Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 1 juli 2016, nr. WJZ/16097422, tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies (Borgstelling MKB-landbouwkredieten)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 17, eerste lid, 19, 30, vierde en vijfde lid, 32, derde lid, 33, tweede lid, en 34, eerste lid van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Titel 2.5 komt te luiden:

TITEL 2.5. BORGSTELLING MKB-LANDBOUWKREDIETEN

Artikel 2.5.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

MKB-landbouwondernemer:

MKB-ondernemer die een landbouwonderneming in stand houdt;

overnemer:

natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor het eerst voor eigen rekening en risico als MKB-ondernemer een landbouwonderneming in stand gaat houden door van een bestaande landbouwonderneming:

  • a. zijnde een eenmanszaak, een maatschap of vennootschap onder firma de meerderheidswaarde van de activa in eigendom, pacht of erfpacht te verwerven;

  • b. zijnde een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal:

    • 1°. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van die vennootschap direct of indirect te verwerven, of

    • 2°. de overwegende zeggenschap van die vennootschap te verkrijgen zonder op een eerder moment daarvan de enige of overwegende zeggenschap gehad te hebben;

starter:

MKB-landbouwondernemer zijnde:

  • a. een natuurlijke persoon die niet langer dan drie jaar een landbouwonderneming in stand houdt;

  • b. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, waarvan de bestuurder een natuurlijke persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze meerderheid niet langer dan drie jaar houdt.

Artikel 2.5.2. Subsidieaanvraag
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een bank voor het sluiten van kredietovereenkomsten met MKB-landbouwondernemers die betrekking hebben op landbouwborgstellingskredieten.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een borgstelling voor de terugbetaling van een krediet dat de bank op grond van een kredietovereenkomst aan een MKB-landbouwondernemer zal verstrekken voor de duur van de kredietovereenkomst.

Artikel 2.5.3. Afwijzingsgronden
  • 1. Voor subsidie komt niet in aanmerking een bank die een landbouwkredietovereenkomst sluit met een MKB-landbouwondernemer:

    • a. die over voldoende financiële middelen beschikt om zijn landbouwonderneming op economisch verantwoorde wijze te drijven;

    • b. die een substantieel deel van de activiteiten van de landbouwonderneming niet in Nederland uitvoert;

    • c. die een aanbieder is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg of het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder uitoefent, of

    • d. die een landbouwonderneming in stand houdt waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer is verkregen, of, indien de landbouwonderneming nog geen heel jaar in stand is gehouden, waarvan de omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:

      • 1°. de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren van een of meer andere ondernemingen, of

      • 2°. het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen van onroerende zaakprojecten.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die direct verband houden met:

    • a. de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;

    • b. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer;

    • c. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van uitvoer, of

    • d. investeringen die niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving.

Artikel 2.5.4. Provisie
  • 1. Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit bedraagt eenmalig 3 procent.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de provisie eenmalig 1 procent indien de overeenkomst van borgtocht een landbouwborgstellingskrediet betreft voor een starter of overnemer.

Artikel 2.5.5. Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond
  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond door vaststelling van een maximum subsidiebedrag per bank die zich bij de minister heeft aangemeld.

  • 2. De minister stelt het maximum subsidiebedrag per bank uiterlijk op 1 februari van elk kalenderjaar ambtshalve vast voor het voorgaande kalenderjaar.

  • 3. De minister verdeelt het subsidieplafond voor de banken, bedoeld in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de verleningen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het model landbouwborgstellingskredietovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 2.5.1.

Artikel 2.5.6. Omvang borgstelling
  • 1. Er wordt borg gestaan voor 70 procent van het kredietbedrag.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, bedraagt het krediet waarvoor wordt borg gestaan:

    • a. ten hoogste € 1.200.000 of

    • b. ten hoogste € 2.500.000 indien het krediet strekt tot financiering van nieuwe investeringen die voor meer dan 50% worden gedaan:

      • 1°. voor de bouw of verbetering van een stal voor zover uit het investeringsplan behorend bij de kredietovereenkomst blijkt dat de stal voldoet aan de eisen van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij met een hoger niveau dan Plusstal hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie;

      • 2°. voor een kas die bestemd is voor het bedrijfsmatig telen van gewassen voor zover uit het investeringsplan behorend bij de kredietovereenkomst blijkt dat die kas voldoet aan de eisen van het certificatieschema Groen Label Kas, hetgeen aantoonbaar wordt gemaakt met een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, wordt in de kredietovereenkomst opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat verkrijgt volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij.

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, onder 2°, wordt in de kredietovereenkomst opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat verkrijgt volgens het dan vigerende certificeringsschema Groen Label Kas.

Artikel 2.5.7. Landbouwborgstellingsovereenkomst

Het model voor de landbouwborgstellingsovereenkomst is opgenomen in bijlage 2.5.1.

Artikel 2.5.8. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 ten minste:

    • a. gegevens over de bank, waaronder de statutaire naam, het KvK-nummer, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de bank, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over de bank, waaronder de deskundigheid, het financieringsbeleid, het financieringsproces, het beheer en het uitwinningsbeleid van krediet.

Artikel 2.5.9. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.5.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.5.10. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.5.1 vervallen met ingang van 31 december 2019, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

B

Na bijlage 2.2.1 wordt toegevoegd de bijlage 2.5.1, die is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 1 juli 2016

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

BIJLAGE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL B

Bijlage 2.5.1, behorende bij artikel 2.5.7 van de Regeling nationale EZ-subsidies

Model voor een landbouwborgstellingsovereenkomst

Overeenkomst tussen:

  • 1. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken,

    hierna te noemen: de Staat;

  • 2. [..], [indien van toepassing: te dezen handelende zowel voor zichzelf als voor en namens al haar dochterondernemingen], hierna te noemen: de Bank;

hierna samen te noemen: Partijen.

Partijen zijn het volgende overeengekomen:

I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definitiebepalingen
  • 1. De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en in artikel 1.1. en titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst de in deze regelingen gegeven betekenis.

  • 2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:

    bankfaciliteit:

    krediet of lening of een deel van een krediet of lening waarvoor de Staat niet borg of garant staat:

    • 1°. op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, de Regeling LNV-subsidies of

    • 2°. vanwege de overname van de verplichtingen van Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw;]

    landbouwborgstellingskrediet:

    krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 8 is verleend;

    kredietovereenkomst:

    overeenkomst uit hoofde waarvan:

    • 1°. de Bank aan een MKB-landbouwondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of

    • 2°. de MKB-landbouwondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of

    • 3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de MKB-landbouwondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Bank van invloed is;

    omschakelkapitaal:

    nieuwe investeringen voor de extra kosten, waaronder begrepen een beperkt exploitatie- en liquiditeitstekort voor een specifiek bepaalde periode, die moeten worden gedaan om de lopende bedrijfsvoering van de landbouwonderneming aan te passen en uit te breiden tot biologische productie in de zin van Verordening (EG) 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie van landbouwproducten en de etikettering van biologische producten en intrekking van Verordening (EEG) 2092/91 (PbEU 2007, L 189);

    uitwinning:
    • 1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bancair gebruik, van de door de MKB-landbouwondernemer aan de Bank verstrekte zekerheden;

    • 2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de MKB-landbouwondernemer van zijn vermogensbestanddelen, inning van vorderingen daaronder begrepen;

    • 3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-landbouwondernemer en

    • 4°. onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder indien het faillissement van de MKB-landbouwondernemer is uitgesproken of aan hem surséance van betaling is verleend.

Artikel 2 Borgstelling

De Staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van landbouwborgstellingskredieten die met inachtneming van het besluit, titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt, met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.

Artikel 3 Voorwaarden landbouwborgstellingsovereenkomst

De toepasselijkheid van deze landbouwborgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen indien:

  • a. de kredietovereenkomst tussen de Bank en de MKB-landbouwondernemer na de beslissing door de minister, bedoeld in artikel 8, tweede lid, tot stand is gekomen;

  • b. binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de minister op grond van artikel 2.5.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies en artikel 11 vastgestelde provisie door de Bank aan de Staat is betaald;

  • c. en voor zover door de beslissing, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar goedgekeurde kredieten of delen daarvan het door de minister op grond van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde subsidieplafond niet is overschreden;

  • d. de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan de MKB-landbouwondernemer, niet zijnde een natuurlijke persoon, zich borg heeft gesteld voor de nakoming door de MKB-landbouwondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet wordt verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het landbouwborgstellingskrediet en met een minimum van € 5.000;

  • e. het landbouwborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan het tekort aan zekerheden dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;

  • f. de Bank in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet wordt verstrekt een verplichting voor de MKB-landbouwondernemer heeft opgenomen om alle medewerking te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 25 genoemde bevoegdheden;

  • g. de Bank in de door haar gesloten kredietovereenkomst met betrekking tot de nakoming door de MKB-landbouwondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de landbouwborgstellingsovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet wordt verstrekt een beding ten behoeve van de Staat heeft opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank geen bedingen heeft opgenomen, ertoe leidende dat:

    • 1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken,

    • 2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling van artikel 869 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

  • h. door de Bank gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet aan de MKB-landbouwondernemer wordt verstrekt, met de MKB-landbouwondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-landbouwondernemer over een bankfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet gebruikt wordt voor de aflossing van bankfaciliteiten waarover de MKB-landbouwondernemer beschikt bij de Bank of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is;

  • i. de bankfaciliteit, bedoeld in onderdeel h, ten minste 50 procent bedraagt van het landbouwborgstellingskrediet, en

  • j. de looptijd van de in onderdeel h bedoelde bankfaciliteit ten minste even lang is als de looptijd van het landbouwborgstellingskrediet.

Artikel 4 Criteria voor MKB-landbouwondernemer bij verstrekken landbouwborgstellingskrediet

Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet aan een MKB-landbouwondernemer wordt verstrekt, moet de MKB-landbouwondernemer aan de volgende criteria voldoen:

  • a. ten aanzien van de MKB-landbouwondernemer staat geen bevel tot terugvordering uit ingevolge een besluit van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt van de Europese Unie is verklaard;

  • b. de MKB-landbouwondernemer:

    • 1°. houdt geen onderneming in moeilijkheden in stand als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 2°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn landbouwonderneming op economisch verantwoorde wijze in stand te houden;

    • 3°. voert een substantieel deel van de activiteiten van zijn landbouwonderneming in Nederland uit;

    • 4°. is geen aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg, noch oefent hij het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder uit;

    • 5°. houdt geen landbouwonderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer is verkregen, of, indien de landbouwonderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:

      • de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren van een of meer andere ondernemingen, of

      • het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen van onroerende zaakprojecten;

    • 6°. is door de Bank naar normaal bancair gebruik getoetst aan de eisen van maatschappelijk verantwoord ondernemen;

  • c. er is een tekort aan zekerheden bij de landbouwonderneming, waardoor de Bank naar normaal bancair gebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;

  • d. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de landbouwonderneming zijn bevredigend.

Artikel 5 Criteria kredietovereenkomst: investeringen algemeen

De Staat verleent uitsluitend een landbouwborgstellingskrediet aan de Bank indien in de kredietovereenkomst is opgenomen dat het door de Bank te verstrekken krediet of een deel van het krediet betrekking heeft op nieuwe investeringen uiteengezet in een investeringsplan van de MKB-landbouwondernemer voor onder meer:

  • a. de bouw, verwerving, leasing of verbetering van onroerende zaken;

  • b. de koop of leasing van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c. de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken en de daarmee rechtstreeks verband houdende algemene kosten.

Artikel 6 Criteria kredietovereenkomst: duurzame investeringen stal
  • 1. In afwijking van artikel 5 verleent de Staat uitsluitend een landbouwborgstellingskrediet aan de Bank voor nieuwe investeringen voor de bouw of verbetering van een stal voor zover uit het investeringsplan van de MKB-landbouwondernemer behorend bij de kredietovereenkomst blijkt dat de stal voldoet aan de eisen van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij niveau Plusstal hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie.

  • 2. In de in het eerste lid bedoelde kredietovereenkomst wordt opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat verkrijgt volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij niveau Plusstal.

Artikel 7 Criteria kredietovereenkomst: duurzame investeringen omschakeling naar biologische landbouw
  • 1. In afwijking van artikel 5 verleent de Staat uitsluitend een landbouwborgstellingskrediet voor omschakelkapitaal indien het door de Bank te verstrekken krediet of een deel van het krediet betrekking heeft op nieuwe investeringen uiteengezet in een investeringsplan gericht op het aanpassen of uitbreiden van de lopende bedrijfsvoering van de landbouwonderneming tot biologische productie in de zin van Verordening (EG) 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie van landbouwproducten en de etikettering van biologische producten en intrekking van Verordening (EEG) 2092/91 (PbEU 2007, L 189)van de MKB-landbouwondernemer.

  • 2. In de in het eerste lid bedoelde kredietovereenkomst wordt opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een certificaat verkrijgt betreffende biologische productie van de Stichting Skal volgens de toepasselijke Unierechtelijke en nationale wet- en regelgeving.

Artikel 8 Verlening landbouwborgstellingskrediet
  • 1. De Bank meldt het krediet of het deel van het krediet dat uit hoofde van de kredietovereenkomst aan de MKB-landbouwondernemer zal worden verstrekt.

  • 2. De minister beslist binnen 35 dagen tot verlening van het landbouwborgstellingskrediet.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid en onderdeel c, is de volgorde van ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.

Artikel 9 Voorwaarden landbouwborgstellingkrediet -algemeen-

Een landbouwborgstellingskrediet wordt niet verleend indien:

  • a. het wordt aangewend voor de herfinanciering van schulden, met uitzondering van herfinanciering van een landbouwborgstellingskrediet als bedoeld in artikel 14, achtste lid, daaronder mede begrepen niet door enige bank verstrekte leningen alsmede leningen welke worden aangegaan om kapitaalbehoefte, ontstaan door het uittreden van een commanditaire vennoot uit een commanditaire vennootschap, te dekken, behoudens in geval van overmacht;

  • b. ten aanzien van de investeringen waarvoor de kredietovereenkomst is aangegaan reeds een krediet of deel van een krediet is verstrekt of onvoorwaardelijk is toegezegd;

  • c. aan de MKB-landbouwondernemer voor kredieten voor investeringen als bedoeld in:

    • 1°. de artikelen 5, 6 en 7, reeds een garantstelling door de minister of het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw is verstrekt en het totaalbedrag aan landbouwkredieten aan de MKB-landbouwondernemer in totaal hoger wordt dan € 1.200.000;

    • 2°. artikel 13, eerste en tweede lid, reeds een garantstelling door de minister of het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw is verstrekt en het totaalbedrag aan landbouwkredieten aan de MKB-landbouwondernemer hoger wordt dan € 2.500.000.

  • d. de landbouwonderneming wordt uitgeoefend door een commanditaire vennootschap, tenzij uit de betrokken vennootschapsovereenkomst blijkt dat die overeenkomst ten minste een looptijd heeft die gelijk is aan de looptijd van het landbouwborgstellingskrediet.

Artikel 10 Voorwaarden landbouwborgstellingskrediet -voorkomen onrechtmatige staatssteun-
  • 1. Een landbouwborgstellingskrediet wordt niet verstrekt indien:

    • a. uit hoofde van de kredietovereenkomst het krediet of een deel van het krediet wordt verstrekt voor investeringen die verband houden met:

      • 1°. de uitvoer naar derde landen of lidstaten van de Europese Unie;

      • 2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of

      • 3°. andere lopende kosten in verband met exportactiviteiten;

    • b. uit hoofde van de kredietovereenkomst het krediet of een deel van het krediet wordt verstrekt voor investeringen die niet in overeenstemming zijn met de voor de MKB-landbouwondernemer in Nederland geldende milieuwet- en regelgeving.

  • 2. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet aan een MKB-landbouwondernemer wordt verstrekt, draagt de Bank er zorg voor dat:

    • a. zij de MKB-landbouwondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van het krediet steun van de overheid ontvangt en dat deze steun wordt aangemerkt als steun die valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. de MKB-landbouwondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van steun ingevolge de verstrekking van het krediet samen gaat met het ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, of samen gaat met staatssteun ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel, dit niet leidt tot een overschrijding van de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste toepasselijke steunbedrag dat in dit geval geldt ingevolge de algemene groepsvrijstellingsverordening, de groepsvrijstellingsverordening landbouw of een besluit dat de Europese Commissie heeft vastgesteld.

Artikel 11 Provisie
  • 1. Het tarief van de provisie voor de landbouwborgstelling bedraagt eenmalig:

    • a. 3 procent van het bedrag van het landbouwborgstellingskrediet;

    • b. 1 procent van het bedrag van het landbouwborgstellingskrediet indien de MKB-landbouwondernemer een starter of overnemer is.

  • 2. Indien overeenkomstig artikel 3, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking tot een landbouwborgstellingskrediet en indien het desbetreffende krediet of deel van het krediet niet is opgenomen vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de MKB-landbouwondernemer of aan de Bank, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de Bank mits de Bank binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de Staat heeft gedaan.

Artikel 12 Maximale omvang van het landbouwborgstellingskrediet
  • 1. Voor de berekening van de omvang van de landbouwborgstelling wordt een krediet of een deel van een krediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van dat krediet het totaal van de aan een MKB-landbouwondernemer verstrekte landbouwborgstellingskredieten een bedrag van € 1.200.000 niet overschrijdt.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet is verstrekt bepalend.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid worden:

    • a. landbouwborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 8 zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 14 en 15 berekende gedeelte van die landbouwborgstellingskredieten in aanmerking genomen;

    • b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het besluit, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als landbouwborgstellingskredieten in aanmerking genomen.

Artikel 13 Maximale omvang van het landbouwborgstellingskrediet `Plus’
  • 1. In afwijking van artikel 12 geldt als maximale omvang van het landbouwborgstellingskrediet een bedrag van € 2.500.000 indien:

    • a. de nieuwe investeringen voor meer dan 50% de bouw of de verbetering van een stal betreffen;

    • b. uit het investeringsplan behorend bij de kredietovereenkomst blijkt dat die stal voldoet aan de eisen van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij met een hoger niveau dan Plusstal hetgeen aantoonbaar wordt gemaakt met een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie en

    • c. in de kredietovereenkomst wordt opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat verkrijgt volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij.

  • 2. In afwijking van artikel 12 geldt als maximale omvang van het landbouwborgstellingskrediet een bedrag van € 2.500.000 indien:

    • a. de nieuwe investeringen een kas betreffen die bestemd is voor het bedrijfsmatig telen van gewassen;

    • b. uit het investeringsplan behorend bij de kredietovereenkomst blijkt dat die kas voldoet aan de eisen van het certificatieschema Groen Label Kas hetgeen aantoonbaar wordt gemaakt met een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie, en

    • c. in de kredietovereenkomst wordt opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat verkrijgt volgens het dan vigerende certificeringsschema Groen Label Kas.

  • 3. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid is het investeringsplan dat ten grondslag ligt aan de kredietovereenkomst gericht op de in die leden genoemde nieuwe investeringen die voor ten minste de helft deel uitmaken van het totaal van nieuwe investeringen.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet is verstrekt bepalend.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid worden:

    • a. landbouwborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 8 zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen [pm] berekende gedeelte van die landbouwborgstellingskredieten in aanmerking genomen;

    • b. kredieten of delen van kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het besluit, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als landbouwborgstellingskredieten in aanmerking genomen.

Artikel 14 Berekening omvang en duur van de landbouwborgstelling
  • 1. Voor de berekening van de omvang van de landbouwborgstelling wordt het na toepassing van de artikelen 12 en 13 in aanmerking te nemen krediet of deel van het krediet na verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het landbouwborgstellingskrediet op de laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van 6 jaar, nihil bedraagt.

  • 2. Indien het landbouwborgstellingskrediet voor meer dan 50% nieuwe investeringen betreft als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, waarbij die onroerende zaken voor ten minste de helft gebruikt worden door de landbouwonderneming van de MKB-landbouwondernemer, geldt in afwijking van het eerste lid dat het landbouwborgstellingskrediet op de laatste datum waarop het lineair moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van 12 jaar, nihil bedraagt;

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het krediet is verstrekt, is gesloten.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het zesde kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het krediet is verstrekt, is gesloten.

  • 5. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste en tweede lid, gedurende een periode van ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:

    • a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van het krediet;

    • b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten gedurende de duur van de opschorting, dan wel uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld onder a;

    • c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie. De minister bevestigt de melding binnen 35 dagen na ontvangst.

  • 6. De in het vijfde lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor een totaal van acht kalenderkwartalen plaats.

  • 7. De in het vijfde lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het krediet is verstrekt aan een starter of overnemer.

  • 8. Indien een landbouwborgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een landbouwborgstellingskrediet, is de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode waarvoor het krediet nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering.

Artikel 15 Schorsing vermindering landbouwborgstelling
  • 1. De vermindering van de landbouwborgstelling, bedoeld in artikel 14, wordt geschorst met ingang van de dag waarop het krediet is opgeëist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de landbouwborgstelling pas geschorst door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt binnen twee maanden na de dag waartegen het krediet door de Bank is opgeëist.

  • 3. De vermindering van de landbouwborgstelling wordt tevens geschorst zolang de MKB-landbouwondernemer in staat van faillissement verkeert of aan hem surséance van betaling is verleend.

Artikel 16 Verzoek om betaling uit hoofde van de landbouwborgstellingsovereenkomst
  • 1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het krediet, maar in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het krediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een verzoek in om betaling uit hoofde van de landbouwborgstellingsovereenkomst.

  • 2. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.

  • 3. De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging.

Artikel 17 Berekening omvang landbouwborgstelling bij uitbetalen

De omvang van de landbouwborgstelling bedraagt per MKB-landbouwondernemer 80 procent van hetgeen de MKB-landbouwondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 16 ingediende verzoek uit hoofde van het landbouwborgstellingskrediet of de landbouwborgstellingskredieten pro resto verschuldigd is, doch

  • a. ten hoogste 80 procent van de met toepassing van de artikelen 12 tot en met 15 berekende omvang van het landbouwborgstellingskrediet of de landbouwborgstellingskredieten, en

  • b. ten hoogste de som van de bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-landbouwondernemer met ingang van de dag waarop het krediet is opgeëist.

Artikel 18 Betaling door de Staat
  • 1. De minister betaalt hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog op de door de Bank in haar verzoek bedoelde landbouwborgstellingskrediet verschuldigd is.

  • 2. Voor zover de Bank bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal bancair gebruik noodzakelijk maakten de andere bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de landbouwborgstellingskredieten, blijft artikel 17, aanhef en onderdeel b, buiten toepassing.

  • 3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de Bank:

    • a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 25;

    • b. indien de Bank in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid.

  • 4. Betalingen door de Staat aan de Bank en door de Bank aan de Staat geschieden door debitering respectievelijk creditering door de Bank van een rekening die de Bank zal aanhouden ten name van het ministerie van Economische Zaken, met vermelding van ‘verliesdeclaraties landbouwborgstellingskredieten’.

  • 5. Over het debet- of creditsaldo van de rekening zal een rente berekend worden gelijk aan zesmaands Euribor.

Artikel 19 Inspanningsverplichting tot uitwinning landbouwborgstellingskrediet
  • 1. Gedurende vijf jaar nadat de Bank uit hoofde van het landbouwborgstellingskrediet door de Staat is betaald, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door de Bank zou zijn verstrekt. De Staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.

  • 2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode de minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten, waarin de door de minister vastgestelde informatie is opgenomen.

Artikel 20 Verslag voortgang uitwinning bij verzoek om betaling landbouwborgstelling
  • 1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 16 is ingediend op een moment, waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het landbouwborgstellingskrediet, brengt de Bank de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.

Artikel 21 (Terug)betalen landbouwborgstellingskrediet
  • 1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 16 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het landbouwborgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.

  • 2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 19, eerste lid, ontvangen zijn, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten, tenzij opbrengsten ontvangen zijn uit hoofde van uitwinning.

  • 3. De Bank zal de rekening, bedoeld in artikel 18, vierde lid, per de datum van verzending van het verzoek, bedoeld in artikel 16, en binnen twee maanden na die datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met een rente over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld in artikel 14, op grond van artikel 15 is geschorst.

  • 4. De Bank zal de rekening op de datum van de reactie van de minister, bedoeld in artikel 16, derde lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren voor respectievelijk het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen het bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door de Staat blijkens de reactie, bedoeld in artikel 16, verschuldigde bedrag, vermeerderd met een over dat verschil te berekenen rente over de periode die is verstreken sinds de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de datum waarop de reactie is ontvangen.

  • 5. De rente, bedoeld in het derde en vierde lid, is gelijk aan de zesmaands Euribor op het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 16, vermeerderd met de door de bank gehanteerde liquiditeitsopslag.

Artikel 22 Voorwaarden schuldregeling landbouwborgstellingskrediet
  • 1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande toestemming van de minister. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.

  • 2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 23 Vervallen verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst
  • 1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot een landbouwborgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden in de rechten van de Bank met betrekking tot het landbouwborgstellingskrediet, al dan niet voorafgegaan door verpanding van het landbouwborgstellingskrediet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking tot een landbouwborgstellingskrediet van kracht, indien:

    • a. de MKB-landbouwondernemer aan wie het landbouwborgstellingskrediet is verstrekt de landbouwonderneming en alle voor het drijven van die onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of overdraagt aan een door de MKB-landbouwondernemer voor het drijven van die landbouwonderneming opgerichte rechtspersoon;

    • b. de Bank met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de MKB-landbouwondernemer, en

    • c. de MKB-landbouwondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet is verstrekt.

Artikel 24 Procedure bij aanleveren onjuiste gegevens door Bank

Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de minister blijkt dat de Bank zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 21, eerste lid, niet is nagekomen.

Artikel 25 Controle landbouwborgstellingskrediet
  • 1. De Bank en de MKB-landbouwondernemer voldoen aan hetgeen de door de minister aangewezen bij zijn ministerie werkzame personen verzoeken, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het besluit, titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst, en met het oog op de nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen, en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende zelfstandige verplichtingen van de Bank of de MKB-landbouwondernemer aan wie het landbouwborgstellingskrediet is verstrekt of de met deze MKB-landbouwondernemer gesloten kredietovereenkomsten, omtrent:

    • a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;

    • b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;

    • c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;

    • d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en

    • e. het verstrekken van inlichtingen.

  • 2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank of aan de MKB-landbouwondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant te doen verstrekken.

  • 3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de Bank of de MKB-landbouwondernemer onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.

  • 4. De Bank stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:

    • a. vervroegde volledige aflossing van het landbouwborgstellingskrediet;

    • b. het door de Bank in beheer nemen van het landbouwborgstellingskrediet voor zover sprake is van wanbetaling door een debiteur als bedoeld in artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176);

    • c. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de MKB-landbouwondernemer;

    • d. opeising van het landbouwborgstellingskrediet.

  • 5. De Bank meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de Bank, dan wel een verzoek tot faillietverklaring van de Bank.

Artikel 26 Beheer
  • 1. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de Staat als borg.

  • 2. De Bank zal er voor zorg dragen dat het landbouwborgstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-landbouwondernemer aan de Bank die het krediet verstrekt of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is.

  • 3. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door de MKB-landbouwondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het krediet is verleend, een beding ten behoeve van de Staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe leidende dat:

    • a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken;

    • b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling van artikel 869 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. De Bank draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar onderneming betrokkenen enerzijds, en de MKB-landbouwondernemer aan wie een krediet is verstrekt anderzijds transparant zijn.

Artikel 27 Hardheidsclausule

Indien naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst op een krediet of een deel van een krediet wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet of een deel van dat krediet instemmen met een gemotiveerd verzoek van de Bank om afwijking van deze overeenkomst.

Artikel 28 Communicatie

Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze langs elektronische weg. De aanlevering door de Bank kan in afwijking en bij wijze van alternatief en ter keuze van de Bank ook geschieden in papieren vorm en door aanlevering van een fysieke gegevensdrager.

Artikel 29 Overige bepalingen
  • 1. De inwerkingtreding van een wijziging van het besluit, of titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies leidt terzelfder tijd tot een gelijke wijziging van deze overeenkomst.

  • 2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister aan de Bank.

  • 3. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de minister en de Bank schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele kalendermaanden.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke ingang worden ontbonden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld met het gestelde in deze overeenkomst.

  • 5. In afwijking van het derde lid kan de Bank deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van een wijziging van het besluit, na publicatie in de Staatscourant van een wijziging van titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies of een schriftelijke mededeling van de minister, inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.

  • 6. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het besluit of door intrekking van artikel 2.5.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies.

  • 7. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van landbouwborgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 8 zijn verleend en ten aanzien van landbouwborgstellingskredieten die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.

  • 8. Als het besluit en titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies gelijktijdig worden ingetrokken en vervangen door materieel identieke wettelijke voorschriften in een andere algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling dan is het zesde lid niet van toepassing.

Aldus overeengekomen en in ()voud ondertekend

De Staat der Nederlanden, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken,

namens deze:

(naam en functie vertegenwoordigers Bank)

te ‘s-Gravenhage

(statutaire naam van de bank, naam en functie vertegenwoordiger(s) van de Bank)

TOELICHTING

I. Algemeen

I.1 Doel en achtergrond

Met deze regeling wordt de subsidiemodule Garantstelling landbouw (hierna: GL) in titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies (hierna: RNES) gewijzigd en opnieuw opengesteld. De wijziging houdt verband met de harmonisatie van titel 2.5 met titel 3.11 Borgstelling MKB-kredieten (hierna: BMKB) met als doel de uitvoering en het beheer van beide borgstellingsregelingen voor het midden- en kleinbedrijf (hierna: MKB) door zowel de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl) als de banken te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Tegelijkertijd worden enkele wijzigingen doorgevoerd waarmee de borgstellingsregeling beter aansluit op de huidige praktijk van bedrijfsfinanciering. Hiermee wordt de financiering van het MKB in de landbouwsector vergemakkelijkt. Het bevorderen van de kredietverlening aan het MKB is ook van belang gezien de werkgelegenheid die door het MKB wordt gecreëerd. De in de twee borgstellingsregelingen gebruikte begrippen zijn, waar mogelijk, gelijkluidend. Dit heeft ook tot gevolg dat de naam van titel 2.5 wordt gewijzigd in Borgstelling MKB-landbouwkredieten (hierna: BL). De openstelling van de subsidiemodule BL is per 1 januari 2017.Dit geeft banken de gelegenheid om hun interne systemen tijdig in te richten op de nieuwe systematiek van de BL.

De BL ondersteunt investeringskredieten van banken aan MKB-landbouwondernemers indien op basis van hun bedrijfs- of ondernemingsplan economische continuïteit verwacht wordt, maar de onderneming de bank onvoldoende zekerheden kan bieden voor kredietverlening volgens de normale bancaire praktijk. Met een borgstelling van de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) worden zulke kredieten wel mogelijk; daarmee wordt welvaartsverlies voorkomen en komt investeren in verduurzaming van de agrarische productie eerder binnen het bereik van MKB-landbouwondernemers. Voor de primaire land- en tuinbouw is de situatie met betrekking tot financiering vergelijkbaar met die voor het overig MKB, zoals onder andere beschreven in de brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/14, 32 637 nr. 147). Bancaire financiering blijft belangrijk, ook al is de verwachting dat die steeds vaker onderdeel zal worden van gestapelde financieringen waarin ook andere (risico-)financiers een aandeel zullen hebben.

Opvallend is de systeemwijziging van de BL ten opzichte van de GL: de landbouwondernemer is niet meer de aanvrager maar de bank vraagt subsidie in de vorm van een borgstelling aan. Daarmee wordt de goed functionerende BMKB-uitvoeringssystematiek ook voor deze regeling gebruikt. Op basis van de uitvoeringsovereenkomst (de overeenkomst van borgtocht) die bij de subsidiestrekking hoort. De in die overeenkomst opgenomen systematiek houdt in dat de bank via het webportaal van RVO.nl het krediet meldt zodat het onder de reikwijdte van de borgstelling van de Staat kan worden gebracht. De bevestiging daarvan en de uitvoering en het beheer van de op deze wijze opgebouwde portefeuille wordt via de BMKB-systematiek ook sneller en efficiënter, zowel voor de banken als voor RVO.nl. Bedrijfsleven en banken zijn bij deze harmonisatie betrokken en ondersteunen deze nieuwe met de BMKB geharmoniseerde borgstellingsregeling voor de landbouwsector. Volledige integratie van de landbouwborgstelling in de BMKB is niet mogelijk gebleken zonder de effectiviteit van de regelingen aan te tasten. Daarnaast gelden voor deze subsidiemodules verschillende staatssteunregels: de BMKB is vormgegeven aan de hand van de algemene de-minimisverordening en de BL aan de hand van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

De inhoudelijke wijzigingen in de regeling worden onder II.1 artikelsgewijs besproken.

I.2 Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.5.2, houdt staatssteun in. De staatssteun wordt gerechtvaardigd door de algemene groepsvrijstellingsverordening, in het bijzonder artikel 21 van die verordening.

I.3 Regeldruk

De MKB-landbouwondernemer zal afspraken moeten maken met de bank over de financiering zoals het afsluiten van een lening. Deze procedure is voor de ondernemer niet anders dan voor het afsluiten van een lening zonder borgstelling door de overheid. Deze regeling heeft daarom geen invloed op de regeldruk voor de MKB-landbouwondernemer.

Bij de regeldruk voor de banken is van belang dat in deze regeling is gekozen voor de voor de meeste banken bekende uitvoeringssystematiek van de BMKB. Deze is sneller en beheersmatig goedkoper dan de werkwijze die tot heden werd gebruikt voor de GL. De bank doet de aanvraag om subsidie in plaats van dat de bank namens de landbouwondernemer gemachtigd wordt om aan te vragen. Die aanvraag is eenmalig en vergt van de bank dat een aantal gegevens moet worden overgelegd. De verplichting van een door RVO.nl voorafgaand aan de kredietverstrekking door de bank uitgevoerde beoordeling per aanvraag van een landbouwondernemer vervalt, waardoor de administratieve verwerking of een krediet door de bank onder de borgstelling kan worden gebracht veel sneller wordt. De banken doen primair het risicobeheer, zoals zij dat voor elke krediet (met of zonder borgstelling van de Staat) doen. Omdat het belang van de bank en de Staat als borg parallel loopt (het door de Staat geborgde bedrag heeft niet volledig betrekking op de totale financiering van de bank aan de MKB-landbouwondernemer) levert dit geen groter risico op voor de Staat. De werkwijze van de bank staat verder onder het toezicht van de Nederlandsche Bank. Wanneer de borgstelling wordt ingeroepen controleert RVO.nl of de bank gedurende het hele financieringsproces juist heeft gehandeld en of bij de verliesdeclaratie de borgstelling van de Staat kan worden ingeroepen.

Door het Economisch Instituut voor het Midden en Kleinbedrijf zijn de administratieve lasten voor de BMKB becijferd op € 380 per aanvraag. Nu de werkwijze voor de BL hetzelfde wordt als die bij de BMKB en gesteld dat die nagenoeg geheel neerslaan bij de banken, zullen de administratieve lasten van deze regeling, ingeval de gehele ruimte voor de borgstellingen benut wordt en het gemiddelde krediet circa € 0,5 mln. groot is, kunnen worden becijferd op € 62.700 per jaar.

I.4 Openstelling en budget

De openstelling van de GL loopt tot en met 31 december 2016. De BL treedt in werking op 1 januari 2017. De openstelling en het subsidieplafond worden geregeld in de nog vast te stellen en te publiceren Regeling openstelling EZ-subsidies 2017. Op grond van die regeling zal de subsidiemodule BL open worden gesteld op 1 januari 2017. Het budget waar nog niet op grond van de GL een aanvraag voor is ingediend, alsook het deel van het budget waarvoor de aanvragen zijn afgewezen, zal op 1 januari 2017 worden overgeheveld naar de BL en toegevoegd aan het budget voor de BL van € 82,5 mln.

II. Artikelsgewijs

II. 1 Artikel I

Onderdeel A

In de BL is in artikel 2.5.1 een drietal begrippen gedefinieerd in aanvulling op de begrippen in artikel 1.1 van de RNES. Zo introduceert de BL het begrip starter. De GL richtte zich op jonge landbouwers als bedoeld in het landbouwsteunkader. In de BL is het begrip starter niet afhankelijk gesteld van de leeftijd van de ondernemer die een landbouwonderneming in stand houdt maar van de economische activiteiten van de MKB-landbouwondernemer: hij houdt nog geen drie jaar de landbouwonderneming in stand. Bij een vennootschap is dezelfde duur van drie jaar van het meerderheidsbelang van de MKB-landbouwondernemer doorslaggevend. Naast de starter onderscheidt de BL ook de overnemer. Dit begrip is opgenomen vanwege de praktijk in veel landbouwbedrijven dat startende ondernemers eerst een aantal jaren in maatschap of vennootschap al mede-ondernemer zijn (meestal met hun ouders). Op het moment van de volledige overname van de landbouwonderneming zijn zij niet te beschouwen als starters. Een ondersteuning als ware het een starter is echter wel op zijn plaats omdat de overname doorgaans gepaard gaat met nieuwe investeringen en juist dat beoogt de BL te ondersteunen en nieuw agrarisch ondernemerschap te stimuleren.

De hiervoor genoemde systeemwijziging van de BL is opgenomen in artikel 2.5.2. De bank vraagt subsidie aan in de vorm van een borgstelling voor de kredieten die worden verstrekt aan MKB-landbouwondernemers.

In artikel 2.5.3 is een aantal afwijzingsgronden opgenomen. De BL richt zich op het mogelijk maken van financiering die door banken zonder borgstelling niet zou zijn verstrekt vanwege onvoldoende zekerheden die de MKB-landbouwondernemer kan stellen. Financiering voor bepaalde activiteiten genoemd in dit artikel kunnen niet onder de borgstelling van de BL worden gebracht. Een aantal vloeit voort uit de Europese staatssteunregels zoals activiteiten met betrekking tot uitvoer zoals opgenomen in artikel 1, lid 2 en onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

In de BL is de bank subsidieontvanger en wederpartij van de Staat in de overeenkomst van borgtocht. De bank is provisie verschuldigd aan de Staat voor de borgstelling. In artikel 2.5.4 is de hoogte van het tarief opgenomen. Voor een starter of overnemer geldt een verlaagd tarief om hen in staat te stellen gemakkelijker een kredietovereenkomst met een bank te sluiten.

Het maximum subsidiebedrag per bank en het subsidieplafond van de BL zoals opgenomen in artikel 2.5.5 wordt op dezelfde wijze vastgesteld en verdeeld als bij de BMKB in artikel 3.11.6, derde lid, RNES.

De omvang van de borgstelling is ingevolge artikel 2.5.6 niet meer dan 70% van het kredietbedrag dat de bank verstrekt. Het percentage is verlaagd om deze regeling meer kostendekkend te maken. Het maximumbedrag dat per MKB-landbouwondernemer in totaal aan landbouwborgstellingskredieten kan worden verstrekt op grond van de BL is € 1.200.000. Met dit maximum is de BL ruimer dan het in de GL opgenomen bedrag. Bij de GL bedroeg het maximum per aanvraag € 600.000. Daar gold echter dat er maar één aanvraag om een borgstelling binnen een termijn van twee jaar kon worden ingediend, zodat er binnen die periode niet gestapeld kon worden. Deze restrictie is vervallen, waardoor de regeling flexibeler is en beter aansluit op het door de ondernemer gewenste investeringsmoment. Bij nieuwe investeringen voor een stal die volgens de Maatlat Duurzame Veehouderij (hierna: MDV) voldoet aan een hoger niveau dan een Plusstal of voor een in een Groen Label Kas is er een hoger maximumbedrag van € 2.500.000. Op dit punt is de BL hetzelfde als de GL. Dit sluit ook aan bij de bestaande bestuurlijke afspraken met de landbouwsector en de banken in het kader van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij.

De bank zal bij de aanvraag om subsidie op grond van de BL een aantal gegevens en documenten, bedoeld in artikel 2.5.8 moeten overleggen waarbij voor een deel is aangesloten bij de BMKB. Naast een aantal algemene stukken is het van belang dat er een globaal inzicht wordt geboden in de praktijk van de financiering door de banken.

Onderdeel B

Het model voor de overeenkomst voor borgtocht wordt bij deze regeling vastgesteld. Bij de GL werden aparte raamovereenkomsten gesloten met de banken die aansloten bij de systematiek van het verstrekken van subsidie aan de landbouwer op grond van de GL. In de modelovereenkomst zijn zo veel mogelijk de systematiek en de inhoud van de modelovereenkomst voor een bank bij de BMKB gevolgd in het kader van de harmonisering van deze twee generieke borgstellingsregelingen. De belangrijkste bepalingen worden hieronder, kort samengevat, uiteengezet.

De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en in artikel 1.1 en titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn gedefinieerd hebben in de modelovereenkomst dezelfde betekenis. Daarnaast worden nog een paar begrippen gedefinieerd zoals kredietovereenkomst, omschakelkapitaal en uitwinning.

De kredietovereenkomst is de grondslag van de bancaire financiering die onder de reikwijdte van BL kan worden gebracht. Hieronder vallen in elk geval leningen en rekening-courant kredieten. De kredietovereenkomst hangt samen met het ondernemings- en financieringsplan: uit deze stukken blijkt wat het doel is van de financiering en welke nieuwe vervolginvesteringen de MKB-landbouwer gaat doen ten behoeve van zijn bedrijf.

De definitie van omschakelkapitaal heeft betrekking op financiering van de transitie van reguliere naar biologische landbouwproductie. In de omschakeljaren van gangbare naar biologische bedrijfsvoering heeft een land- of tuinbouwbedrijf al wel de bedrijfskosten van een biologisch bedrijf, maar de producten kunnen nog niet als biologisch gecertificeerd tegen de meerprijs van de biologische markt verkocht worden. Dit vloeit voort uit de Europese Verordening (EG) 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie van landbouwproducten en de etikettering van biologische producten en intrekking van Verordening (EEG) 2092/91 (PbEU 2007, L 189). Een ondernemer kan alleen omschakelen als het liquiditeitstekort of exploitatietekort dat in het bedrijf gedurende de omschakeljaren ontstaat ook gefinancierd kan worden. Dit werkkapitaal is feitelijk een investering om het bedrijf klaar te maken om voor de biologische markt te kunnen produceren. Als omschakelkapitaal kan dit deel uitmaken van het ondernemings- en financieringsplan waarop een borgstellingskrediet kan worden verleend.

Anders dan bij de GL en in navolging van de BMKB is het vereist dat voor een minimum van 25% van het landbouwborgstellingskrediet er een persoonlijke borgstelling geldt voor de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst. Dit is in de plaats gekomen van het in de GL opgenomen vereiste dat de bestuurders van de landbouwonderneming zich hoofdelijk verbinden tot de volledige terugbetaling van de financiering waarop de borgstellingbeschikking heeft en daarbij ook hun hele vermogen tot zekerheid hebben gesteld.

In de modelovereenkomst is ook een aantal criteria opgenomen voor de MKB-landbouwondernemer die volgen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening of zijn overgenomen uit de BMKB. Aan de hand van de kredietovereenkomst kan per kredietmelding worden bezien waar de nieuwe investeringen ten behoeve van de landbouwonderneming van de MKB-landbouwondernemer betrekking op hebben. Anders dan bij de GL waarbij de landbouwondernemer een aanvraag indiende met daarin opgenomen een overzicht van de investeringskosten wordt dit bij de BL niet vereist. Het investeringsplan behorend bij de kredietovereenkomst en die overeenkomst zelf maken duidelijk voor welke nieuwe investeringen een landbouwborgstellingskrediet zal worden verstrekt. In de modelovereenkomst is een aantal voorbeelden hiervan genoemd zonder dat dit een limitatieve opsomming is.

Een landbouwborgstellingskrediet voor nieuwe investeringen voor de bouw of het verbeteren van een stal kan uitsluitend worden verkregen indien de stal voldoet aan het minimumvereiste van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij, niveau Plusstal. Voor nieuwe investeringen gericht op het omschakelen naar biologische landbouwproductie geldt een extra vereiste dat de MKB-landbouwondernemer het vereiste Europese certificaat zal verkrijgen.

Gelet op het staatssteunkader beslist de minister per kredietovereenkomst of dit onder de borgstelling die de Staat aangaat met de Bank kan worden gebracht. Op deze wijze is er een duidelijk beslismoment dat er steun wordt verleend op het niveau van de desbetreffende MKB-landbouwondernemer die de eindbegunstigde is van de steun in de vorm van een borgstelling. Dit is een andere systematiek dan de BMKB, maar hiermee wordt gewaarborgd dat de subsidie in de vorm van een borgstelling op grond van de BL een stimulerend effect heeft, conform het vereiste dat de algemene groepsvrijstellingsverordening stelt. Verder is in de modelovereenkomst nog een aantal voorwaarden opgenomen in verband met staatssteun zoals de uitsluiting van investeringen voor bepaalde activiteiten waarvoor geen landbouwborgstellingskrediet kan worden gegeven zoals de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen.

De afbouw van de borgstelling vangt net als bij de BMKB-regeling aan uiterlijk een kwartaal na het kwartaal waarin de kredietovereenkomst wordt gesloten. De afbouw kan op verzoek worden opgeschort. De termijn van opschorting kan voor maximaal acht kwartalen gelden. Voor een starter of overnemer geldt dat dit maximaal twaalf kwartalen kan zijn.

De omvang van de borgstelling is 70 procent van de resterende omvang van het landbouwborgstellingskrediet als de verliesdeclaratie is opgemaakt. Dit volgt uit het besluit van het kabinet om de regeling meer kostendekkend te maken.

Starters hebben net als bij de BMKB-regeling in verschillende opzichten extra problemen bij het verkrijgen van financiering. Onder starters worden bij de BL ook de overnemers begrepen. Voor hen beiden zijn enkele afwijkende bepalingen opgenomen zoals de provisie die zij moeten betalen en zoals hiervoor genoemd bij de mogelijkheid van opschorting.

De maximale termijn van de borgstelling is 6 jaar en 12 jaar bij de financiering van nieuwe investeringen die voor meer dan 50% de bouw, verwerving, leasing of verbetering van onroerende zaken betreffen. Dit was bij de GL 20 jaar maar in de BL wordt aangesloten bij de BMKB. De vaststelling dat de duurzaamheidsinvesteringen zijn gedaan gebeurt door het overleggen van definitieve certificaten. In tegenstelling tot de GL dienen die certificaten pas bij een eventuele verliesdeclaratie te worden overgelegd teneinde de administratieve lasten op dit punt te verlichten.

In de overeenkomst is net als bij de BMKB een hardheidsclausule opgenomen. In de praktijk komen incidenteel situaties voor waarin onverkorte uitvoering van de landbouwborgstellingsovereenkomst onbedoeld nadelige gevolgen zou hebben voor de Staat, voor de Bank en voor de MKB-landbouwondernemer. Te denken valt aan MKB-landbouwer die na 8 kwartalen op grond van de hardheidsclausule een extra opschorting van aflossing krijgt, zodat zijn bedrijf door een moeilijke periode kan worden getrokken en hiermee gedwongen beëindiging of faillissement kan worden voorkomen. Voorop staat dat de kans dat het krediet later wordt terugbetaald wordt vergroot met als gevolg dat de bank geen beroep hoeft te doen op de borgstelling op grond van de BL. Op deze manier wordt voorkomen dat er een onnodig financieel beslag op het subsidie-instrument BL wordt gelegd. Het is dan ook wenselijk in dergelijke gevallen te kunnen afwijken op grond van de in de modelovereenkomst opgenomen hardheidsclausule.

II.2 Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017. Met de bekendmaking en inwerkingtreding van deze regeling wordt aangesloten bij de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en er minimaal twee maanden moeten zitten tussen het moment van publicatie en de inwerkingtreding van de regeling.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven