Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 27 januari 2016, nr. WJZ / 15155776, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling visserij in verband met de actualisatie van de regels betreffende de mosselzaadinvanginstallatie

De Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 7a, tweede lid, en 9, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling visserij wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13, onderdeel b, wordt ‘bijlage 3a, 3b en 5’ vervangen door: bijlage 5.

B

Artikel 35, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘bijlage 3, 3a en 3b en 5’ vervangen door: bijlage 3 en 5.

2. In onderdeel c wordt ‘bijlage 3a en 3b en 6’ vervangen door: bijlage 6.

C

In artikel 77b wordt ‘op aanvraag door de Minister verleend’ vervangen door: kan op aanvraag door de Minister worden verleend.

D

Artikel 77c vervalt.

E

Artikel 77d komt te luiden:

Artikel 77d

De locaties in de gebieden, waarvoor een vergunning voor een mosselzaadinvanginstallatie kan worden verleend, worden voor een door de Minister te bepalen periode aangewezen.

F

Artikel 77e wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘en mosselkweekpercelen, bedoeld in artikel 77d, tweede lid’ vervangen door: , bedoeld in artikel 77d.

2. In het tweede lid wordt ‘en mosselkweekpercelen, bedoeld in artikel 77d, tweede lid’ vervangen door: , bedoeld in artikel 77d.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien er voor 31 december van het kalenderjaar waarin de termijn van de vergunning voor een mosselzaadinvanginstallatie afloopt, geen visplan voor de aanvrager, bedoeld in artikel 77a, is vastgesteld, geschiedt de verlening van de vergunning door middel van loting.

G

Artikel 77f vervalt.

H

Artikel 77g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de duur van twee jaar’ vervangen door: een door de Minister te bepalen termijn.

2. Het tweede lid, alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid, vervallen.

I

Bijlagen 3a, 3b, 13, 14a en 14b vervallen.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 januari 2016

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Achtergrond en inhoud regeling

Deze regeling bevat een aantal wijzigingen van paragraaf 4.16 van de Uitvoeringsregeling visserij. In deze paragraaf zijn voorschriften opgenomen voor het aanvragen en verlenen van vergunningen voor mosselzaadinvanginstallaties (MZI).

De wijzigingen geven ten eerste gevolg aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 augustus 2013. In die uitspraak zijn de artikelen 77d, 77f en 77g, tweede lid, alsmede de bijbehorende bijlagen van de Uitvoeringsregeling Visserij, onverbindend verklaard. Ten tweede bevat deze regeling een actualisatie van paragraaf 4.16. Tot slot zijn de artikelen 13 en 35, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij met de bijbehorende bijlagen eveneens geactualiseerd. Deze laatste wijziging houdt overigens geen verband met het MZI-beleid.

2. Regeldruk

Deze regeling leidt niet tot een wijziging van de regeldruk. Er zijn geen nieuwe of gewijzigde informatieverplichtingen. Ook hebben de onderhavige aanpassingen geen gevolg voor de verlening van MZI-vergunningen.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdelen A, B, en I (artikelen 13 en 35, eerste lid, en bijlagen 3a en 3b)

In artikel 13, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling visserij is vastgelegd dat het verboden is om te vissen met sleepnetten met wekkerkettingen in de gebieden, genoemd in bijlagen 3a, 3b en 5. Voorts bepaalt artikel 35, eerste lid, onderdelen b en c, van de Uitvoeringsregeling visserij dat een vergunning als bedoeld in artikel 33 niet verleend wordt voor het vissen met vistuigen, geschikt voor het vangen van schelpdieren in de gebieden genoemd in bijlagen 3, 3a, 3b en 5, en met vistuigen, geschikt voor het vangen van garnalen in de gebieden, genoemd in bijlagen 3a, 3b en 6.

De voormelde verboden hebben betrekking op een onderzoek dat in de afgelopen jaren plaats heeft gevonden in de gebieden die opgenomen zijn in bijlagen 3a en 3b. In 2012 is een onderzoek gestart naar de effecten van de garnalenvisserij op het bodemleven in de Voordelta, Noordzeekustzone en de Waddenzee. Hiervoor zijn negen onderzoeksgebieden aangewezen, die deels bevist werden. Het betreft respectievelijk vijf gebieden in de Waddenzee en vier gebieden in de Vlakte van de Raan. Deze gebieden zijn via de artikelen 13, onderdeel b, en 35, eerste lid, onderdelen b en c, van de Uitvoeringsregeling visserij door middel van een visserijverbod gevrijwaard van de reguliere visserijactiviteiten.

Het onderzoek is inmiddels afgerond, en in verband hiermee heeft in januari 2015 het Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies (IMARES) van de Universiteit Wageningen het rapport ‘Effecten van de garnalenvisserij in Natura 2000-gebieden’ uitgebracht. Er is geen verdere aanleiding om de betreffende gebieden gesloten te houden voor visserij. Bijlagen 3a en 3b, alsook de verwijzingen naar deze bijlagen in de artikelen 13 en 35, eerste lid, onderdelen b en c, kunnen daarom vervallen.

Artikel I, onderdeel C (artikel 77b)

In artikel 77c is bepaald dat een MZI-vergunning op aanvraag door de Minister van Economische Zaken verleend werd aan personen die in de jaren 2008 en 2009 met een MZI hadden geëxperimenteerd in de kustwateren en waarvoor door de minister een ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 17, was verleend. De groep die op grond van artikel 77b voor een vergunningverlening in aanmerking zou kunnen komen, waren de zogenaamde experimenterende vissers die niet per definitie tot de mosselsector hoefden te behoren. In de experimentele fase ging het om het testen van innovatieve opstellingen van MZI’s in de praktijk. De MZI-vergunning werd dan ook verleend aan vissers die een bijdrage aan voormelde testen konden leveren. Daarnaast werd op grond van artikel 77a een vergunning verleend aan personen uit de reguliere mosselsector.

In de komende periode zullen voornamelijk vissers uit de reguliere mosselsector op grond van artikel 77a voor een MZI-vergunning in aanmerking komen. Degenen die geen onderdeel van de reguliere mosselsector uitmaken, zullen slechts in uitzonderlijke gevallen op grond van artikel 77b voor een vergunning in aanmerking kunnen komen.

Om ervoor te zorgen dat uitsluitend in uitzonderlijke gevallen aan een experimenterende visser een vergunning verleend hoeft te worden, is in artikel 77b aan de Minister van Economische Zaken een discretionaire bevoegdheid gegeven om een MZI-vergunning al dan niet te verlenen.

Artikel I, onderdeel D (artikel 77c)

Eerste lid

In het eerste lid van artikel 77c van de Uitvoeringsregeling visserij is bepaald dat aanvragen tot verlening van een MZI-vergunning kunnen worden ingediend in een door de Minister van Economische Zaken in de Staatscourant bekend te maken periode. Dit lid wekt onterecht de indruk dat er periodiek een openstelling plaats zou vinden voor een periode, waarin een MZI-vergunning aangevraagd zou kunnen worden. Dit is in het verleden slechts eenmaal in een uitzonderingsgeval gebeurd, en zal naar verwachting ook niet aan de orde zijn in de toekomst. Artikel 77c, eerste lid, kan daarom vervallen.

Tweede lid

In artikel 77c, tweede lid, is vastgelegd in welke periode aanvragen tot verlening van een MZI-vergunning konden worden ingediend voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011. Omdat deze periode inmiddels is verstreken en er voor die periode geen aanvragen meer kunnen worden ingediend, voorziet het tweede lid in het vervallen van artikel 77c.

Artikel I, onderdelen E, G, H, tweede lid, en I (artikelen 77d, 77f en 77g, tweede lid, en bijlagen 13, 14a en 14b)

De wijziging van de artikelen 77d, 77f en 77g, tweede lid, en de bijbehorende bijlagen 13, 14a en 14b van de Uitvoeringsregeling visserij geeft gevolg aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 augustus 2013.

De Afdeling heeft in die uitspraak de bovengenoemde bepalingen en de bijbehorende bijlagen onverbindend verklaard. De Afdeling heeft geoordeeld dat de gronden waarop artikel 77g, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling visserij waren vastgesteld, van een zodanig onzorgvuldig onderzoek naar de bij die bepaling betrokken belangen getuigt dat de minister op die grondslag in redelijkheid niet tot die vaststelling heeft kunnen komen, zodat aan dat artikel verbindende kracht moet worden ontzegd.

De artikelen 77d en 77f en de daarbij behorende bijlagen 13, 14a en 14b zien op de vaststelling, verdeling en berekening van de grootte van de toe te wijzen MZI-locaties. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze bepalingen en bijlagen zodanig verweven met artikel 77g, tweede lid, dat ook aan deze artikelen en bijlagen verbindende kracht moet worden ontzegd.

De onderhavige regeling voorziet in het laten vervallen van de betreffende bepalingen en bijlagen.

Artikel I, onderdeel E (artikel 77d)

Artikel 77d van de Uitvoeringsregeling visserij wordt herzien. In dit artikel is aangegeven op welke wijze locaties worden aangewezen waarvoor een MZI-vergunning kan worden verleend. Deze materie wordt thans onder meer in artikel 77d, tweede lid, geregeld. Omdat aan dat artikel in de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verbindendheid is ontzegd, zou dit – door het laten vervallen van die bepaling – betekenen dat de Uitvoeringsregeling visserij geen bepaling meer bevat die de aanwijzing van dergelijke locaties regelt. Dit is onwenselijk. Het moet voor de aanvrager duidelijk zijn voor welke locaties de MZI-vergunning kan worden verleend. Om die reden wordt artikel 77d herzien. Daarin wordt vastgelegd dat MZI-locaties door de Minister van Economische Zaken worden aangewezen, steeds voor een bepaalde periode.

De aanwijzing van de locaties en de periode, waarvoor ze worden aangewezen, vindt plaats conform het MZI-beleid van het Ministerie van Economische Zaken. Dit beleid is gevormd in het kader van de afspraken over de transitie van de mosselsector en natuurherstel in de Waddenzee (Mosselconvenant 2008, en het daaruit voortvloeiende Tweede Plan van Uitvoering Transitie Mosselsector (2014–2018) dat op 19 januari 2015 naar de Tweede Kamer is verzonden (Kamerstukken II, 2014/15, 29 675, nr. 178)). De mosselsector kan binnen de kaders van het MZI-beleid voor een bepaalde periode vergunningen aanvragen voor de exploitatie van MZI’s op vastgestelde locaties.

Het MZI-beleid wordt voor een periode van vier jaar vastgesteld, en kan verlengd worden. Om die reden is ook in artikel 77d aangegeven dat de Minister van Economische Zaken de periode vaststelt. Voor de periode 2010 tot en met 2013 is de aanwijzing van de locaties via het MZI-beleid 2010–2013 vastgesteld. De Tweede Kamer is met de brief van 26 november 2013 geïnformeerd dat het MZI-beleid 2010–2013 met een jaar zou worden verlengd (tot en met 2014). Vervolgens is het MZI-beleid voor de periode 2015 tot en met 2018 vastgesteld en zijn de Tweede Kamer en de visserijsector (via de producentenorganisatie) hieromtrent geïnformeerd.

Artikel I, onderdeel F (artikel 77e)

Eerste en tweede lid

In het eerste lid van artikel 77e is bepaald dat de verlening van een MZI-vergunning op een locatie in de gebieden en mosselkweekpercelen, bedoeld in artikel 77d, tweede lid, aan een aanvrager als bedoeld in artikel 77a, dient te geschieden op basis van een door de producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur opgesteld visplan. Het tweede lid van artikel 77e gaat vervolgens in op de inhoud van het visplan. In deze twee leden wordt verwezen naar ‘een locatie in de gebieden en mosselkweekpercelen, bedoeld in artikel 77d, tweede lid’.

In het eerste en tweede lid van artikel 77e is een aantal wijzigingen doorgevoerd in het eerdergenoemd MZI-beleid. Allereest is de verwijzing naar artikel 77d, tweede lid, geschrapt. Zoals eerder gesteld, is het oude artikel 77d door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onverbindend verklaard. De oorspronkelijke verwijzing naar de vervallen bepaling is vervangen door een verwijzing naar het nieuw luidende artikel 77d, waarin wordt aangegeven dat de voormelde locaties voor een bepaalde periode door de Minister van Economische Zaken worden aangewezen.

Verder komt de verwijzing naar mosselkweekpercelen niet meer voor in artikel 77e, eerste en tweede lid. Voorheen voorzagen de voorschriften met betrekking tot de vergunningverlening en de inhoud van het visplan in de aangewezen gebieden en mosselkweekpercelen. Er zijn gebieden waar, vanwege de gunstige randvoorwaarden, mosselzaad ingevangen kan worden ten behoeve van de kweek. Dergelijke gebieden worden in de Uitvoeringsregeling visserij met de term gebieden aangeduid en staan in de praktijk bekend als de zogenaamde MZI-gebieden. Daarnaast zijn er mosselkweekpercelen. Mosselkweekpercelen zijn locaties die bestemd zijn voor de reguliere kweek van mosselen. Op de mosselkweekpercelen wordt het zaad uitgezet voor de kweek van mosselen op de bodem van de zee. Het is daarbij in incidentele gevallen ook mogelijk een mosselkweekperceel te gebruiken om mosselzaad in te vangen.

In het verleden werden er vergunningen verleend voor het invangen van mosselzaad zowel op de MZI-gebieden als op enkele mosselkweekpercelen. Echter, indien een mosselkweekperceel tegelijkertijd voor het invangen van mosselzaad en het kweken van mosselen wordt gebruikt, kunnen zich praktische bezwaren voordoen, zoals mogelijke negatieve effecten van MZI’s op de mosselkweek op naburige mosselpercelen. Op verzoek van de producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur is er in het nieuwe MZI-beleid bepaald dat er geen MZI’s meer op mosselkweekpercelen worden toegestaan. Om die reden zullen als locaties, waar op grond van artikel 77e, eerste en tweede lid, een MZI is toegestaan, niet meer mosselkweekpercelen, doch uitsluitend MZI-gebieden, aangemerkt kunnen worden.

Derde lid

Artikel 77e, derde lid, van de Uitvoeringsregeling visserij bepaalt op welke wijze de verlening van een MZI-vergunning plaatsvond, indien er voor het einde van de periode, bedoeld in onderdeel a van dat artikel, geen visplan was vastgesteld. De verwijzing naar artikel 77c, tweede lid, is geschrapt, omdat artikel 77c is komen te vervallen doordat de daar vermelde periode ondertussen is verstreken. Het nieuwe derde lid van artikel 77e is tijdsneutraal geformuleerd en biedt dan ook voor toekomstige vergunningverleningen een duidelijk kader.

Verder komt artikel 77e, derde lid, onderdeel a, niet meer terug in het nieuwe derde lid van artikel 77e. In dat onderdeel is thans bepaald dat de MZI-vergunning verleend wordt aan een persoon als bedoeld in artikel 77a voor een locatie op een mosselkweekperceel, waar hij in het jaar 2009 een MZI had geëxploiteerd. Er is voor gekozen om alle toekomstige vergunningaanvragen voor een persoon als bedoeld in artikel 77a gelijk te behandelen en, voor zover er geen visplan door de sector wordt overeengekomen, hiervoor het instrument van loting te hanteren.

Artikel 77e, derde lid, onderdeel b, bepaalt dat de verlening van een MZI-vergunning aan een persoon als bedoeld in artikel 77a, die op grond van onderdeel a niet in aanmerking komt voor een vergunning, dient te geschieden door middel van loting. De materie van onderdeel b vormt het nieuwe derde lid van artikel 77e. Ook hier heeft actualisatie plaatsgevonden. Zo dient het visplan voor 31 december van het kalenderjaar dat de vergunning afloopt, ingediend te zijn. Het uitgangspunt is dat de aanvrager zelf een visplan indient. Indien de aanvrager voor deze datum geen visplan heeft ingediend, zal de MZI-vergunning ambtshalve worden verleend met behulp van een loting. Deze werkwijze komt overeen met het huidige proces van de verlening van een MZI-vergunning. Het nieuwe derde lid maakt nu meer expliciet binnen welke termijn een dergelijk visplan ingediend moet zijn, hetgeen de aanvrager meer rechtszekerheid biedt.

Tot slot wordt opgemerkt dat het derde lid alleen ziet op aanvragers, bedoeld in artikel 77a, en dus niet op aanvragers uit artikel 77b. De reden hiervoor is dat, conform het MZI-beleid, in de komende periode voornamelijk vissers uit de reguliere mosselsector voor een MZI-vergunning in aanmerking zullen komen. Degenen die geen onderdeel van de reguliere mosselsector uitmaken, zullen slechts in uitzonderlijke gevallen op grond van artikel 77b voor een vergunning in aanmerking komen. Omdat het slechts zeer uitzonderlijke gevallen betreft die op grond van artikel 77b voor een vergunning in aanmerking zullen komen, is ervoor gekozen om de voorwaarden voor vergunningsverlening uit artikel 77e uitsluitend op de mosselsector van toepassing te laten zijn. Er is in artikel 77e, derde lid, dan ook expliciet verwezen naar de aanvrager, bedoeld in artikel 77a.

Artikel I, onderdeel H (artikel 77g, eerste lid)

In het eerste lid van artikel 77g van de Uitvoeringsregeling visserij wordt onder meer bepaald dat een MZI-vergunning verleend wordt voor de duur van twee jaar. Deze bepaling is gewijzigd in die zin dat een MZI-vergunning voortaan verleend kan worden voor een door de Minister van Economische Zaken te bepalen termijn. De onderhavige aanpassing maakt de regeling beter bestendig voor eventuele toekomstige wijzigingen in het MZI-beleid.

In het huidige MZI-beleid is vastgelegd dat voor de experimentele fase van dit beleid de periode waarvoor een vergunning verleend wordt, twee jaar bedraagt. Echter, nadat de experimentele fase afgerond is, is het denkbaar dat het wenselijk zal zijn om differentiatie aan te brengen in de termijnen. De onderhavige bepaling maakt dit mogelijk en biedt de ruimte om een termijn in het MZI-beleid dan wel bij de verlening van een MZI-vergunning, vast te stellen. Ook blijft de mogelijkheid behouden om, indien relevant, de vergunningverlening te verlengen met een door de Minister van Economische Zaken te bepalen termijn.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven