TOELICHTING
Algemeen
Deze subsidieregeling beoogt het beschikbaar komen van een voldoende aantal stageplaatsen
via een relatief stabiel en op toekomstige zorgbehoeften gebaseerd stageaanbod te
ondersteunen. Met de beschikbaarheid van de subsidie zullen zorginstellingen eerder
geneigd zijn rekening te houden met het maatschappelijk belang van stageplaatsen en
minder snel beslissingen nemen op basis van korte termijn financiële en concurrentieoverwegingen.
Enerzijds zijn instellingen door de subsidie eerder geneigd stageplaatsen aan te bieden.
Anderzijds blijven bestaande plaatsen eerder behouden wanneer deze door externe ontwikkelingen
onder druk staan.
De zorg is aan grote veranderingen onderhevig. Dat varieert van een veranderende leeftijdsopbouw
van de bevolking en een toename van het aantal chronische zieken via technologische
ontwikkelingen tot het zoveel mogelijk in de eigen omgeving aanbieden van zorg. Veel
ontwikkelingen komen geleidelijk en voorspelbaar tot stand maar andere verlopen onvoorspelbaar
en schoksgewijs. Opleidingsbeslissingen moeten aansluiten bij de lange termijn ontwikkeling
in zorgbehoeften en zo min mogelijk worden beïnvloed door korte termijn (financiële)
overwegingen. Met het stagefonds wordt beoogd bij te dragen aan een relatief stabiel
en op de toekomstige zorgbehoeften gebaseerd stageaanbod.
Op basis van deze regeling komen zorginstellingen die stageplaatsen op een aantal
in deze regeling gespecificeerde zorgopleidingen aanbieden in aanmerking voor een
bijdrage in de kosten voor het aanbieden van stageplaatsen en de stagebegeleiding.
Door middel van een differentiatie in de vergoedingsbedragen per (type) zorgopleiding
wordt de relatieve aantrekkelijkheid van stageplaatsen beïnvloed. De verhouding tussen
de vergoedingsbedragen zal tenminste een maal per termijn van de subsidieregeling
heroverwogen worden, de eerstvolgende keer zal in de aanloop naar studiejaar 2017–2018
plaats vinden.
Stageplaatsen zijn een wezenlijk onderdeel van de opleiding tot zorgprofessional.
Enerzijds bieden stages de mogelijkheid om het geleerde te oefenen en in de praktijk
te brengen, anderzijds leren stages de stagiairs veel over de praktijk. Stages vormen
daarom een onmisbaar onderdeel van de curricula van zorgopleidingen. Beschikbaarheid
van voldoende stageplaatsen is dan ook een essentiële voorwaarde voor een toereikende
instroom op de zorgarbeidsmarkt.
In eerste instantie zijn stageplaatsen een verantwoordelijkheid van de onderwijs-
en zorginstellingen zelf. Stageplaatsen hebben echter ook een maatschappelijk belang
dat het belang van de individuele instellingen overstijgt. Deze subsidieregeling beoogt
eraan bij te dragen dat instellingen dit maatschappelijk belang meewegen.
Vanwege een ontbrekende of relatief geringe bijdrage van stagiairs aan de productie
liggen de kosten van een stageplaats over het algemeen boven de opbrengsten ervan.
Dat brengt een risico van free rider gedrag en onderinvesteringen in stageplaatsen
met zich mee. Het kabinet is van mening dat opleidingsbeslissingen zo min mogelijk
moeten worden beïnvloedt door concurrentieoverwegingen. Zorginstellingen die zelf
geen stageplaatsen aanbieden kunnen de nieuw opgeleide professionals tegen net even
gunstiger voorwaarden aantrekken dan de instellingen kunnen bieden die wel kosten
voor het beschikbaar stellen van stageplaatsen hebben moeten maken. Deze subsidieregeling
beoogt eraan bij te dragen dat dergelijke concurrentieoverwegingen geen of in minder
mate een rol spelen.
Evaluatie van de Subsidieregeling stageplaatsen zorg II
De Subsidieregeling voorziet in de verstrekking van subsidies aan zorgaanbieders voor
het realiseren van stageplaatsen voor bepaalde opleidingen. Met de onderhavige wijzigingsregeling
wordt de werkingsduur van de Subsidieregeling verlengd en wordt de regeling op enkele
punten aangepast. Deze aanpassingen worden hieronder nader toegelicht.
De huidige Subsidieregeling zou per 1 januari 2017 komen te vervallen. Aangezien bij
deze Subsidieregeling per studiejaar subsidie wordt verstrekt, is ervoor gekozen de
Subsidieregeling vóór het studiejaar 2016–2017 al te evalueren, opdat de nieuwe Subsidieregeling
voor het hele studiejaar 2016–2017 geldig is.
Artikel I
A
Verwijzing naar ‘leerbedrijf’ in artikel 1, onderdeel d, onder 1°
De definitie van stageplaats in artikel 1, onderdeel d, onder 1°, is gewijzigd omdat
de verwijzing naar artikel 4.1.2, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit WEB niet
meer klopte. Deze bepaling is namelijk komen te vervallen. Bij de wijziging van artikel
1, onderdeel d, onder 1°, is voor de verwijzing naar het begrip leerbedrijf aansluiting
gezocht bij het Reglement van de samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven
(hierna: SBB), zoals bedoeld in artikel 1.5.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs
(hierna: WEB). Het Reglement dat SBB heeft opgesteld is op 24 april 2015 vastgesteld
(Stcrt. 2015, 17 435). Het reglement is opgesteld ingevolge artikel 7.2.10, eerste lid, van de WEB.
In dit Reglement wordt een leerbedrijf opnieuw gedefinieerd als ‘een bedrijf dat of
de organisatie die op grond van verschillende erkenningsvoorwaarden bevoegd is om
de beroepspraktijkvorming te verzorgen’.
Definitie stageaanbieder in de zin van de Wet maatsschappelijke ondersteuning 2015
(hierna: Wmo) (artikel 1, onderdeel g, onder 4°)
De definitie van stageaanbieder in de zin van een aanbieder als bedoeld in artikel
1.1.1. van de Wmo wordt verduidelijkt. Een stageaanbieder is een aanbieder als bedoeld
in artikel 1.1.1. van de Wmo, die als zodanig is aangemerkt in besluitvorming van
het desbetreffende College van burgemeester en wethouders. Dit is nodig om er zeker
van te zijn dat een aanvrager een stageaanbieder in de zin van de Subsidieregeling
betreft en voor een subsidie op basis van deze Subsidieregeling in aanmerking kan
komen.
Vervallen van het 40 weken maximum (artikel 1, onderdeel h)
Bij de definitie van gerealiseerde stageplaats in artikel 1, onderdeel h, vervalt
het 40 weken maximum voor de stageperiode. Alleen het uren maximum van 1.280 uur,
respectievelijk 1.440 uren blijft behouden. Door niet langer vast te houden aan de
eis dat het maximaal aantal voor vergoeding in aanmerking komende uren in maximaal
40 weken plaatsvindt, worden de mogelijkheden voor de instellingen om stages aan te
kunnen bieden vergroot en wordt de administratieve last verminderd. De zorginstellingen
kunnen stages nu immers over meer weken verdelen. Een stageaanbieder hoeft nu alleen
nog maar het aantal uren per studiejaar te monitoren en niet ook nog het aantal weken
waarbinnen die uren gemaakt worden. Door deze verruimde mogelijkheid zouden meer en/of
beter op behoefte afgestemde stageplaatsen gerealiseerd moeten kunnen worden met minder
administratieve lasten.
B
Aanleveren van stageovereenkomsten bij het opgeven van een hoger aantal gerealiseerde
stageplaatsen (artikel 2, achtste lid)
De Subsidieregeling kent een eenvoudige aanvraagprocedure. Op grond van de gegevens
die SBB heeft en verzamelt via de onderwijsinstellingen, worden de aanvraagformulieren
van de potentiële subsidieaanvragers vooringevuld en naar hen opgestuurd. Soms komt
het voor dat de gegevens op het vooringevulde aanvraagformulier niet correct zijn,
bijvoorbeeld omdat er gerealiseerde stageplaatsen ontbreken. De subsidieaanvrager
kan dan bij zijn aanvraag een hoger of lager aantal gerealiseerde stageplaatsen opgeven
door de gegevens op het vooringevulde formulier te wijzigen.
Het nieuwe achtste lid van artikel 2 van de Subsidieregeling ziet op een zogenoemde
hogere aanvraag (waarbij een hoger aantal stageplaatsen wordt opgegeven dan het vooringevulde
formulier vermeldt) van niet meer dan € 150.000 (zoals bedoeld in artikel 2 zevende
lid). De aanvrager dient in dat geval een overzicht van alle gerealiseerde stageplaatsen
én afschriften van de stageovereenkomsten, dan wel een assurancerapport te overleggen.
Voor gerealiseerde stages worden door de drie betrokken partijen getekende stageovereenkomsten
als bewijs erkend. Vanuit de onderwijspraktijk is naar voren gekomen dat sommige onderwijsinstellingen
niet langer meer werken met een 3-partijen-stageovereenkomst tussen de onderwijsinstelling,
de stageaanbieder en deelnemer. Onderwijsinstellingen houden digitaal een eigen administratie
bij van de stages van hun studenten. Om aan te sluiten op de praktijk wordt, naast
de hiervoor genoemde door de drie betrokken partijen getekende stageovereenkomst,
in het nieuwe achtste lid van artikel 2 van de Subsidieregeling een tweede bewijs-optie
gegeven. Het bewijs houdt in dat bij een subsidieaanvraag niet langer de drie-partijen-overeenkomst
mee wordt gezonden, maar een afschrift van deze digitale administratie van de onderwijsinstelling,
in combinatie met de stageovereenkomsten tussen de stageaanbieder en de deelnemers.
De combinatie van deze twee documenten wordt ook erkend als bewijs van de gerealiseerde
stages. Om met zekerheid vast te kunnen stellen dat sprake is van een gerealiseerde
stageplaats in de zin van de Subsidieregeling, zijn in artikel 2, achtste lid de vereiste
gegevens bij een stageovereenkomst opgenomen, te weten:
-
– de naam van de deelnemer;
-
– de naam van de onderwijsinstelling;
-
– de zorgopleiding met de bijbehorende code vermeld in het Centraal Register Beroepsopleidingennummer
(crebonummer) of het Centraal Register Opleidingen Hoger onderwijsnummer (crohonummer);
-
– de betreffende leerweg;
-
– de begin- en einddatum van de periode van de stageplaats;
-
– het aantal praktijkuren per week of het totale aantal praktijkuren.
Omdat deze werkwijze gangbaar is in de onderwijspraktijk wordt er een verlichting
van de administratieve lasten verwacht voor de aanvragers en de onderwijsinstellingen.
De fraudegevoeligheid verandert niet, omdat er nog steeds sprake moet zijn van een
akkoord op de stage van de drie partijen, alleen wordt dit akkoord niet meer in alle
gevallen door middel van een handtekening gegeven. Volledigheidshalve geldt dat bij
de hogere aanvraag ook het modeloverzicht moet worden toegevoegd.
Specificeren van hogere aanvragen (artikel 2, nieuwe tiende lid)
Het nieuwe tiende lid van artikel 2 van de Subsidieregeling ziet eveneens op de onderbouwing
van een hogere aanvraag. In de praktijk kan het voorkomen dat bijvoorbeeld de vooringevulde
aantallen stageplaatsen voor mbo-opleidingen kloppen, maar dat de aantallen van de
hbo-stages te laag zijn. De subsidieaanvrager kan dan een hogere aanvraag indienen.
De subsidieaanvrager diende daarvoor tot voor kort, wanneer zijn hogere subsidieaanvraag
alleen ziet op de hbo-stages, een overzicht en afschriften van alle hbo-stageovereenkomsten
bij te voegen om het opgegeven hogere aantal gerealiseerde stageplaatsen te onderbouwen.
Bij hogere subsidieaanvragen van meer dan € 150.000 dienden alle overeenkomsten meegenomen
te worden bij het opstellen van het assurancerapport. Ter beoordeling van een hogere
aanvraag werden het overzicht en de bijgevoegde stageovereenkomsten of het assurancerapport
door het ministerie gecontroleerd.
Deze werkwijze zorgde ervoor dat een stageaanbieder die een hogere subsidie aanvroeg
soms wel honderden stageovereenkomsten moest overleggen om zijn hogere aanvraag te
onderbouwen. In de praktijk zijn hbo-stages te onderscheiden in stages voor de duale
leerweg en voltijd/deeltijd opleidingen. Een hogere aanvraag heeft vaak niet op al
deze leerwegen betrekking.Ter controle moesten dan toch een overzicht en afschriften
van alle hbo-stageovereenkomsten worden bijgevoegd, dan wel worden meegenomen in het
assurancerapport.
Als gevolg van deze wijziging van de Subsidieregeling dient en stageaanbieder in geval
van een hogere aanvraag voortaan aan te geven op welke leerweg(en) zijn extra gerealiseerde
stageplaatsenbetrekking heeft of hebben. Ter onderbouwing dient hij alleen een overzicht
en afschriften van alle stageovereenkomsten (conform artikel 2, zevende of achtste
lid) van deze leerweg bij te voegen, dan wel te betrekken bij het opstellen van het
assurancerapport.
Voorbeeld 1: Voor de stageaanbieder zijn op het vooringevulde aanvraagformulier alle
gerealiseerde mbo-stages correct ingevuld. Het aantal gerealiseerde hbo-stages dat
ziet op de duale leerweg is echter te laag. Als gevolg van deze wijziging van de Subsidieregeling
dient de subsidieaanvrager voortaan bij zijn hogere subsidieaanvraag alleen de stageovereenkomsten
(conform artikel 2, zevende of achtste lid) te betrekken die zien op de hbo-stages
die de duale leerweg betreffen.
Voorbeeld 2: Voor de stageaanbieder zijn op het vooringevulde formulier alle gerealiseerde
hbo-stages correct ingevuld. Het aantal gerealiseerde mbo-stages van de beroepsopleidende
leerweg (BOL) is echter te laag. Als gevolg van deze wijziging van de Subsidieregeling
dient de subsidieaanvrager voortaan bij zijn hogere aanvraag alleen de stageovereenkomsten
(conform artikel 2, zevende of achtste lid) te betrekken die zien op de in het kader
van de BOL gerealiseerde stageplaatsen.
Met het nieuwe tiende lid van artikel 2 wordt het derhalve mogelijk om bij een hogere
aanvraag de leerweg(en) op te geven waar de extra gerealiseerde stageplaatsen op ziet
of zien en alleen de stageovereenkomsten van deze leerweg(en) bij de hogere aanvraag
te betrekken. Dit beperkt het aantal stageovereenkomsten dat de aanvrager moet aanleveren
en meenemen in het overzicht, dan wel in het assurancerapport. Naar verwachting brengt
dit minder administratieve lasten met zich voor de subsidieaanvrager. De gewijzigde
werkwijze houdt in dat er naast het bestaande onderscheid tussen mbo- en hbo-stageovereenkomsten
voortaan ook een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende leerwegen (BBL
en BOL bij mbo-stages en voltijd/deeltijd en duale opleidingen bij hbo-stages).
C
Werkingsduur van de Subsidieregeling (artikel 7)
Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt de Subsidieregeling voor vijf jaar vastgesteld.
De Subsidieregeling vervalt derhalve per 1 augustus 2021, met dien verstande dat deze
regeling van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling zijn verstrekt.
D en E
Verwijderen van de dossierkwalificatiecrebo 22197 Pedagogisch medewerker uit bijlage
1 en 2
Uit bijlage 1 en 2 wordt de dossierkwalificatiecrebo 22197 Pedagogische medewerker
niveau 3 of 4 verwijderd, omdat niet alle onderliggende kwalificatiecrebo’s onder
de Subsidieregeling vallen (te weten 92620 pedagogisch medewerker kinderopvang niveau
3). Alleen de kwalificatiecrebo’s 92631 pedagogisch medewerker jeugdzorg niveau 3,
92630 pedagogisch medewerker niveau 4 en 92632 gespecialiseerd pedagogisch medewerker
kinderopvang niveau 4 (wordt toegevoegd) vallen onder de Subsidieregeling.
Toevoegen entreeopleiding kwalificatiecrebo 25251 assistent dienstverlening en zorg,
ook bij deze opleiding geldt dat men alleen in aanmerking kan komen voor subsidie
op grond van deze Subsidieregeling wanneer er stage wordt gelopen bij een zorginstelling.
Toevoegen dossierkwalificatiecrebo 22195 Maatschappelijke Zorg niveau 3. De crebo
22195 was al opgenomen, maar niveau 3 werd niet expliciet genoemd. Hetzelfde geldt
voor crebo 92660, hiervoor wordt nu ook expliciet niveau 3 vermeld.
Toevoegen oude equivalenten crebocodes; deze codes vielen al onder de Subsidieregeling,
maar werden niet expliciet genoemd. Het gaat om 10774 Apothekersassistent niveau 4,
10775 Tandartsassistent niveau 4, 92600 Mbo-Verpleegkundige niveau 4 en 92610 Verzorgende
IG niveau 3.
Het vervangen van bijlage 1 en 2
Onderwijsinstellingen hebben aangegeven dat door het toevoegen van equivalenten crebocodes
in de loop der jaren, de bijlagen minder goed leesbaar zijn geworden. Daarom worden
bijlage 1 en 2 vervangen door bijlagen die op alfabet gestructureerd zijn. De opleidingen
opgenomen in de bijlagen wijzigen hierdoor niet.
Artikel II
Inwerkingtreding
De onderhavige wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum
van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De wijziging van artikel
I, onderdeel B, onder 1 (oftewel het nieuwe achtste lid van artikel 2 van de Subsidieregeling)
werkt echter terug tot en met 1 augustus 2015, met het oog op het inmiddels aflopende
studiejaar 2015–2016. Voor deze mate van terugwerkende kracht is gekozen om recht
te doen aan de praktijk, waarin de bij de toelichting over het nieuwe achtste lid
van artikel 2 genoemde werkwijze (dat onderwijsinstellingen een digitaal stageoverzicht
hanteren en wordt gewerkt met stageovereenkomsten tussen stageaanbieder en deelnemer)
al gangbaar is. De wijzigingsregeling werkt voor het overige (artikel I, onderdeel
A, B, onder 2, C, D en E) terug tot en met 1 augustus 2016.
Voor deze terugwerkende kracht van de overige wijzigingen is gekozen omdat de Subsidieregeling
op de bedoelde punten is aangepast nog met het oog op het studiejaar 2016–2017.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers