Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Autoriteit Persoonsgegevens | Staatscourant 2016, 43279 | Interne regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Autoriteit Persoonsgegevens | Staatscourant 2016, 43279 | Interne regelingen |
In dit bestuursreglement wordt verstaan onder:
de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp);
het college van het College bescherming persoonsgegevens zoals ingesteld op grond van artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens;
lid van de Autoriteit Persoonsgegevens;
collegelid, tevens voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens;
degene die is belast met de dagelijkse leiding van het secretariaat van de Autoriteit Persoonsgegevens;
de Raad van advies als bedoeld in artikel 54, vierde lid, van de Wbp;
de Minister van Veiligheid en Justitie;
het ministerie van Veiligheid en Justitie.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens vervult de taken die hem bij wet en ingevolge verdrag zijn opgedragen.
2. De Autoriteit Persoonsgegevens verricht de werkzaamheden die noodzakelijk zijn om de in het eerste lid bedoelde taken naar behoren te kunnen vervullen.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens bestaat uit een voorzitter en ten hoogste twee andere leden.
2. De voorzitter benoemt één van de collegeleden als vicevoorzitter. Deze benoeming wordt vastgelegd in een benoemingsbesluit.
3. De voorzitter wordt bij zijn afwezigheid of ontstentenis vervangen door de vicevoorzitter. Hetgeen in dit reglement omtrent de voorzitter is bepaald, is mede van toepassing op de vicevoorzitter wanneer deze de voorzitter vervangt.
4. De verdeling van de taken tussen de voorzitter, de andere collegeleden en buitengewone leden wordt op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens bekendgemaakt.
1. De voorzitter geeft leiding aan de werkzaamheden van de Autoriteit Persoonsgegevens en bevordert daarbij een goede afstemming.
2. De Autoriteit Persoonsgegevens wordt in andere aangelegenheden dan bedoeld in artikel 5 vertegenwoordigd door de voorzitter.
3. De Autoriteit Persoonsgegevens stelt een regeling vast waarin wordt bepaald door wie de voorzitter, onderscheidenlijk elk van de andere collegeleden en de buitengewone leden, bij afwezigheid of ontstentenis worden vervangen en maakt deze vervangingsregeling op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens bekend.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens stelt de hoofdlijnen van de organisatie van het secretariaat vast. De Autoriteit Persoonsgegevens geeft daar op haar website bekendheid aan.
2. De directeur is belast met de zorg voor een doelmatige en doeltreffende bedrijfsvoering en neemt daarbij de aanwijzingen van de Autoriteit Persoonsgegevens in acht.
3. De directeur, legt over de uitvoering van zijn taak verantwoording af aan de voorzitter.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens vergadert zo vaak als nodig is voor een goede afwikkeling van zijn werkzaamheden, doch in beginsel eenmaal per week.
2. De vergadering is niet openbaar.
3. Tot de vergadering hebben toegang de voorzitter, de andere collegeleden, de directeur en zij die zijn uitgenodigd.
4. De directeur heeft in deze vergadering een adviserende stem.
1. De voorzitter bepaalt de tijd en de plaats van een vergadering. De agenda van een vergadering wordt op voorstel van de voorzitter vastgesteld door de collegeleden.
2. De voorstellen en adviezen die aan de vergadering worden voorgelegd, worden voorbereid door of onder verantwoordelijkheid van de collegeleden of de directeur.
3. De directeur ziet toe op een juiste uitvoering van de besluiten van de Autoriteit Persoonsgegevens en draagt zorg voor een periodieke rapportage daarover aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
1. Een collegelid dat verhinderd is een vergadering bij te wonen, doet hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de voorzitter.
2. Als de voorzitter verhinderd is, doet hij hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de vicevoorzitter.
3. Een ander collegelid kan zo nodig worden vervangen door een buitengewoon lid.
1. Ieder collegelid heeft één stem.
2. De Autoriteit Persoonsgegevens neemt besluiten bij meerderheid van stemmen.
3. Een besluit is in beginsel geldig indien tenminste twee leden aan de stemming hebben deelgenomen, tenzij de omstandigheden van het geval aanleiding geven aan één van de leden om niet deel te nemen aan de besluitvorming. Indien van dergelijke omstandigheden sprake is, wordt dit vermeld in het verslag.
4. Een collegelid stemt zonder last of ruggespraak.
5. Bij het staken van de stemmen wordt de besluitvorming aangehouden tot de volgende vergadering, tenzij de besluitvorming niet kan worden uitgesteld. De voorzitter heeft uiteindelijk een beslissende stem.
6. In spoedeisende gevallen dan wel in andere door de collegeleden bij eenstemmigheid te bepalen gevallen, kan de vergadering schriftelijk geschieden. De wijze van besluitvorming wordt alsdan met de genomen beslissing in het verslag vastgesteld.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens kan commissies instellen ter voorbereiding van de besluitvorming over een bepaalde aangelegenheid.
2. De Autoriteit Persoonsgegevens bepaalt de taak en samenstelling van een commissie en kan voorzieningen treffen over de werkwijze van een commissie.
1. De directeur is verantwoordelijk voor het opstellen van een verslag van het verhandelde in de vergadering. Het verslag bevat ten minste:
a. een opgave van de aanwezige personen;
b. een vermelding van de behandelde aangelegenheden;
c. zo nodig een voor goed begrip van hetgeen is besloten noodzakelijke, korte weergave van de gevoerde discussie;
d. een lijst van de genomen besluiten en actiepunten.
2. Een collegelid dat zich niet kan verenigen met een genomen besluit, kan daarvan een met redenen omklede aantekening in het verslag doen opnemen.
3. Het verslag wordt binnen vijf dagen na de vergadering aan de collegeleden verzonden. Het wordt de eerstvolgende vergadering na verzending, al dan niet gewijzigd, vastgesteld door de bestuursvoorzitter.
1. De voorzitter en de andere collegeleden onthouden zich van alles wat een goede taakvervulling van de Autoriteit Persoonsgegevens kan schaden.
2. Als een buitengewoon lid in een omstandigheid verkeert die een goede taakvervulling van de Autoriteit Persoonsgegevens kan schaden, doet het daarvan onverwijld mededeling aan de voorzitter.
3. De nevenfuncties van de voorzitter en de andere collegeleden worden op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens bekend gemaakt.
1. De voorzitter en de andere collegeleden nemen omtrent alle informatie en documenten die zij in het kader van hun functie verkrijgen en die als vertrouwelijk is aangemerkt, dan wel waarvan de vertrouwelijkheid uit de aard van de informatie voortvloeit, strikte geheimhouding, als bedoeld in artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht, in acht, ook na beëindiging van hun functie.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op diegenen die belast zijn met de administratieve en secretariële ondersteuning van de Autoriteit Persoonsgegevens en op diegenen die vergaderingen geheel of gedeeltelijk hebben bijgewoond.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens kan nadere voorzieningen treffen met betrekking tot zijn werking, indien een goede afwikkeling van de werkzaamheden dat nodig maakt.
2. In alle gevallen, niet voorzien in dit reglement of een besluit als bedoeld in het eerste lid, beslist de voorzitter.
3. Indien de aard van de betrokken aangelegenheid dat met zich meebrengt, bevordert de voorzitter een wijziging van dit reglement.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens stelt jaarlijks vóór 1 december een beleidsplan vast voor de vier daarop volgende jaren.
2. Het beleidsplan omvat de beoogde activiteiten voor het volgende jaar en de strategische keuzes voor de drie daarop volgende jaren.
3. Bij de beoogde activiteiten voor het volgende jaar gaat de Autoriteit Persoonsgegevens uit van de begroting voor het desbetreffende jaar en het te verwachten budget.
4. Het beleidsplan wordt door de Autoriteit Persoonsgegevens vastgesteld, waar nodig met inachtneming van de opmerkingen van de raad.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens stelt een beschrijving vast van werkwijzen en procedures in het kader van de uitvoering van de taken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.
2. De beschrijving onderscheidt de taken en werkzaamheden naar type, aard en complexiteit, en geeft aan welke stappen, in de onderscheiden situaties, bij de uitvoering van die taken en werkzaamheden dienen te worden gevolgd, en welke aandachtspunten daarbij telkens ten minste in aanmerking dienen te worden genomen.
3. De beschrijving is gericht op het bevorderen van een goede en zorgvuldige uitoefening van de betrokken taken en werkzaamheden, en voorziet in waarborgen tegen vermenging van de toezichthoudende, adviserende en sanctionerende taken van de Autoriteit Persoonsgegevens.
4. De werkzaamheden in het kader van de toezichthoudende en sanctionerende taken van de Autoriteit Persoonsgegevens worden zoveel mogelijk verricht door ambtenaren van het secretariaat die niet betrokken zijn geweest bij voorlichtende en adviserende taken op hetzelfde terrein.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens stelt na afloop van ieder kalenderjaar een jaarverslag op met een overzicht van de werkzaamheden in dat kalenderjaar.
2. De Autoriteit Persoonsgegevens legt in het jaarverslag verantwoording af over de taakuitoefening, het gevoerde beleid, zoals vastgesteld in het beleidsplan en het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg en geeft inzicht in hetgeen in het betrokken kalenderjaar tot uitvoering is gebracht ten aanzien van de eisen omtrent de zorgplicht ingevolge artikel 19 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
3. De Autoriteit Persoonsgegevens geeft in het jaarverslag ook een beknopt overzicht van de beoogde resultaten in het lopende kalenderjaar.
1. Het jaarverslag wordt vóór 15 maart opgesteld en nadien aangeboden aan de minister, beide kamers van de Staten-Generaal en de raad.
2. Het jaarverslag wordt overeenkomstig artikel 58 van de Wbp toegezonden aan de functionarissen voor de gegevensbescherming als bedoeld in artikel 62 van de wet, alsmede aan personen of instanties die op een andere wijze nauw betrokken zijn geweest bij de toepassing van de wet.
3. Het jaarverslag wordt voor een ieder beschikbaar gesteld op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens en is tegen betaling in druk verkrijgbaar.
1. De raad heeft tot taak de Autoriteit Persoonsgegevens te adviseren over de hoofdlijnen van het beleid en andere algemene aspecten van de bescherming van persoonsgegevens.
2. De Autoriteit Persoonsgegevens stelt de raad in de gelegenheid om de nodige opmerkingen te maken over de inhoud van een ontwerp-beleidsplan en het uitgebracht jaarverslag.
1. De raad vergadert tenminste tweemaal per jaar, te weten in het voorjaar en in het najaar en voorts zo vaak als nodig is.
2. De raad kiest uit haar midden een voorzitter die leiding geeft aan de vergaderingen en bevordert dat alle leden van de raad voldoende ruimte krijgen om blijk te geven van hun opvattingen.
3. De collegeleden en de buitengewone leden, de directeur en andere genodigden kunnen de vergaderingen van de raad bijwonen en aan de gedachtewisseling deelnemen.
4. De Autoriteit Persoonsgegevens draagt zorg voor een goede verslaglegging van de vergaderingen van de raad
5. De vergaderingen van de raad zijn niet openbaar.
1. De leden van de raad kunnen door de Autoriteit Persoonsgegevens betrokken worden bij andere belangrijke aangelegenheden op het terrein van hun ervaring of belangstelling.
2. De leden van de raad stellen de Autoriteit Persoonsgegevens in kennis van alles wat zij van belang achten voor een goede uitvoering van de taken van de Autoriteit Persoonsgegevens.
3. De Autoriteit Persoonsgegevens verstrekt de leden van de raad alle inlichtingen die zij voor de uitoefening van haar taak behoeven.
1. De leden van de raad onthouden zich van alles wat een goede taakvervulling van de raad kan schaden.
2. De artikelen 2:4 en 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op de werkzaamheden van de raad van overeenkomstige toepassing.
1. De binnen het kader van de Comptabiliteitswet door of namens de minister vastgestelde nadere regels en uitgangspunten voor het beheer en de organisatie van zijn ministerie zijn van toepassing op de Autoriteit Persoonsgegevens, tenzij uit de aard daarvan anders voortvloeit.
2. Deze regels en uitgangspunten hebben betrekking op:
a. financieel beheer;
b. personeel en formatiebeheer;
c. huisvesting en materieel;
d. documentatie en archiefbeheer;
e. informatievoorziening en automatisering;
f. beveiliging.
3. De door of namens de minister vastgestelde bijzondere aanwijzingen met betrekking tot het financieel beheer en het personeel- en formatiebeheer van de Autoriteit Persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Mandaatregeling beheer.
4. De Autoriteit Persoonsgegevens kan op bepaalde punten nadere voorzieningen treffen, indien een goede taakvervulling van de Autoriteit Persoonsgegevens dat naar zijn oordeel nodig maakt.
1. De minister is verantwoordelijk voor de financiering van de Autoriteit Persoonsgegevens en bepaalt de kaders waarbinnen de bedrijfsvoering van de Autoriteit Persoonsgegevens dient plaats te vinden.
2. De minister kan beslissen dat aan inspanningen op een specifiek onderdeel van de bedrijfsvoering expliciet aandacht wordt besteed.
3. De verantwoordelijkheid van de Autoriteit Persoonsgegevens voor een juiste taakvervulling blijft onverlet.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens stelt jaarlijks vóór 1 augustus een begroting op met een schatting van de inkomsten en de kosten van het te voeren beleid in de drie jaren die volgen op het eerstvolgende. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien. Uit de toelichting blijkt steeds welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet aan de Autoriteit Persoonsgegevens opgedragen taken dan wel op andere activiteiten. Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behels de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening;
2. Bij het opstellen van de begroting wordt rekening gehouden met de strategische keuzes van de Autoriteit Persoonsgegevens vervat in het beleidsplan dat in het voorafgaande jaar is vastgesteld.
3. In de begroting worden in ieder geval de benodigde personele en materiële middelen aangegeven, alsmede de personele en materiële middelen die vanuit de meerjarenkaders van het ministerie beschikbaar zijn.
4. De middelen die nodig zijn voor activiteiten als bedoeld in artikel 24, tweede lid, worden als zodanig herkenbaar in de begroting opgenomen.
5. Na vaststelling van de begroting wordt deze ter goedkeuring aan de minister gezonden.
1. De Autoriteit Persoonsgegevens stelt jaarlijks vóór 1 augustus, op basis van het te verwachten budget, een bestedingsplan op met de omvang van de uitgaven voor het eerstvolgende jaar.
2. Na vaststelling van het bestedingsplan wordt dit ter goedkeuring aan de minister gezonden.
1. Door of namens de minister en de Autoriteit Persoonsgegevens wordt jaarlijks vóór 1 oktober overleg gevoerd over de begroting en het bestedingsplan.
2. In dit overleg komen tevens aan de orde:
a. nadere managementafspraken voor het eerstvolgende jaar;
b. nadere begrotingsafspraken voor de drie jaren die volgen op het eerstvolgende;
c. andere onderwerpen die door of namens de minister of de Autoriteit Persoonsgegevens zijn ingebracht en tijdig aan de deelnemers aan het overleg zijn bekend gemaakt.
1. De minister stelt de budgetten voor een bepaald jaar telkens vóór 1 december van het voorafgaande jaar beschikbaar.
2. De minister informeert de Autoriteit Persoonsgegevens jaarlijks vóór 1 mei hoe het budget voor het komende jaar en het meerjarig kader zijn opgenomen in de begroting van het departement.
1. De directeur draagt zorg dat binnen drie weken na iedere maand een maandrapportage wordt opgesteld en besproken met het verantwoordelijke management binnen het secretariaat.
2. De maandrapportage geeft inzicht in:
a. de realisatie van de productie en de uitgaven over de periode vanaf 1 januari van het lopende jaar tot en met de desbetreffende maand;
b. een prognose van de productie en de uitgaven voor de resterende maanden van het lopende jaar.
3. In de maand volgend op elk kwartaal wordt deze rapportage tevens aan de orde gesteld tijdens het overleg van de Autoriteit Persoonsgegevens.
1. De directeur draagt zorg dat zo spoedig mogelijk na afloop van het eerste halfjaar een halfjaarrapport wordt opgesteld, waarin overeenkomstig een vast informatiemodel wordt gerapporteerd over:
a. productiegegevens;
b. financiën;
c. kwaliteit en effectiviteit;
d. beleidsprioriteiten.
2. De halfjaarrapportage wordt door de Autoriteit Persoonsgegevens vastgesteld en binnen 30 dagen na afloop van de betrokken periode aangeboden aan de minister.
3. De minister stelt de Autoriteit Persoonsgegevens binnen 30 dagen na ontvangst van de halfjaarrapportage op de hoogte van diens reactie.
4. Door of namens de minister en de Autoriteit Persoonsgegevens wordt vóór 1 september van het betrokken jaaroverleg gevoerd over de halfjaarrapportage.
1. De directeur draagt zorg dat na afloop van elk jaar een financiële verantwoording wordt opgesteld over dat jaar.
2. In deze rapportage dient te zijn opgenomen:
a. een verklaring voor het verschil tussen de geraamde en werkelijke uitgaven en inkomsten;
b. een verantwoording van de geproduceerde resultaten;
c. een verantwoording over het formatiebeheer en het personeelsbeleid.
3. De verantwoordingsrapportage over het afgelopen jaar wordt door de Autoriteit Persoonsgegevens vastgesteld en jaarlijks vóór 15 februari aangeboden aan de minister.
4. De minister stelt de Autoriteit Persoonsgegevens binnen 30 dagen na ontvangst van de rapportage op de hoogte van diens reactie.
De minister verleent jaarlijks décharge over het door de Autoriteit Persoonsgegevens gevoerde beheer op basis van de verantwoordingsrapportage.
1. Indien de minister tot de conclusie komt dat de Autoriteit Persoonsgegevens de bepalingen van dit hoofdstuk, een bestedingsplan, of een afspraak als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onder a, niet nakomt, kan hij de Autoriteit Persoonsgegevens verzoeken om een toelichting op de tekortkoming en de maatregelen die de Autoriteit Persoonsgegevens naar aanleiding daarvan denkt te nemen.
2. Indien de minister de beoogde maatregelen ontoereikend acht, kan hij daaraan gevolgen verbinden bij de toekenning van de budgetten voor een volgend jaar, dan wel een specifieke aanwijzing geven met betrekking tot het beheer of de organisatie van de Autoriteit Persoonsgegevens of van het secretariaat.
3. De Autoriteit Persoonsgegevens draagt zorg dat een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid wordt uitgevoerd.
Dit reglement treedt in werking op de dag na zijn bekendmaking en werkt terug tot de dag waarop het is vastgesteld.
Het bestuursreglement CBP zoals gepubliceerd in Staatscourant nr. 76 van 19 april 2002 en bijbehorende wijziging gepubliceerd in Staatscourant nr. 81, van 26 april 2006 worden ingetrokken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-43279.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.