Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten 2016

Zoetermeer, 11 juli 2016

JBZ 2016 / 12168

De directie van de Dienst Wegverkeer,

Gelet op artikel 48, derde lid en artikel 149a, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 4:83 van de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit Voertuigen, artikel 4, vierde lid van het Kentekenreglement, het Besluit ontheffing verlening exceptioneel vervoer en de Regeling voertuigen;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van deze beleidsregel worden de begripsbepalingen van de Regeling voertuigen overgenomen.

Voorts wordt verstaan onder:

a. ballasttrekker:

een voertuig van de categorie N waarbij uit het kentekenbewijs blijkt dat het voertuig is ingericht voor trekker en vrachtwagen, en waarbij het voertuig minimaal is voorzien van 3 assen, waarvan ten minste 2 assen aangedreven;

b. buitenlands voertuig:

voertuig waarbij het kenteken van het trekkend motorrijtuig dan wel het getrokken voertuig door een andere staat dan Nederland is afgegeven;

c. compenserend asstel:

een asstel dat zodanig is geconstrueerd, dat de aslasten een compenserend gedrag vertonen ten opzichte van elkaar;

d. dieplader:

een open voertuig van de categorie O3 of O4, waarvan het grotendeels verlaagde laadvlak zich op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte dan wel lager dan de assen boven het wegdek bevindt, maar niet hoger dan 0,70 m, gemeten van wegdek tot bovenkant laadvlak, uitsluitend of hoofdzakelijk ontworpen, gebouwd of gebruikt voor het vervoer van ondeelbare lading;

e. getrokken werktuig:

voertuig van de categorie O4 ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen, en niet zijnde ingericht als kermis- of circusvoertuig;

f. kermis- en circusvoertuig;

voertuig niet zijnde een voertuig op rupsbanden, dat uitsluitend wordt gebruikt voor de feitelijke exploitatie van een kermis- of circusbedrijf;

g. modulair voertuig:

een voertuig dat bestaat uit koppelbare en uitwisselbare modules, waarmee verschillende voertuigconfiguraties kunnen worden samengesteld, en waarmee alleen met een geldige ontheffing gebruik van de openbare weg mag worden gemaakt;

h. ontheffingsattest:

een document waar de technische waarden voor een voertuig van de categorie N op wordt vermeld ten behoeve van het aanvragen en gebruik van ontheffingen;

i. SERT:

document waar op technische waarden voor 1 of uit meerdere delen samengestelde voertuigen van de categorie O worden vermeld ten behoeve van het aanvragen en gebruik van ontheffingen;

j. principeakkoord:

een document dat wordt afgegeven nadat een beoordeling en onderzoek is uitgevoerd te behoeve van de afgifte van een kenteken als bedoeld in artikel 48, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, en een ontheffing als bedoeld in artikel 149a, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2. Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op de behandeling van aanvragen voor een ontheffing gerelateerd voertuigdocument die noodzakelijk is ten behoeve van de aanvraag van een kenteken als bedoeld in artikel 48, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, of de aanvraag en het gebruik van een ontheffing als bedoeld in artikel 149a, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 3. Soorten ontheffing gerelateerde documenten

De ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten worden onderscheiden in:

  • a. principeakkoord;

  • b. ontheffingsattest;

  • c. SERT document.

§ 2. Aanvragen ontheffing gerelateerde documenten

Artikel 4. Aanvragen van de ontheffing gerelateerde documenten

  • 1. De aanvrager van een ontheffing gerelateerd document dient zijn aanvraag te doen op het door de Dienst Wegverkeer vastgestelde model aanvraagformulier.

  • 2. Het aanvraagformulier wordt schriftelijk beschikbaar gesteld.

Artikel 5. Wijze van indienen van de aanvraag

Indiening van aanvragen kan uitsluitend schriftelijk plaatsvinden.

Artikel 6. Intrekken van de aanvraag

Een aanvraag kan uitsluitend schriftelijk door de indiener worden ingetrokken.

Artikel 7. Modellen

De in artikel 3 opgenomen documenten worden afgegeven volgens een door de RDW vastgesteld model, opgenomen in bijlage A.

§ 3. Beoordeling aanvragen principeakkoord

Artikel 8. toepassingsgebied principeakkoord

  • 1. Een principeakkoord kan worden afgegeven voor:

    • a. aanhangwagens, niet zijnde opleggers, met een lengte boven de 12,00 m en uitgevoerd als dieplader, en

    • b. opleggers met een afstand hart koppeling tot achterzijde boven de 12,00 m, en

    • c. aanhangwagens met een breedte tussen de 2,55 m en 3,00 m, en

    • d. aanhangwagens ingericht als getrokken werktuig met aslasten hoger dan de toegestane aslasten volgens de Regeling voertuigen, en

    • e. voertuigen voor kermis- en circusdoeleinden die ingericht zijn als woonruimte voor personen, leefruimte voor dieren of een ondeelbare attractie voor:

      • aanhangwagens, niet zijnde opleggers met een lengte boven de 14,00 m, en

      • opleggers met een afstand hart koppeling tot achterzijde boven de 17,50 m, en

      • aanhangwagens met een breedte tussen de 2,55 m en 3,00 m, en

      • aanhangwagens met aslasten hoger dan de toegestane aslasten volgens de Regeling voertuigen.

  • 2. De in het eerste lid, onder a tot en met e genoemde voertuigen zijn niet hoger te zijn dan 4,00 m.

  • 3. Een principeakkoord heeft een geldigheidsduur van maximaal 1 jaar.

  • 4. Voor aanhangwagens met een breedte van meer dan 3,00 m wordt geen principe akkoord afgegeven.

Artikel 9. Principeakkoord artikel 8, eerste lid, onder a, b en e onder 1° en 2°.

  • 1. Indien een principeakkoord wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, b en e onder 1° en 2° moeten de volgende stukken worden overlegd:

    • a. een volledig ingevuld formulier;

    • b. een uitgebreide motivering ten aanzien van de noodzaak van de overschrijding lengte getrokken voertuig, het trekkende motorrijtuig in aanmerking genomen, en

    • c. een constructietekening van de fabrikant of gemachtigd importeur, en

    • d. documentatie met massa’s en afmetingen van de lading, of

    • e. documentatie met massa’s en afmetingen van het getrokken werktuig of kermis- en circusvoertuig die de lengte noodzakelijk maakt, en

    • f. een document waaruit de plaats van de koppeling en de lengte van het trekkende voertuig blijkt, en

    • g. de gegevens van de opdrachtgever van de aanhangwagen, en

    • h. het reeds afgegeven kentekenbewijs, indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging constructie.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een buitenlands voertuig moet, naast de in het eerste lid genoemde documenten, tevens worden overgelegd het door de buitenlandse autoriteiten afgegeven kentekenbewijs en een document van de registrerende autoriteiten waaruit de afmetingen van het voertuig blijkt, indien deze gegevens niet op buitenlands kentekenbewijs staan vermeld.

Artikel 10. Principeakkoord artikel 8, eerste lid, onder c en e onder 3°

  • 1. Indien een principeakkoord wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c en e onder 3° moeten de volgende stukken worden overlegd:

    • a. een volledig ingevuld formulier, en

    • b. een uitgebreide motivering ten aanzien van de noodzaak van de overschrijding breedte getrokken voertuig boven de 2,55 m, en

    • c. een constructietekening van de fabrikant of gemachtigd importeur, en

    • d. documentatie met massa’s en afmetingen van de lading, of

    • e. documentatie met massa’s en afmetingen van het getrokken werktuig of kermis- en circusvoertuig, waarbij exact is aangegeven waar de breedte van het voertuig meer dan 2,55 m is, en

    • f. de gegevens van de opdrachtgever van de aanhangwagen, en

    • g. het reeds afgegeven kentekenbewijs, indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging constructie.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een buitenlands voertuig moet, naast de in het eerste lid genoemde documenten, tevens worden overgelegd het door de buitenlandse autoriteiten afgegeven kentekenbewijs en een document van de registrerende autoriteiten waaruit de afmetingen van het voertuig blijken, indien deze gegevens niet op buitenlands kentekenbewijs staan vermeld.

Artikel 11. Principeakkoord artikel 8, eerste lid, onder d en e onder 4°

  • 1. Indien een principeakkoord wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder d en e onder 4° moeten de volgende stukken worden overlegd:

    • a. een volledig ingevuld formulier met een uitgebreide motivering noodzaak overschrijding aslasten getrokken voertuig en

    • b. een constructietekening van de fabrikant of gemachtigd importeur, en

    • c. documentatie met betrekking tot aslasten en leeggewicht van het getrokken voertuig en

    • d. de gegevens van de opdrachtgever voor de aanhangwagen, en

    • e. het reeds afgegeven kentekenbewijs, indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging constructie.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een buitenlands voertuig moet, naast de in het eerste lid genoemde documenten, tevens worden overgelegd het door de buitenlandse autoriteiten afgegeven kentekenbewijs en een document van de registrerende autoriteiten waaruit de massa’s van het voertuig blijken, indien deze gegevens niet op buitenlands kentekenbewijs staan vermeld.

Artikel 12. Keuringen en onderzoeken

  • 1. Na beoordeling van de aanvraag vinden de keuring en onderzoeken van de getrokken voertuigen plaats op de door de RDW daartoe aangewezen locatie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan, indien een fabrikant / importeur de voorafgaande 5 jaar gemiddeld 12 of meer voertuigen per jaar heeft aangeboden voor een principeakkoord en waarvoor een kenteken als bedoeld in artikel 48, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven, de aanvraag rechtstreeks indienen bij de door de RDW daartoe aangewezen locatie.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op getrokken voertuigen uitgevoerd als:

    • a. deelbare aanhangwagen die is samengesteld, maar ieder afzonderlijk voldoet aan de Regeling voertuigen;

    • b. modulaire voertuig;

    • c. dolly;

    • d. aanhangwagen en oplegger waarin een nieuwe, experimentele, technologie of concept is opgenomen;

    • e. getrokken werktuig;

    • f. kermis- of circusvoertuig.

Artikel 13. Wijze van beoordeling getrokken voertuig niet zijnde werktuig of kermis- en circusvoertuig

  • 1. Indien het een aanvraag van een getrokken voertuig, niet zijnde werktuig of kermis- en circusvoertuig betreft, waarbij in onbeladen toestand niet wordt voldaan aan artikel 5.12.6, derde lid van de Regeling voertuigen, geldt het volgende:

    • a. een oplegger voor ondeelbare lading waarbij de afstand tussen hart koppeling en achterzijde meer dan 12,00 m bedraagt, moet zijn voorzien van gedwongen besturing volgens ECE reglement R79 of richtlijn 70/311/EEG;

    • b. een oplegger voor vervoer ballastdelen voor een mobiele kraan waarbij de afstand tussen hart koppeling en achterzijde meer dan 12,00 m bedraagt, moet zijn voorzien van gedwongen besturing volgens ECE reglement R79 of richtlijn 70/311/EEG;

    • c. een aanhangwagen voor ondeelbare lading, niet zijnde een oplegger waarbij de totale lengte van de aanhangwagen meer bedraagt dan 12,00 m dient uitgevoerd te zijn als dieplader.

  • 2. Indien het een aanvraag van een getrokken voertuig, niet zijnde werktuig of kermis- en circusvoertuig betreft, waarbij in onbeladen of beladen toestand niet wordt voldaan aan artikel 5.18.11 of 5.18.13 van de Regeling voertuigen, geldt het volgende:

    • a. een oplegger als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, en een trekker waarbij de totale lengte van de voertuigen maximaal 27,00 m bedraagt, wordt geacht te voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in bijlage A, artikel 12 van de Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2015;

    • b. een aanhangwagen als bedoeld in het eerste lid, onder c, en een bedrijfsauto waarbij de totale lengte van de voertuigen maximaal 22,00 m is, wordt geacht te voldoen aan de draaiproefeisen in bijlage A, artikel 12 van de Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2015;

    • c. een aanhangwagen als bedoeld in het eerste lid, onder c, en een bedrijfsauto waarbij de totale lengte van de voertuigen meer dan 22,00 m bedraagt, moet zijn voorzien van gedwongen dan wel zelfsturende besturing achterassen volgens ECE reglement R79 of richtlijn 70/311/EEG, en wordt geacht bedoeld in bijlage A, artikel 12 van de Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2015.

Artikel 14. Wijze van beoordeling getrokken werktuig

  • 1. Indien het een aanvraag voor een getrokken werktuig betreft, waarbij niet wordt voldaan aan artikel 5.18.11 van de Regeling voertuigen, geldt het volgende:

    • a. een oplegger, uitgevoerd als getrokken werktuig waarbij de afstand tussen hart koppeling en achterzijde meer dan 12,00 m bedraagt, en een trekker waarbij de totale lengte van de voertuigen meer dan 22,00 m en maximaal 27,00 m bedraagt, moet ten minste voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in bijlage A, artikel 12 van de Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2015;

    • b. een aanhangwagen, niet zijnde oplegger, uitgevoerd als getrokken werktuig waarbij de totale lengte meer bedraagt dan 12,00 m en een bedrijfsauto waarbij de totale lengte van de voertuigen maximaal 22,00 m is, wordt geacht te voldoen aan de draaiproefeisen in bijlage A, artikel 12 van de Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2015;

    • c. een aanhangwagen, niet zijnde oplegger,uitgevoerd als getrokken werktuig waarbij de totale lengte meer dan 12,00 m bedraagt en een bedrijfsauto waarbij de totale lengte van de voertuigen maximaal 27,00 m bedraagt, moet ten minste voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in bijlage A, artikel 12 van de Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2015;

    • d. een oplegger, uitgevoerd als getrokken voertuig waarbij de afstand tussen hart koppeling en achterzijde meer dan 12,00 m bedraagt, en een trekker waarbij de totale lengte van de voertuigen meer dan 27,00 m bedraagt, moet zijn voorzien van zijn voorzien van gedwongen besturing volgens ECE reglement R79 of richtlijn 70/311/EEG;

    • e. een aanhangwagen, niet zijnde oplegger uitgevoerd als getrokken werktuig waarbij de totale lengte meer dan 12,00 m bedraagt en een bedrijfsauto waarbij de totale lengte van de voertuigen meer dan 27,00 m bedraagt, moet zijn voorzien van zijn voorzien van gedwongen besturing dan wel zelfsturende besturing achterassen volgens ECE reglement R79 of richtlijn 70/311/EEG.

  • 2. Bij een getrokken werktuig waarbij niet wordt voldaan aan artikel 5.12.6, zesde lid van de Regeling voertuigen mag de breedte niet worden veroorzaakt door de breedte van de as of het asstel.

  • 3. Indien het een aanvraag voor een getrokken werktuig betreft, waarbij niet wordt voldaan aan artikel 5.18.17b tot en met artikel 5.18.17e van de Regeling voertuigen, geldt het volgende:

    • a. een aanhangwagen, niet zijnde oplegger, uitgevoerd als middenasaanhangwagen met maximaal 2 assen kan in aanmerking komen voor een verhoging van de aslasten tot maximaal 10.000 kg indien het asstel een compenserend asstel betreft;

    • b. een aanhangwagen uitgevoerd als oplegger met minimaal drie assen en waarbij de onderlinge afstand tussen de assen minimaal 1,30 m en maximaal 1,80 m bedraagt, kan in aanmerking komen tot een verhoging van de aslasten tot maximaal 10.000 kg, indien het een compenserend asstel betreft;

    • c. een aanhangwagen, niet zijnde oplegger of middenasaanhangwagen, met minimaal 4 assen kan in aanmerking komen voor een verhoging van de aslasten tot maximaal 10.000 kg, indien het een compenserend asstel betreft.

Artikel 15. Wijze van beoordeling getrokken kermis – of circusvoertuig

  • 1. Indien het een aanvraag voor een getrokken kermis- of circusvoertuig betreft en waarbij niet wordt voldaan aan artikel 5.18.11 van de Regeling voertuigen, geldt het volgende:

    • a. een oplegger, uitgevoerd als kermis- of circusvoertuig waarbij de afstand tussen hart koppeling en achterzijde meer dan 17,50 m bedraagt, en een trekker waarbij de totale lengte van de voertuigen meer dan 24,00 m en maximaal 27,00 m bedraagt, moet ten minste voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in bijlage A, artikel 12 van de Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2015;

    • b. een aanhangwagen, niet zijnde oplegger, uitgevoerd als kermis- of circusvoertuig waarbij de totale lengte meer bedraagt dan 14,00 m en een bedrijfsauto waarbij de totale lengte van de voertuigcombinatie maximaal 24,00 m is, wordt geacht te voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in bijlage A, artikel 12 van de Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2015;

    • c. een aanhangwagen, niet zijnde oplegger uitgevoerd als kermis- of circusvoertuig waarbij de totale lengte meer dan 14,00 m bedraagt en een bedrijfsauto waarbij de totale lengte van de voertuigen maximaal 27,00 m bedraagt, moet ten minste voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in bijlage A, artikel 12 van de Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2015.

    • d. een oplegger, uitgevoerd als kermis- of circusvoertuig waarbij de afstand tussen hart koppeling en achterzijde meer dan 17,50 m bedraagt, en een trekker waarbij de totale lengte van de voertuigen meer dan 27,00 m bedraagt, moet zijn voorzien van zijn voorzien van gedwongen besturing volgens ECE reglement R79 of richtlijn 70/311/EEG;

    • e. een aanhangwagen, uitgevoerd als kermis- of circusvoertuig waarbij de totale lengte meer dan 14,00 m bedraagt en een bedrijfsauto waarbij de totale lengte van de voertuigen meer dan 27,00 m bedraagt, moet zijn voorzien van zijn voorzien van gedwongen besturing dan wel zelfsturende besturing achterassen volgens ECE reglement R79 of richtlijn 70/311/EEG.

  • 2. Bij een getrokken kermis- of circusvoertuig waarbij niet wordt voldaan aan artikel 5.12.6, zesde lid van de Regeling voertuigen mag de breedte niet worden veroorzaakt door de breedte van de as of het asstel.

  • 3. Indien het een aanvraag voor een getrokken kermis- of circusvoertuig betreft, waarbij niet wordt voldaan aan artikel 5.18.17b tot en met artikel 5.18.17e van de Regeling voertuigen, geldt het volgende:

    • a. Een aanhangwagen uitgevoerd als oplegger met minimaal drie assen en waarbij de onderlinge afstand tussen de assen minimaal 1,30 m en maximaal 1,80 m bedraagt, kan in aanmerking komen tot een verhoging van de aslasten tot maximaal 10.000 kg, mits het asstel is voorzien van gasvering of van in het kader van de EG als gelijkwaardig aangemerkte vering

    • b. Een aanhangwagen, niet zijnde oplegger of middenasaanhangwagen, met minimaal 4 assen kan in aanmerking komen voor een verhoging van de aslasten tot maximaal 10.000 kg mits het asstel is voorzien van gasvering of van in het kader van de EG als gelijkwaardig aangemerkte vering.

§ 4. Beoordeling aanvragen ontheffingsattesten

Artikel 16. Overlegging documenten ontheffingsattesten

Indien een aanvraag ontheffingsattest wordt ingediend moeten de volgende documenten worden overgelegd:

  • 1. Een volledig ingevulde en ondertekende zwaar transport verklaring van de fabrikant / importeur die ten minste de volgende gegevens bevat:

    • a. typegoedkeuringsgegevens voertuig categorie N;

    • b. kenteken / VIN voertuig categorie N;

    • c. garantie van de maximale technische aslasten, maximum totaal gewicht en maximum samenstel van het voertuig;

    • d. gegevens van de koppeling en de bevestiging daarvan;

    • e. aandrijfconfiguratie.

  • 2. Een remcertificaat waarbij rekening is gehouden met de gegarandeerde aslasten van het voertuig zoals opgenomen in de zwaar transportverklaring;

  • 3. Een verklaring wegrijhulpinrichting conform richtlijn 97/27/EG of verordening (EU) Nr. 1230/2012 indien van toepassing.

Artikel 17. Wijze van beoordeling trekker

  • 1. Het GTW 1, GVW 2 en de aslasten van de trekker wordt beoordeeld aan de hand van de zwaar transportverklaring van de fabrikant en de gegevens van de koppeling en inrichting. Dit wordt berekend aan de hand van de volgende formule: D 3 = 0.6* GVW(GTW- mt 4) / GTW.

  • 2. Bij een voertuig met één aangedreven as is het GTW in Nederland maximaal vijf keer het toegestane gewicht van de aangedreven as.

  • 3. In afwijking van het tweede lid geldt voor een voertuig met 3 of meer assen, waarbij één enkele as is aangedreven, dat een verhoging van maximaal 25% kan worden verleend:

    • a. indien het is voorzien van een wegrijhulpinrichting conform richtlijn 97/27/EG of verordening (EU) Nr. 1230/2012 of

    • b. indien een staalgeveerde sleepas is gemonteerd en het een compenserend asstel betreft.

Artikel 18. Wijze van beoordeling voor een bedrijfswagen, niet zijnde een trekker

  • 1. Het GTW van de bedrijfswagen wordt beoordeeld aan de hand van de zwaar transportverklaring van de fabrikant en de gegevens van de koppeling en de bevestiging. Dit wordt berekend aan de hand van de volgende formule: D = GVW * ma 5 / GTW.

  • 2. Bij een GTW tot 100.000 kg geldt dat het GTW maximaal vijf keer het toegestane gewicht van de aangedreven assen bedraagt en wordt mede bepaald door de te trekken aanhangwagen.

Artikel 19. Wijze van beoordeling voor een bedrijfswagen uitgevoerd als ballasttrekker

  • 1. Het GTW, GVW en de aslasten van de bedrijfswagen wordt beoordeeld aan de hand van de zwaar transportverklaring van de fabrikant en de gegevens van de koppeling en inrichting. Dit wordt berekend aan de hand van de volgende formule: D= GVW * ma / GTW.

  • 2. Het voertuig dient voorzien te zijn van minimaal 3 assen waarvan minimaal 2 assen zijn aangedreven.

  • 3. Bij een GTW tot 100.000 kg geldt dat het GTW maximaal vijf keer het toegestane gewicht van de aangedreven assen bedraagt.

§ 5. SERT documenten

Artikel 20. Soorten SERT documenten

SERT documenten kunnen uitsluitend door voertuigfabrikanten worden aangevraagd voor:

  • a. verhogen van de op het kentekenbewijs vermelde aslasten;

  • b. het aantonen van de technische specificaties van het voertuig ten behoeve van de ontheffingverlening;

  • c. het vastleggen van configuraties van modulair samengestelde voertuigen;

  • d. een combinatie van het bepaalde onder a b en c.

Artikel 21. Over te leggen documenten artikel 20, onder a

Indien een SERT document wordt aangevraagd voor het verhogen van de op het kentekenbewijs vermelde aslasten moeten bij de aanvraag de volgende documenten worden overgelegd:

  • a. een door de fabrikant volledig ingevuld aanvraagformulier, en

  • b. een goedgekeurd remschema of remberekening volgens ECE reglement R13 of richtlijn 71/320/EEG, zoals deze gold ten tijde van de datum eerste toelating van het voertuig, zoals vermeld op het Nederlandse kentekenbewijs dan wel het door een andere EU-lidstaat afgegeven kentekenbewijs.

Artikel 22. Wijze van beoordeling artikel 20, onder a

  • 1. De RDW beoordeelt de op het aanvraagformulier vermelde aslastgaranties geldend bij 80 km/u, aan de hand van de volgende criteria:

    • a. het remschema, en

    • b. het draagvermogen van de banden, en

    • c. de koppelingen volgens ECE reglement R55 of richtlijn 94/20/EG.

Artikel 23. Over te leggen documenten artikel 20, onder b

Indien een SERT document wordt aangevraagd voor het aantonen van de van de technische specificaties van het voertuig ten behoeve van de ontheffingverlening

moeten bij de aanvraag de volgende documenten worden overgelegd:

  • a. een door de fabrikant volledig ingevuld aanvraagformulier

  • b. indien gewenst aanvullende informatie met betrekking tot de aangeleverde specificaties.

Artikel 24. Over te leggen documenten artikel 20, onder c

  • 1. Indien een SERT document wordt aangevraagd voor configuraties van modulaire voertuigen moeten bij de aanvraag de volgende documenten worden overgelegd:

    • a. een door de fabrikant volledig ingevuld aanvraagformulier, en

    • b. een afschrift van het op ieder asstel afgegeven kentekenbewijs, dan wel indien het een modulair samengesteld buitenlands voertuig betreft, het kentekenbewijs waaruit blijkt dat het betreffende asstel hierop vermeld staat.

  • 2. Indien een SERT document wordt aangevraagd voor configuraties van modulaire voertuigen waarbij gebruik wordt gemaakt van voertuigdelen van verschillende fabrikanten, moeten naast de in het eerste lid genoemde documenten, tevens worden overgelegd een door alle fabrikanten van de voertuigdelen ondertekende verklaring waaruit blijkt dat:

    • a. overeenstemming is over het gebruik van elkaars voertuigdelen, en

    • b. welke voertuigdelen met elkaar gekoppeld mogen worden, en

    • c. hoe de verantwoordelijkheden ten aanzien van het gebruik zijn vastgelegd.

  • 3. Indien géén verklaring als bedoeld in het tweede lid wordt overlegd, moet de voertuigfabrikant, naast de in het eerste lid genoemde documenten tevens:

    • a. tenminste één voertuigdeel / asstel in de samenstelling aantoonbaar hebben gefabriceerd, én

    • b. een schriftelijke door de fabrikant ondertekende verklaring overleggen waaruit blijkt dat hij:

      • 1°. aantoonbaar de volle verantwoordelijkheid én aansprakelijkheid op zich neemt voor vanwege technische incompatibiliteit falen van de aan elkaar gekoppelde voertuigdelen, en

      • 2°. de RDW schriftelijk vrijwaart van enige vorm van aansprakelijkheid als na het afgeven van een SERT-verklaring voor een dergelijke combinatie met deze combinatie schade in wat voor vorm dan ook wordt veroorzaakt, en

    • c. een bewijs van voldoende verzekering overleggen tegen mogelijke aansprakelijkheidstelling als gevolg van technisch falen van de aan elkaar gekoppelde voertuigen.

Artikel 25. Wijze van beoordeling artikel 20, onder c

  • 1. In geval van een aanvraag als bedoeld in artikel 20, onder c hanteert de RDW de volgende beoordelingscriteria:

    • a. het bepaalde in hoofdstuk 5, afdeling 12 van de Regeling voertuigen met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.12.6. lid 1 tot en met 7 en lid 9;

    • b. reactietijd volgens ECE reglement R13 of richtlijn 71/320/EEG;

    • c. koppeling volgens ECE reglement R55 of richtlijn 94/20/EG;

  • 2. Bij twijfel aan het weggedrag van het (samengestelde) voertuig wordt ter beoordeling hiervan een onderzoek uitgevoerd op een door de RDW aangewezen locatie.

  • 3. Alle afzonderlijke asdelen waaruit het modulaire voertuig wordt samengesteld moeten zijn voorzien van een door de fabrikant aangebracht identificatienummer.

  • 4. Alle asstellen waaruit het modulaire voertuig wordt samengesteld moeten aantoonbaar zijn toegelaten in Nederland dan wel enige andere EU-lidstaat.

Artikel 26. Aanvulling reeds afgegeven SERT document

Indien op een reeds afgegeven SERT document voor modulaire voertuigen een aanvulling wordt gevraagd moet de aanvrager overleggen:

  • a. een door de fabrikant volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier, en

  • b. een afschrift van het eerder afgegeven SERT document.

Artikel 27. Over te leggen documenten en wijze van beoordeling artikel 20, onder d

  • 1. Indien een SERT document wordt aangevraagd voor een combinatie van het bepaalde in artikel 20 onder a tot en met c moeten alle in de artikelen 21, 23 en 24 genoemde gegevens worden overgelegd.

  • 2. De wijze van beoordeling vindt plaats conform het bepaalde in de artikelen 22, 25 en 26.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 28. Overgangsrecht

De voor de inwerkingtreding van deze beleidsregel afgegeven principe akkoorden, ontheffingsattesten en SERT documenten behouden hun geldigheid.

Artikel 29. Intrekking

De Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten (Stcrt 2013, nr 1872) wordt ingetrokken.

Artikel 31. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 augustus 2016.

Artikel 32. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten 2016.

Deze beleidsregel zal met bijlage en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De directie van de RDW, namens deze, A. van Ravenstein Algemeen Directeur

BIJLAGE A. MODELLEN DOCUMENTEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 7

  • A1. Model Principe akkoord

  • A2. Model ontheffingsattest

  • A3. Model SERT document

A1. Model Principe akkoord

A2. Model Ontheffingsattest

A3. Model SERT document

TOELICHTING

Deze beleidsregel wordt opnieuw gepubliceerd, omdat nu op diverse plaatsen ook de beoordeling van kermis- en circusvoertuigen onder de werkingssfeer van deze beleidsregel is gebracht. De definitie is bedoeld om te voorkomen dat het beleid omtrent deze specifieke voertuigen niet wordt gebruikt voor andere doeleinden. De over te leggen documenten en de wijze van beoordeling voor de kermis- en circusvoertuigen is een weergave van de bestendige gedragslijn. Het opnemen hiervan in deze beleidsregel is in goed overleg met de kermis-en circusbonden tot stand gekomen.

Als tweede is de bestreken baan, beschreven in voormalige bijlage B, waar nieuwe voertuigen aan moesten voldoen bij de toelating verwijderd, waardoor diverse artikelen zijn veranderd. De bestreken baan is in de beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2015 een gebruikseis is geworden.

Als derde zijn er bestaande omissies hersteld.

Voor het overige zijn er geen inhoudelijke veranderingen ten opzichte van de eerdere beleidsregel.

Deze beleidsregel is afgestemd in het Overleg Centrale Ontheffingverlening op 16 juni 2016.

De directie van de RDW, namens deze, A. van Ravenstein Algemeen Directeur


X Noot
1

GTW = Gross train weight, maximum massa samenstel.

X Noot
2

GVW = Gross vehicle weight, maximum massa voertuig.

X Noot
3

D = disselwaarde koppeling.

X Noot
4

Mt = massa rijklaar trekkend voertuig.

X Noot
5

Ma = massa aanhangwagen.

Naar boven