwezigheid van
een werkende partner; het zijn allemaal omstandigheden die een rol kunnen spelen bij
de keuze welke huisvestingsvoorziening voor de desbetreffende burgemeester het meest
aangewezen is.
Ook speelt in dit kader de situatie op de woningmarkt een grote rol. Zijn de economische
omstandigheden zodanig dat het huis in de oude gemeente snel kan worden verkocht,
dan is het beroep op de voorzieningen kort en zijn de kosten voor de gemeente of provincie
laag. Duurt het langer voordat er sprake is van verkoop dan is het beroep op de voorziening
en daarmee de kosten voor gemeente of provincie navenant hoger. Het systeem van de
huisvestingsvoorzieningen ademt dus mee met de economie.
7. Consultatie
De conceptregeling is voorgelegd aan VNG en IPO en aan de beroepsgroepen van burgemeesters,
commissarissen van de Koning, wethouders en gedeputeerden. Op 7 januari 2016 hebben
zij verklaard zich te kunnen vinden in de conceptregeling.
Artikelsgewijs
Artikelen I en II, onderdeel A (Verhuiskostenvergoeding burgemeesters en commissarissen)
Voor de burgemeester en de commissaris was de periode waarbinnen hij in aanmerking
kon komen voor een verhuiskostenvergoeding gemaximeerd op twee jaar na de benoeming.
Voor beiden is deze periode nu op drie jaar gesteld.
Artikelen I, II, III en IV, onderdelen B (Tegemoetkoming dubbele woonlasten burgemeesters,
commissarissen, wethouders, gedeputeerden)
De tegemoetkomingsregeling dubbele woonlasten is geregeld in de artikelen 3a van de
Regeling rechtspositie burgemeesters en van de Regeling rechtspositie commissarissen
van de Koning en in de artikelen 2, vanaf het tweede lid, van de Regeling rechtspositie
wethouders en van de Regeling rechtspositie gedeputeerden. In het navolgende wordt
de regeling van de burgemeester toegelicht maar de regeling is voor alle vier de politieke
ambtsdragers inhoudelijk dezelfde.
In het eerste lid is de periode waarin aanspraak gemaakt kan worden op een tegemoetkoming
dubbele woonlasten op drie jaar gemaximeerd. Bovendien geldt de voorwaarde dat betrokkene
zich heeft ingeschreven in de basisregistratie personen als ingezetene van de nieuwe
gemeente.
Daarnaast is in dit lid geschrapt dat de duur van een eerder toegekende tegemoetkoming
dubbele woonlasten of pensionkostenvergoeding in aanmerking wordt genomen voor de
berekening van de duur van de nieuwe tegemoetkoming. Dit overgangsrecht uit 2010 is
niet meer relevant.
In het tweede lid is nu opgenomen dat de hoogte van de tegemoetkoming voor de gehele
duur gelijk is aan die van de vroegere tegemoetkoming in het eerste jaar. Dat betekent
dat de gemaakte woonkosten worden vergoed, maar tot ten hoogste 18% netto van de bruto
bezoldiging.
Gecontinueerd is dat voor de toekenning van de huisvestingvoorziening het type huisvesting
niet van belang is. Het kan huur zijn, koop, een ambtswoning of een andere door gemeente
ter beschikking gestelde woning. Die gelijkstelling van een door de gemeente ter beschikking
gestelde woonvoorziening met een ambtswoning is toegevoegd in het derde lid.
Verder zijn de bodem (bezoldiging inwonersklasse 2) en het plafond (bezoldiging inwonersklasse
6) met betrekking tot de hoogte van de tegemoetkoming geschrapt. Het streven is immers
naar een zo uniform mogelijke en eenvoudige uitvoering.
Het vierde lid bepaalt samen met het eerste lid de duur van de tegemoetkoming. De
duur van deze aanspraak is afhankelijk van de verkoop van het oude huis, maar is maximaal
drie jaar na de benoeming.
In het kader van de vereenvoudiging is verder in dit vierde lid het vereiste geschrapt
dat de tegemoetkoming niet eerder kan ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin
de tegemoetkoming is aangevraagd.
De toekenning van de tegemoetkoming is verder afhankelijk van het voor een ieder kenbaar
te koop zetten van de oude woning. Dit stond al in het vijfde lid. Nieuw is dat (net
als in het derde lid) in dit verband een door de gemeente ter beschikking gestelde
woonvoorziening gelijkgesteld is met een ambtswoning.
Op grond van het vijfde lid is ten aanzien van het begrip ‘dubbele woonlasten’ een
aanscherping doorgevoerd. Bij de vaststelling of er sprake is van dubbele woonlasten
moet niet alleen worden vastgesteld dat het huis in de oude gemeente te koop staat
en dat betrokkene de lasten van de hypotheekrente draagt, maar ook of er, verrekend
met eventuele huurinkomsten ter zake van dat huis in de oude gemeente, daadwerkelijk
sprake is van dubbele woonlasten.
Omdat de tegemoetkoming een nettovergoeding is, is in het zesde lid opgenomen dat
de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de tegemoetkoming door de gemeente
aan de burgemeester worden vergoed. Dit was al zo voor de burgemeester en commissaris
maar geldt nu ook voor de wethouders en gedeputeerden.
Voor de burgemeesters en commissarissen is in het zevende lid expliciet bepaald, zoals
is gemotiveerd in paragraaf 4 van het Algemeen deel, dat de waarnemend burgemeester
geen aanspraak kan maken op de tegemoetkoming dubbele woonlasten. Deze redenen gelden
ook voor de waarnemend commissaris. Overigens zal dit materieel geen probleem zijn
vanwege de aanspraak van de waarnemer op een reis- en pensionkostenvergoeding gedurende
de gehele waarnemingsperiode.
Artikel I en II, onderdelen C, en III en IV, onderdelen A (Reis- en pensionkostenvergoeding,
burgemeesters, commissarissen, wethouders en gedeputeerden)
De reis- en pensionkostenregeling is opgenomen in de artikelen 4 van de Regeling rechtspositie
burgemeesters en van de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning en de
artikelen 1 van de Regeling rechtspositie wethouders en van de Regeling rechtspositie
gedeputeerden. In het navolgende wordt de regeling van de burgemeester toegelicht
maar de regeling is voor alle vier de politieke ambtsdragers inhoudelijk dezelfde.
In het eerste lid is geëxpliciteerd dat de burgemeester die nog niet is ingeschreven
in de basisadministratie personen, aanspraak kan maken op een pensionkostenvergoeding.
De koppeling aan de gemaakte pensionkosten betekent dat de aanspraak op deze pensionkostenvergoeding
bestaat totdat de ontheffing is beëindigd of zoveel eerder als betrokkene zich daadwerkelijk
heeft gevestigd in de nieuwe gemeente.
Aan de reiskostenvergoeding in dit verband is niets gewijzigd.
Zoals is gemotiveerd in paragraaf 3 van het Algemeen deel, kan de commissaris gedurende
een korte termijn aanspraak maken op de pensionkostenvergoeding. Deze aanspraak is
voor de commissaris neergelegd in artikel 4, eerste lid, van de Regeling rechtspositie
commissarissen van de Koning.
In het derde lid is verduidelijkt dat de woonvorm niet van belang is (huur, terbeschikkingstelling,
hotel, appartement, vakantiehuis, Bed & Breakfast, enz.). Tijdelijke huisvesting betekent
dat de bewoning niet bedoeld is als permanente vestiging; dat die woonvoorziening
een overbruggingskarakter heeft.
Door het in paragraaf 2 van het Algemeen deel beschreven expliciete onderscheid tussen
vestiging (tegemoetkoming dubbele woonlasten) en ontheffing (pensionkostenvergoeding)
kon het oude vierde lid vervallen. In dit lid was opgenomen dat er geen recht bestond
op pensioenkostenvergoeding ingeval er aanspraak kon worden gemaakt op de tegemoetkoming
dubbele woonlasten.
Omdat de pensionkostenvergoeding een nettovergoeding is geworden, is in het zesde
lid opgenomen dat de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de pensionkostenvergoeding
door de gemeente aan de burgemeester worden vergoed.
In het oude zesde lid was opgenomen dat de duur van de reis- en pensionkostenvergoeding
verviel een jaar na de dag waarop de benoeming als commissaris of burgemeester inging.
Zoals hierboven aangegeven, geldt nu dus voor de commissaris dat de aanspraak op dit
recht zo kort mogelijk moet zijn en voor de burgemeester dat die aanspraak gekoppeld
is aan de duur van de ontheffing. Voor de wethouders en gedeputeerden was de reis-
en pensionkostenvergoeding al gekoppeld aan de duur van de ontheffing en dat blijft
zo.
De aanspraak van de waarnemend burgemeester of waarnemend commissaris op de pensionkostenvergoeding
is verduidelijkt in de relevante artikelleden. Deze aanspraak geldt zolang hij of
zij gedurende de periode van waarneming kosten maakt voor een huisvestingsvoorziening
in de nieuwe gemeente of provincie.
Artikel I en II, onderdelen D, en III en IV, onderdelen C (Reiskostenvergoeding naar
het huis in de oude gemeente voor commissarissen, burgemeesters, gedeputeerden en
wethouders)
In de rechtspositieregelingen is in artikel 4a (en 4b voor de gedeputeerden) een bepaling
geïntroduceerd voor een vergoeding van de reiskosten tussen de woonvoorziening in
de nieuwe gemeente en het huis in de oude gemeente. De voorwaarde is dat er sprake
is van een aanspraak op een tegemoetkoming dubbele woonlasten of een pensionkostenvergoeding.
De vergoeding van deze kosten is conform de andere reiskostenvergoedingen: ter hoogte
van de kosten van openbaar vervoer of, bij gebruik van een eigen personenauto, een
bedrag van € 0,15 per afgelegde kilometer.
De duur van deze aanspraak is afhankelijk van de inschrijving in de basisregistratie
personen in de nieuwe gemeente. Is die inschrijving er, dan is de duur gekoppeld aan
de verkoop van het huis in de oude gemeente met een maximum van drie jaar na de benoeming.
Indien er nog geen sprake is van vestiging in de nieuwe gemeente, geldt deze aanspraak
ten hoogste voor de ontheffingsperiode. Is er sprake van waarneming dan kan op deze
vergoeding aanspraak worden gemaakt gedurende de duur van de waarneming.
Artikel I, onderdeel E (Vergoeding woon-werkverkeer burgemeesters)
De vergoeding woon-werkverkeer was voor burgemeester gekoppeld aan de vestiging in
de nieuwe gemeente, tenzij er sprake was van een ontheffing door de raad. Gelet op
de wetswijziging moest deze vergoeding die was gemaximeerd op één jaar na de benoeming,
dus ook worden aangepast. Deze aanspraak is nu ook mogelijk voor de periode (ten hoogste
voor drie jaar) waarvoor de commissaris de ontheffing verleent. Dit is nu opgenomen
in het nieuwe tweede lid van artikel 5 van de Regeling rechtspositie burgemeesters.
Het oude tweede lid van dat artikel op basis waarvan de waarnemend burgemeester € 0,28
per afgelegde kilometer kon declareren, is komen te vervallen. Het te declareren bedrag
is nu geharmoniseerd op € 0,15 per afgelegde kilometer. Er geldt wel overgangsrecht.
Het oude tweede lid blijft van toepassing op de waarnemend burgemeester die als zodanig
is benoemd vóór 1 februari 2016.
Voor de gedeputeerden en wethouders wijzigt er niets ten aanzien van hun aanspraak
op een vergoeding woon-werkverkeer. Deze was al gekoppeld aan de duur van de ontheffing
en dat blijft zo.
Artikel V (Inwerkingtreding)
Deze regeling treedt inwerking op hetzelfde tijdstip als de Wet van 4 november 2015
tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen) namelijk 1 februari
2016. In het geval de regeling niet tijdig voor 1 februari 2016 is gepubliceerd, dan
werkt de regeling terug tot en met 1 februari 2016. Dit stuit niet op bezwaren daar
de regeling in het algemeen een begunstigend karakter heeft en voor zover dit niet
het geval is, er overgangsrecht is geformuleerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk