Beleidsregels van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 juli 2016, kenmerk 782071, betreffende de verlening van niet-incidentele kansspelvergunningen door de raad van bestuur van de kansspelautoriteit op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen voor het organiseren van loterijen (Beleidsregels niet-incidentele artikel 3 loterijvergunningen)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 21, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en artikel 3 van de Wet op de kansspelen;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

aanvrager:

aanvrager van een vergunning;

afdracht:

afdracht als bedoeld in artikel 2, onder b, van het Kansspelenbesluit;

algemeen belang:

algemeen belang als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, niet-zijnde een particulier of een commercieel belang;

ANBI-status:

omstandigheid dat een instelling is aangemerkt als algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

begunstigde:

begunstigde als bedoeld in artikel 2, onder b, van het Kansspelenbesluit;

incident:

situatie die het vertrouwen van de consument in vergunde kansspelen kan schaden;

opbrengst:

opbrengst van de door de vergunninghouder verkochte deelnemingsbewijzen verminderd met het prijzengeld en de noodzakelijke kosten;

prijzen en premies:

prijzen en premies als bedoeld in artikel 1, onder a, van de wet, waaronder in ieder geval prijzen en premies in natura;

raad van bestuur:

de raad van bestuur, bedoeld in artikel 33a van de wet;

vergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, voor zover deze vergunning door de raad van bestuur wordt verleend en deze geen betrekking heeft op een incidenteel kansspel als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de wet;

vergunninghouder:

houder van een vergunning;

wet:

Wet op de kansspelen.

Artikel 2. Toepassingsbereik

Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op de verlening van vergunningen voor het organiseren van loterijen.

Artikel 3. Rechtspersoonlijkheid en zetel

  • 1. De raad van bestuur wijst een aanvraag voor een vergunning in ieder geval af, indien de aanvrager niet kan aantonen dat hij:

    • a. rechtspersoonlijkheid bezit;

    • b. is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; en

    • c. zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging in een staat als bedoeld in onderdeel b heeft.

  • 2. Indien de hoofdvestiging van de aanvrager zich buiten Nederland bevindt, verbindt de raad van bestuur als voorschrift aan de vergunning dat deze uitsluitend wordt geëxploiteerd door een nevenvestiging van de aanvrager die zich wel in Nederland bevindt.

Artikel 4. Duur van de vergunning

De raad van bestuur verleent een vergunning voor de duur van maximaal vijf jaar. De raad van bestuur kan beslissen om de vergunning voor een kortere duur te verlenen.

Artikel 5. Afdrachten

  • 1. De raad van bestuur wijst een aanvraag voor een vergunning af, indien de aanvrager niet kan aantonen dat de afdracht aan begunstigden is gewaarborgd.

  • 2. De raad van bestuur verbindt als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder ieder kalenderjaar minimaal 80% van de afdracht afdraagt aan een of meer begunstigden met ANBI-status.

  • 3. De raad van bestuur kan afwijken van het tweede lid, indien:

    • a. de vergunninghouder waarborgt dat ieder kalenderjaar minimaal 75% van de nominale waarde van de verkochte deelnemingsbewijzen aan bij of krachtens de vergunning aangewezen begunstigden wordt afgedragen; en

    • b. de afdracht ten goede komt aan doelen van enig algemeen belang die door de vergunninghouder vooraf zijn geoormerkt.

    De raad van bestuur verbindt in dat geval als voorschrift aan de vergunning dat ieder vooraf geoormerkt goed doel van enig algemeen belang maximaal € 25.000,– ontvangt uit de afdracht met uitzondering van goede doelen met een ANBI-status.

  • 4. De raad van bestuur verbindt als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder de afdracht vrij van last uitkeert aan de begunstigden.

  • 5. De raad van bestuur kan als voorschrift aan de vergunning verbinden dat de vergunninghouder maximaal 20% van de afdracht afdraagt aan begunstigden die op eigen initiatief goederen of diensten ter beschikking stellen die door de vergunninghouder als prijzen kunnen worden gebruikt.

Artikel 6. Noodzakelijke kosten

De raad van bestuur verbindt nadere voorschriften aan de vergunning met betrekking tot de noodzakelijke kosten, bedoeld in artikel 2, onder d, van het Kansspelenbesluit. Deze nadere voorschriften houden in ieder geval in dat de vergunninghouder bij het organiseren van het vergunde kansspel:

  • a. uitsluitend kosten maakt die rechtstreeks daarmee verband houden en die gerekend kunnen worden tot de normale bedrijfskosten;

  • b. de vergunning zonder winstoogmerk en op doelmatige en doeltreffende wijze exploiteert.

Artikel 7. Prijzen en premies

  • 1. De raad van bestuur wijst een aanvraag voor een vergunning af, indien de aanvrager niet aantoont dat hij maatregelen heeft getroffen om de uitkering van gewonnen prijzen en premies voldoende te borgen.

  • 2. De raad van bestuur wijst een aanvraag voor een vergunning af, indien de aanvrager niet aantoont dat hij maatregelen heeft getroffen om de inhouding van kansspelbelasting over gewonnen prijzen en premies voldoende te borgen.

  • 3. De raad van bestuur verbindt als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder geen inleg van andere deelnemingsbewijzen dan de inleg van de deelnemingsbewijzen aan het aan hem vergunde kansspel aanwendt voor de uitkering van gewonnen prijzen en premies.

Artikel 8. Algemeen belang

  • 1. De raad van bestuur wijst een aanvraag voor een vergunning af, indien de aanvrager niet aantoont:

    • a. dat de opbrengsten van het vergunde kansspel uitsluitend ten goede komen aan enig algemeen belang;

    • b. dat de door hem in Nederland verrichte activiteiten er uitsluitend op zijn gericht om de doelstellingen, bedoeld in onderdeel a, te verwezenlijken.

  • 2. De raad van bestuur verbindt als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder overeenkomstig de in het eerste lid genoemde eisen en doelstellingen handelt.

Artikel 9. Transparantie

  • 1. De raad van bestuur verbindt als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder in ieder geval beschikt over een te allen tijde actuele, openbare en eenvoudig te raadplegen:

    • a. beleids- of activiteitenplan van de vergunninghouder of een gelijksoortig document met een beschrijving van de wijze waarop hij beoogt de doelstellingen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, te verwezenlijken;

    • b. beschrijving van de wijze waarop wordt bepaald welke organisaties worden aangemerkt als begunstigden;

    • c. lijst van alle begunstigden met de vermelding welke van deze begunstigden ANBI-status hebben;

    • d. lijst van vooraf geoormerkte doelen van enig algemeen belang, voor zover sprake is van een geval als bedoeld in artikel 5, derde lid;

    • e. beschrijving op welke wijze de afdracht wordt verdeeld onder de begunstigden;

    • f. deelnemersreglement.

  • 2. De raad van bestuur verbindt als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder de prijzen en premies, en het prijzenschema van een door hem te organiseren loterij voldoende tijdig voor aanvang van de uitgifte van de loten of deelnamebewijzen bekendmaakt op een wijze waarop eenvoudig kennis daarvan kan worden genomen.

  • 3. De raad van bestuur verbindt als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder het tijdstip van de uitslag van de trekking van een door hem te organiseren loterij voor aanvang van de uitgifte van de loten of deelnamebewijzen bekendmaakt op een wijze waarop eenvoudig kennis daarvan kan worden genomen.

Artikel 10. Personeel en uitbesteding

  • 1. De raad van bestuur verbindt als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder maatregelen treft om voldoende te waarborgen dat de vergunninghouder en de personen die binnen zijn organisatie werkzaamheden uitvoeren die verband houden met de organisatie van de vergunde kansspelen, de voorschriften naleven die zijn gesteld bij of krachtens de wet en de Sanctiewet 1977.

  • 2. De raad van bestuur verbindt als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder werkzaamheden die verband houden met de organisatie van de vergunde kansspelen uitsluitend uitbesteedt aan een derde, indien te allen tijde in ieder geval voldoende is gewaarborgd dat:

    • a. die derde en alle anderen die door of vanwege die derde worden ingeschakeld om werkzaamheden uit te voeren die verband houden met de organisatie van de vergunde kansspelen, de voorschriften naleven die zijn gesteld bij of krachtens de wet en de Sanctiewet 1977; en

    • b. de doelmatige en doeltreffende uitvoering van het toezicht op de naleving van de voorschriften, bedoeld onder a, door de uitbesteding niet wordt belemmerd.

Artikel 11. Continuïteit

  • 1. De raad van bestuur wijst een aanvraag voor een vergunning af, indien de aanvrager niet kan aantonen dat de continuïteit van zijn organisatie is gewaarborgd.

  • 2. De continuïteit van de aanvrager is in ieder geval niet gewaarborgd, indien:

    • a. de aanvrager in staat van faillissement of liquidatie verkeert;

    • b. aan de aanvrager surseance van betaling is verleend;

    • c. beslag is gelegd op een aanmerkelijk deel van zijn vermogen of op een of meer van zijn bedrijfsmiddelen die een aanmerkelijk deel van zijn vermogen vormen.

Artikel 12. Betrouwbaarheid

  • 1. De raad van bestuur wijst een aanvraag voor een vergunning af, indien de aanvrager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betrouwbaarheid van de aanvrager, de personen die zijn beleid bepalen of medebepalen en uiteindelijk belanghebbenden buiten twijfel staat.

  • 2. Ten behoeve van de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanvrager en van personen als bedoeld in het eerste lid verlangt de raad van bestuur van de aanvrager alle informatie die de raad van bestuur daartoe van belang acht en waarover de aanvrager redelijkerwijs kan beschikken. Dit omvat in ieder geval informatie over:

    • a. de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de aanvrager;

    • b. de identiteit van de personen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De raad van bestuur neemt bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanvrager en van personen als bedoeld in het eerste lid in ieder geval in aanmerking:

    • a. overtredingen van de bij of krachtens de wet en van de kansspelwetgeving van andere staten gestelde voorschriften;

    • b. de mate waarin de vergunninghouder heeft voldaan aan zijn financiële verplichtingen uit:

      • 1°. bestuurlijke sancties wegens overtredingen van bij of krachtens de wet gestelde voorschriften;

      • 2°. de Wet op de kansspelbelasting;

    voor zover de raad van bestuur hieromtrent over informatie beschikt.

  • 4. De raad van bestuur verbindt als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder over organisatorische en administratieve procedures en maatregelen beschikt om de integere exploitatie van de vergunning te waarborgen. Deze procedures en maatregelen zien in ieder geval toe op het tegengaan van:

    • a. belangenverstrengeling;

    • b. strafbare feiten of andere wettelijke overtredingen die het vertrouwen in de vergunninghouder of de kansspelmarkt kunnen schaden.

Artikel 13. Spelaanbod

  • 1. De raad van bestuur wijst een aanvraag voor een vergunning af, indien de vergunninghouder niet aannemelijk maakt dat de aard en de organisatie van de te houden loterijen niet aanzet tot onmatige deelname of kansspelverslaving.

  • 2. De raad van bestuur verbindt voorschriften aan de vergunning betreffende de wijze waarop de vergunninghouder loterijen organiseert en de omvang van het daarbij toegestane spelaanbod teneinde zo veel mogelijk de consument te beschermen en kansspelverslaving te voorkomen. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op het borgen van een eerlijk spelverloop.

Artikel 14. Incidenten

De raad van bestuur verbindt in ieder geval als voorschrift aan de vergunning dat de vergunninghouder:

  • a. beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de omgang met en vastlegging van incidenten;

  • b. naar aanleiding van een incident maatregelen treft die zijn gericht op het beëindigen van het incident, het beperken van schadelijke gevolgen en het voorkomen van herhaling;

  • c. de raad van bestuur onverwijld omtrent incidenten informeert.

Artikel 15. Intrekking van de vergunning

De raad van bestuur kan de vergunning in ieder geval intrekken, indien:

  • a. de gegevens, die met het oog op de verkrijging van de vergunning zijn verstrekt, zodanig onjuist of onvolledig zijn gebleken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn gegeven indien bij de beoordeling daarvan de juiste en volledige gegevens bekend waren geweest;

  • b. niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening van de vergunning;

  • c. onvoldoende medewerking is verleend aan het toezicht op de naleving en de handhaving van de bij of krachtens deze wet en de Wet op de kansspelbelasting gestelde voorschriften;

  • d. de vergunninghouder kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, anders dan de aan hem vergunde kansspelen, aanbiedt zonder daartoe een vergunning verleend te hebben gekregen.

Artikel 16. Schorsing van de vergunning

De raad van bestuur kan de vergunning schorsen op grond van ernstige vermoedens dat er grond bestaat om de vergunning in te trekken.

Artikel 17. Intrekking beleidsregels

De Beleidsregels incidentele kansspelen en prijsvragen en de Beleidsregel aanvragen kansspelvergunningen worden ingetrokken.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Artikel 19. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels niet-incidentele artikel 3 loterijvergunningen.

Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

TOELICHTING

Deze beleidsregels hebben betrekking op de verlening van niet-incidentele loterijvergunningen door de kansspelautoriteit op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen (Wok), namelijk vergunningen voor de organisatie van loterijen met prijzen en premies die gezamenlijk het bedrag van € 4.500 overstijgen en die een duur van langer dan zes maanden kennen. De kansspelautoriteit kan dergelijke vergunningen enkel verlenen, indien uitsluitend met de opbrengsten van de te organiseren loterijen enig algemeen belang wordt gediend. Met enig algemeen belang wordt niet bedoeld een particulier of een commercieel belang. Dit houdt in ieder geval in dat een vergunninghouder een goede doelen loterij niet mag organiseren uit winstbejag en geen dividenden mag uitkeren uit de opbrengsten daarvan. Binnen de kaders van het kansspelbeleid wordt met de vergunningverlening tevens beoogd om zo veel mogelijk de belangen van de consument te beschermen en fraude te voorkomen.

Bij brief van 11 juli 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 24 557, nr. 134) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bericht dat onder heldere en strenge vergunningsvoorwaarden per 1 januari 2017 ruimte wordt geboden aan nieuwe initiatieven voor goede doelen loterijen. Daarbij is tevens vermeld dat de verplichte afdracht ten goede moet komen aan doelen van enig algemeen belang die een breed maatschappelijk draagvlak in Nederland genieten. Een recente uitspraak van de rechter inzake de verlening van vergunningen op grond van artikel 3 van de Wok (ECLI:NL:RBAMS:2016:3120) geeft aanleiding om het uit te voeren beleid hierop aan te passen. Vooruitlopend op het voornemen uit de brief van 11 juli 2014 om tot een nadere visie te komen over de toekomst van goede doelen loterijen in Nederland, tref ik met deze Beleidsregels maatregelen om het maatschappelijk karakter van het goede doelen loterijstelsel te behouden. Daarbij gelden de volgende randvoorwaarden.

De vergunninghouder moet enig algemeen belang – niet-zijnde een particulier of een commercieel belang – centraal stellen. Om te borgen dat de aanvrager met het organiseren van loterijen enig algemeen belang voorop stelt, zal hij dit moeten aantonen door aan een aantal voorwaarden te voldoen. Zo mag de aanvrager geen commerciële activiteiten uitoefenen en moet hij zich uitsluitend bezig houden met het exploiteren van het vergunde kansspel.

Daarnaast wordt van de vergunninghouder transparantie verwacht richting de consument doordat hij inzicht moet bieden in welke goede doelen de consument steunt bij het kopen van een lot. Daarmee wordt in lijn met de brief van 11 juli 2014 beoogd dat vooral de goede doelen die breed maatschappelijk draagvlak in Nederland genieten, zullen profiteren van de afdracht. Daarbij wordt opgemerkt dat niet enkel de goede doelen met een grotere naamsbekendheid breed maatschappelijk draagvlak hebben in Nederland. Ook regionaal bekend staande goede doelen of goede doelen die op veel aandacht van de samenleving kunnen rekenen, kunnen hieronder vallen.

Bij het centraal stellen van enig algemeen belang is het noodzakelijk dat wordt geborgd dat goede doelen daadwerkelijk de aan hen toekomende afdrachten ontvangen van de vergunninghouder, zoals met de afdrachtsverplichting in artikel 2, aanhef en onder b, van het Kansspelenbesluit is beoogd. Daarbij zal als eis gelden dat een substantieel deel van de afdracht van deze loterijen gaat naar goede doelen die over een ANBI-status beschikken. Zodra het validatiestelsel voor de goede doelen sector, dat in januari 2016 is opgetuigd, voldoende tot wasdom is gekomen, zal worden bekeken of het validatiestelsel ook zijn beslag moet krijgen in deze beleidsregels. De omstandigheid dat een begunstigde over de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI) beschikt maakt dat die begunstigde in ieder geval aan de gewenste minimumnormen voldoet om als goed doel te kunnen worden gekwalificeerd en aan welke afdrachten dan ook kunnen plaatsvinden waarmee enig algemeen belang in de zin van de kansspelwetgeving wordt gediend.

Een andere randvoorwaarde bij de herijking van het loterijenstelsel is dat deze herijking plaatsvindt met toepassing van de drie doelstellingen van het nationale kansspelbeleid, namelijk het beschermen van de consument, het tegengaan van fraude en criminaliteit en het voorkomen van kansspelverslaving. Gelet op deze drie doelstellingen is het essentieel dat de kansspelautoriteit toetst op de continuïteit van de vergunninghouder, de betrouwbaarheid en de integriteit van de vergunninghouder en degenen die zijn beleid (mede) bepalen, alsook de uiteindelijk belanghebbenden van de vergunninghouder. Daarmee moet ook worden voorkomen dat de consument vertrouwen verliest in het loterijenstelsel, in de aanbieders binnen dat stelsel actief zijn en in de goede doelen die hij beoogt te steunen, oftewel dat daadwerkelijk sprake is van goede doelen loterijen die maatschappelijke opbrengsten genereren en uitkeren. De consument moet als deelnemer aan het vergunde kansspel ook voldoende bescherming genieten, bijvoorbeeld met waarborgen rondom de uitbetaling van gewonnen prijzen, maar ook waarborgen voor een verantwoord spelaanbod om kansspelverslaving zo veel mogelijk te voorkomen.

Niet-incidentele vergunningen

Ten aanzien van de vergunningen die de kansspelautoriteit kan verlenen op grond van artikel 3 van de Wok, wordt beleidsmatig onderscheid gemaakt in een regime voor incidentele loterijen en een regime voor niet-incidentele (semi-permanente) loterijen. Dit onderscheid in regimes blijft ongewijzigd in het herijkte loterijstelsel.

Sinds haar oprichting in 2012 heeft de kansspelautoriteit het beleid, zoals neergelegd in de Beleidsregels incidentele kansspelen en prijsvragen, die zijn opgesteld in 2007, voortgezet ten aanzien van de incidentele vergunningen. Aangezien dit naar behoren functioneert en het goede doelen loterijenstelsel op dit punt niet hoeft te worden herijkt, hoeven hieromtrent vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie geen beleidsregels te worden opgesteld. Dit laat onverlet dat de kansspelautoriteit op dit vlak eventueel een strikter beleid zal hanteren, indien zij dat noodzakelijk acht.

Daarnaast beperken de onderhavige beleidsregels zich uitsluitend tot de verlening van niet-incidentele vergunningen gelet op de brede scope van deze vergunningen en de eventuele effecten daarvan op het loterijlandschap. De grondslag voor deze beleidsregels volgt uit artikel 21 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen dat voorziet in een bevoegdheid van de betrokken minister om beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de taakuitoefening door een zelfstandig bestuursorgaan, in casu de kansspelautoriteit. Met deze beleidsregels wordt de taakuitoefening van de kansspelautoriteit nader invulling gegeven met het oog op de herijking van het loterijenstelsel en als uitvloeisel van de ministeriële (stelsel)verantwoordelijkheid.

Volledigheidshalve wordt vermeld dat het Kansspelenbesluit alsook het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen en de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen onverkort van toepassing blijven op de verlening van alle (typen) vergunningen op grond van artikel 3 van de Wok.

Artikel 1

Voor de leesbaarheid wordt gebruik gemaakt van begrippen die veelvuldig in het lichaam van de beleidsregels voorkomen en die aansluiten bij bestaande begrippen uit de Wok en het Kansspelenbesluit. Deze behoeven geen nadere toelichting met uitzondering van de hierna volgende begrippen.

Met het begrip aanvrager wordt de rechtspersoon bedoeld die de aanvraag voor een vergunning indient. Dit is ook de rechtspersoon waaraan de kansspelautoriteit, mits aan alle voorwaarden is voldaan, een vergunning zal verlenen. Het begrip aanvrager heeft daarmee geen betrekking op het concern of andersoortige groep waar deze rechtspersoon eventueel onderdeel van uitmaakt.

Het begrip incident sluit aan bij de huidige praktijk van regulering. Het betreft situaties waarbij de consumentenbescherming als doelstelling van het nationale kansspelbeleid in het geding is.

Artikel 2

Deze beleidsregels zijn enkel van toepassing op de verlening van niet-incidentele vergunningen op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wok voor het organiseren van goede doelen loterijen. Omtrent de verlening van incidentele vergunningen op grond van hetzelfde artikel worden vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie geen beleidsregels opgesteld. De wijze waarop de kansspelautoriteit dergelijke vergunningen sinds haar oprichting in 2012 verleent, alsook het feit dat zich sindsdien geen ontwikkelingen hebben voorgedaan die een noemenswaardige, nadelige impact hebben gehad op dat deelstelsel, geven geen aanleiding om nadere beleidsregels te stellen. Deze beleidsregels hebben uitdrukkelijk geen betrekking op de verlening van vergunningen op grond van andere artikelen uit de Wok.

Artikel 3

Eerste lid

De vergunninghouder dient rechtspersoonlijkheid te bezitten en te zijn gezeteld, te zijn gevestigd of zijn hoofdbestuur te hebben in Nederland of een andere EU- of EER-lidstaat. Daarmee bestaat er zekerheid dat de rechtspersonen die tot het stelsel worden toegelaten in ieder geval zullen moeten voldoen aan Europese normen die onder andere gelden op het gebied van consumentenbescherming, het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme, privacybescherming en het vennootschapsrecht. Hoewel rechtspersonen van buiten de EU en de EER hiermee worden uitgesloten van de verlening van een goede doelen loterijvergunning, is dit niet strijdig met het Europese recht en past dit bij een behoedzame herijking van het goede doelen loterijenstelsel.

Tweede lid

Van een vergunninghouder, wiens hoofdvestiging in het buitenland is gelegen, wordt verwacht dat hij in het kader van doorlopend en effectief toezicht door de kansspelautoriteit, over een nevenvestiging beschikt in Nederland. De kansspelautoriteit dient op grond van een vergunningsvoorschrift erop toe te zien dat de vergunninghouder zich hieraan houdt. Het toezicht, waarmee in ieder geval het toezicht door de kansspelautoriteit op de openbaarheid van de trekking wordt bedoeld, kan zich immers alleen uitstrekken tot aanbieders op het Nederlands grondgebied. Indirect worden daarmee de doelstellingen van het kansspelbeleid nagestreefd, in het bijzonder consumentenbescherming en het voorkomen van criminaliteit en fraude. Daar komt bij dat het voor de hand ligt dat aanbieders van een zogeheten landbased goede doelenloterij, waarop de Beleidsregels uitsluitend zien, zullen kiezen voor een fysieke aanwezigheid in Nederland.

Artikel 4

De kansspelautoriteit kan de loterijvergunning voor de maximale duur van vijf jaar afgeven. Deze duur komt overeen met hetgeen doorgaans als termijn wordt gehanteerd voor het rendabel exploiteren van vergunningen en is afdoende voor (nieuwe) aanbieders om investeringen voor de organisatie van de loterijen te bekostigen. In de periode tot aan 1 januari 2020 wordt evenwel beoogd te evalueren en de inrichting van het goede doelen loterijstelsel in hogere regelgeving te verankeren. Omstandigheden kunnen de kansspelautoriteit doen beslissen om de vergunning voor een kortere duur af te geven, bijvoorbeeld indien de aanvrager daar zelf om verzoekt. Hierin dient de kansspelautoriteit zelfstandig – doch in lijn met het huidige kansspelbeleid – een afweging te maken. De kansspelautoriteit kan beslissen om tot de schorsing of de intrekking van de vergunning over te gaan, indien zij daar gronden voor ziet. In dat verband wordt mede verwezen naar artikelen 14 en 15 van deze beleidsregels.

Artikel 5

De vergunninghouder dient aan te tonen dat enig algemeen belang, als bedoeld in artikel 3 van de Wok, wordt behartigd met de afdrachten uit de opbrengsten die zullen voortkomen uit de loterijen die hij wenst te organiseren. Bij algemeen belang in concrete zin kan verder worden gedacht aan het realiseren van doelen die naar hun aard en in bijzondere zin bijdragen aan maatschappelijke gewenste resultaten, zoals sociale cohesie en het verbeteren van de leefbaarheid van een gemeenschap.

Onder algemeen belang wordt in ieder geval niet verstaan een commercieel belang of een particulier belang. Van een commercieel belang is sprake als bijvoorbeeld de inkomsten van de onderneming voorop worden gesteld of wordt beoogd om winsten uit te keren aan aandeelhouders. Een voorbeeld van een particulier belang is als voor eigen gewin een huizenloterij wordt georganiseerd.

Eerste lid

De kansspelautoriteit verleent de kansspelvergunning op grond van artikel 3 van de Wok uitsluitend met in het vooruitzicht dat de vergunninghouder de opbrengsten daadwerkelijk zal afdragen aan de te begunstigen goede doelen. Gelet hierop moet de vergunninghouder de kansspelautoriteit van informatie voorzien aan de hand waarvan zij kan beoordelen of de afdracht wordt veilig gesteld en afdoende maatregelen zijn getroffen om dit te waarborgen. De afdrachten vinden plaats zonder dat de vergunninghouder daartegenover prestaties verlangt van de betreffende begunstigden, namelijk om niet.

Tweede lid

De afdrachten moeten voor een substantieel deel, namelijk voor een jaarlijks totaal minimumpercentage van 80% van de afdracht, afvloeien naar goede doelen die zijn aangemerkt als ANBI als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Het genoemde minimumpercentage is aanvaardbaar, omdat ook buitenlandse organisaties voor een ANBI-status in aanmerking kunnen komen. Hierbij moet tevens worden vermeld dat de mogelijkheid zich voordoet dat een begunstigde gedurende het jaar als ANBI wordt aangemerkt en vice versa dat een begunstigde de ANBI-status gedurende het jaar verliest, omdat de Belastingdienst de beschikking tot aanmerking als ANBI intrekt. De vergunninghouder dient bij de eventuele verdeling van de afdracht hier rekening mee te houden gelet op de voorschriften die op grond van dit artikellid of het derde artikellid aan de vergunning worden verbonden.

Met het afdragen van opbrengsten aan een ANBI-instelling staat vast dat de aanvrager ten aanzien van dat deel enig algemeen belang dient. Een ANBI-status houdt namelijk in dat een organisatie, in casu een goed doel, is getoetst aan de criteria van algemeen nut benoemd in artikel 5b van de AWR. Een belangrijk criterium is dat de organisatie, in casu een goed doel, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang moet dienen. Dat betekent dat een ANBI per definitie voldoet aan het begrip enig algemeen belang als bedoeld in artikel 3 van de Wok. Dit maakt dat de ANBI-regelgeving – ondanks zijn primair fiscale achtergrond – geschikt is om bij aan te sluiten. De ANBI-toets is opgenomen in artikel 5b van de AWR, alsmede in de artikelen 1a tot en met 1d van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994. Het wordt niet uitgesloten dat deze beleidsregels wat betreft de aansluiting bij de ANBI-regelgeving zullen worden heroverwogen naarmate een validatiestelsel voor de filantropische sector – dat op dit moment nog in ontwikkeling is – daar aanknopingspunten voor biedt.

Het begrip algemeen belang uit artikel 3 van de Wok is ruimer dan het algemeen nut criterium voor de ANBI-status. Daardoor kunnen in het kader van artikel 3 Wok ook bijvoorbeeld sport-, muziek-, buurt- en scoutingverenigingen gekwalificeerd worden als algemeen belang. In ieder geval wordt daarbij gedacht aan organisaties die voldoen aan de materiële eisen om gekwalificeerd te kunnen worden als sociaal belang behartigende instellingen (SBBI) als bedoeld in artikel 5c van de AWR. Het reikt te ver om dergelijke partijen uit te sluiten van een positie als begunstigde. Daarom zal in het loterijenstelsel enige ruimte worden toegestaan om af te dragen aan deze of daarmee vergelijkbare partijen, mits de aanvrager aan de kansspelautoriteit kan aantonen dat daarmee daadwerkelijk enig algemeen belang, zijnde niet een particulier of een commercieel belang, wordt gediend en mits dat niet 20% van de afdracht overstijgt, namelijk ten koste van partijen met een – relatief zwaardere – ANBI-status.

De afdrachten hoeven, tenzij de kansspelautoriteit anders besluit, niet beperkt te blijven tot één afdrachtmoment in het jaar.

Derde lid

In dit artikellid is de mogelijkheid opgenomen om in individuele gevallen af te wijken van de hoofdregel die in het tweede artikellid is vermeld. Hiermee wordt beoogd de voortzetting van de huidige praktijk te garanderen, waarbij organisatoren van een loterij als begunstigde zijn aangewezen maar feitelijk enkel als intermediair fungeren. In die gevallen komen de afdrachten via het begunstigde goede doel uiteindelijk grotendeels ten bate aan verenigingen of clubs die zelf geen ANBI-status hebben, maar wel van maatschappelijke waarde zijn. Voorwaarden voor het toepassen van deze uitzonderingsmogelijkheid is dat de toekenning van de afdracht aan die clubs of verenigingen via het goede doel vooraf reeds is gewaarborgd doordat de loten 100% geoormerkt zijn en een hogere afdracht als te behalen doel wordt gesteld. Als vergunningsvoorschrift geldt daarbij dat de individuele afdracht, namelijk de jaarlijkse toekenning van de afdracht via het goede doel dat als intermediair fungeert, pér club of vereniging niet het bedrag van 25.000 euro overstijgt, tenzij het een ANBI-instelling betreft. Dit artikellid omvat een limitatieve set met eisen om af te wijken van de hoofdregel dat aan de vergunning het voorschrift als bedoeld in het tweede artikellid wordt verbonden.

Vierde lid

Vrij van last houdt in dat de afdracht niet afhankelijk wordt gemaakt van een tegenprestatie van de begunstigde en dat niet van de begunstigde mag worden geëist dat deze zich exclusief verbindt aan de vergunninghouder. Begunstigden zouden anders onvrijwillig afhankelijk worden van de vergunninghouder. Dat druist in tegen het beoogde resultaat van vergunningverlening, namelijk dat daadwerkelijk enig algemeen belang wordt gediend.

Vijfde lid

Dit artikellid sluit aan bij de huidige praktijk waarbij instellingen – met name uit de cultuursector – goederen of diensten aanbieden die de vergunninghouder kan inzetten als te winnen prijzen of premies. Dit dient overigens op basis van vrijwilligheid plaats te vinden waarbij het zich beperkt tot het huidige niveau van maximaal 20% van de afdracht. De vrijwilligheid van het aanbod van goederen of diensten zal grotendeels kunnen blijken uit overeenkomsten die de betreffende instellingen aangaan met de vergunninghouder. De vergunninghouder mag niet van de begunstigde eisen dat deze goederen of diensten aanbiedt die ingezet zullen worden als prijzen of premies. Dat zou op gespannen voet komen te staan met het vierde lid dat stelt dat de afdracht vrij van last wordt uitgekeerd aan begunstigden.

Artikel 6

Dit artikel behelst eveneens een voortzetting van de huidige praktijk, waarbij het begrip noodzakelijke kosten in artikel 2, aanhef en onder d, van het Kansspelenbesluit, nader vorm wordt gegeven in aan de vergunning te verbinden voorschriften. Zo mag de vergunninghouder uitsluitend die kosten maken die rechtstreeks verband houden met het organiseren van het kansspel waarvoor de vergunning is verleend en die gerekend kunnen worden tot de normale bedrijfskosten. Teneinde deze kosten te beperken is de vergunninghouder verplicht de onder de vergunning georganiseerde loterijen op doelmatige en doeltreffende wijze én zonder winstoogmerk te exploiteren.

Met het oog op het optimaliseren van het beschikbare reservoir aan gelden voor de afdracht behoort het streven van de aanbieder op kostenbeheersing gericht te zijn en te blijven. Het wordt daarmee evenwel niet uitgesloten dat nieuwe aanbieders – net als de bestaande loterijaanbieders – de voor de organisatie van de loterij noodzakelijke investeringen moeten kunnen doen. Daarbij stelt artikel 2, aanhef en onder d, van het Kansspelenbesluit verder dat eventuele provisie aan verkopers van deelnemingsbewijzen dient te worden beperkt tot ten hoogste 10% van de nominale waarde van de door hun bemiddeling geplaatste deelnemingsbewijzen.

Artikel 7

Eerste lid

Vanuit het oogpunt van consumentenbescherming moet een deelnemer erop kunnen vertrouwen dat de door hem gewonnen prijs door de aanbieder kan worden uitgekeerd. De aanvrager moet dan ook aan de raad van bestuur kunnen aantonen dat de uitkering is gegarandeerd, bijvoorbeeld door het aanhouden van een derdengeldrekening of een andere bijzondere rekening.

Tweede lid

Van de huidige aanbieders in Nederland wordt verwacht dat zij maatregelen hebben getroffen voor inhouding van kansspelbelasting over de gewonnen prijzen en premies. Indien een nieuwe aanbieder niet wordt verplicht om de kansspelbelasting in te houden, kan dat leiden tot concurrentieverstoring met de huidige aanbieders.

Derde lid

Op grond van dit artikellid dient de kansspelautoriteit aan de vergunning een voorschrift te verbinden ter voorkoming van de zogeheten praktijk van pooling. Dit is een voor het goede doelen loterijenstelsel ongewenste praktijk, omdat dit kan leiden tot marktverstoring en het level playing field tussen de verschillende aanbieders kan aantasten.

De vergunninghouder heeft een financieel afgescheiden vermogen. Het op grond van dit artikellid te verbinden voorschrift houdt in dat het prijzengeld dat met de te houden loterij wordt uitgekeerd, volledig afkomstig moet zijn uit de opbrengsten van de deelnemingsbewijzen die voor die loterij verkocht zijn, oftewel uit het afgescheiden vermogen van de vergunninghouder, en dat daarbij niet wordt geput uit de opbrengsten (uit de inleg) van andere kansspelen die de vergunninghouder aanbiedt. Op die manier wordt voorkomen dat de prijzenpot – die aan de in Nederland spelende consument wordt uitgekeerd – kunstmatig wordt vergroot door inleg die gegenereerd is in het buitenland. Hiermee wordt de transparantie over de werkelijke omvang van de beschikbare prijzengelden en een zo eerlijk mogelijke en overzichtelijke opzet van de loterij gewaarborgd. Dit is van fundamenteel belang voor de consument en tevens noodzakelijk voor het houden van effectief toezicht door de kansspelautoriteit.

Anders dan het geval is voor kansspelen die exclusief worden vergund, heeft in een open stelsel het financieel opdrijven van de prijzenpot vanuit het buitenland een concurrentievervalsend effect. Voor Nederlandse consumenten wordt de betrokken loterij daardoor aantrekkelijker en concurrerende aanbieders op de Nederlandse markt en de consument kunnen daardoor worden benadeeld.

De opbrengsten van de verkochte deelnemingsbewijzen voor het kansspel waarvoor de vergunning is verleend mogen verder ook niet worden aangewend voor het prijzengeld voor een ander kansspel dan waarvoor de vergunning is verleend. De consument zou anders zijn inleg gebruikt zien worden bij de organisatie van andere kansspelen waarmee één of meerdere door hem beoogde goede doelen niet worden gesteund.

Artikel 8

Afdragen aan een goed doel is voor de houder van een vergunning op grond van artikel 3 van de Wok het middel om enig algemeen belang te dienen in de zin van dat artikel. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de netto-opbrengsten uit loterijen, namelijk de gehele inleg minus prijzengeld en noodzakelijke kosten, uitsluitend ten goede mogen komen aan goede doelen. De vergunninghouder dient geen financieel eigen belang na te streven en dient dus niet gericht te zijn op het maken van winst of het uitkeren van dividenden aan aandeelhouders. De vergunninghouder stelt daarentegen de financiële ondersteuning van goede doelen centraal.

Om te borgen dat de aanvrager met het organiseren van loterijen enig algemeen belang voorop stelt, zal hij dit moeten aantonen door aan een aantal voorwaarden te voldoen. Zo mag de aanvrager geen commerciële activiteiten uitoefenen en moet hij zich uitsluitend bezig houden met het exploiteren van het vergunde kansspel.

In het geval van een groepsmaatschappij of concern zal het voorgaande inhouden dat een aparte rechtspersoon wordt opgericht, die in de hoedanigheid van aanvrager aan alle vergunningsvoorwaarden voldoet en te dien einde een nevenvestiging in Nederland opent. De overige onderdelen van de groepsmaatschappij hoeven de commerciële activiteiten in een dergelijk geval niet te beëindigen.

Zowel de voorwaarde van een – van commerciële invloeden – afgescheiden rechtspersoon, als het aanhouden van een (neven)vestiging in Nederland, is gelegen in de noodzaak voor de kansspelautoriteit om (doorlopend) toezicht te houden. Dat toezicht kan zich alleen uitstrekken tot aanbieders op het Nederlands grondgebied en is noodzakelijk om de doelstellingen van het Nederlands kansspelbeleid na te streven, in het bijzonder consumentenbescherming en het voorkomen van criminaliteit of fraude. De voorwaarden waaraan de aanvrager ingevolge dit artikel moet voldoen, zijn daarmee gerechtvaardigd.

De rechtspersoon mag geen andere activiteiten uitoefenen dan het exploiteren van het vergunde kansspel en hij moet de totale netto-opbrengst ten goede laten komen aan een of meer goede doelen. De rechtvaardiging hiervoor is gelegen in de noodzaak winstbejag van de exploitant tegen te gaan. Dergelijk winstbejag kan de consument aanzetten tot overmatig speelgedrag. De voorwaarde past daarom zonder meer in een van de gedachten die ten grondslag ligt aan het kansspelbeleid, namelijk de kanalisatie van de speelzucht.

Het borgen van het algemeen belang in relatie tot de activiteiten van de aanvrager moet tot uitdrukking komen in de statuten en in actuele beleids- of activiteitenplannen van de aanvrager. Een beleids- of activiteitenplan dient in ieder geval inzage te geven in de maatschappelijk relevante thema’s waarop de aanvrager in zijn rol van organisator van een goede doelenloterij actief wil zijn. Deze thema’s moeten zoveel mogelijk aansluiten bij de criteria van algemeen nut genoemd in artikel 5b, derde lid, van de AWR.

Uitgangspunt onder het herijkte regime blijft dat het organiseren van een loterij verboden is, tenzij hiermee goede doelen financieel worden gefaciliteerd. Dit betekent ook dat de aanbieder op grond van de vergunning geen activiteiten mag verrichten die als doel hebben om zijn naamsbekendheid te vergroten ten aanzien van eventuele commerciële activiteiten of andere daarmee samenhangende activiteiten die het concern of vergelijkbare groep waartoe de vergunninghouder behoort, ontplooit. Voorts zal de aanbieder de gegevens die hij heeft ontvangen van de consument in verband met de organisatie van een loterij niet mogen gebruiken voor activiteiten die geen verband daarmee houden.

Artikel 9

Uit het oogpunt van consumentenbescherming dient de vergunninghouder publiekelijk, bijvoorbeeld via internet, informatie beschikbaar te stellen over plannen van de aanvrager om maatschappelijke doelstellingen te verwezenlijken, over de begunstigden bij de te organiseren loterij, over de beschrijving van de procedure op basis waarvan de te genereren afdrachten zullen worden verdeeld, over de te winnen prijzen en het deelnemersreglement. Mede aan de hand hiervan kan de consument vervolgens beslissen of hij met het kopen van een lot wil bijdragen aan de maatschappelijke doelstellingen van de aanvrager en de uiteindelijk profiterende organisaties. Indien de vergunninghouder in het kader van werving en reclame informatie verstrekt aan de consument, dan heeft de vergunninghouder zich daarbij in ieder geval te houden aan de eisen die met het oog op consumentenbescherming en verslavingspreventie, oftewel het voorkomen van onmatige deelname, bij of krachtens het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen zijn gesteld.

Artikel 10

Van de vergunninghouder wordt verwacht dat deze zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving. De kansspelautoriteit dient op grond van een vergunningsvoorschrift erop toe te zien dat de vergunninghouder ter waarborging hiervan ook maatregelen treft. Uitbesteding van werkzaamheden wordt daarbij uitsluitend toegestaan, indien de naleving van de regelgeving en het toezicht daarop gewaarborgd blijven. Uitbesteding ontheft de vergunninghouder niet van zijn wettelijke verplichtingen en aansprakelijkheid als vergunninghouder en mag er in ieder geval niet toe leiden dat de eisen die aan de betrouwbaarheid van de vergunninghouder worden gesteld, worden omzeild.

De vierde anti-witwasrichtlijn (PbEU 2015, L141/73), die onder meer betrekking heeft op kansspelen die worden vergund op grond van artikel 3 van de Wok, is vooralsnog niet geïmplementeerd in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Zodra hierin verandering optreedt, zal dat mogelijk een wijziging van het onderhavige artikel inhouden.

Artikel 11

Het waarborgen van de continuïteit van de vergunninghouder is belangrijk uit het oogpunt van consumentenbescherming. De consument moet erop kunnen vertrouwen dat zijn inleg is gewaarborgd, oftewel dat deze inleg – afgezien van de noodzakelijk te maken kosten – uiteindelijk in de vorm van prijzengeld aan winnaars en in de vorm van afdrachten aan goede doelen wordt uitgekeerd. Indien de consument zich voor een langere tijd committeert om geld in te leggen, zoals tegenwoordig vaak gebeurt op basis van een abonnement, dan is dit des te meer van belang.

Het onderhavig artikel legt vast in welke gevallen de continuïteit van de vergunninghouder in ieder geval niet is gewaarborgd. Het gaat hierbij om elementaire continuïteitsvereisten, waarbij is aangesloten bij de continuïteitsvereisten in de aanbestedingsregelgeving. De kansspelautoriteit beoordeelt de continuïteit van de vergunninghouder bij de vergunningverlening. Een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden kan de kansspelautoriteit aanleiding geven om de vergunningverlening op dit punt opnieuw te beoordelen.

Artikel 12

Om enige zekerheid te verkrijgen dat afdrachten hun bestemming bereiken is het van belang dat de betrouwbaarheid van de aanbieder en van degenen die zijn beleid (mede)bepalen, waaronder in ieder geval de (statutair) bestuurders, buiten twijfel staat. Dit komt neer op een zogeheten UBO-toets (Ultimate Beneficiary Owner). Het is aan de aanbieder die voor een vergunning in aanmerking wil komen om dit aannemelijk te maken, bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring omtrent het gedrag of, indien het een buitenlandse aanbieder betreft, een soortgelijk document waaruit blijkt dat hij of de betrokken personen geen relevante antecedenten heeft. De kansspelautoriteit kan hieromtrent besluiten om relevante antecedenten te formuleren naar het model van de Wet op het financieel toezicht (Wft) die zij bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanbieder kan betrekken.

Indien blijkt dat de aanvrager of degenen die zijn beleid (mede)bepalen of zeggenschap hebben over de aanvrager, wetten heeft overtreden of de mate waarin hij wettelijke verplichtingen niet is nagekomen volgende uit de Wok, bijvoorbeeld de kansspelheffing geregeld in artikel 36e van de Wok alsook het daarop gebaseerde Kansspelenbesluit, dan zal dat de beoordeling van de betrouwbaarheid negatief beïnvloeden. Hiertoe behoort ook informatie waaruit blijkt dat de aanvrager thans of nog recentelijk, bijvoorbeeld in de afgelopen vijf jaar, in Nederland of daarbuiten kansspelen heeft aangeboden zonder daartoe over een vergunning te beschikken. De kansspelautoriteit kan allerhande informatie betrekken bij de beoordeling van de betrouwbaarheid, ook informatie die afkomstig is van collega-toezichthouders in het buitenland. Daarnaast staat het de kansspelautoriteit vrij om aan de vergunning voorschriften te verbinden die betrekking hebben op de betrouwbaarheid.

Artikel 13

Eerste lid

Uit het oogpunt van het zo veel mogelijk voorkomen van kansspelverslaving moeten loterijvormen worden uitgesloten die aanzetten tot onmatige deelname of kansspelverslaving. De bestaande loterijvormen kennen een laag speeltempo (long odds) dat die ongewenste effecten niet in de hand werkt. Loterijvormen met een hoog speeltempo (short odds) zullen averechtse effecten hebben en potentiële aanbieders daarvan dienen zo veel mogelijk te worden geweerd van de verlening van een vergunning daartoe op grond van artikel 3 van de Wok.

Tweede lid

Het is noodzakelijk dat de kansspelautoriteit voorschriften verbindt aan de vergunning ten aanzien van de wijze waarop de loterij wordt georganiseerd en de maximale omvang en frequentie van die loterij met het oog op de bescherming van de consument en het zo veel mogelijk tegengaan van kansspelverslaving. De voorschriften in het kader van consumentenbescherming moeten verder betrekking hebben op het borgen van een eerlijk spelverloop.

Artikel 14

Onderhavig artikel is gemodelleerd naar artikel 19a van het Besluit financieel toetsingskader en strekt ertoe dat de vergunninghouder over een incidentenregeling beschikt en dienovereenkomstig handelt. Een dergelijke regeling houdt in dat de vergunninghouder procedures en maatregelen heeft ten aanzien van de omgang met en de vastlegging van incidenten. De vergunninghouder moet incidenten aan de kansspelautoriteit melden. Het begrip incident is nader toegelicht in de toelichting bij artikel 1 van deze beleidsregels.

Artikel 15

Op grond van artikel 5, derde lid, van de Wok heeft de kansspelautoriteit de bevoegdheid om een verleende vergunning in te trekken, indien een of meer daaraan verbonden voorschriften worden overtreden. In onderhavig artikel staan aanvullende gronden vermeld op basis waarvan de kansspelautoriteit tot intrekking van de vergunning kan overgaan. Daarbij gaat het om situaties waarbij de vergunninghouder de kansspelautoriteit heeft misleid, hij informatie die relevant is voor de handhaving of het toezicht door de kansspelautoriteit bewust of onbewust heeft achtergehouden voor de kansspelautoriteit of hij niet meer voldoet aan de initiële voorwaarden van de vergunningverlening. Ook indien de vergunninghouder onvoldoende meewerkt in het kader van het toezicht op of de handhaving van de kansspelwetgeving, kan dat een reden zijn voor de kansspelautoriteit om tot intrekking van de vergunning over te gaan.

Het zou een onwenselijke situatie opleveren als een vergunninghouder een vergunning heeft om in Nederland loterijen te organiseren, maar tevens in Nederland andere kansspelen zonder vergunning – en mogelijk dus onverantwoord – aanbiedt. In dergelijke gevallen kan de kansspelautoriteit daarom ertoe besluiten om de loterijvergunning in te trekken.

Artikel 16

De intrekking van een vergunning zal verregaande gevolgen hebben voor de betrokken vergunninghouder en de bij hem aangesloten begunstigden. Om tot een dergelijk besluit te komen moeten goede overwegingen worden gemaakt. In het kader van consumentenbescherming moet een onverantwoord spelaanbod evenwel zo veel mogelijk worden vermeden. Bij ernstige twijfels mag de kansspelautoriteit daarom besluiten om de vergunning te schorsen.

Artikel 17

De Beleidsregels incidentele kansspelen en prijsvragen zijn in 2007 opgesteld toen de Wok nog voorzag in de verlening van kansspelvergunningen door de Minister van Veiligheid en Justitie. Met ingang van 1 april 2012 is deze bevoegdheid door inwerkingtreding van de Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen (Stb. 2012, 11) overgegaan op de kansspelautoriteit. Sindsdien hebben voornoemde beleidsregels betrekking op een bevoegdheid die niet meer wordt uitgeoefend door de Minister van Veiligheid en Justitie. Daarom voorziet dit artikel in de intrekking van de Beleidsregels incidentele kansspelen en prijsvragen. Hoewel de Beleidsregel aanvragen kansspelvergunningen effectief is uitgewerkt, zou de strekking van die beleidsregel met de onderhavige beleidsregels kunnen conflicteren bij de thans te verlenen vergunningen. De Beleidsregel aanvragen kansspelvergunningen wordt daarom eveneens ingetrokken.

Artikel 18

Van de kansspelautoriteit wordt verwacht dat zij onderhavige beleidsregels zo spoedig mogelijk toepast bij de verlening van niet-incidentele artikel 3 loterijvergunningen. Gelet hierop is het noodzakelijk dat deze beleidsregels zo spoedig mogelijk in werking treden.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

Naar boven