TOELICHTING
Algemeen
Op 1 januari 2015 is de Regeling kwaliteitsafspraken mbo (Stcrt. 2014, 35959) in werking getreden. In deze regeling werd het investeringsbudget voor de kwaliteitsafspraken
in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) geregeld. Met de wijziging van 6 maart 2016
(Stcrt. 2016, 13647) werd daar per 2016 het resultaatafhankelijk budget voor studiewaarde aan toegevoegd.
Met deze wijziging wordt per 2017 het resultaatafhankelijk budget voor de beloning
van instellingen3 voor de verdere verbetering van de beroepspraktijkvorming (bpv) toegevoegd. Het investeringsbudget
en het resultaatafhankelijk budget vormen beide een aanvulling op de reguliere bekostiging
waarmee wordt beoogd de kwaliteit van het mbo te verhogen.
De kwaliteitsafspraken zijn een vervolg op het actieprogramma Focus op vakmanschap.
Alle instellingen hebben een kwaliteitsplan ingediend. Op een na hebben alle instellingen
een plan voor het stimuleren van excellent vakmanschap opgesteld dat is goedgekeurd
door de instantie.
Achtergrond
Deze wijzigingsregeling voegt een vierde hoofdstuk toe aan de regeling. Dit vierde
hoofdstuk gaat over de resultaatafhankelijke beloning voor de verdere verbetering
van de bpv. De bpv is een cruciaal onderdeel van de beroepsopleiding. De deelnemer
maakt tijdens de bpv kennis met de beroepspraktijk, brengt de theoretische kennis
die hij heeft opgedaan in de praktijk en maakt zich werknemersvaardigheden eigen.
Een goede bpv helpt studenten zich goed voor te bereiden op de arbeidsmarkt.
Via het investeringsbudget (€ 200 miljoen) voor de kwaliteitsafspraken hebben de instellingen
met hun kwaliteitsplannen al gericht kunnen investeren om de in het kwaliteitsplan
beoogde verbeteringen, waaronder ook de bpv, tot stand te brengen. In de Startrapportage
Kwaliteit van het mbo constateert MBO in Bedrijf dat de aandacht voor de bpv in de
kwaliteitsplannen tegenvalt. Ook de tevredenheid van studenten over de kwaliteit van
de bpv is voor verbetering vatbaar, zo blijkt onder meer uit de JOB-monitor 2014.
Het is noodzakelijk dat de instellingen de komende jaren maatregelen nemen om te investeren
in de kwaliteit van de bpv. Daarbij is de verbetering van de bpv in het bijzonder
gericht op drie aspecten: de aansluiting tussen het programma tijdens de bpv en het
opleidingsprogramma binnen de mbo-instelling, de matching tussen de individuele student
en de bpv-plek en de begeleiding door de mbo-instelling tijdens de bpv-periode (zie
artikel 4.6, eerste lid). Landelijk is gebleken dat deze aspecten van de bpv voor
verbetering vatbaar zijn. Daarom wordt van instellingen gevraagd om in ieder geval
naar deze drie aspecten te kijken.
Voor een duurzame verbetering van de kwaliteit van de bpv is een meerjarige inspanning
nodig, die de eerste jaren extra gestimuleerd zal worden in het kader van de kwaliteitsafspraken
mbo. Het verbeteren van de kwaliteit van de bpv is een politieke prioriteit waarvoor
bij de invulling van het Regeerakkoord vanaf 2017 structureel € 58 miljoen per jaar
is gereserveerd. Eén van de vereisten is dat deze beloning wordt verbonden aan betere
resultaten.
In het Bestuursakkoord kwaliteitsafspraken mbo 2014 is afgesproken dat vanaf 2017
betere resultaten voor de kwaliteit van de bpv worden beloond indien daarvoor een
valide indicator kon worden ontwikkeld die een rechtmatige beloning mogelijk maakt.
In het najaar van 2015 is gebleken dat het ontwikkelen van een dergelijke indicator
op de vereiste termijn niet mogelijk is.
De noodzaak de bpv verder te verbeteren is echter onverkort aanwezig. In december
2015 heb ik met de MBO Raad als vertegenwoordiger van de mbo-instellingen aanvullende
bestuurlijke afspraken gemaakt over de resultaatafhankelijke beloning van de bpv.
Afgesproken is dat instellingen vanaf 2017 in aanmerking komen voor de resultaatafhankelijke
beloning voor de bpv als zij voldoen aan drie voorwaarden:
-
1. Een door de instantie positief beoordeeld verbeterplan bpv met daarin de door de instelling
‘SMART’4-geformuleerde ambities voor die aspecten van de bpv die naar het oordeel van de instelling
verbetering behoeven;
-
2. De instelling heeft naar het integraal oordeel van de instantie in 2017 en 2018 voldoende
verbetering gerealiseerd, en
-
3. De instelling heeft in het verbeterplan bpv aangegeven te zullen participeren in een
collegiale consultatie (peer review) voor de bpv.
Voor de aanpak van de resultaatafhankelijke beloning van de bpv bestaat een breed
draagvlak. VNO/NCW en MKB Nederland, de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB)
en de Beroepsvereniging docenten MBO (BVMBO) dragen de hoofdlijnen van de invulling
van de resultaatafhankelijke beloning van de kwaliteit van de bpv.
Verbeterplan bpv
Het verbeterplan bpv van een mbo-instelling vormt een nadere uitwerking en/of verdieping
van het hoofdstuk over de bpv in het eerder ingediende kwaliteitsplan.
Aan het verbeterplan bpv wordt de procesmatige eis gesteld dat het moet zijn afgestemd met de belanghebbenden. Daarnaast dient de instelling zich te committeren aan de
collegiale consultatie.
De kwaliteit van de bpv wordt bepaald in de driehoek student – praktijkbegeleider
van het leerbedrijf – bpv begeleider van de mbo-instelling. Het is belangrijk dat
naast de leerbedrijven, de docenten (onderwijsteams) en studenten worden betrokken
bij het opstellen van het verbeterplan bpv, omdat draagvlak noodzakelijk is om tot
verbetering van de onderwijskwaliteit te komen. Een gedragen plan is beter uitvoerbaar.
Van de mbo-instellingen wordt gevraagd de beoogde resultaten en maatregelen die in
het verbeterplan bpv zijn opgenomen, af te stemmen met de belanghebbenden: vertegenwoordigers van studenten, bpv-begeleiders en leerbedrijven.
In het verbeterplan bpv dient de instelling te verklaren deel te nemen aan de collegiale consultatie. Met de collegiale consultatie wordt beoogd de leercultuur binnen en tussen de instellingen
te stimuleren doordat ervaringen worden gedeeld zodat goede praktijken worden verspreid.
De vormgeving van de consultatie is vrij, zodat het zich kan ontwikkelen tot een instrument
van en voor onderwijsteams.
Het verbeterplan bpv bestaat uit drie onderdelen. De mbo-instellingen maken in hun
verbeterplan bpv een analyse van de huidige situatie van (de resultaten van) het instellingsbeleid
voor de bpv. Op basis van deze analyse kiezen zij verbeterpunten. Voor deze verbeterpunten
formuleren zij hun ambities in de vorm van SMART-geformuleerde beoogde resultaten en daarop aansluitende maatregelen die het bereiken van de beoogde verbeteringen ondersteunen.
Het eerste onderdeel is een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de huidige situatie van (de resultaten van) het instellingsbeleid voor de bpv,
die resulteert in een lijst verbeterpunten. Bij de analyse richt de instelling zich
onder andere op de volgende aspecten: de aansluiting tussen het programma tijdens
de bpv en het opleidingsprogramma binnen de instelling, de matching en de begeleiding
door de instelling (zie artikel 4.6, eerste lid, van de regeling). De instelling kan
er voor kiezen, mits gemotiveerd, voor een van deze aspecten geen verbeterpunten op
te nemen (pas toe of leg uit) (zie artikel 4.6, derde lid). Ook kan de instelling
andere aspecten toevoegen aan de lijst verbeterpunten. Het resultaat van de analyse
van de huidige situatie is een aantal punten waar de instelling zich voor de verdere
verbetering van de bpv op gaat richten.
Als tweede onderdeel van het verbeterplan kiezen de instellingen voor de verbeterpunten
ambities in de vorm van SMART-geformuleerde beoogde resultaten die bij de eigen context en beginsituatie passen. Het verbeterplan bpv moet duidelijk
maken welke resultaten bereikt worden en wat en hoe er gemeten wordt om in juli 2017
respectievelijk 2018 vast te stellen of de beoogde resultaten daadwerkelijk zijn gerealiseerd.
Daarom is het van belang om de beoogde resultaten in het verbeterplan bpv zo concreet
mogelijk te formuleren. Voor het meten van de beoogde resultaten kiest de instelling
passende en betrouwbare indicatoren dan wel andere instrumenten, waarmee op betrouwbare
wijze en eenduidig kan worden vastgesteld of het beoogde resultaat is bereikt. De
beperkingen van het werken met indicatoren worden onderkend: niet alles wat waardevol
is, is meetbaar. Daarom nodig ik de instellingen uit om concrete resultaten en indicatoren
in te bedden in een kwalitatieve beschrijving van de beoogde resultaten. Indicatoren
kunnen bijvoorbeeld worden afgeleid van bpv-onderzoek door de mbo-instelling onder
studenten en leerbedrijven. Het gaat erom dat uit de resultaten in juli 2017 en 2018
blijkt of de kwaliteit van de bpv is verbeterd zoals in het verbeterplan is beoogd.
Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.5. Van belang is dat beoogde
resultaten geen maatregelen zijn.
De beoogde resultaten moeten ambitieus en haalbaar zijn; enerzijds dienen de beoogde
resultaten ambitieus te zijn, anderzijds dienen de beoogde resultaten bereikt te kunnen
worden met de voorgenomen maatregelen, ook in de tijd. De instelling beschrijft in
het verbeterplan van de beoogde resultaten: de grootte van de beoogde verbetering,
de grootte van het bereik en het belang dat de instelling eraan hecht. Deze factoren
weegt de instantie mee bij de beoordeling of de beoogde resultaten in het verbeterplan
in samenhang een goede en haalbare ambitie zijn.
Als derde onderdeel van het verbeterplan bpv, formuleert de instelling de maatregelen waarmee de beoogde resultaten gerealiseerd kunnen worden. De instelling vermeldt
hoe de implementatie van de maatregelen wordt georganiseerd.
Daarbij is van belang dat maatregelen die leiden tot de situatie dat voldaan wordt
aan de wettelijke vereisten niet in aanmerking komen voor de resultaatafhankelijke
beloning.
Bij het opstellen van het verbeterplan bpv kan de instelling gebruik maken van (eigen,
landelijke en/of openbare) referenties, zoals die van vergelijkbare instellingen.
Zo kunnen de instellingen bij het maken van hun verbeterplan bpv de informatie uit
de landelijke registraties benutten die door het Ministerie van OCW op een samenhangende
wijze beschikbaar is gesteld via de instellingsrapportage en de mboscanner. De instantie
gebruikt deze informatie ook als referentie bij de beoordeling van de verbeterplannen.
Deze informatie is geplaatst op de website www.kwaliteitsafsprakenmbo.nl. Op deze website staan ook de brief waarmee de Tweede Kamer is geïnformeerd, de brief
die naar de instellingen is gegaan, een handreiking met meer praktische informatie
over het opstellen van een verbeterplan bpv en resultatenrapportage bpv en een tijdspad
met de data van het traject van de resultaatafhankelijke beloning van de bpv.
De verbeterplannen bpv en de rapportages van de resultaten zijn openbaar.
Daarnaast heeft het ministerie in samenwerking met de MBO Raad, MBO in Bedrijf en
de MBO Academie een achttal voorlichtingsdagen georganiseerd in de weken van 11 en
18 april 2016.
Beoordeling van het verbeterplan bpv
De minister laat zich voor de beoordeling van de verbeterplannen bpv en de resultaten
adviseren door een instantie met onafhankelijke deskundigen. MBO in Bedrijf (e-mail:
gerda@kmpersonal.nl), die ook de beoordeling van de kwaliteitsplannen heeft uitgevoerd,
is de door de minister aangewezen instantie die deze beoordeling en advisering zal
uitvoeren.
De instantie beoordeelt de verbeterplannen bpv op vier punten. Allereerst wordt de
(technische en inhoudelijke) kwaliteit van het verbeterplan beoordeeld: is de analyse
juist uitgevoerd, vloeien de verbeterpunten voort uit de analyse en kunnen de maatregelen
leiden tot het behalen van de resultaten. Ten tweede geeft de instantie een beoordeling
van het ambitieniveau: zijn de beoogde resultaten ambitieus en haalbaar genoeg en
zijn de beoogde resultaten te realiseren met de beoogde maatregelen? Ten derde kijkt
de instantie naar de afstemming van de beoogde plannen met de belanghebbenden (studenten,
bpv-begeleiders en leerbedrijven). Tenslotte wordt getoetst of het vereiste commitment
aan het proces van collegiale consultatie in het verbeterplan bpv is opgenomen.
Voor deze vier punten geldt dat een negatief oordeel van de instantie op één van deze
punten leidt tot een negatief oordeel over het verbeterplan bpv als geheel. De beoordelende
instantie koppelt haar oordeel in eerste instantie terug aan de instelling. Daarbij
kan de instantie aan de instelling nadere informatie en toelichting vragen, bijvoorbeeld
als de instantie in haar ogen relevante informatie uit de landelijke registraties
niet aantreft in de analyse van de instelling. De mbo-instelling heeft de gelegenheid
om verbeteringen in het verbeterplan bpv aan te brengen en uiterlijk 30 november een
aangepast verbeterplan bpv bij de minister in te dienen. Het aangepaste verbeterplan
bpv wordt opnieuw beoordeeld.
De instantie brengt haar gemotiveerde oordeel over het (aangepaste) verbeterplan bpv
in de vorm van een advies uit aan de minister, die beslist of het (aangepaste) verbeterplan
bpv van de instelling voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Rapportage van de resultaten in 2017 en 2018
In augustus 2017 en 2018 dienen de instellingen een resultatenrapportage bpv in. Deze
rapportages bevatten de stand van zaken van de verbeteringen zoals die in het verbeterplan
bpv zijn beoogd en geeft het antwoord op de vraag of de beoogde resultaten zijn bereikt.
Bij de resultatenrapportage van 2017 is het eveneens mogelijk om naar aanleiding van
de uitkomsten van de SBB-enquête het verbeterplan bpv voor het jaar 2018 aan te vullen
met een beoogd resultaat dat gebaseerd is op de enquête onder leerbedrijven.
Bijlage 1 van de Handreiking geeft een kader voor de resultatenrapportage bpv.
Beoordeling van de resultaten
De instantie beoordeelt in 2017 en 2018 de gerealiseerde resultaten voor de verbetering
van de bpv aan de hand van de resultatenrapportage bpv van de instelling. De instantie
kan aan de instelling nadere informatie en toelichting vragen.
De instantie weegt af of en in welke mate de beoogde resultaten zijn behaald. Hierbij
vormt de instantie eerst afzonderlijke oordelen over de verschillende aspecten, waarna
een integraal oordeel over de resultaten van de instelling wordt gevormd. Hierbij
weegt de instantie naast de grootte van de gerealiseerde verbeteringen ook het bereik
en houdt rekening met het belang dat de instelling in het verbeterplan bpv aan de
verschillende beoogde resultaten en aspecten heeft toegekend.
De instantie beoordeelt integraal of het geheel van de bereikte resultaten van de
instelling voor verbetering van de bpv ‘goed’, ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’ zijn.
De gemotiveerde beoordelingen brengt de instantie als advies uit aan de Minister van
OCW. Deze beslist op het advies over verdeling van het resultaatafhankelijk budget
voor de bpv.
Verdeling van het resultaatafhankelijk budget voor de beroepspraktijkvorming.
Het budget dat voor de resultaatafhankelijke beloning voor de bpv beschikbaar is,
wordt verdeeld over de instellingen die over de bpv-resultaten het besluit ‘voldoende’
of ‘goed’ hebben ontvangen. Hiervoor is een verdeelsleutel geformuleerd: de instellingen
met het besluit ‘voldoende verbetering’ tellen met een gewicht 1 mee in de verdeling.
De instellingen met het besluit ‘goede verbetering’ tellen met een gewicht 1,5 mee.
Een instelling met het oordeel ‘goede verbetering’ wordt daardoor met de helft meer
beloond dan een instelling met het oordeel ‘voldoende verbetering’. De grootte van
de instelling wordt bij de verdeling van de resultaatafhankelijke beloning voor de
bpv meegewogen: het aantal ingeschreven bekostigde studenten op 1 oktober van het
jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de resultaatafhankelijke beloning wordt verdeeld.
Overzicht van belangrijke data
Wat
|
Wanneer
|
Door
|
Maken en indienen van het verbeterplan bpv
|
Uiterlijk op 31 augustus 2016
|
Mbo-instellingen
|
Informeren van de mbo instelling of het verbeterplan bpv met de beoogde resultaten
voldoet aan de voorschriften van artikel 4.5 t/m 4.7
|
Uiterlijk 31 op oktober 2016
|
MBO in Bedrijf
|
Evt. verbeteringen/aanvullingen verwerken en indienen van een aangepast verbeterplan
bpv
|
Uiterlijk op 30 november 2016
|
Mbo-instellingen
|
Beoordelen (aangepast) verbeterplan bpv in een advies aan M OCW
|
Uiterlijk op 31 december 2016
|
MBO in Bedrijf
|
Besluiten op het advies en terugkoppelen aan de mbo-instelling
|
Uiterlijk op 31 januari 2017
|
Minister van OCW
|
Resultatenrapportage bpv met overzicht van de resultaten
|
Uiterlijk op 15 augustus 2017 (2018)
|
Mbo-instellingen
|
Beoordelen en classificeren van de resultaten en advies aan minister
|
Uiterlijk op 30 september 2017 (2018)
|
MBO in Bedrijf
|
Besluiten op het advies en verdelen van de resultaatafhankelijke beloning over de
mbo-instellingen die daarvoor in aanmerking komen en terugkoppelen aan de mbo-instellingen
|
Uiterlijk op 31 oktober 2017 (2018)
|
Minister van OCW
|
Betaling resultaatafhankelijke beloning aan mbo-instellingen
|
Uiterlijk op 31 december 2017 (2018)
|
Minister van OCW
|
De instellingen sturen hun verbeterplannen en de resultatenrapportages in pdf-format
naar e-mailadres ico@duo.nl. Het format voor de bestandsnaam is brinnummer-verbeterplanbpv
resp. brinnummer-rapportagebpv.
Financiële aspecten
Het subsidieplafond voor 2017 en 2018 wordt jaarlijks vastgesteld en gepubliceerd
in de Staatscourant. Hierbij geldt het voorbehoud dat bij de vaststelling van de rijksbegroting
voldoende gelden beschikbaar worden gesteld (artikel 1.4 van de Kaderregeling subsidies
OCW, SZW en VWS).
Administratieve lasten
Administratieve lasten zijn de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan
de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. De administratieve
lasten die gemoeid zijn met de uitvoering van de regeling zijn beperkt. Het gaat om
de volgende administratieve lasten: het opstellen van het verbeterplan bpv, het indienen
van een resultatenrapportage bpv in 2017 en in 2018 en de eventuele kosten voor bezwaar
en beroep.
De incidentele administratieve lasten betreffen het opstellen van het verbeterplan
bpv in 2016 en de eventuele kosten voor bezwaar en beroep. Deze worden geraamd op
circa € 477.000,– voor de gehele mbo-sector. Dit is gemiddeld € 7.220,– per instelling.
De vaste administratieve lasten bestaan uit het opstellen van een jaarlijkse resultatenrapportage
bpv en de eventuele kosten voor bezwaar en beroep. Zowel in 2017 als in 2018 worden
deze kosten gemaakt. De vaste administratieve lasten worden geraamd op circa € 239.000,–
per jaar voor de gehele mbo-sector. Dit komt neer op gemiddeld € 3.620,– per jaar
per instelling.
Slotopmerking
Deze regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment. De inhoud ervan is
op hoofdlijnen al in een vroeg stadium aan de instellingen bekendgemaakt.
Artikelsgewijs
Artikel I
Artikel 4.1
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in dit hoofdstuk worden gebruikt.
Een aantal begrippen in de regeling is al gedefinieerd in artikel 1.1.1. van de WEB
en in artikel 1.1 van deze regeling.
Artikel 4.2
Met de wijzigingsregeling wordt beoogd om de kwaliteit van de bpv verder te verbeteren.
De instellingen kunnen in aanmerking komen voor een resultaatafhankelijke beloning
indien zij voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in dit hoofdstuk. De resultaten
van de jaren 2017 en 2018 worden onafhankelijk van elkaar beoordeeld, waarbij de bereikte
resultaten worden vergeleken met de voor dat jaar beoogde resultaten.
Artikel 4.3
De wijzigingsregeling ziet op de jaren 2016, 2017 en 2018. De instellingen kunnen
zowel in 2017 als in 2018 in aanmerking komen voor de resultaatafhankelijke beloning.
De hoogte van het subsidieplafond van 2017 en 2018 wordt in de Staatscourant gepubliceerd.
Het resultaatafhankelijke budget wordt verdeeld over de instellingen waarvan de behaalde
resultaten als ‘voldoende’ of een ‘goed’ zijn beoordeeld. Het verschil tussen de ‘voldoende’
en ‘goed’ beoordeelde resultaten is de factor 1: 1,5. Dat wil zeggen dat een instelling
waarvan de resultaten als ‘goed’ zijn beoordeeld, bij de verdeling van het resultaatafhankelijk
budget met een gewicht 1,5 meetellen t.o.v. een instelling waarvan de resultaten als
‘voldoende’ zijn beoordeeld.
De resultaatafhankelijke beloning wordt evenredig verdeeld naar de grootte van de
instellingen, gebaseerd op het aantal bekostigde studenten op 1 oktober in het voorafgaande
jaar.
Artikel 4.4
Er zijn subsidievoorwaarden aan de resultaatafhankelijke beloning verbonden: de instellingen
dienen in 2016 een verbeterplan bpv in dat voldoet aan artikel 4.5 t/m 4.9 en in 2017
en 2018 dienen de instellingen een rapportage van de resultaten in. De resultaatafhankelijke
beloning in 2017 respectievelijk 2018 wordt verdeeld over de instellingen die aan
de voorwaarden hebben voldaan: die een verbeterplan hebben ingediend dat aan de voorwaarden
voldoet en die in het desbetreffende jaar tenminste voldoende verbetering van de resultaten
hebben gerealiseerd.
Het is niet mogelijk om voor de resultaatafhankelijke beloning in aanmerking te komen
indien het verbeterplan bpv niet is goedgekeurd door de minister. De instantie adviseert
de minister hierin.
De instelling zorgt ervoor dat zijn verbeterplan bpv uiterlijk op 31 augustus 2016
door de minister is ontvangen. Indien de beoordeling van de instantie daartoe aanleiding
geeft, past de instelling het verbeterplan bpv aan zodat dit uiterlijk 30 november
2016 door de minister is ontvangen. De instelling stuurt een afschrift van het aangepaste
verbeterplan aan de instantie. Van deze herkansing kan geen gebruik worden gemaakt
als het verbeterplan niet vóór 1 september 2016 is ingediend. Indien de minister op
30 november geen aangepaste verbeterplan bpv heeft ontvangen, wordt het voor 1 september
ingediende verbeterplan bpv beoordeeld.
De instellingen kunnen naar aanleiding van de SBB-enquêtes onder leerbedrijven de
vastgestelde beoogde resultaten voor 2018 aanvullen met een beoogd resultaat dat gebaseerd
is op deze enquête onder leerbedrijven. Daartoe dient deze instelling het aangevulde
verbeterplan bpv uiterlijk op 31 augustus 2017 in. De aanvullingen van het verbeterplan
bpv mogen echter alleen betrekking hebben op de enquête onder leerbedrijven; de goedgekeurde
beoogde resultaten staan vast.
Als de minister het (aangepaste) verbeterplan bpv na de gestelde termijn ontvangt,
komt de desbetreffende instelling niet in aanmerking voor de resultaatafhankelijke
beloning van de bpv.
Artikel 4.5
Het verbeterplan bpv bevat drie onderdelen:
-
– een analyse van de uitgangssituatie van de bpv, uitmondend in een overzicht van de
verbeterpunten;
-
– een overzicht van de beoogde resultaten die de instelling in 2017 of 2018 wil bereiken,
en
-
– een overzicht van de voorgenomen maatregelen om de beoogde resultaten te bereiken.
De instellingen die zowel in 2017 als 2018 in aanmerking willen komen voor het resultaatafhankelijk
budget voor de bpv, dienen in het verbeterplan bpv voor beide jaren beoogde resultaten
op te nemen die door de instantie worden beoordeeld.
De instelling kan er voor kiezen bijvoorbeeld voor 2017 geen beoogde resultaten op
te nemen, in welk geval de instelling voor 2017 geen aanspraak maakt op het resultaatafhankelijk
budget voor de bpv.
Artikel 4.6
In de analyse van de uitgangssituatie beschrijft de instelling de situatie van de
bpv zoals die is op dat moment is. De uitgangssituatie, ook wel ‘nul-situatie’, is
de toestand waarin de instelling zich bevindt op het moment dat de instelling het
verbeterplan bpv opstelt. De instelling onderbouwt de uitgangssituatie met de meest
recente bronnen. De instelling neemt bij zijn analyse in ieder geval de volgende aspecten
mee, die zijn afgeleid van het bpv-protocol:
-
– de aansluiting van het programma van de bpv op het programma van de beroepsopleiding;
-
– de matching van de leerbehoefte en -mogelijkheden van de student met de leer- en begeleidingsmogelijkheden
van de bpv-plek, en
-
– de begeleiding van de student door de mbo-instelling (frequentie en wijze van begeleiding,
structureel contact met het leerbedrijf) tijdens de bpv-periode.
Naast de genoemde aspecten kan de instelling andere aspecten toevoegen die verbetering
behoeven. Ook kan de instelling er gemotiveerd voor kiezen om een van deze aspecten
buiten beschouwing te laten, indien dit uit de analyse van de uitgangssituatie volgt.
Op grond van de analyse van de uitgangssituatie kiest de instelling de verbeterpunten
waarvoor beoogde resultaten worden geformuleerd.
Artikel 4.7
De instelling formuleert in het verbeterplan bpv voor de verbeterpunten beoogde resultaten
voor het jaar 2017 en/of het jaar 2018.
Het is aan de instelling om de verbeteringen meetbaar en transparant te maken. Een
goed verbeterplan maakt duidelijk wat en hoe er in 2017 en 2018 gemeten gaat worden
om vast te stellen of de beoogde resultaten ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Daarom
is het van belang de beoogde resultaten in het verbeterplan bpv zo concreet mogelijk
te formuleren. Voor het meten van de beoogde resultaten kiest de instelling passende
en betrouwbare indicatoren. De instelling maakt duidelijk hoe de integriteit van de
indicatoren en meetmethodes geborgd wordt. Daarbij kan de instelling gebruik maken
van de auditmethodieken die de instelling al hanteert.
De instelling formuleert de beoogde resultaten in het verbeterplan bpv zodanig ambitieus
dat de instantie bij de beoordeling van de behaalde resultaten in de resultatenrapportage
bpv, bedoeld in artikel 4.13 en 4.14, de classificatie ‘goed’ kan geven. Bij het ambitieus
formuleren van de beoogde resultaten betrekt de instelling in ieder geval de grootte
van de verbetering en het aandeel van de bekostigde studenten dat baat heeft bij de
verbetering (bereik).
Als voor een bepaald verbeterpunt het door de instelling gewenste kwaliteitsniveau
bij enkele domeinen al is bereikt, maar bij andere domeinen nog niet, kan voor de
laatste groep domeinen een beoogd resultaat worden geformuleerd (om het gewenste kwaliteitsniveau
te bereiken). De studenten bij de domeinen waar het gewenste kwaliteitsniveau al is
bereikt, hebben geen extra profijt van deze verbetering. Van deze verbetering hebben
alleen de studenten profijt als ze een opleiding bij de domeinen volgen waar de verbetering
nog moet worden gerealiseerd: het bereik van dit beoogde resultaat is dus niet alle
studenten, maar een (beperkt) aandeel van de studenten.
Indien gewenst, kan de instelling in het verbeterplan bpv op grond van de analyse
gemotiveerd een verschillend belang toekennen aan verschillende beoogde resultaten
en aspecten, zie ook artikel 4.13, vierde lid. De instantie betrekt deze gemotiveerde
weging bij haar beoordeling, zie ook artikel 4.10, eerste en tweede lid en het beoordelingskader.
In juni 2016 komen de eerste resultaten van de enquête leerbedrijven beschikbaar.
Indien de resultaten van deze enquête voldoende betrouwbaar zijn om (ook op een lager
niveau) door de instellingen te worden gebruikt en de uitkomsten daartoe aanleiding
geven, kan de instelling bij de resultatenrapportage van medio 2017 het verbeterplan
bpv aanvullen met een beoogd resultaat voor 2018 dat is gebaseerd op deze enquête
onder leerbedrijven. Het (ambitieniveau van dit) aanvullende beoogde resultaat wordt
beoordeeld door de instantie (zie ook artikel 4.10).
Met de goedkeuring van het verbeterplan bpv in 2016 staan de beoogde resultaten voor
2017 en 2018 vast. De beoogde resultaten in het goedgekeurde verbeterplan bpv kunnen
niet naar beneden worden bijgesteld.
Artikel 4.8
De instelling moet ervoor zorgen dat voor het verbeterplan bpv draagvlak bestaat bij
de vertegenwoordigers van de interne en externe belanghebbenden: de studenten, de
leerbedrijven en de bpv-begeleiders. Daartoe zorgt de instelling dat het verbeterplan
bpv tijdig is afgestemd met de belanghebbenden, zodat hun reacties kunnen worden verwerkt
in (de definitieve versie van) het verbeterplan bpv dat uiterlijk op 30 november 2016
is ingediend bij de minister.
Artikel 4.9
De instelling dient zich te committeren aan de deelname aan een periodieke collegiale
consultatie. De wijze waarop de instelling deze consultatie vormgeeft, is vrij. Wel
dient hierbij informatie uit de driehoek student-leerbedrijf-instelling te worden
gebruikt. De resultaten uit de collegiale consultatie moeten worden opgenomen in de
resultatenrapportages 2017 en 2018.
Voor veel instellingen zal gelden dat de collegiale consultaties voor de zomer van
2017 nog niet zijn uitgevoerd. Die instellingen nemen in hun resultatenrapportage
in dat geval de voortgang over de collegiale consultatie op en vullen dat in 2018
aan met de opbrengsten ervan.
Artikel 4.10
Over het verbeterplan bpv geeft de beoordelende instantie een integraal oordeel dat
is gebaseerd op het beoordelingskader verbeterplan bpv dat in bijlage 6 is opgenomen.
De instantie kan aan de instelling nadere informatie en toelichting vragen. De instantie
informeert de instellingen uiterlijk op 31 oktober 2016 over haar voorlopig oordeel.
De instantie geeft haar definitief oordeel over het evt. gewijzigde verbeterplan bpv
dat uiterlijk op 30 november moet zijn ontvangen uiterlijk op 31 december 2016. Dat
oordeel wordt als advies aan de minister uitgebracht en in afschrift aan de instelling
gezonden.
Voor die instellingen die in 2017 een aanvulling op het verbeterplan indienen (zie
artikel 4.7 vijfde lid) geldt dat de instantie het ambitieniveau van het aanvullende
beoogde resultaat voor 2018 beoordeelt en uiterlijk 31 oktober 2017 hierover adviseert
aan de minister.
Artikel 4.11
De minister besluit uiterlijk op 31 januari 2017 op het advies over het verbeterplan
bpv.
Een negatief besluit over het verbeterplan bpv heeft als rechtsgevolg dat de instelling
geen aanspraak maakt op de resultaatafhankelijke beloning voor de bpv in 2017 en 2018.
De minister besluit uiterlijk op 30 november 2017 op de aanvulling van het verbeterplan
bpv die gerelateerd is aan de enquête onder leerbedrijven. Een negatief besluit over
deze aanvulling betekent dat (de realisatie van) het voorgestelde beoogde resultaat
voor 2018 niet wordt betrokken bij de beoordeling van de in 2018 gerealiseerde resultaten.
Artikel 4.12
In 2017 en 2018 dient de instelling uiterlijk op 15 augustus een resultatenrapportage
bpv in.
De instelling kan bij de resultaten een toelichting geven. De resultatenrapportage
2017 bevat een overzicht van de in 2016 geformuleerde beoogde resultaten voor 2017
en de tot dat moment (juli 2017) behaalde resultaten.
De resultatenrapportage 2018 bevat een overzicht van de in 2016 geformuleerde beoogde
resultaten voor 2018 en de tot op dat moment (juli 2018) behaalde resultaten. De mbo-instelling
is verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid van de informatie over de bereikte resultaten.
De resultaten van de jaren 2017 en 2018 worden onafhankelijk van elkaar beoordeeld.
Het is mogelijk om in het ene jaar wel en in het andere jaar niet in aanmerking te
komen voor de resultaatafhankelijke beloning.
Artikel 4.13
Op grond van het beoordelingskader resultatenrapportage bpv dat in bijlage 7 is opgenomen,
beoordeelt de instantie de bereikte resultaten. De instantie kan aan de instelling
nadere informatie en toelichting vragen. De instelling heeft 10 werkdagen de tijd
om de instantie van de gevraagde informatie te voorzien.
Voor de beoordeling van de bereikte resultaten wordt het beoordelingskader gebruikt
dat als bijlage 7 bij de regeling is gevoegd. De instantie motiveert haar oordeel
over de bereikte resultaten en de classificatie van de resultaten van de instelling
als ‘goed’, ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’.
Dat gemotiveerde oordeel wordt met de classificatie als advies aan de minister uitgebracht.
Artikel 4.14
In dit artikel worden de classificaties beschreven waarmee de beoordelende instantie
zijn oordeel uitdrukt over de verbetering van de bpv bij de instelling. Het gaat hier
om een inhoudelijke beoordeling van het geheel van de behaalde resultaten. De instantie
kan bijvoorbeeld een resultaat beschouwen als gerealiseerd, indien het beoogde resultaat
(nagenoeg) geheel is behaald. De instantie kan bijvoorbeeld bij de beoordeling van
het geheel van de resultaten de classificatie ‘goed’ toekennen indien een instelling
een groot aantal beoogde resultaten heeft geformuleerd die op één na allemaal (ruimschoots)
zijn gerealiseerd.
Artikel 4.15
De minister besluit uiterlijk op 31 oktober van het desbetreffende jaar op de resultatenrapportage
2017 respectievelijk 2018.
In geval van een negatief besluit over de bereikte resultaten van de instelling, maakt
deze in het desbetreffende jaar geen aanspraak op de resultaatafhankelijke beloning
voor de bpv. De resultaatafhankelijke beloning voor dat jaar wordt verdeeld over de
instellingen waarvan de resultaten tenminste als voldoende zijn beoordeeld. Het is
mogelijk dat een instelling wel in 2017 en niet in 2018 en omgekeerd, niet in 2017
en wel in 2018 in aanmerking komt voor de resultaatafhankelijke beloning.
Artikel 4.16
De betaling van de resultaatafhankelijke beloning aan de instellingen die daarvoor
in aanmerking komen, vindt plaats in december 2017 en 2018.
Artikel 4.17
In dit artikel is een voorbehoud opgenomen voor het geval dat in een jaar meer dan
de helft van de bekostigde deelnemers ingeschreven is bij instellingen die niet in
aanmerking komen voor de resultaatafhankelijke beloning op grond van dit hoofdstuk.
Dan is sprake van een onvoorziene situatie op stelselniveau. Indien uit de voorlopige
beoordeling van de bereikte resultaten van het resultaatafhankelijk budget volgt dat
deze situatie zich dreigt voor te doen, dan maakt de minister een beoordeling van
de oorzaak daarvan. In dat geval kan de minister besluiten om de normen voor voldoende
en of goede resultaten en/of de wegingsfactor (artikel 4.11) voor de verdeling in
2017 of 2018 te herzien.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker