Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 35687 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 35687 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op:
artikelen 26, 32 tot en met 36 en 151 tot en met 160 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (Pb L 347);
artikelen 19 tot en met 35, 50 tot en met 90, 96 tot en met 110, 113 tot en met 115, 117 tot en met 127 en 143 tot en met 148 van Verordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PBEU L 157);
Verordening (EU) nr. 479/2010 van de Europese Commissie van 1 juni 2010 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de kennisgevingen van de lidstaten aan de Commissie in de sector melk en zuivelproducten (PbEU 2010, L 135);
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/921 van de Commissie van 10 juni 2016 tot vaststelling van verdere tijdelijke buitengewone maatregelen ter ondersteuning van producenten van bepaalde groenten en fruit (PbEU 2016, L 154);
artikelen 13, eerste lid, onderdeel b, 15 en 19, eerste lid, van de Landbouwwet;
Besluit:
De Regeling uitvoering GMO groenten en fruit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 230a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel k, wordt de puntkomma vervangen door: , en.
2. In onderdeel l, wordt de puntkomma vervangen door een punt.
3. De onderdelen m en n vervallen.
B
Artikel 230g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel k, wordt de puntkomma vervangen door: , en.
2. In het tweede lid, onderdeel l, wordt de puntkomma vervangen door een punt.
3. In het tweede lid vervallen de onderdelen m en n.
4. In het derde lid wordt ‘die zijn aangeplant na 1 oktober 2013 zijn niet subsidiabel’ vervangen door: zijn subsidiabel indien zij 3 jaar of minder voorafgaand aan het indienen van de steunaanvraag zijn aangeplant.
De Regeling uitvoering GMO groenten en fruit wordt met ingang van 1 januari 2017 als volgt gewijzigd:
A
In de regeling wordt telkens:
a. ‘hoofdstuk’ vervangen door: deel;
b. ‘titel’ vervangen door: hoofdstuk;
c. ‘afdeling’ vervangen door: titel, en
d. ‘paragraaf vervangen door: afdeling.
B
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel n, wordt ‘artikel 34, tweede lid, van verordening 1308/2013’ vervangen door: artikel 50 van verordening 543/2011.
2. Onderdeel ee komt te luiden:
een samenhangend geheel van activiteiten die subsidiabel zijn gesteld in deze regeling ter uitvoering van een strategisch doel dat door een producentenorganisatie wordt nagestreefd met haar operationeel programma;
3. In onderdeel ff wordt ‘maatregel als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, van verordening 543/2011 of een doelstelling als bedoeld in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013’ vervangen door: project en een actie als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel h, van verordening 543/2011.
4. Onderdeel gg komt te vervallen, onder verlettering van de onderdelen hh tot en met ll tot gg tot en met kk.
5. Na onderdeel kk (nieuw) worden nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:
een doelstelling als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 of een doel als bedoeld in artikel 59, onderdeel b, van verordening 543/2011, dat een producentenorganisatie nastreeft met haar operationeel programma;
gekwantificeerd streefdoel als bedoeld in artikel 55, derde lid, van verordening 543/2011;
meetbaar streefdoel als bedoeld in artikel 59, onderdeel b, van verordening 543/2011;
een bedrijfskundig model dat intern de sterktes en zwaktes en in de omgeving de kansen en bedreigingen analyseert.
C
In artikel 6, derde lid, wordt ‘per 1 juli of 1 oktober in enig jaar, en dat deze opzegging in werking treedt op 1 januari volgend op het jaar waarin is opgezegd’ vervangen door: met ingang van 1 januari met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste drie maanden en ten hoogste zes maanden.
D
In artikel 8, eerste lid, wordt na ‘artikel 152,’ ingevoegd: eerste lid,.
E
In artikel 13, derde lid, onderdeel a, wordt ‘1 juni’ vervangen door: 1 mei.
F
Artikel 14, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na ‘statutaire verplichtingen’ ingevoegd: ter uitvoering van artikel 160 van verordening 1308/2013, artikel 26 bis van verordening 543/2011 en de artikelen 10, 11, 12, en 13.
2. In onderdeel b wordt na ‘tweede overtreding’ ingevoegd: begaan binnen vijf jaar na het begaan van de eerste overtreding bedoeld in onderdeel a,.
3. In onderdeel c wordt na ‘alle vervolgovertredingen’ ingevoegd: begaan binnen vijf jaar na het begaan van de eerste overtreding bedoeld in onderdeel a,.
G
In artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt na ‘artikel 26 bis’ ingevoegd: , eerste lid,.
2. In het zesde lid, aanhef, wordt na ‘artikel 26 bis’ ingevoegd: , tweede lid,.
3. In het zevende lid wordt na ‘artikel 26 bis’ ingevoegd: , derde lid.
4. Na het zevende lid wordt, onder vernummering van het achtste tot het negende lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
7. Aan een lid mag door de producentenorganisatie slechts een toestemming als bedoeld in artikel 26 bis van verordening 543/2011 worden verleend voor in totaal maximaal 25% van de het volume van de verhandelbare productie van het lid.
H
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de onderdelen a en b onder vernummering van de onderdelen c tot en met h tot a tot en met f.
2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede en het derde lid tot het derde en het vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. De producentenorganisatie overlegt, indien de statuten of de huishoudelijke reglementen van de producentenorganisatie gedurende een kalenderjaar gewijzigd zijn, voor 1 maart van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de wijziging heeft plaatsgevonden aan de minister de gewijzigde statuten of de gewijzigde huishoudelijke reglementen van de producentenorganisatie.
3. In het derde lid (nieuw) wordt ‘1 juli’ vervangen door: 1 juni.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘1 mei’ vervangen door: 1 april.
5. Na het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
5. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks uiterlijk op 1 juni, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de minister een samenvattend overzicht van:
a. de door de leden op grond van artikel 13, derde lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, aan de producentenorganisatie verstrekte informatie;
b. het areaal van de leden van de producentenorganisatie;
c. de door de leden van de producentenorganisatie geteelde gewassen;
d. de hoeveelheden product waarvoor aan de leden een toestemming op grond van artikel 26 bis van verordening 543/2011 is verleend, en
e. de omzet van de producentenorganisatie.
I
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Ter uitvoering van artikel 50, zevende lid, onderdeel b, van verordening 543/2011 worden de kosten voor collectietransport en interlocatietransport buiten een zone van 50 kilometer vanaf de Nederlandse grens niet in aanmerking genomen bij de bepaling van de waarde van de afgezette productie.
2. In het vierde lid wordt ‘kosten voor transport’ vervangen door: transportkosten.
J
In artikel 36, eerste lid, onderdeel b, artikel 37, eerste lid, onderdeel a, en artikel 38, eerste lid, onderdeel b, wordt na ‘toegetreden’ ingevoegd: , voor zover deze leden voldoen aan het vereiste van artikel 34, eerste lid, onderdeel b.
K
Artikel 41 komt te luiden:
1. De wijze van berekening van de financiële bijdragen aan het actiefonds, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, onder i, van verordening 1308/2013, wordt door de producentenorganisatie vastgelegd in haar statuten.
2. De financiële bijdragen van de leden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, onder i, van verordening 1308/2013, kunnen op basis van objectieve criteria worden onderscheiden.
3. Ter uitvoering van artikel 53, tweede lid, van verordening 543/2011 wordt het besluit van de producentenorganisatie tot vaststelling van de bijdragen van de individuele leden en bijdragen uit de eigen middelen van de producentenorganisatie aan het actiefonds goedgekeurd door de algemene vergadering van de producentenorganisatie.
4. In aanvulling op artikel 61 van verordening 543/2011 overlegt een producentenorganisatie voor 15 december van het jaar waarin een operationeel programma, of een wijziging als bedoeld in artikel 65 van verordening 543/2011 daarvan, voor goedkeuring is voorgelegd aan de minister bewijstukken waarmee wordt aangetoond dat de goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de wijze waarop de bijdragen van de individuele leden aan het actiefonds door de algemene vergadering van de producentenorganisatie, bedoeld in het derde lid, heeft plaatsgevonden.
L
Na artikel 42 wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:
1. De producentenorganisatie informeert jaarlijks na afloop van het uitvoeringsjaar al haar leden in een algemene vergadering over de realisatie van het operationeel programma gedurende het voorgaande uitvoeringsjaar, in het bijzonder voor wat betreft:
a. de bedragen die per project over het uitvoeringsjaar zijn gerealiseerd;
b. welke investeringen van € 100.000 en hoger gedurende het uitvoeringsjaar op locatie van de producentenorganisatie zijn gerealiseerd, en
c. welke investeringen van € 50.000 en hoger gedurende het uitvoeringsjaar op andere locaties zijn gerealiseerd, onder vermelding van het adres van de locaties.
2. De producentenorganisatie overlegt aan de minister jaarlijks voor 1 juli na enig uitvoeringsjaar bewijsstukken waaruit blijkt dat het voldaan heeft aan haar informatieverplichting als bedoeld in het eerste lid.
M
Deel 4 komt te luiden:
1. Producentenorganisaties streven met hun operationeel programma minimaal elk van de volgende strategische doelen na:
a. verduurzaming, en
b. marktgericht produceren.
2. Producentenorganisaties kunnen met hun operationeel programma tevens het strategisch doel versterking afzetstructuur nastreven.
3. De gekwantificeerde streefdoelen zijn voor Nederland:
a. voor de strategische doelstelling verduurzaming voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2018:
1° vermindering van de uitstoot van broeikasgassen;
2° het hergebruik van afvalstoffen;
3° het voorkomen van emissie van gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten naar lucht, water en bodem;
4° het bevorderen van geïntegreerde productie, en
5° het bevorderen van omschakeling naar een biologische productiewijze;
b. voor het strategische doel marktgericht produceren voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020:
1° van de totale omzet van Nederlandse producentenorganisaties is op 31 december 2020 15% afkomstig uit de afzet van nieuwe producten of nieuwe concepten op bestaande markten of het aanboren van nieuwe afzetkanalen en markten;
2° een jaarlijkse toename van 2,5% van de omzet per areaal;
3° een toename van het aantal producten dat wordt afgezet in een hogere kwaliteitsklasse of met een onderscheidend kwaliteitslabel, en
4° een jaarlijkse groei van 5% van de omzet van biologisch gecertificeerde productie in groente en fruit.
c. voor de strategische doelstelling versterking afzetstructuur voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020:
1° verdergaande samenwerking tussen producentenorganisaties;
2° een toename van de organisatiegraad per subsector met 15% van het aangesloten areaal op 31 december 2020 ten opzichte van 1 januari 2014.
1. In aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 59 van verordening (EU) nr. 543/2011, bevat een operationeel programma de visie van de producentenorganisatie voor de toekomst van de producentenorganisatie.
2. In de visie van de producentenorganisatie, bedoeld in het eerste lid, is ten minste een beschrijving opgenomen van:
a. het toekomstbeeld dat de producentenorganisatie nastreeft en aan het einde van de looptijd van het operationeel programma wil hebben gerealiseerd, en
b. de wijze waarop dit toekomstbeeld past binnen de strategische doelstellingen bedoeld in artikel 43.
De beschrijving van de uitgangssituatie, bedoeld in artikel 59, onderdeel a, van verordening 543/2011 bevat een SWOT analyse waarin tenminste:
a. een beschrijving en onderbouwing is opgenomen van de sterke en zwakke punten van de producentenorganisatie, en
b. een beschrijving en onderbouwing is opgenomen van de kansen en bedreigingen voor de producentenorganisatie bij het realiseren van de visie, bedoeld in artikel 44, en de strategische doelen, bedoeld in artikel 43, van de producentenorganisatie.
In de beschrijving van de doelen, bedoeld in artikel 59, onderdeel b, van verordening 543/2011, onderbouwt de producentenorganisatie aan de hand van de SWOT analyse, bedoeld in artikel 45, de keuze om de strategische doelen, bedoeld in artikel 43, wel of niet na te streven met het operationeel programma.
1. De gedetailleerde beschrijving, bedoeld in artikel 59, onderdeel c, van verordening 543/2011, bevat per strategisch doel een plan dat de volgende onderdelen bevat:
a. de meetbare streefdoelen die de producentenorganisatie in het kader van het strategisch doel beoogt te realiseren;
b. een onderbouwing van de gekozen en niet gekozen meetbare streefdoelen van de producentenorganisatie aan de hand van de SWOT analyse, bedoeld in artikel 45;
c. per meetbaar streefdoel van de producentenorganisatie:
1° een meetbare en controleerbare nulsituatie, voor zover mogelijk gebaseerd op de gemeenschappelijke uitgangsindicatoren, bedoeld in bijlage VIII van verordening 543/2011;
2° de percentages of cijfers, voor zover mogelijk uitgedrukt in dezelfde eenheid als de gekwantificeerde streefdoelen, die de producentenorganisatie aan het eind van de looptijd van het operationele programma nastreeft;
3° alle projecten waarmee de realisatie van het streefdoel van de producentenorganisatie wordt nagestreefd;
d. per project:
1° een omschrijving van het project;
2° een omschrijving en onderbouwing van de verwachte bijdrage, absoluut of relatief, van het project aan de realisatie van de meetbare streefdoelen van de producentenorganisatie,
3° een onderbouwing van het vernieuwende karakter van het project, en
4° de subsidiabele activiteiten die in het kader van project worden ingezet om de meetbare streefdoelen van de producentenorganisatie te realiseren;
e. per subsidiabele activiteit:
1° een omschrijving van de activiteit;
2° een omschrijving en onderbouwing van de verwachte bijdrage, absoluut of relatief, van de activiteit aan de realisatie van de meetbare streefdoelen van de producentenorganisatie;
3° een onderbouwing van de subsidiariteit van de activiteit en de bijbehorende uitgavenposten;
4° per uitvoeringsjaar van het operationeel programma een planning van werkzaamheden voor de activiteit, en
5° per uitvoeringsjaar van het operationeel programma een begroting voor de activiteit onderbouwd aan de hand van:
i. minimaal drie kostenbegrotingen per uitgavenpost voor uitgavenposten die betrekking hebben op het eerste jaar van het operationeel programma, en
ii. minimaal één kostenbegroting per uitgavenpost voor uitgavenposten die betrekking hebben op de volgende jaren van het operationeel programma
2. De meetbare streefdoelen:
a. sluiten geheel of gedeeltelijk aan bij de gekwantificeerde streefdoelen, en
b. dragen bij aan de realisatie van de gekwantificeerde streefdoelen.
3. Een project heeft een vernieuwend karakter als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, onder 3°, wanneer de producentenorganisatie kan aantonen dat zij gedurende de looptijd van het voorafgaande operationele programma geen planmatige of bewuste activiteiten heeft ondernomen op het gebied van het betreffende project.
4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, onder 3° geldt het vereiste dat een project een vernieuwend karakter moet hebben niet voor maatregelen als bedoeld in artikel 19, onderdeel g, onder vi en vii, van verordening (EU) nr. 543/2011.
5. De uitgavenposten die in het operationeel programma zijn opgenomen voor de jaren na het eerste jaar van het operationeel programma worden jaarlijks door middel van een verzoek tot wijziging van het operationeel programma, als bedoeld in artikel 65, eerste lid, van verordening 543/2011, onderbouwd door middel van minimaal drie kostenbegrotingen per uitgavenpost.
6. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, onder 5°, en het vijfde lid, wordt een begroting voor een uitgavenpost voor activiteit waarvan de uitgaven in een uitvoeringsjaar worden geraamd op minder dan € 25.000 onderbouwd aan de hand van een enkele kostenbegroting.
7. Indien een uitgavenpost voor een activiteit aantoonbaar niet door meer dan twee partijen kan worden uitgevoerd wordt een kostenbegroting, in afwijking van het eerste lid, onderdeel e, onder 5°, en het vijfde lid, onderbouwd met de beschikbare kostenbegrotingen.
Een operationeel programma dat is ingediend in 2015 heeft, in afwijking van artikel 33, eerste lid, van verordening 1308/2013, een maximale looptijd van 3 jaar.
Ter uitvoering van artikel 55, vijfde lid, van verordening 543/2011 betreffen de uitgaven van de uitvoering van het operationeel programma per project als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel d, maximaal 50 procent van het totale operationele programma.
1. Ter uitvoering van artikel 53, tweede lid, van verordening (EU) nr. 543/2011 wordt een operationeel programma of een verzoek tot wijziging van een operationeel programma als bedoeld in artikel 65 van verordening 543/2011 door de algemene vergadering van de producentenorganisatie goedgekeurd.
2. In aanvulling op artikel 61 van verordening (EU) nr. 543/2011 overlegt een producentenorganisatie voor 15 december van het jaar waarin een operationeel programma of een wijziging daarvan voor goedkeuring is voorgelegd aan de minister bewijstukken waarmee wordt aangetoond dat de goedkeuring van het besluit tot goedkeuring van het operationeel programma of tot wijziging van een operationeel programma door de algemene vergadering van de producentenorganisatie heeft plaatsgevonden.
1. De producentenorganisatie dient het operationele programma als bedoeld in artikel 63, eerste lid, van verordening 543/2011, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, in voor 1 oktober.
2. In afwijking van het eerste lid dient de producentenorganisatie een operationeel programma als bedoeld in artikel 63, eerste lid, van verordening 543/2011 in het jaar 2016 uiterlijk in om 23h59 op 17 oktober 2016.
1. Een wijziging van een operationeel programma als bedoeld in artikel 65, eerste lid, van verordening 543/2011 kan betrekking hebben op:
a. een wijziging in de meerjarenbegroting voor de volgende uitvoeringsjaren van het operationeel programma;
b. het toevoegen of laten vervallen van uitgavenposten voor activiteiten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma;
c. het toevoegen van streefdoelen, projecten of activiteiten aan het operationele programma voor de volgende jaren;
d. het laten vervallen van projecten of activiteiten in het operationele programma voor de volgende jaren,
e. het jaarbedrag van het actiefonds, en
f. de looptijd van het operationele programma.
2. Een verzoek tot wijziging als bedoeld in artikel 65, eerste lid, wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
3. In afwijking van artikel 65, eerste lid, van verordening 543/2011, dient de producentenorganisatie een verzoek tot wijziging als bedoeld in artikel 65, eerste lid, van verordening 543/2011 in het jaar 2016 uiterlijk in om 23h59 op 17 oktober 2016.
4. Voor een operationeel programma dat is goedgekeurd voor 31 december 2016 en dat doorloopt na 1 januari 2017 is het toevoegen van activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, slechts mogelijk indien de activiteit subsidiabel is op grond van hoofdstuk 4 van dit deel.
1. Een wijziging van een operationeel programma gedurende het jaar, als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van verordening 543/2011, kan betrekking hebben op:
a. het toevoegen van nieuwe activiteiten aan bestaande projecten opgenomen in een goedgekeurd operationele programma, indien deze toevoeging voorafgaand aan het uitvoeringsjaar niet voorzienbaar was;
b. een overschrijding van de totale begroting voor een uitvoeringsjaar van een goedgekeurd operationeel programma;
c. een wijziging van de begroting voor een uitgavenpost voor een activiteit opgenomen in een goedgekeurd operationeel met meer dan 20%;
d. het verhogen van het jaarbedrag van het actiefonds met maximaal 25%;
e. het verlagen van het jaarbedrag van het actiefonds met maximaal 80%, en
f. het toevoegen van andere soorten financiële bijdragen aan het actiefonds dan oorspronkelijk goedgekeurd.
2. De producentenorganisatie geeft ten aanzien van wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gemotiveerd aan:
a. waarom deze activiteit subsidiabel is;
b. welk strategisch doel deze activiteit ondersteunt;
c. hoe het begrote bedrag tot stand gekomen is;
d. waarom deze wijziging niet voorzienbaar was;
e. waarom het noodzakelijk is dat deze wijziging gedurende het jaar gedaan wordt, en
f. wat de gevolgen van deze wijziging zijn voor de uitvoering van het operationeel programma.
3. Ten aanzien van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en e, wordt door de producentenorganisatie aangetoond dat de wijziging geen afbreuk doet aan de strategische doelen en de meetbare streefdoelen van het operationele programma.
4. De producentenorganisatie dient een verzoek tot wijziging als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van verordening 543/2011 in op:
a. 1 februari van het uitvoeringsjaar waar het verzoek tot wijziging betrekking op heeft;
b. 1 mei van het uitvoeringsjaar waar het verzoek tot wijziging betrekking op heeft;
c. 1 augustus van het uitvoeringsjaar waar het verzoek tot wijziging betrekking op heeft, of
d. 31 oktober van het uitvoeringsjaar waar het verzoek tot wijziging betrekking op heeft.
5. Voor een operationeel programma dat is goedgekeurd voor 1 januari 2016 en dat doorloopt na 1 januari 2017 is het toevoegen van activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, slechts mogelijk indien de activiteit subsidiabel is op grond van hoofdstuk 4 van dit deel.
1. Wijzigingen van de begroting voor activiteiten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma met minder dan 20% en het vervallen van activiteiten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma worden door de producentenorganisatie gemeld aan de minister op de data bedoeld in artikel 53, vierde lid.
2. In afwijking van het eerste lid wordt een wijziging van de begroting als bedoeld in het eerste lid die ontstaat na 31 oktober van een uitvoeringsjaar aan de minister gemeld in de steunaanvraag, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van verordening 543/2011, voor het betreffende uitvoeringsjaar.
3. Een wijziging van de begroting voor een activiteit opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma met minder dan 20% als bedoeld in het eerste lid wordt door de producentenorganisatie onderbouwd aan de hand van kostenbegrotingen.
1. De uitgaven, bedoeld in dit hoofdstuk, zijn subsidiabel indien zij op grond van hoofdstuk 4 van dit deel subsidiabel worden gesteld.
2. De uitgaven, bedoeld in bijlage I, zijn niet subsidiabel.
3. Ter uitvoering van artikel 58, derde lid van verordening 543/2011 is het steunniveau voor activiteiten die subsidiabel zijn op grond van hoofdstuk 4 van dit deel waarvoor door leden van de producentenorganisatie tevens subsidie kan worden aangevraagd op grond van verordening 1305/2013 niet hoger dan het steunniveau voor deze activiteiten op grond van verordening 1305/2013.
4. Indien de producentenorganisatie kan aantonen dat haar leden voor de activiteiten, bedoeld in het derde lid, geen steun kunnen aanvragen op grond van verordening 1305/2013 kan het steunniveau dat voor deze activiteiten geldt op grond van verordening 1308/2013 worden toegepast.
Onder personeelskosten als bedoeld in punt twee van bijlage IX van verordening 543/2011 worden verstaan:
a. de loonkosten voor personeel in dienst van:
1° de producentenorganisatie, of
2° een dochteronderneming die voor minimaal 90% eigendom is van de producentenorganisatie;
b. de kosten voor het inhuren van gedetacheerd personeel en uitzendkrachten ingehuurd door de in onderdeel a genoemde ondernemingen, en
c. de arbeidskosten van:
1° een lid, indien het lid een natuurlijk persoon is, of
2° de eigenaar of directeur van een lid, indien het lid een rechtspersoon is.
1. Personeelskosten zijn subsidiabel voor maximaal:
a. 90% van het aantal uren, bedoeld in artikel 61, derde lid, of
b. 80% van het aantal uren, bedoeld in artikel 61, derde lid, in geval van managers en leidinggevenden.
2. Uren worden alleen aan een activiteit toegerekend wanneer de producentenorganisatie aannemelijk maakt dat:
a. de uren aan de betreffende activiteit zijn besteed, en
b. de verhouding tussen de bestede uren en de omvang van de betreffende activiteit redelijk is.
3. Personeelskosten voor managementactiviteiten en beheersmatige activiteiten zijn niet subsidiabel.
4. Activiteiten van leden van de directie of het bestuur van een producentenorganisatie of een 90% zijn niet subsidiabel.
5. De minister kan, op verzoek van een producentenorganisatie, in afwijking van het vierde lid, besluiten dat personeelskosten voor een lid van de directie of het bestuur subsidiabel zijn, indien het kosten betreft voor concrete en aantoonbare activiteiten ter uitvoering van een activiteit.
1. Voor de kosten, bedoeld in artikel 56, onderdeel c, geldt een forfaitair uurtarief van € 40.
2. Wanneer een lid van een producentenorganisatie meerdere eigenaren of directeuren heeft, geeft de producentenorganisatie bij de indiening van het operationeel programma aan welke eigenaar of directeur de activiteiten zal uitvoeren en welke personeelskosten daarvoor worden opgevoerd.
1. Onder vakbekwaam personeel als bedoeld in punt twee, onderdeel b, van bijlage IX van verordening 543/2011, wordt verstaan personeel met een werk- en denkniveau met minimaal het opleidingsniveau van het middelbaar beroepsonderwijs, dat is verkregen door:
a. een afgeronde opleiding, of
b. ervaring en specifieke vakkennis.
2. De eisen omtrent vakbekwaamheid, bedoeld in het eerste lid, worden door de producentenorganisatie opgenomen in door de directie of het bestuur geaccordeerde functieprofielen, welke worden opgenomen in de administratieve organisatie van de producentenorganisatie.
3. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van het operationeel programma of een verzoek tot wijziging van een operationeel programma aan de minister, ter onderbouwing van de vakbekwaamheid van het personeel, bedoeld in het eerste lid:
a. de door de directie of het bestuur van de producentenorganisatie geaccordeerde functieprofielen, en
b. een volledige taakomschrijving per subsidiabele activiteit van het voor die activiteit ingezette personeel.
4. De verplichting opgenomen in het derde lid is slechts van toepassing op een verzoek tot wijziging van een operationeel programma voor zover hiermee functies worden opgevoerd die niet eerder in het operationeel programma waren opgenomen.
5. De minister kan, ter onderbouwing van de vakbekwaamheid, bedoeld in het eerste lid, schriftelijke bewijsstukken opvragen.
1. De producentenorganisatie houdt ter onderbouwing van de gewerkte uren, bedoeld in punt twee, onderdeel b, van bijlage IX van verordening 543/2011, een volledige urenadministratie bij die minimaal één keer per maand geparafeerd en gedateerd wordt door:
a. de betreffende medewerker, en
b. de projectleider of leidinggevende.
2. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie de urenadministratie bedoeld in het eerste lid.
3. De medewerker, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, mag niet dezelfde persoon zijn als de projectleider of leidinggevende, bedoeld in het eerste lid onderdeel b.
4. De urenadministratie, bedoeld in het eerste lid:
a. wordt bijgehouden gedurende het hele kalenderjaar of voor de duur van de arbeidsovereenkomst van de medewerker wiens inzet wordt toegerekend aan een subsidiabele activiteit;
b. omvat alle uren waarvoor de betreffende medewerker een arbeidscontract heeft, waaronder de uren die niet worden toegerekend aan subsidiabele activiteiten;
c. bevat een korte en duidelijke omschrijving van ter uitvoering van de subsidiabele activiteit verrichte werkzaamheden, en
d. geeft duidelijk weer voor hoeveel uren de betreffende medewerker wordt ingezet:
1° per activiteit, en
2° voor niet-subsidiabele activiteiten.
5. De minister kan, in afwijking van het vierde lid, onderdeel d, op verzoek van een producentenorganisatie schriftelijk toestemming verlenen om de onderverdeling, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, te maken aan de hand van een andere deugdelijke onderbouwing.
6. Indien managers of leidinggevenden uren maken ter uitvoering van een activiteit blijkt uit de urenadministratie, bedoeld in het eerste lid, dat managementactiviteiten en beheersmatige activiteiten niet zijn toegerekend aan subsidiabele activiteiten.
7. Het aantal uren waarvoor in de steunaanvraag per activiteit steun wordt aangevraagd overschrijdt niet het aantal uren dat ingevolge de goedkeuring van het operationeel programma of het verzoek tot wijziging daarvan voor deze activiteit is goedgekeurd.
1. De producentenorganisatie onderbouwt de loonkosten, bedoeld in artikel 56, onderdeel a, van de subsidiabele activiteiten aan de hand van uurtarieven op basis van het jaarsalaris van de betreffende medewerkers.
2. In het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, kan worden opgenomen:
a. het contractueel of bij CAO overeengekomen brutoloon;
b. een bij contract of CAO overeengekomen niet winstafhankelijke dertiende maand;
c. een onregelmatigheidstoeslag;
d. een ploegentoeslag;
e. het werkgeversdeel sociale verzekeringswetten;
f. de voor rekening van de werkgever komende kosten voor de ziektekostenverzekering;
g. het werkgeversdeel pensioen en vervroegde uittreding, en
h. dotaties aan pensioenvoorzieningen voor zover onderbouwd kan worden dat hier rechtens afdwingbare verplichtingen tegenover staan.
3. Ten behoeve van de berekening van het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, wordt het jaarsalaris gedeeld door:
a. 1.720 uur in het geval van een overeengekomen werkweek 40 uur, of
b. het aantal uur dat de overeengekomen werkweek bedraagt vermenigvuldigd met 43 werkweken in het geval de overeengekomen werkweek minder dan 40 uur bedraagt.
4. Overwerktoeslagen worden niet het in het eerste lid bedoelde uurtarief opgenomen.
5. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van operationeel programma van één personeelslid een voorbeeld van de berekening aan de minister.
1. De producentenorganisatie neemt duurzame productiemiddelen binnen twaalf maanden na aankoop in gebruik.
2. De producentenorganisatie toont de aanschaf van duurzame productiemiddelen aan de hand van facturen of afleverbonnen aan en verstrekt deze onverwijld aan de minister, indien de minister daar om verzoekt.
Duurzame productiemiddelen die zijn gefinancierd met behulp van steun uit het actiefonds zijn toegankelijk voor alle leden.
1. Ter uitvoering van artikel 60, zesde lid, van verordening 543/2011 zijn duurzame productiemiddelen geplaatst op het bedrijf van een lid van een producentenorganisatie subsidiabel indien de producentenorganisatie schriftelijk met het lid overeenkomt dat het productiemiddel toegankelijk is voor al haar leden.
2. Investeringen in elementaire voorzieningen als afwateringssystemen, riolering, aansluiting op waterleiding en aansluiting op systemen voor datacommunicatie, die worden gezien als onmisbare elementen, op het bedrijf van een lid zijn:
a. 100% subsidiabel indien zij zich bevinden op het erf en tot een afstand van vijfhonderd meter van de erfgrens, en
b. 50% subsidiabel indien zij zich bevinden op een afstand van meer dan vijfhonderd meter van de erfgrens.
1. Ter uitvoering van artikel 60, derde lid, van verordening 543/2011 zijn duurzame productiemiddelen subsidiabel indien het productiemiddel gedurende een piekperiode voor meer dan 50% wordt gebruikt voor producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend.
2. Als piekperiode bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld voor:
a. glasgroenten en asperges: mei tot en met augustus;
b. zachtfruit: juni tot en met september;
c. kersen: half mei tot en met half juli;
d. vollegrondsteelten en jaarrondteelten: augustus tot en met november;
e. hardfruit: oktober tot en met januari.
3. De minister kan op eigen initiatief of op verzoek van een producentenorganisatie besluiten om voor bepaalde producten of duurzame productiemiddelen, in afwijking van het tweede lid, een andere piekperiode vast te stellen.
Investeringen die voor 1 januari 2008 reeds in een operationeel programma waren opgenomen en ook na 1 januari 2008 nog in een operationeel programma zijn opgenomen, zijn voor het deel dat betrekking heeft op de periode voor
1 januari 2008 subsidiabel naar rato van het aandeel van de investering dat wordt gebruikt voor producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend.
1. Producentenorganisatie tonen het gebruik van het duurzame productiemiddel tijdens de piekperiode, bedoeld in artikel 65, eerste lid, aan met behulp van:
a. gebruiksadministraties per duurzaam productiemiddel voor productiemiddelen geplaatst op centrale locaties van de producentenorganisatie, of
b. verklaringen van de aangesloten producenten omtrent het gebruik van het duurzaam productiemiddel voor productiemiddelen geplaatst op locaties van aangesloten producenten.
2. De producentenorganisatie geeft bij de indiening van het operationeel programma aan op welke wijze de gebruiksadministratie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gevoerd gaat worden.
3. De gebruiksadministratie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt bijgehouden gedurende de gehele periode, bedoeld in artikel 65, eerste lid, en registreert per dag minimaal de volgende elementen:
a. het jaar;
b. het project;
c. de locatie;
d. het soort productiemiddel;
e. de aanschafdatum;
f. de leverancier, het merk, het type, het serienummer of registratienummer;
g. de hoeveelheid bewerkt of voorbereid product waarvoor de producentenorganisatie is erkend;
h. de hoeveelheid bewerkt of voorbereid product waarvoor de producentenorganisatie niet is erkend, en
i. de totale hoeveelheid bewerkt of voorbereid product.
4. De hoeveelheid bewerkt of voorbereid product, bedoeld in het derde lid, onderdelen g tot en met i, worden geregistreerd op:
a. productstromen op locatieniveau in geval van distributiecentra en gebouwen;
b. palletregistraties in geval van koelcellen, of
c. stuks, collie of kilogramregistraties, in geval van sorteerlijnen en verpakkingsmachines.
5. De gebruiksadministratie wordt bij de indiening van de steunaanvraag, geaggregeerd per maand aan de minister overgelegd.
6. De minister kan, op eigen initiatief of op verzoek van een producentenorganisatie besluiten, in afwijking van het tweede, derde en vierde lid, andere voorschriften te stellen aan de gebruiksadministratie.
7. Indien een duurzaam productiemiddel wordt aangeschaft na de piekperiode, bedoeld in artikel 65, eerste lid, dan begint de gebruiksadministratie in het daaropvolgende jaar.
1. Uitgaven voor het installeren en monteren van duurzame productiemiddelen en de bijkomende kosten van installatie en montage, waarvan het fiscaal en bedrijfseconomisch gebruikelijk is dat deze worden geactiveerd, zijn als onderdeel van het duurzame productiemiddel subsidiabel.
2. In afwijking van het eerste lid zijn uitgaven voor het installeren en monteren van duurzame productiemiddelen niet subsidiabel voor zover het gaat om uitgaven voor:
a. service en onderhoud van duurzame productiemiddelen, of
b. construction all risk verzekeringen.
3. Uitgaven voor het demonteren van duurzame productiemiddelen zijn subsidiabel wanneer dit tot doel heeft het productiemiddel te verhuizen, reviseren, transporteren en opnieuw monteren.
1. De producentenorganisatie neemt in de steunaanvraag alleen uitgaven op voor:
a. nieuwbouw of verbouw van gebouwen die eigendom zijn van de producentenorganisatie of een dochteronderneming die voor minimaal 90% eigendom is van de producentenorganisatie;
b. ruimtes die zijn aangemerkt als subsidiabel in bijlage II, en
c. elementen die zijn aangemerkt als subsidiabel in bijlage III.
2. Uitgaven als bedoeld in deel 2 van bijlage II en kolom 2 van bijlage III zijn niet subsidiabel.
3. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van het operationeel programma de subsidiabele uitgaven, bedoeld in het eerste lid, aan de hand van:
a. bouwtekeningen, die aangegeven welk deel van de uitgaven subsidiabele ruimten en subsidiabele elementen betreft;
b. offertes van de aanneem- of bouwsom, en
c. een uitsplitsing, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, van subsidiabele en niet subsidiabele oppervlakten en elementen en bijbehorende uitgaven.
4. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van de steunaanvraag de subsidiabele uitgaven aan de hand van:
a. bouwtekeningen die aangeven welk deel van de uitgaven subsidiabele ruimten en subsidiabele elementen betreffen;
b. facturen op naam van de producentenorganisatie met vermelding van de aanneem- of bouwsom, en
c. een uitsplitsing, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, van subsidiabele en niet subsidiabele oppervlakte en elementen en bijbehorende uitgaven.
1. De aankoop van onbebouwde grond, bedoeld in punt 6 van bijlage IX van verordening 543/2011, is subsidiabel indien deze grond daadwerkelijk wordt aangewend voor de realisatie van in het operationeel programma opgenomen investeringen.
2. De aankoop van grond die wordt gebruikt voor onderdelen van investeringen die op grond van deel 2 van bijlage II en kolom 2 van bijlage III niet subsidiabel zijn, is niet subsidiabel.
3. De producentenorganisatie toont bij de indiening van het operationeel programma aan de hand van bouwtekeningen of plattegronden aan welke delen van de grond worden aangewend voor in het operationeel programma opgenomen subsidiabele investeringen.
4. De producentenorganisatie gebruikt de grond binnen de looptijd van het operationeel programma voor realisatie van de investering waarvoor de grond is aangekocht.
1. Duurzame productiemiddelen die zijn gefinancierd of mede zijn gefinancierd door middel van het actiefonds zijn eigendom van de producentenorganisatie of van een dochteronderneming die voor minimaal 90% eigendom is van de producentenorganisatie.
2. Duurzame productiemiddelen worden geplaatst op een locatie:
a. waar zij bijdragen aan de toegevoegde waarde en de waarde van de afgezette productie van de producentenorganisatie, en
b. die:
1° eigendom is van de producentenorganisatie,
2° eigendom is van haar leden, of
3° door de producentenorganisatie of haar leden wordt gehuurd of geleased.
3. Duurzame productiemiddelen die mede worden gefinancierd door rechtspersonen die een dochteronderneming zijn van meerdere erkende producentenorganisaties zijn subsidiabel naar rato van de aandelenverhoudingen tussen de betreffende producentenorganisaties.
3. Duurzame productiemiddelen, bedoeld in het eerste lid, die mede zijn gefinancierd door rechtspersonen waarin bij de producentenorganisatie aangesloten producenten een belang hebben van meer dan 10% zijn niet subsidiabel.
4. Kosten voor het vestigen van een recht van opstal zijn niet subsidiabel.
1. Ter uitvoering van artikel 60, zesde lid, van verordening 543/2011 behoudt de producentenorganisatie of de dochteronderneming die voor minimaal 90% eigendom is van de producentenorganisatie gedurende vijf jaar na ingebruikname het eigendom en de volledige zeggenschap over duurzame roerende productiemiddelen die zijn gefinancierd met behulp van het actiefonds.
2. Ter uitvoering van artikel 60, zesde lid, van verordening 543/2011 behoudt de producentenorganisatie gedurende tien jaar na ingebruikname het eigendom en de volledige zeggenschap over duurzame onroerende productiemiddelen die zijn gefinancierd met behulp van het actiefonds.
3. In afwijking van het tweede lid blijft een duurzaam onroerend productiemiddel dat is gefinancierd met behulp van het actiefonds gedurende tenminste vijf jaar eigendom van de producentenorganisatie, indien de producentenorganisatie aantoont dat de investering geen economische restwaarde meer heeft voor de producentenorganisatie.
4. In afwijking van het tweede lid wordt de opbrengst van bomen en meerjarige planten geleverd aan de producentenorganisatie gedurende:
a. vijf jaar, wanneer de boom of meerjarige plant op basis van de producteigenschappen gedurende vijf jaar of meer vruchten levert, of
b. de termijn gedurende welke de boom of meerjarige plant vruchten levert wanneer de boom of meerjarige plant op basis van de producteigenschappen gedurende minder dan vijf jaar vruchten levert.
5. De termijn, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, vangt aan op het moment van ingebruikname van de investering.
1. Indien een producentenorganisatie het eigendom van een duurzaam productiemiddel, dat is gefinancierd of mede is gefinancierd door middel van het actiefonds, gedurende de periode, bedoeld in artikel 72, eerste tot en met vierde lid, verliest, wordt de gesubsidieerde restwaarde van de investering gerecupereerd.
2. De restwaarde wordt bepaald door een afschrijving:
a. van 20% per jaar voor duurzame roerende productiemiddelen, of
b. van 10% per jaar voor duurzame onroerende productiemiddelen, of
c. naar rato van de resterende periode gedurende welke de boom of meerjarige plant volgens de producteigenschappen vruchten had moeten leveren in het geval van het rooien van bomen of meerjarige planten met een maximum van 5 jaar.
3. De afschrijving wordt naar rato van het aantal maanden dat een investering daadwerkelijk eigendom is geweest van de producentenorganisatie toegepast.
4. In afwijking van het tweede lid wordt de restwaarde, indien een producentenorganisatie minder steun heeft aangevraagd dan er op grond van de berekening op basis van het tweede lid moet worden terugbetaald, vastgesteld op het bedrag waarvoor steun is aangevraagd.
5. In afwijking van het tweede lid wordt de restwaarde, indien het eigendom van een investering tenietgaat als gevolg van een oorzaak waarvoor de producentenorganisatie een uitkering van een verzekeraar ontvangt, vastgesteld op het bedrag aan ontvangen verzekeringspenningen, voor zover de verzekeringspenningen de ontvangen steun niet te boven gaan.
1. Ter uitvoering van artikel 60, zesde lid van verordening 543/2011, wordt, wanneer een producent op wiens terrein een duurzaam productiemiddel is geplaatst de producentenorganisatie verlaat, het op het terrein van de producent geplaatste duurzaam productiemiddel, herplaatst op een locatie van:
a. de producentenorganisatie, of
b. een aangesloten producent.
2. Indien herplaatsing als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is, is artikel 73 van toepassing.
1. Bij vervanging van duurzame productiemiddelen als bedoeld in artikel 60, vijfde lid van verordening 543/2011 wordt de restwaarde van duurzame productiemiddelen die vervangen worden in mindering gebracht op de vervangingskosten.
2. De restwaarde, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald volgens de voorschriften van artikel 73, tweede tot en met vijfde lid.
3. De vervanging van onderdelen van duurzame productiemiddelen is niet subsidiabel.
1. Een producentenorganisatie meldt de eerste keer dat uitgaven voor een investering in een duurzaam productiemiddel in een steunaanvraag wordt opgenomen aan de minister of zij het duurzaam productiemiddel:
a. in één keer in een steunaanvraag opneemt, of
b. gedurende meerdere jaren in de steunaanvraag opneemt.
2. Indien een producentenorganisatie uitgaven voor een investering in een duurzaam productiemiddel gedurende meerdere jaren in de steunaanvraag opneemt:
a. meldt de producentenorganisatie bij ontvangst van de laatste factuur over hoeveel kwartalen de investering in het duurzaam productiemiddel ten laste van het actiefonds wordt gebracht;
b. wordt de investering in het duurzaam productiemiddel niet eerder in een steunaanvraag opgenomen dan op het moment van ingebruikname van het duurzaam productiemiddel, en
c. wordt het bedrag dat per kwartaal in de steunaanvraag wordt opgenomen lineair bepaald.
3. Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt vastgesteld op het moment van oplevering van het duurzaam productiemiddel.
4. Indien een producentenorganisatie een investering in duurzaam productiemiddel in één keer in de steunaanvraag opneemt wordt iedere ontvangen en betaalde factuur bij de eerst volgende declaratie volledig ten laste van het actiefonds gebracht.
1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen, inclusief duurzame productiemiddelen die worden verworven door middel van langlopende leasecontracten, kunnen over meerdere operationele programma’s worden gespreid, indien de producentenorganisatie daarvoor gegronde economische redenen aanvoert.
2. Indien de duurzame productiemiddelen bestaan uit roerende zaken kunnen deze in maximaal 5 jaar ten laste van het actiefonds worden gebracht.
3. Indien de duurzame productiemiddelen bestaan uit onroerende zaken kunnen deze in maximaal 10 jaar ten laste van het actiefonds worden gebracht.
1. Tweedehands duurzame productiemiddelen zijn subsidiabel indien:
a. het aanschafbedrag hoger is dan € 10.000, en
b. de producentenorganisatie bij indiening van de steunaanvraag aan de minister een verklaring van de verkopende partij overlegt dat voor de aankoop van het productiemiddel in de voorafgaande zeven jaren geen uniale steun of nationale subsidie is ontvangen.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, bedraagt de termijn waarbinnen geen uniale steun of nationale subsidie mag zijn ontvangen voor onroerende zaken tien jaar.
3. Tweedehands duurzame productiemiddelen die bij een aangesloten producent zijn aangeschaft zijn niet subsidiabel indien deze productiemiddelen vervolgens bij deze of een andere aangesloten producent worden geplaatst.
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op investeringen die worden gehuurd of geleased.
1. Duurzame productiemiddelen op het terrein van ICT zijn subsidiabel indien het gaat om:
a. hardware die:
1° een integraal onderdeel uitmaakt van subsidiabele installaties, of
2° ondersteunend is voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kan worden toegerekend aan deze activiteiten;
b. software applicaties die ondersteunend is voor subsidiabele activiteiten die bijdragen aan handhaving van kwaliteit, milieubescherming of verbetering van de afzet en op grond van offertes kan worden toegerekend aan deze activiteiten.
2. De producentenorganisatie toont bij de indiening van de steunaanvraag aan:
a. welke applicaties via de server gebruikt worden, en
b. wat het capaciteitsbeslag en het gebruik van de subsidiabele applicaties is.
1. Uitgaven voor investeringen in uitgangsmateriaal van rassen van meerjarige gewassen en licenties voor het gebruik van zaden en plantgoed van nieuwe rassen van meerjarige gewassen die zijn opgenomen in het operationeel programma van een producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien de bedoelde rassen:
a. toegelaten zijn door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst voor de Tuinbouw;
b. ingeschreven staan in het Nederlandse rassenregister van de Raad voor de plantenrassen, of
c. ingeschreven staan bij een keuringsinstantie van een andere lidstaat.
2. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie voor de zaden en het plantgoed, bedoeld in het eerste lid, het plantenpaspoort, bedoeld in richtlijn 2000/29.
1. Een producentenorganisatie die uitgaven voor investeringen in installaties voor energiebesparende projecten opneemt in haar operationeel programma voegt aan de onderbouwing van het plan, bedoeld in artikel 47, een energiebalans toe, waarin wordt vermeld wat de beginsituatie en de verwachte situatie is, op basis van een door een deskundige:
1° opgestelde technische specificatie, en
2° gemaakte berekening van de verwachte energiestromen en de verwachte energiebesparing.
2. Ter verantwoording van de gerealiseerde energiebesparing overlegt de producentenorganisatie bij de steunaanvraag die wordt ingediend nadat de installaties één jaar in bedrijf zijn gesteld, het volgende:
a. het declaratieformulier energiebesparende investeringen, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel;
b. een overzicht van de bereikte energiebesparing volgens de geactualiseerde energiebalans, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel;
c. de jaaropgave van het energieverbruik in het kader van de uniforme milieuregistratie die is overgelegd aan de Uitvoeringsorganisatie Glastuinbouw en Milieu en het voor deze registratie bijgehouden logboek of de meest recente jaarafrekening van de energieleverancier.
3. Indien een afwijking van de verwachte energiebesparing, bedoeld in het eerste lid, door de producentenorganisatie onvoldoende gemotiveerd wordt kan de minister uitgaven voor investeringen als bedoeld in het eerste lid niet subsidiabel oordelen.
1. In afwijking van artikel 76, eerste lid, worden uitgaven voor investeringen in een energiebesparende installatie vanaf het moment van investeren lineair over een periode van vijf jaar ten laste van het actiefonds gebracht.
2. Indien de totale hoeveelheid aan derden geleverde energie die wordt opgewekt met de in het eerste lid bedoelde installatie groter is dan de totale hoeveelheid energie die door het lid waar de investering is geplaatst van energieleveranciers is afgenomen, wordt de opbrengst van de netto energielevering aan derden van energie die wordt opgewekt met de in het eerste lid bedoelde installatie lineair over een periode van vijf jaar in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde uitgaven.
3. Wanneer de energie die wordt opgewekt met de in het eerste lid bedoelde installatie uitsluitend op het teeltbedrijf zelf gebruikt wordt, overlegt de producentenorganisatie aan de minister jaarlijks bij het indienen van de steunaanvraag, vanaf het jaar waarin de installatie een jaar in gebruik is, de energiebalans waaruit blijkt dat er geen warmte of elektriciteit is geleverd aan derden.
4. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om de uitgaven voor investeringen in een energiebesparende installatie, waarmee geen energie wordt opgewekt, in één keer ten laste van het actiefonds te brengen, indien de producentenorganisatie aan de minister aantoont dat de investering niet leidt tot het leveren van energie aan derden.
5. Dit artikel is van toepassing op investeringen gedaan op of na 10 september 2011.
1. Uitgaven voor investeringen in een energiebesparende installatie uitgevoerd door middel van een participatie in een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven met energieclustering zij subsidiabel voor 50%.
2. Een agrarisch samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid omvat ook een leveringsovereenkomst tussen agrarische bedrijven.
3. In geval van participatie in een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven wordt de waarde van de investering in de participatie lineair over een periode van 5 jaar in de steunaanvraag opgenomen, onder aftrek van de genoten opbrengsten, bedoeld in het tweede lid.
4. In afwijking van het derde lid is het toegestaan om de uitgaven, bedoeld in het eerste lid voor investeringen in energiebesparende installaties, waarmee geen energie wordt opgewekt, in één keer ten laste van het actiefonds te brengen, indien de producentenorganisatie aan de minister aantoont dat de investering niet leidt tot het leveren van energie aan derden.
1. Een producentenorganisatie die uitgaven voor investeringen in installaties voor verbeterde waterkwaliteit, waterbesparing of besparing op het mineralenverbruik opneemt in haar operationeel programma voegt aan de onderbouwing van het plan, bedoeld in artikel 47, een prognose toe van de verwachte verbetering of besparing per installatie, aan de hand van een technische specificatie van de leverancier of deskundige.
2. Ter verantwoording van de gerealiseerde verbetering van de waterkwaliteit of de waterzuivering, of van de gerealiseerde besparing op het waterverbruik of het mineralenverbruik overlegt de producentenorganisatie bij de steunaanvraag die wordt ingediend nadat de installaties één jaar in gebruik zijn genomen, het volgende:
a. het declaratieformulier installaties waterkwaliteit, waterbesparing, waterzuivering en fertigatie in de fruitteelt, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel;
b. een overzicht van de bereikte verbetering of besparing per installatie, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de hand van een vergelijking van:
1° een meting van de situatie voor de ingebruikname van de installatie, en
2° een meting van de gerealiseerde situatie na de ingebruikname van de installatie.
3. In geval van leidingwater wordt de bereikte waterbesparing onderbouwd aan de hand van de jaarafrekening van het waterleidingbedrijf.
4. Indien uitgaven voor investeringen in duurzame productiemiddelen op grond van titel 1 van hoofdstuk 4 van dit deel subsidiabel zijn wanneer een waterbesparing of energiebesparing van 25% wordt gerealiseerd, wordt de besparing berekend in het kader van en op het niveau van de investering.
1. Uitgaven voor de inhuur van externen zijn subsidiabel, indien de voor uitvoering van een activiteit benodigde kennis of capaciteit bij een producentenorganisatie niet voldoende aanwezig is.
2. Externen als bedoeld in het eerste lid beschikken minimaal over het opleidingsniveau, bedoeld in artikel 59, eerste lid.
3. Producentenorganisaties geven in het operationeel programma aan welke specifieke taken aan externe diensten worden uitbesteed.
4. De minister kan een producentenorganisatie, ten behoeve van de beoordeling van de subsidiabiliteit van uitgaven voor de inhuur van externen, verzoeken om aanvullende informatie en bewijsstukken te overleggen.
1. Uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto door leden en medewerkers van de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien:
a. deze leden en medewerkers in het operationeel programma zijn opgenomen;
b. de kilometers zijn gemaakt in het kader van een in het operationeel programma opgenomen activiteit;
c. de vergoedingen daadwerkelijk aan de medewerker of het lid zijn uitbetaald;
d. de vergoeding maximaal € 0,19 per kilometer bedraagt, en
e. er een deugdelijke kilometeradministratie is bijgehouden die is geaccordeerd door de projectleider of leidinggevende die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de activiteit en een andere persoon is dan de persoon die de reis heeft gemaakt.
2. Uitgaven voor vliegtickets voor buitenlandse dienstreizen, plaatsbewijzen voor het openbaar vervoer en tickets voor veerboten zijn subsidiabel op basis van de economy class prijzen van deze tickets of plaatsbewijzen.
3. Producentenorganisaties kunnen voor uitgaven voor verblijfkosten voor dienstreizen en excursies in binnenland en EU-lidstaten door medewerkers en aangesloten leden forfaitaire vergoedingen verstrekken binnen de maxima van artikel 5 van de Reisregeling Binnenland en artikel 3 van de Reisregeling Buitenland.
4. De in het tweede en derde lid bedoelde uitgaven worden, met uitzondering van de vergoeding toegekend voor dagkosten, bij indiening van de steunaanvraag onderbouwd aan de hand van:
a. facturen, en
b. vervoersbewijzen.
5. Kosten voor auto’s in eigendom van of geleased dan wel gehuurd door de PO zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven voor overige kosten op het gebied van ICT zijn subsidiabel voor zover deze ICT voorzieningen ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kunnen worden toegerekend aan deze activiteiten.
2. Jaarlijkse licentiekosten en abonnementen voor software applicaties als bedoeld in artikel 79, eerste lid, onderdeel b, zijn voor maximaal 50% subsidiabel indien het uitgaven voor subsidiabele applicaties en modules betreft.
3. Onderhoudsabonnementen zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven voor investeringen in uitgangsmateriaal voor rassen van eenjarige gewassen en licenties voor het gebruik van zaden en plantgoed van nieuwe rassen van eenjarige gewassen die zijn opgenomen in het operationeel programma van een producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien de bedoelde rassen:
a. toegelaten zijn door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst voor de Tuinbouw;
b. ingeschreven staan in het Nederlandse rassenregister van de Raad voor de plantenrassen, of
c. ingeschreven staan bij een keuringsinstantie van een andere lidstaat.
2. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie voor de zaden en het plantgoed, bedoeld in het eerste lid, het plantenpaspoort, bedoelt in richtlijn 2000/29.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van het strategisch doel, bedoeld in artikel 43, eerst lid, onderdeel a, en ter uitvoering van de maatregel, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, onder vii, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan:
a. hoofdstuk 3 van dit deel, en
b. deze titel.
De minister kan subsidie voor in het operationeel programma opgenomen milieuacties aanpassen wanneer het relevante referentieniveau wijzigt.
1. De producentenorganisatie voert activiteiten ter realisatie van het strategisch doel, bedoeld in artikel 43, eerst lid, onderdeel a, uit gedurende de gehele looptijd van het operationeel programma.
2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden tevens in een volgend operationeel programma opgenomen, indien dit noodzakelijk is om de looptijd te bereiken die van toepassing is op grond van artikel 28, vijfde lid, van verordening 1305/2013.
3. De producentenorganisatie gebruikt de technische middelen, met uitzondering van vaste activa, waarvoor subsidie wordt verstrekt voor uitvoering van activiteiten ter realisatie van het strategisch doel, bedoeld in artikel 43, eerst lid, onderdeel a, gedurende de hele periode, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van verordening 1305/2013, voor de doeleinden zoals goedgekeurd in het operationeel programma.
1. Uitgaven voor investeringen in innovatieve en emissiebeperkende gewasbeschermingsapparatuur zijn subsidiabel indien deze investeringen tot doel hebben om het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen te verminderen of te voorkomen.
2. Als innovatieve en emissiebeperkende gewasbeschermingsapparatuur wordt beschouwd:
a. spuitapparatuur;
b. UV-licht ter bestrijding van schimmelziekten;
c. mechanische onkruidbestrijdingsapparatuur,
d. GPS systemen in het kader van de precisielandbouwtechnieken, indien de inzet van GPS systemen leidt tot positieve effecten op het milieu of de kwaliteit van producten door aantoonbaar toepassen van:
1° precisie zaaien of planten;
2° precisietoediening van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en
3° precisie mechanische onkruidbestrijding;
e. apparatuur voor het elektrochemisch activeren van een zwakke oplossing van natriumchloride in onthard water in combinatie met een vernevelaar ter bestrijding van micro organismen, of
f. apparatuur om looftrekdoeken te ontsmetten.
3. Spuitleidingen en het transportsysteem voor het verplaatsen naar de volgende rij of afdeling van spuitrobots en UV belichtingswagens zijn niet subsidiabel.
4. In geval van opgebouwde zelfrijdende landbouwspuitmachines is uitsluitend het spuitsysteem subsidiabel.
5. De uitgaven van de producentenorganisatie voor GPS systemen in het kader van de precisielandbouwtechnieken, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, zijn voor 50% subsidiabel.
1. De producentenorganisatie onderbouwt de emissiebeperking, bedoeld in artikel 94, eerste lid:
a. bij de indiening van het operationeel programma of voorafgaand aan de uitvoering van de investering aan de hand van bij het betreffende merk of type apparatuur uitgevoerd onafhankelijk onderzoek, en
b. door bij de indiening van de steunaanvraag een jaarlijkse opgave van het totale gebruik aan werkzame stof in kilogram per hectare van het betrokken teeltbedrijf te overleggen waarbij de nulsituatie wordt weergegeven.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan de minister indien er geen onafhankelijk onderzoek beschikbaar is, bij de beoordeling van de steunaanvraag van een betrokken teeltbedrijf een meerjarige spuitregistratie opvragen ter vergelijking van:
a. het gewasbeschermingsmiddelenverbruik in het jaar voorafgaand aan het jaar van inbedrijfstelling van de investering, en
b. het gewasbeschermingsmiddelenverbruik gedurende het jaar:
1° van ingebruikname van de investering, of
2° volgend op het jaar van ingebruikname, in geval van inbedrijfstelling tijdens het teeltseizoen.
3. De nulsituatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is het gemiddelde gebruik aan werkzame stof in kilogram per hectare van het betrokken teeltbedrijf over 3 voorgaande jaren.
Uitgaven voor hygiënesluizen en hygiënestations ter voorkoming van insleep van ziekten in kassen door medewerkers en bezoekers zijn subsidiabel indien de sluis de enige toegang vormt tot de te betreden ruimte onder quarantaine.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor insectengaas bij vollegrondsteelten ter wering van insecten zijn subsidiabel.
2. De uitgaven van de producentenorganisatie voor vliesdoek zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven voor investeringen in duurzame energie zijn subsidiabel indien:
a. de specificatie van de investering een reductie van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net van minimaal 25% geeft, en
b. het gaat om onder meer:
1° zonnepanelen;
2° zonnecollectoren, of
3° windmolens.
2. In afwijking van het eerste lid kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net van minimaal 10% toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.
3. In geval van een investering in een installatie voor zonne-energie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, zijn de kosten van de installatie zelf en het draagmateriaal subsidiabel.
4. Uitgaven voor aanpassing aan het gebouw en een installatie voor zonne-energie op het dak van een nabijgelegen bedrijf van een derde zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven voor investeringen in warmte-krachtkoppeling installaties zijn subsidiabel indien de specificatie van de investering een reductie van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net van minimaal 25% geeft.
2. In afwijking van het eerste lid kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net van minimaal 10% toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.
3. Uitgaven voor bouwkundige voorzieningen bij aanschaf van warmte-krachtkoppeling installaties zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven voor investeringen in aardwarmte zijn subsidiabel indien de specificatie van de investering een reductie van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net van minimaal 25% geeft.
2. In afwijking van het eerste lid kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net van minimaal 10% toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.
3. Uitgaven voor investeringen voor aansluiting van het teeltbedrijf op een geothermische bron zijn subsidiabel voor:
a. 100% tot een afstand van 500 meter van de erfgrens, en
b. 50% vanaf 500 meter van de erfgrens.
1. Uitgaven voor investeringen in aanvullende meetapparatuur voor metingen in de kas ter voorkoming van schade aan gewassen is subsidiabel indien deze apparatuur extreem gevoelig is voor NO, NO2, C2H4 en CO en waarden kleiner dan 5.000 microgram per liter meet.
2. De producentenorganisatie onderbouwt de emissie na rookgasreiniging:
a. bij de indiening van het operationeel programma aan de hand van de specificatie van de leverancier vooraf, en
b. bij de indiening van de steunaanvraag aan de hand van de metingen van de emissieconcentratie na ingebruikstelling.
3. Uitgaven van de producentenorganisatie voor voorzieningen voor distributie en regeling van CO2 in de kas zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven voor investeringen in rookgasreinigers en bijbehorende meetapparatuur voor de afvang van CO2 voor stookinstallaties zijn voor 50% subsidiabel indien de afgevangen CO2 wordt aangewend voor dosering aan het gewas in de kassen van het betreffende teeltbedrijf of cluster van teeltbedrijven.
2. Uitgaven voor aansluitingen, bedoeld in het eerste lid, zijn in geval van participatie in een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven met CO2 clustering voor 50% subsidiabel.
3. Uitgaven van de producentenorganisatie voor voorzieningen voor distributie en regeling van CO2 in de kas zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven voor investeringen op bedrijven, anders dan glastuinbouwbedrijven, in warmtepompen, warmtewisselaars, warmte- en koudebuffering zijn subsidiabel indien de specificatie van de investering een reductie van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net van minimaal 25% geeft.
2. In afwijking van het eerste lid kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net van minimaal 10% toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.
1. Uitgaven voor investeringen in het kader van het programma ‘Kas als Energiebron’ of ‘Het nieuwe telen’ zijn subsidiabel indien:
a. de specificatie van de investering een reductie van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net van minimaal 25% geeft;
b. het gaat om installaties ten behoeve van semi-gesloten kassen die een combinatie vormen van:
1° buitenluchtaanzuiging in combinatie met een tweede beweegbaar energiescherm;
2° energiebesparend ventilatiesysteem met warmteterugwinning of voorverwarming;
3° luchtbehandelingsystemen ter ontvochtiging van lucht;
4° hogedrukvernevelingsysteem met een adiabatische koeling waarbij de druppelgrootte 5 tot maximaal 15 micron bedraagt;
5° warmtewisselingsysteem;
6° warmtepomp;
7° seizoensopslagsysteem voor warmte en koude;
8° warmtebuffertank;
9° tweede energiescherm, waarbij de energiebesparing met het doek dicht minimaal 45% bedraagt;
10° eerste energiescherm voor bedrijven met een verbruik van minder dan 25 Nm3 aardgasequivalent/m2, waarbij de energiebesparing met het doek dicht minimaal 35% bedraagt, of
11° gevelscherm, waarbij de energiebesparing met het scherm dicht minimaal 40% bedraagt.
2. In afwijking van het eerste lid kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net van minimaal 10% toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.
3. Het scherm, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 9 tot en met 11, is geen scherm voor lichtafscherming.
4. De vervanging van bestaande schermen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 9 tot en met 11, is niet subsidiabel.
1. Uitgaven voor investeringen in innovatieve installaties ten behoeve van waterbesparing zijn subsidiabel indien:
a. de specificatie van de investering een reductie van het waterverbruik van minimaal 25% geeft;
b. de investeringen gericht zijn op de vervanging of de modernisering van bestaande systemen met het doel het waterverbruik te verminderen, en
c. het gaat om:
1° bodemvochtsensoren in de vollegrondsteelt, of
2° installaties gericht op het hergebruik van spoelwater bij het afleveringsklaar maken van geoogst product.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van het waterverbruik van minimaal 10% toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.
3. Het vaststellen van waterbesparing, gemeten in m³, als gevolg van een investering als bedoeld in het eerste lid vindt plaats op basis van een vergelijking tussen:
a. het waterverbruik van de 12 maanden voorafgaand aan het jaar van inbedrijfstelling van de investering, en
b. het waterverbruik gedurende het jaar:
1° na ingebruikname van de investering, of
2° volgend op het jaar van ingebruikname, in geval van inbedrijfstelling tijdens het teeltseizoen.
1. Uitgaven voor investeringen in installaties ten behoeve van het zuiveren van water voorafgaand aan lozing zijn subsidiabel indien de specificatie van de investering een reductie van de emissie van afvalstoffen in het geloosde afvalwater van minimaal 25% geeft.
2. In afwijking van het eerste lid kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van de emissie van afvalstoffen in het geloosde afvalwater van minimaal 10% toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.
3. In geval van waterzuivering als bedoeld in het eerste lid overlegt de producentenorganisatie, bij indiening van de steunaanvraag aan de minister, een opgave van de emissiereductie van afvalstoffen in het geloosde afvalwater. De reductie wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de metingen voor inbedrijfstelling van de investering en direct na inbedrijfstelling van de investering.
Ter uitvoering van artikel 58, vierde lid, van verordening 543/2011 kunnen in uitzonderlijke gevallen de werkelijke kosten van milieuacties, anders dan de verwerving van vaste activa, subsidiabel worden gesteld indien de producentenorganisatie in haar operationeel programma onderbouwt dat dit, gezien de hoogte van de werkelijk uit de milieuactie voortvloeiende kosten, nodig is om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de milieuactie.
1. Uitgaven voor aankoop van mest en compost afkomstig van door de Stichting Skal, bedoeld in artikel 1 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, gecertificeerde biologische landbouwbedrijven zijn subsidiabel.
2. De producentenorganisatie toont de biologische oorsprong van mest en compost bij de indiening van de steunaanvraag aan door middel van:
a. een factuur en een afleverbon met vermelding van Skalnummer en ‘eko’ of ‘bio’;
b. het Skal certificaat van de leverancier, en
c. een opgave per deelnemende producent van:
1° het areaal GMO waardige gewassen;
2° de hoeveelheid en het type mest of compost, en
3° de opgevoerde kosten.
3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, kan de producentenorganisatie in plaats van Skal certificaten een lijst van Skal gecertificeerde leveranciers en Skalnummers overleggen.
4. De uitgaven van de producentenorganisatie, bedoeld in het eerste lid, voor geconcentreerde handelsmeststoffen zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven voor het verbeteren van de bodemvruchtbaarheid door het activeren van bodemleven door middel van het toedienen van micro-organismen zijn subsidiabel.
2. De producentenorganisatie verzoekt de minister vooraf om goedkeuring van de micro-organismen, bedoeld in het eerste lid.
1. Uitgaven voor biologische vermeerdering en opkweek van uitgangsmateriaal en de niet-chemische behandeling bij zaden van gangbare oorsprong zijn subsidiabel indien zij door de Stichting Skal, bedoeld in artikel 1 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, gecertificeerd zijn.
2. Voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, geldt een forfaitair tarief van 25%.
3. De producentenorganisatie toont de biologische oorsprong van uitgangsmateriaal bij de indiening van de steunaanvraag aan door middel van:
a. een factuur en een afleverbon met vermelding van Skalnummer en ‘eko’ of ‘bio’ en, indien van toepassing, ‘niet chemisch behandeld’, en
b. het Skal certificaat van de leverancier.
4. In afwijking van het derde lid, onderdeel b, kan de producentenorganisatie in plaats van Skal certificaten een lijst van Skal gecertificeerde leveranciers en Skalnummers overleggen.
Ter uitvoering artikel 58, vierde lid, van verordening 543/2011 kunnen in uitzonderlijke gevallen de werkelijke kosten van milieuacties, anders dan de verwerving van vaste activa, subsidiabel worden gesteld indien de producentenorganisatie in haar operationeel programma onderbouwt dat het, gezien de hoogte van de werkelijk uit de milieuactie voortvloeiende kosten, nodig is om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de milieuactie.
1. Uitgaven voor zaden van rassen met één of meerdere extra resistenties met als doel vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zijn subsidiabel.
2. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van het operationeel programma aan de hand van schriftelijke bewijsstukken, dat het ras, bedoeld het eerste lid, beschikt over één of meerdere extra resistenties ten opzichte van de belangrijkste standaardrassen aan de hand van een vergelijking tussen deze rassen.
3. De producentenorganisatie beschikt over de afleverbonnen of plantenpaspoorten van zaden als bedoeld in het eerste lid.
1. Voor de rassen, bedoeld in artikel 113, eerste lid, zijn de meerkosten ten opzichte van een standaardras zonder extra resistentie subsidiabel.
2. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van de steunaanvraag, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, de meerkosten, bedoeld in het eerste lid, door middel van een vergelijking tussen de kosten van de belangrijkste standaardrassen en het ras met de extra resistentie, bedoeld in artikel 113, eerste lid.
3. De vergelijking, bedoeld in het tweede lid, wordt gemaakt per ras en per leverancier.
4. De kosten van gecoat zaad worden bij de prijsvergelijking, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, buiten beschouwing gelaten.
5. De producentenorganisatie beschikt over de afleverbonnen van het zaad, bedoeld in artikel 113, eerste lid.
1. Uitgaven voor het enten van plantmateriaal met als doel het verminderen van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zijn subsidiabel.
2. De onderverdeling van rassen in tariefgroepen vindt plaats op basis van het rassenregister van de Raad voor de Plantenrassen.
3. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van de steunaanvraag de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
4. De producentenorganisatie beschikt over de afleverbonnen van het plantmateriaal, bedoeld in het eerste lid, en overlegt deze desgevraagd aan de minister.
Uitgaven voor middelen voor biologische of geïntegreerde gewasbescherming en het voorkomen van ziekten en plagen zijn subsidiabel indien het uitgaven betreft voor:
a. macrobiologische bestrijders en aaltjes, die zijn toegelaten op grond van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet;
b. microbiologische bestrijders die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
c. overige gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
d. middelen voor feromoonverwarring die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
e. feromonen als lokstof in vallen of op rollertraps en vangplaten;
f. vangplaten en rollertraps;
g. kalkmelk voor de fruitteelt;
h. organismen, voeding en middelen voor dosering ter ondersteuning van biologische gewasbescherming, en
i. bakken om eitjes, poppen of larven van fruitvliegen te doden.
1. Uitgaven voor biologische of geïntegreerde gewasbescherming en het voorkomen van ziekten en plagen zijn subsidiabel indien het gaat om:
a. verblazingsapparatuur voor het effectief doseren van natuurlijke vijanden;
b. een scoutbox voor automatische detectie en diagnose van plagen, en
c. vlieglampen en sporenfilters voor de champignonteelt.
2. In afwijking van het eerste lid zijn de volgende uitgaven niet subsidiabel:
a. afdichtingsmateriaal ten behoeve van het afdichten van champignoncellen;
b. messen ter voorkoming van verspreiding van virussen, en
c. grondstomen en stomen van materialen in de kas.
3. Uitgaven voor een softwarelicentie voor een scoutbox als bedoeld in het eerste lid onderdeel b, zijn voor 50% subsidiabel.
1. Voor de uitgaven, bedoeld in artikel 116 en 117, eerste lid, geldt een forfaitair tarief van:
Uitvoeringsjaar |
Forfaitair tarief |
---|---|
2017 |
40% |
2018 |
40% |
2019 |
20% |
2020 |
20% |
2. De producentenorganisatie onderbouwt het effect van biologische en geïntegreerde bestrijding als bedoeld in artikel 116 en 117, eerste lid, op het terugdringen van het gebruik van werkzame stof uit chemische gewasbeschermingsmiddelen, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de hand van een jaarlijkse opgave van het totale gebruik aan werkzame stof in kilogram per hectare, uitgesplitst naar gewas(groep) aan de hand van registraties van de teeltbedrijven.
3. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van de steunaanvraag de uitgaven, bedoeld in artikel 116 en 117, eerste lid, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
Ter uitvoering van artikel 58, vierde lid, van verordening 543/2011 kunnen in uitzonderlijke gevallen de werkelijke kosten van milieuacties, anders dan de verwerving van vaste activa, subsidiabel worden gesteld indien de producentenorganisatie in haar operationeel programma onderbouwt dat het, gezien de hoogte van de werkelijk uit de milieuactie voortvloeiende kosten, nodig is om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de milieuactie.
1. Uitgaven voor de meerkosten van biologisch afbreekbaar folie bestemd voor onkruidbestrijding ten opzichte van kunststoffolie zijn subsidiabel.
2. De meerkosten, bedoeld in het eerste lid, worden door de producentenorganisatie bij het indienen van de steunaanvraag aangetoond aan de hand van offertes en facturen.
1. De producentenorganisatie geeft bij de indiening van de steunaanvraag aan:
a. of zij declareert op ingaande of uitgaande fuststromen, en
b. wat de verhouding is tussen ingaande en uitgaande fuststromen.
2. De producentenorganisatie overlegt bij indiening van de steunaanvraag, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, een overzicht van roulaties per type fust.
1. Uitgaven voor deelname aan nationaal of internationaal maatschappelijk aanvaarde milieuzorgsystemen en aanvullende certificeringssystemen die openstaan voor alle producenten van groenten en fruit zijn subsidiabel indien:
a. het milieuzorgsysteem bindende voorwaarden omvat met betrekking tot productiemethoden;
b. de naleving van de voorwaarden, bedoeld in onderdeel a, het onderwerp zijn van een onafhankelijke controle door gekwalificeerde personen of organen, en
c. het gaat om de volgende uitgaven voor:
1° begeleiding, audits, certificering en lidmaatschapkosten, indien zij noodzakelijk zijn voor deelname aan milieuzorgsystemen;
2° personeelskosten voor milieuzorgsystemen, indien zij nodig zijn voor de deelname in milieuzorgsystemen;
3° het ontwikkelen van materialen voor milieuzorgsystemen, en
4° het ontwikkelen en verbeteren van ICT en registratiemodules ten behoeve van milieuzorgsystemen
2. Milieuzorgsystemen, bedoeld in het eerste lid, op het teeltbedrijf van aangesloten leden zijn:
a. GlobalGAP;
b. Skal biologische productie, voor teelt van gewassen;
c. certificeringssystemen, zoals Milieukeur, MPS Fruit & Vegetable, Duurzame Glastuinbouw Producten, CO2 Footprint, en
d. certificeringssystemen van retailers, zoals Albert Heijn Protocol, Field to Fork, LEAF en Sedex.
3. Milieuzorgsystemen, bedoeld in het eerste lid, op het centrale niveau van de producentenorganisatie of distributiecentra van de producentenorganisatie zijn:
a. ISO 14001 Milieu;
b. Skal bereiding, verpakking, handel en opslag, en
c. Milieukeur.
4. Uitgaven voor deelname aan het milieuzorgsysteem Global Gap zijn subsidiabel tot en met 31 december 2017.
5. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:
a. GLN codes in het kader van GlobalGAP en uitgaven voor certificering van groenlabelkassen, en
b. de aanschaf van materialen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 3°.
6. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van de steunaanvraag, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, cijfers met betrekking tot de deelname van producenten aan de systemen, bedoeld in het tweede lid.
7. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 4°, voor jaarlijkse abonnementen of licenties voor registratiemodules zijn voor maximaal 50% subsidiabel.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van het strategisch doel marktgericht produceren, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel b, en ter uitvoering van de maatregel, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, onder i, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan:
a. deel 4, hoofdstuk 3, en
b. deze afdeling.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in de aanschaf van belichtingsinstallaties ten behoeve van het jaarrond produceren zijn subsidiabel indien de energie die gedurende de instandhoudingstermijn, bedoeld in artikel 72, eerste lid, wordt gebruikt voor de belichtingsinstallatie een aantoonbaar duurzaam karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie.
2. De producentenorganisatie toont bij de indiening van het operationeel programma aan dat:
a. verkoop van het betreffende product op dat moment niet jaarrond plaatsvindt, en
b. de verkoop van het betreffende product met behulp van de belichtingsinstallatie waarvoor steun wordt aangevraagd wel jaarrond kan plaatsvinden.
3. De producentenorganisatie toont bij indiening van de steunaanvraag voor het laatste uitvoeringsjaar van het operationeel programma aan dat de productie van het product jaarrond plaatsvindt.
4. Uitgaven voor schermen ten behoeve van lichtafscherming en verwijderingsbijdragen zijn niet subsidiabel.
5. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht van de hoeveelheden product, met uitsplitsing naar gewas en type klant, die zijn geproduceerd met behulp van de in het eerste lid bedoelde belichtingsinstallatie.
Indien dit noodzakelijk is voor het functioneren van de belichtingsinstallatie, bedoeld in artikel 125, eerste lid, zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor de aansluiting van een extern trafostation van het energiebedrijf of de verzwaring van de netkoppeling op de warmte-krachtkoppelingsinstallatie subsidiabel.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van het strategisch doel marktgericht produceren, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel b, en ter uitvoering van de maatregel, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, onder ii, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan:
a. deel 4, hoofdstuk 3, en
b. deze afdeling.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel indien het gaat om investeringen ten behoeve van:
a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;
b. voedselveiligheid;
c. kwaliteitszorgsystemen
d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit, of
e. lange bewaring in koelhuizen, koelcellen, koelinstallaties, vriescellen
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel indien het gaat om investeringen:
a. in reinigingsinstallaties;
b. in fustwasinstallaties;
c. in installaties en apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen;
d. in voorzieningen voor gekoeld of geconditioneerd transport op het teeltbedrijf;
e. in droogsystemen voor aanzuiging van buitenlucht voor knoflook;
f. in vogel -en wildafweer, en
g. die de producentenorganisatie doet om te voldoen aan de voorwaarden van kwaliteitskeurmerken.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de borging van een nieuw product of concept in de keten zijn subsidiabel, indien het gaat om:
a. investeringen ten behoeve van het voor de eerste keer laten certificeren van keurmerken voor nieuwe producten en nieuwe concepten, of
b. investeringen ten behoeve het voor de eerste keer laten certificeren van keurmerken op het gebied van duurzaamheid (MVO), kwaliteit en voedselveiligheid in de keten.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid voor investeringen in ICT voorzieningen voor tracking en tracing systemen zijn subsidiabel indien het gaat om ICT voorzieningen ten behoeve van:
a. de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen, of
b. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.
3. Uitgaven als bedoeld in het tweede lid zijn voor maximaal 50% subsidiabel.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn tot en met 31 december 2017 subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:
a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;
b. voedselveiligheid, met name residumonitoring en fytosanitaire controles;
c. kwaliteitszorgsystemen, indien het gaat om:
1° uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor begeleiding en audits van kwaliteitszorgsystemen;
2° uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor productcontroles;
3° uitgaven voor certificering, of
4° lidmaatschapskosten;
d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit;
e. het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces;
f. keurmerken of modules van keurmerken voor maatschappelijk verantwoord ondernemen;
g. het ontwikkelen en verbeteren van ICT en registratiemodules, en
h. software van conditioneringssystemen ten behoeve van lange bewaring van producten waarbij productieplanning het doel is.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:
a. certificering van meet- en weegapparatuur
b. aanschaf van bedrijfskleding;
c. materialen voor certificeringssystemen,
d. het schoonmaken van bedrijfsruimten, of
e. aanschaf van Global Location Number (GLN) codes in het kader van GlobalGAP.
3. Bij de indiening van de steunaanvraag overlegt de producentenorganisatie, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, aan de minister een overzicht van:
a. het aantal deelnemende tot de producentenorganisatie of haar leden behorende bedrijven per zorgsysteem;
b. de toe- en afname van het aantal deelnemers ten opzichte van het voorgaand jaar;
c. het aantal gecertificeerde deelnemers, en
d. het aantal en percentage gecertificeerde bedrijven ten opzichte van het totaal aantal tot de producentenorganisatie of haar leden behorende bedrijven.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de borging van de productkwaliteit van een nieuw product of concept in de keten zijn subsidiabel, indien het gaat om uitgaven voor:
a. het voor de eerste keer laten certificeren van keurmerken voor nieuwe producten en nieuwe concepten, of
b. het voor de eerste keer laten certificeren van keurmerken op het gebied van duurzaamheid, kwaliteit en voedselveiligheid in de keten.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid voor ICT voorzieningen voor tracking en tracing systemen zijn subsidiabel indien het gaat om ICT voorzieningen ten behoeve van:
a. de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen, of
b. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.
3. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel indien het gaat om:
a. uitgaven voor onderhoudsabonnementen;
b. uitgaven voor de aanschaf van een Global Location Number (GLN), of
c. uitgaven van de producentenorganisatie om aan keurmerken te voldoen.
4. Uitgaven als bedoeld in het tweede lid zijn voor maximaal 50% subsidiabel.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van het strategisch doel marktgericht produceren, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel b, en ter uitvoering van de maatregel, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, onder iii, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan:
a. deel 4, hoofdstuk 3, en
b. deze afdeling.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van intrinsieke producteigenschappen of nieuwe producten zijn subsidiabel indien:
a. het gaat om de aanschaf van:
1° bomen of meerjarig plantmateriaal ten behoeve van nieuwe markten of nieuwe productmarktcombinaties, of
2° kruisbestuivers die nodig zijn voor de aanplant van nieuw in het operationeel programma op te nemen bomen en meerjarige planten, en
b. de producentenorganisatie door middel van contracten of andere schriftelijke bescheiden aantoont dat de bomen of meerjarig plantmateriaal gedurende de looptijd van het project slechts op een vooraf vastgestelde hoeveelheid areaal wordt geproduceerd.
2. De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn gedurende maximaal 4 jaar subsidiabel, te rekenen vanaf het moment van aanvang van de activiteit.
3. Uitgaven voor de aankoop van meerjarig plantmateriaal en bomen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, zijn evenwel slechts subsidiabel indien:
a. er gedurende meerdere jaren van de bomen en planten geoogst wordt, en
b. het gaat om de uitgaven voor de initiële aanplant.
4. De producentenorganisatie overlegt voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, van:
a. het gewas en de rassen van de aangeplante meerjarige planten, bomen of kruisbestuivers;
b. de producenten en productgroep ten behoeve waarvan van de activiteit wordt verricht;
c. de locatie(s) waarop de meerjarige planten, bomen of kruisbestuivers aangeplant zijn, gemarkeerd op een bedrijfskaart;
d. het geteelde areaal per ras, en
e. het aantal planten, bomen of kruisbestuivers per ras.
5. De producentenorganisatie beschikt over de afleverbonnen voor de bomen, het meerjarig plantmateriaal en de kruisbestuivers, bedoeld in het eerste lid, en overlegt deze desgevraagd aan de minister.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het ontsluiten van nieuwe markten zijn subsidiabel, indien het gaat om innovatieve op afzetverbetering gerichte investeringen in:
a. sorteer- en verpakcentra:
b. distributiecentra;
c. verwerkingscentra;
d. fustopslag;
e. dockboards, of
f. sorteer- en verpakkingslijnen.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel indien het gaat om:
a. investeringen ter vervanging van oude centra als bedoeld in het eerste lid;
b. standaard sorteer- en verpakkingslijnen op teeltbedrijven en op bestaande locaties van de producentenorganisatie, en
c. met de sorteerlijn geïntegreerde aanvoerprognosesystemen.
3. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht van de hoeveelheden product waarvan de productstroom gebundeld is met behulp van de investeringen bedoeld in het eerste lid.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het ontsluiten van nieuwe markten zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van het huren van de investeringen bedoeld in artikel 134, eerste lid.
2. De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn subsidiabel in het jaar waarin zij aan de producentenorganisatie zijn gefactureerd.
3. In het geval de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, betrekking hebben op twee uitvoeringsjaren van het operationeel programma, zijn deze uitgaven, in afwijking van artikel 289a, eerste lid, subsidiabel in het jaar waarin zij aan de producentenorganisatie zijn gefactureerd.
4. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, een huurcontract.
5. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht van de hoeveelheden product waarvan de productstroom gebundeld is met behulp van huur.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van het vergroten van de afzetwaarde van producten door middel van het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces zijn subsidiabel, indien het gaat om:
a. één volledige investering in fertigatie in het kader van precisiebemestingtechnieken die bestemd is voor besparing en het gereguleerd doseren van water en meststoffen aan gewassen in vollegrondsfruitteelt;
b. de besparing op het meststoffenverbruik door de producentenorganisatie is aangetoond, en
c. de investering niet leidt tot een hoger watergebruik.
2. Onder een investering in fertigatie als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:
a. een waterafgiftesysteem op het perceel, waaronder de waterpomp, verdeelleidingen en druppelleidingen die niet uitsluitend worden gebruikt voor het geven van water;
b. een regeleenheid;
c. vochtmeetapparatuur;
d. apparatuur voor het bepalen van het mineralengehalte en pH, of
e. voorzieningen voor dosering en menging van meststoffen.
3. Druppelleidingen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, zijn uitsluitend subsidiabel bij initiële investeringen.
4. Investeringen in een waterafgiftesysteem als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, zijn niet subsidiabel indien het investeringen betreft in:
a. fertigatie in teeltsystemen los van de grond;
b. aanleg van een waterbron, of
c. afvoerleidingen naar het te fertigeren perceel.
5. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van het operationeel programma aan de minister, met gebruik van een door de minister beschikbaar gesteld middel, per lid een projectplan met projectbegroting, voorzien van bijbehorende offertes.
1. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, voor de investering, bedoeld in artikel 136, een opgave van de gerealiseerde besparing op het meststoffenverbruik en waterverbruik.
2. De berekening van de gerealiseerde besparing op het meststoffenverbruik, gemeten in kilogrammen, als gevolg van een investering als bedoeld in artikel 136, vindt plaats op basis van een vergelijking tussen:
a. het mineralenverbruik, volgens de mineralenregistratie, van het jaar voorafgaand aan het jaar van inbedrijfstelling van de investering, en
b. het mineralenverbruik, volgens de mineralenregistratie, gedurende het jaar:
1° van ingebruikname van de investering, of
2° volgend op het jaar van ingebruikname, in geval van inbedrijfstelling tijdens het teeltseizoen.
3. Het vaststellen van veranderingen in het waterverbruik en meststoffenverbruik, gemeten in m3, als gevolg van een investering als bedoeld in artikel 136, eerste lid, vindt plaats op basis van een vergelijking tussen:
a. het waterverbruik en meststoffenverbruik van het jaar voorafgaand aan het jaar van inbedrijfstelling van de investering, en
b. het waterverbruik en meststoffenverbruik gedurende het jaar:
1° ingebruikname van de investering, of
2° volgend op het jaar van ingebruikname, in geval van inbedrijfstelling tijdens het teeltseizoen.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van het vergroten van de afzetwaarde van producten door middel van het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces zijn subsidiabel indien:
a. het gaat om investeringen om de kwaliteit van water bij substraatteelt bij de bron te verbeteren en de emissie van vervuild recirculatiewater te voorkomen;
b. de verbetering van de waterkwaliteit door de producentenorganisatie is aangetoond, en
c. de investeringen niet leiden tot een hoger waterverbruik.
2. Een producentenorganisatie die uitgaven voor investeringen als bedoeld in het eerste lid in haar operationeel programma opneemt, voegt aan het plan, bedoeld in artikel 47, een technische specificatie van de leverancier van het systeem of een erkende deskundige toe ten behoeve van de onderbouwing van de te bereiken verbetering van de waterkwaliteit.
3. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid voor afdekzeilen van bassins en silo’s voor wateropslag ter voorkoming van algengroei zijn niet subsidiabel.
1. De producentenorganisatie overlegt aan de minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, voor de investeringen, bedoeld in artikel 138, uiterlijk bij de indiening van de steunaanvraag per investering:
a. een opgave van de verbetering van de waterkwaliteit, of
b. de gerealiseerde waterbesparing.
2. De opgave, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt plaats aan de hand van berekeningen en metingen op basis van een vergelijking tussen het moment voor de ingebruikname van de investering en het moment één jaar na ingebruikname van de investering.
3. In geval van omgekeerde osmose als bedoeld in artikel 138, eerste lid, onderdeel a, overlegt de producentenorganisatie aan de minister bij de indiening van de steunaanvraag een opgave van de reductie van natrium en chloor in mmol/l of mg/l, op basis van een vergelijking tussen metingen uitgevoerd voor ingebruikname van de investering en één jaar na ingebruikname van de investering.
4. Het vaststellen van veranderingen in het waterverbruik, gemeten in m³, als gevolg van een investering als bedoeld in artikel 138, eerste lid, vindt plaats op basis van een vergelijking tussen:
a. het waterverbruik van het jaar voorafgaand aan het jaar van inbedrijfstelling van de investering, en
b. het waterverbruik gedurende het jaar:
1° ingebruikname van de investering, of
2° volgend op het jaar van ingebruikname, in geval van inbedrijfstelling tijdens het teeltseizoen.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van marktonderzoek en marktontwikkeling zijn subsidiabel indien het gaat om:
a. consumentenonderzoek en aankoop van paneldata;
b. het testen van een product waarvoor de producentenorganisatie erkend is door een panel;
c. onderzoek naar het onderhouden van schap of retail positionering;
d. productmarktanalyses;
e. marktonderzoek, en
f. het doen van marktonderzoek door middel van pop-up stores.
2. De in het eerste lid bedoelde uitgaven zijn gedurende maximaal 4 jaar subsidiabel, te rekenen vanaf het moment van aanvang van de uitgavenpost.
3. Onderzoeken als bedoeld in het eerste lid naar verwerkte producten zijn slechts subsidiabel indien dit onderzoek betrekking heeft op producten die bestemd zijn voor de food-markt.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van intrinsieke producteigenschappen of nieuwe producten zijn subsidiabel wanneer het gaat om licenties voor het recht op het gebruik van zaden en plantgoed ten behoeve van nieuwe rassen indien de producentenorganisatie door middel van contracten of andere schriftelijke bescheiden aantoont dat het ras gedurende de looptijd van het project slechts op een vooraf vastgestelde hoeveelheid areaal wordt geproduceerd.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid voor een volledige overname van een licentie en de kosten van aankoop van het zaad en het plantgoed zijn niet subsidiabel.
3. De in het eerste lid bedoelde uitgaven zijn gedurende maximaal 4 jaar subsidiabel, te rekenen vanaf het moment van aanvang van de uitgavenpost.
4. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar middel, van:
a. het gewas en de geteelde rassen;
b. de producenten waarbij en de productgroep waarvoor de activiteit wordt verricht
c. de locatie(s) waarop de planten geteeld zijn, gemarkeerd op een bedrijfskaart;
d. het geteelde areaal per ras, en
e. het aantal planten per ras.
5. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van de steunaanvraag voor het laatste uitvoeringsjaar van het operationeel programma aan de minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, het resultaat van de evaluatie waaruit blijkt hoe de producentenorganisatie zich in de markt met het betreffende ras heeft onderscheiden.
6. De producentenorganisatie beschikt over de afleverbonnen voor de zaden en het plantgoed, bedoeld in het eerste lid en overlegt deze desgevraagd aan de minister.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van intrinsieke producteigenschappen of nieuwe producten zijn subsidiabel wanneer het gaat om rassenproeven op intrinsieke producteigenschappen.
2. Rassenproeven, bedoeld in het eerste lid, zijn slechts subsidiabel indien de producten van de geteste rassen bedoeld zijn voor menselijke consumptie.
3. De in het eerste lid bedoelde uitgaven zijn gedurende maximaal 4 jaar subsidiabel, te rekenen vanaf het moment van aanvang van de uitgavenpost.
4. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister:
a. het contract en de gedetailleerde factuur voor de uitvoering van de rassenproeven, bedoeld in het eerste lid, en
b. een overzicht van de producenten waar de activiteit wordt verricht.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van concepten rondom verse producten zijn subsidiabel indien het gaat om:
a. conceptontwikkeling op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en gemak, of
b. ontwikkeling van nieuwe verpakkingen voor het verse product.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste, onderdeel b, zijn slechts subsidiabel indien deze rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud.
3. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister:
a. een overzicht van de producenten waar de activiteiten worden verricht, en
b. een gedetailleerde factuur.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van concepten rondom bewerkte en verwerkte producten zijn subsidiabel indien het gaat om:
a. conceptontwikkeling van bewerkte en verwerkte producten op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en gemak;
b. ontwikkeling van nieuwe verpakkingen ten behoeve van verwerkte en bewerkte producten;
c. ontwikkeling van nieuwe verwerkte producten ten behoeve van de foodmarkt, en
d. ontwikkeling van ondersteunende voedingsproducten en niet voedingsproducten ten behoeve van bewerkte en verwerkte producten.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, zijn slechts subsidiabel indien het verwerkte product dat de producentenorganisatie met behulp van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, produceert:
a. direct, zonder verdere verwerking, door consumenten kan worden geconsumeerd.
b. niet wordt verwerkt in ingrediënten ten behoeve van de voedselindustrie.
3. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, zijn slechts subsidiabel indien deze rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud van groente- en fruit producten.
4. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister:
a. een overzicht van het aantal producenten ten behoeve van de betreffende productgroep waarvoor de activiteiten worden verricht, en
b. een gedetailleerde factuur.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van generieke afzetbevordering zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:
a. generieke promotie op consumentenbeurzen;
b. generieke promotie tijdens publieksevenementen;
c. generieke promotie in het kader van duurzaam telen;
d. generieke promotie gericht op doelgroepen;
e. sectorpromotie en PR-campagnes;
f. collectieve acties voor GMO producten door meerdere producentenorganisaties, en
g. websites en sociale media, voor zover het gaat om:
1° het voor de eerste maal registreren van domeinnamen;
2° het bouwen van nieuwe websites, of
3° het uitbouwen van bestaande websites met aantoonbaar nieuwe elementen.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel als het gaat om:
a. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;
b. activiteiten op het gebied van gezamenlijke verkoopbevordering waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;
c. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;
d. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web, het updaten van bestaande websites, personeelskosten ten behoeve van berichtgeving in het kader van social media, en
e. uitgaven voor sponsoring.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeven van marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen van de producentenorganisatie en hun dochterondernemingen, die wordt meegenomen in de berekening van de waarde van de afgezette productie op grond van artikel 50, negende lid, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:
a. promotie van merken of handelsnamen op consumentenbeurzen;
b. promotie van merken of handelsnamen op publieksevenementen;
c. promotie van merken of handelsnamen in het kader van duurzaam telen;
d. promotie van merken of handelsnamen gericht op doelgroepen;
e. sectorpromotie en PR-campagnes;
f. websites en sociale media, indien het gaat om:
1° het voor de eerste maal registreren van een domeinnaam;
2° het bouwen van een nieuwe website, en
3° het uitbreiden van een bestaande website met aantoonbaar nieuwe elementen.
g. het opstellen en uitvoeren van plannen voor accountmanagement of categorymanagement, en
h. het laten uitvoeren van onderzoek op het gebied van afzetbeleid, voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel als het gaat om:
a. De aankoop van een licentie;
b. activiteiten ten behoeve van een merk waarvan de licentie gehuurd of geleased is;
c. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;
d. uitgaven voor gezamenlijke verkoopbevordering, waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;
e. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;
f. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web, het updaten van bestaande websites, personeelskosten ten behoeve van berichtgeving in het kader van social media;
g. uitgaven voor sponsoring, en
h. PR-activiteiten richting potentiële leden van een producentenorganisatie.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor reclameactiviteiten en reclameartikelen voor producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend, zijn subsidiabel als het gaat om uitgaven voor:
a. advertenties in magazines of kranten;
b. promotie in een blad of magazine van supermarkten, indien:
1° in het blad of magazine duidelijk vermeld is dat de producentenorganisatie de afzender is, en
2° er geen logo of verwijzing naar de supermarkt in de advertentie is opgenomen.
c. ontwikkelingskosten van de lay-out en extra kosten van reclamedrukwerk op verpakkingen of etiketten, steekkaarten of wikkels voor zover gebruikt bij tijdelijke acties;
d. toonbankdisplays, flyers of folders, gadgets, belettering, aangekochte producten voor standaankleding;
e. billboards, radioreclame, tv-reclame, banners op websites;
f. uitdelen van producten ter waarde van de marktprijs van het uit te delen product, indien deze actie aantoonbaar minimaal vier weken voor de uitvoering van de actie gepland is en niet bedoeld is als interventiemaatregel;
g. kookdemonstraties;
h. bedrijfsrondleidingen bij een producentenorganisatie of lid van de producentenorganisatie, een open dag, opening of jubileum, of
i. deelname aan beurzen, indien deze beurzen gericht zijn op afnemers van de producentenorganisatie, met uitzondering van verstrekte consumpties.
2. Ter onderbouwing van de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, overlegt de producentenorganisatie aan de minister bij de indiening van de steunaanvraag een uitnodigingslijst.
3. Reclameacties en reclameartikelen waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van activiteiten gericht op het bepalen van een marktstrategie zijn subsidiabel indien het gaat om:
a. het laten uitvoeren van onderzoek op het gebied van afzetbeleid voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie;
b. het jaarlijks aanpassen of opstellen van marketingplannen of accountplannen, of
c. relatiebeheer in het kader van contact met afnemers.
2. Onder marktstrategie als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan samenwerking in de keten, reclame, innovatie en planning van het productaanbod.
3. Onder personeel en externe diensten als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:
a. categoriemanagers;
b. accountmanagers;
c. productmanagers;
d. marketingpersoneel;
e. marketingmanagers, of
f. marktonderzoekers.
4. De activiteiten van het personeel en externe diensten, bedoeld in het derde lid, hebben in ieder geval betrekking op het:
a. samenstellen van een innovatief, concurrerend en formulegericht assortiment per productgroep;
b. behouden van klanten of nieuwe klanten werven door acquisitieactiviteiten;
c. bepalen van de ontwikkeling, de productie, de marketing en het in de markt zetten van een product en het analyseren van de resultaten met het oog op de commerciële lange termijn doelen;
d. bepalen van de marktstrategie door middel van marketingplannen en het ervoor zorgen dat deze strategie wordt geïmplementeerd en nageleefd;
e. onderzoek naar alle factoren op alle verschillende (potentiële) markten die de vraag naar een product beïnvloeden, onder meer wat betreft trends, klanttevredenheid, de onderliggende behoeften van klanten en het imago van de sector.
5. Activiteiten van het personeel en van externe diensten op het gebied van het verkopen van producten op welke manier dan ook, het opnemen van bestellingen, het leveren en de allocatie van het product, het maken van prijsafspraken ten aanzien van producten van niet-leden of waarvoor de producentenorganisatie niet is erkend, zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeel en externe diensten voor nieuwbouw van sorteercentra en verpakcentra, distributiecentra, verwerkingscentra, fustopslag, dockboards en op afzetverbetering gerichte sorteer- en verpakkingslijnen, bedoeld in artikel 134, eerste lid, ten behoeve van de bundeling van productstromen zijn subsidiabel indien het gaat om:
a. de kosten van bouwkundig advies;
b. de kosten van bouwbegeleiding;
c. de kosten van projectmanagement;
d. de kosten van onafhankelijk toezicht op uitvoering van een project;
e. de kosten van haalbaarheidsstudies;
f. juridische en administratiekosten,
g. reis- en verblijfkosten.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid waarvan het fiscaal en bedrijfseconomisch gebruikelijk is dat deze worden geactiveerd in het investeringsbedrag zijn niet subsidiabel.
3. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, zijn niet subsidiabel indien het gaat om reis- en verblijfkosten voor het personeel van de producentenorganisatie of haar leden.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van het doel versterking afzetstructuur, bedoeld in artikel 43, tweede lid, en ter uitvoering van de maatregel, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, onder i, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan:
a. deel 4, hoofdstuk 2, en
b. deze afdeling.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor de aanschaf van systemen voor aanvoerprognoses en areaalenquêtes zijn subsidiabel indien het gaat om systemen bij de producentenorganisatie en haar leden die met elkaar kunnen communiceren.
2. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen, bedoeld in het eerste lid, en het aantal aansluitingen van haar leden op deze systemen.
1. Uitgaven van producentenorganisaties ten behoeve van voorraadbeheer en distributie zijn subsidiabel indien het gaat om het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning en voor zover zij tot doel hebben:
a. kwaliteitsverbetering van het proces;
b. tracking and tracing van producten;
c. koppeling van vraag aan aanbod, en
d. efficiencyverbetering.
2. De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn vanaf de aanvang van de activiteiten gedurende maximaal 4 jaar subsidiabel.
3. Onder de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, vallen kosten voor de interface van ICT systemen voor logistieke planning, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:
a. een aanvoerregistratiesysteem;
b. een verkoopsysteem;
c. het verladingssysteem;
d. een orderregistratiesysteem, of
e. een facturatiesysteem.
4. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het systeem voor logistieke planning van de producentenorganisatie.
5. De volgende uitgaven zijn voor maximaal 50% subsidiabel:
a. uitgaven voor scanner, touchscreens, tags, punnets en RIFD, en
b. uitgaven voor hardware of software van het in het eerste lid bedoelde systeem, indien de producentenorganisatie aan de minister op basis van een offerte niet kan aantonen dat deze hardware of software uitsluitend bestemd is voor de functionaliteiten, genoemd in het eerste lid.
6. Uitgaven voor het verder uitrollen van ICT systemen voor logistieke planning zijn niet subsidiabel.
7. Bij de indiening van het operationeel programma wordt een onderbouwd plan overlegd met daarin:
a. een gedetailleerde beschrijving van het project;
b. een begroting van de investeringskosten;
c. een definiëring van de onderdelen van de investeringskosten;
d. een verdeling van de subsidiabele en niet-subsidiabele kosten met bijbehorende begrote bedragen, en
e. een gedetailleerde beschrijving van de functionaliteit van de verschillende onderdelen door de leverancier.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor koeling van producten ten behoeve van lange bewaring zijn subsidiabel, indien het gaat om:
a. koelhuizen,
b. koelcellen,
c. koelinstallaties en
d. vriescellen.
2. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht van de gekoelde hoeveelheden product, met uitsplitsing naar gewas en type klant.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in conditioneringssystemen ten behoeve van lange bewaring van producten zijn subsidiabel.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel indien het gaat om:
a. installaties of apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen, en
b. droogsystemen voor de aanzuiging van buitenlucht ten behoeve van knoflook.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor het huren van koelsystemen als bedoeld in artikel 153, eerste lid, of conditioneringssystemen als bedoel in artikel 154, eerste lid, zijn subsidiabel.
2. De in het eerste lid bedoelde uitgaven zijn subsidiabel in het jaar waarin zij aan de producentenorganisatie gefactureerd zijn.
3. In het geval de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, betrekking hebben op twee uitvoeringsjaren van het operationeel programma, zijn deze uitgaven, in afwijking van 289a, eerste lid, subsidiabel in het jaar waarin zij aan de producentenorganisatie zijn gefactureerd.
4. Ter uitvoering van artikel 60, eerste lid, en bijlage IX van verordening 543/2011 overlegt de producentenorganisatie jaarlijks bij het indienen van de steunaanvraag aan de minister een bewijs van de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, bestaande uit:
a. een huurcontract; en
b. een registratie van de in- en uitslag.
5. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht van de gekoelde of geconditioneerde hoeveelheden product, met uitsplitsing naar gewas en type klant.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor de aanpassingen in systemen en interfaces van de producentenorganisatie en haar leden die noodzakelijk zijn voor de aanschaf van systemen voor aanvoerprognose en areaalenquêtes zijn subsidiabel indien de systemen voor aanvoerprognose en areaalenquêtes van de producentenorganisatie en haar leden met elkaar kunnen communiceren.
2. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen, bedoeld in het eerste lid, en het aantal aansluitingen van haar leden op deze systemen.
Uitgaven voor jaarlijkse licenties voor aanvoermodules voor systemen voor aanvoerprognoses en areaalenquêtes als bedoeld in artikel 152 zijn voor maximaal 50% subsidiabel.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van voorraadbeheer en distributie, het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning als bedoeld in artikel 152, eerste lid, zijn subsidiabel.
2. Bij de indiening van het operationeel programma overlegt de producentenorganisatie aan de minister:
a. een begroting van het aantal uren per taak of functie, en
b. een omschrijving van de taken en functies.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van het doel versterking afzetstructuur, bedoeld in artikel 43, tweede lid, en ter uitvoering van de maatregel, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, onder iii, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan:
a. deel 4, hoofdstuk 3, en
b. deze afdeling.
1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel indien het systeem tot doel heeft:
a. kwaliteitsverbetering van het proces;
b. koppeling van vraag aan aanbod, of
c. efficiencyverbetering.
2. De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn gedurende maximaal 4 jaar subsidiabel, te rekenen vanaf de aanvang van de activiteit.
3. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen, bedoeld in het eerste lid, en het aantal aansluitingen van haar klanten op deze systemen.
1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor customer relationship management zijn subsidiabel.
2. De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn vanaf de aanvang van de activiteiten gedurende maximaal 4 jaar subsidiabel.
3. Onder de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, vallen kosten voor de interface van de ICT systemen voor customer relationship management, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:
a. een aanvoerregistratiesysteem;
b. een verkoopsysteem;
c. het verladingssysteem;
d. een orderregistratiesysteem, of
e. een facturatiesysteem.
4. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.
5. Uitgaven voor het verder uitrollen van ICT systemen voor customer relationship management zijn niet subsidiabel.
6. In geval van de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, wordt door de producentenorganisatie aan de minister bij de indiening van het operationeel programma een onderbouwd plan overlegd met daarin:
a. een gedetailleerde beschrijving van het project;
b. een begroting van de investeringskosten;
c. een definiëring van de onderdelen van de investeringskosten;
d. een verdeling van de subsidiabele en niet-subsidiabele kosten met bijbehorende begrote bedragen, en
e. een gedetailleerde beschrijving van de functionaliteit van de verschillende onderdelen door de leverancier.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de bundeling van productstromen zijn subsidiabel, indien het gaat om innovatieve op afzetverbetering gerichte investeringen in:
a. sorteer- en verpakcentra:
b. distributiecentra;
c. verwerkingscentra;
d. fustopslag;
e. dockboards, of
f. sorteer- en verpakkingslijnen.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel indien het gaat om:
a. investeringen ter vervanging van oude centra als bedoeld in het eerste lid;
b. standaard sorteer- en verpakkingslijnen op teeltbedrijven en op bestaande locaties van de producentenorganisatie;
c. met de sorteerlijn geïntegreerde aanvoerprognosesystemen;
3. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister een overzicht van de hoeveelheden product waarvan de productstroom gebundeld is met behulp van de investeringen bedoeld in het eerste lid.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de bundeling van productstromen zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van het huren van de investeringen bedoeld in artikel 162, eerste lid.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel indien het gaat om de uitgaven bedoeld in artikel 162, tweede lid.
3. De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn subsidiabel in het jaar waarin zij aan de producentenorganisatie zijn gefactureerd.
4. In het geval de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, betrekking hebben op twee uitvoeringsjaren van het operationeel programma, zijn deze uitgaven, in afwijking van artikel 289a, eerste lid, subsidiabel in het jaar waarin zij aan de producentenorganisatie zijn gefactureerd.
5. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, een huurcontract.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie in vollegrondsteelt zijn subsidiabel indien:
a. het gaat om investeringen in gecombineerde oogst- sorteer- en verpakkingssystemen, waaronder apparatuur, bestemd voor het reinigen, sorteren, wegen of verpakken van de in de grond geteelde gewassen, en
b. de investeringen gebruikt worden in het veld direct na de oogstfase.
2. In geval van een geïntegreerd systeem met een oogstmachine zijn de meerkosten van de toegevoegde functies ten opzichte van een vergelijkbare oogstmachine zonder extra functies als uitgaven als bedoeld in het eerste lid, subsidiabel.
3. Indien de in het eerste lid bedoelde uitgaven een mobiel pakstation betreffen, zijn maximaal twee in het pakstation geïntegreerde wagens subsidiabel.
4. Investeringen in aparte oogstsystemen en tractoren zijn niet subsidiabel.
Uitgaven van producentenorganisaties voor de van ICT systemen voor markt en afzet, bedoeld in artikel 160, eerste lid, zijn subsidiabel indien het gaat om de kosten van de benodigde aanpassingen van het systeem en de interface, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:
a. een aanvoerregistratiesysteem;
b. een verkoopsysteem;
c. een verladingssysteem;
d. een orderregistratiesysteem, of
e. een facturatiesyteem
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor customer relationship management systemen als bedoeld in artikel 161, eerste lid, zijn subsidiabel.
2. Bij de indiening van het operationeel programma overlegt de producentenorganisatie aan de minister:
a. een begroting van het aantal uren per taak of functie, en
b. een omschrijving van de taken en functies.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeel en externe diensten voor nieuwbouw van sorteercentra en verpakcentra, distributiecentra, verwerkingscentra, fustopslag, dockboards en innovatieve op afzetverbetering gerichte sorteer- en verpakkingslijnen, bedoeld in artikel 162, eerste lid, ten behoeve van het ontsluiten van nieuwe markten zijn subsidiabel indien het gaat om:
a. de kosten van bouwkundig advies;
b. de kosten van bouwbegeleiding;
c. de kosten van projectmanagement;
d. de kosten van onafhankelijk toezicht op uitvoering van een project;
e. de kosten van haalbaarheidsstudies;
f. juridische en administratiekosten,
g. reis- en verblijfkosten.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid waarvan het fiscaal en bedrijfseconomisch gebruikelijk is dat deze worden geactiveerd in het investeringsbedrag zijn niet subsidiabel.
3. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, zijn niet subsidiabel indien het gaat om reis- en verblijfkosten voor het personeel van de producentenorganisatie of haar leden.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van het doel versterking afzetstructuur, bedoeld in artikel 43, tweede lid, en ter uitvoering van de maatregel, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, onder iv, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan:
a. deel 4, hoofdstuk 3, en
b. deze afdeling.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten voor:
a. onderzoek naar activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van:
1° afzet;
2° logistiek;
3° kwaliteit;
4° milieubescherming, en
5° teelttechnisch onderzoek.
b. experimentele productie.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van het doel versterking afzetstructuur, bedoeld in artikel 43, tweede lid, en ter uitvoering van de maatregel, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, onder v, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan:
a. deel 4, hoofdstuk 3, en
b. deze afdeling.
1. Bij de indiening van het operationeel programma verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten als bedoeld in deze afdeling aan de minister een beschrijving van:
a. onderwerp(en) en leerdoel(en) van de bijeenkomst;
b. het programma met een specificatie van de onderdelen en gehanteerde werkvormen;
c. aantal bijeenkomsten met vermelding van de data en de duur per bijeenkomst, en
d. de kosten van de bijeenkomst.
2. Bij de indiening van de steunaanvraag verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten als bedoeld in deze afdeling aan de minister:
a. een deelnemerslijst, en
b. een aanwezigheidsregistratie per bijeenkomst per deelnemer voorzien van een handtekening van de deelnemer.
3. Uitsluitend leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie, waaronder medewerkers van dochterondernemingen en kleindochterondernemingen van de producentenorganisatie, kunnen deelnemen aan educatieve bijeenkomsten als bedoeld in deze afdeling.
4. In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten als bedoeld in deze afdeling zijn uitsluitend de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van de personen, bedoeld in het derde lid, subsidiabel.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van opleidingen voor personeel voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van:
a. afzet;
b. logistiek;
c. kwaliteit;
d. milieubescherming, en
e. teelttechniek.
2. Uitgaven voor opleiding en advies ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden zijn niet subsidiabel.
1. Uitgaven voor activiteiten ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering richting de markt zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van inhuur van externe deskundigen voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van:
a. afzet;
b. logistiek;
c. kwaliteit;
d. milieubescherming, en
e. teelttechniek.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, zijn voor maximaal 50% subsidiabel.
1. Bij de uitgaven voor advies en begeleiding ten behoeve van de teelttechniek, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel e, stellen voorlichters jaarlijks per deelnemend lid van de producentenorganisatie, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, evaluatierapporten op.
2. De evaluatierapporten, bedoeld in het eerste lid, bevatten:
a. een samenvatting van de concreet gegeven adviezen;
b. de beoogde effecten, en
c. de resultaten met betrekking tot de onderdelen kwaliteitsverbetering en milieureducties op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen, mineralen en energie.
3. Bij de indiening van de steunaanvraag zendt de producentenorganisatie op verzoek van de minister een selectie van de evaluatierapporten.
4. De evaluatierapporten van elk deelnemend lid zijn opgenomen in de administratie van de producentenorganisatie.
Bij de indiening van de steunaanvraag verstrekt de producentenorganisatie in geval van de uitgaven voor advies en begeleiding ten behoeve van de teelttechniek, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel e, per lid per gewas, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de minister:
a. de naam en het aanvoernummer of lidnummer;
b. de naam van de voorlichter;
c. het soort gewas;
d. het areaal;
e. conform de overeenkomst tussen producentenorganisatie en voorlichter:
1° het aantal bezoeken;
2° de gemiddelde duur per bezoek in uren, en
3° het totaalbedrag per lid;
f. het extra aantal bezoeken;
g. het totaalbedrag van de extra in rekening gebrachte kosten;
h. het subsidiabele percentage.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor advies en begeleiding ten behoeve van de teelt in geval van biologische productie zijn subsidiabel indien:
a. het gaat om:
1° biologische teelt;
2° bodemvruchtbaarheid;
3° biologische bemesting;
4° compostering;
5° vruchtwisseling;
6° rassenkeuze;
7° biologische bestrijding en biologisch evenwicht, of
8° biologische teelttechniek;
b. voldaan is aan de bepalingen opgenomen in verordening 834/2007, en verordening 889/2008, en
c. deelnemende leden van de producentenorganisatie beschikken over een geldig Skal certificaat of een bevestiging van Stichting Skal dat het bedrijf van het lid in omschakeling is naar biologische productie.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor advies en begeleiding ten behoeve van de teelt in het geval van geïntegreerde plaagbestrijding zijn subsidiabel als het gaat om:
a. biologische of geïntegreerde bestrijding;
b. geleide bestrijding;
c. het voorkomen van ziekten en plagen met inbegrip van gewas-, water- of bodemanalyses gericht op het vaststellen van ziekten en plagen.
2. Bij de indiening van de steunaanvraag verstrekt de producentenorganisatie in geval van de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, per soort analyse, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de minister:
a. de soort en naam van de analyse;
b. de naam van de leverancier;
c. het aantal deelnemende telers;
d. het aantal van de analyses;
e. een tarief voor de analyse, en
f. het totaalbedrag per analyse.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor algemeen advies en begeleiding ten behoeve van de teelt in het geval van geïntegreerde productie die mede het kwaliteit en milieu betreffen zijn voor 50% subsidiabel indien het onder meer gaat om:
a. gewasbeoordeling;
b. gewasbescherming;
c. watermanagement;
d. bemesting en reduceren mineralengebruik;
e. klimaataansturing, of
f. energiereductie.
2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid die betrekking hebben op de begeleiding van het trekken van witlofpennen zijn niet subsidiabel.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van het doel versterking afzetstructuur, bedoeld in artikel 43, tweede lid, en ter uitvoering van de maatregel, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, onder vi, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan:
a. deel 4, hoofdstuk 3, en
b. deze afdeling.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
een crisis veroorzaakt door een aanwijsbaar incident dat een belangrijke invloed heeft op de prijsvorming gedurende een kortere periode en
een crisis met een langdurige periode van lage prijzen, die onder de kostprijs liggen.
1. In geval van een structurele crisis zijn de uitgaven, bedoeld in deze afdeling, uitsluitend subsidiabel als de acties het effect op korte en lange termijn kunnen sorteren.
2. In geval van een incidentele crisis zijn de uitgaven, bedoeld in deze afdeling, uitsluitend subsidiabel als het effect van de acties gericht is op het oplossen van de crisis op korte termijn.
3. De minister stelt vast in welke gevallen sprake is van een crisis als bedoeld in het eerste en tweede lid en wat de aard van deze crisis is.
4. Voor het jaar 2017 verkeert in structurele crisis de afzet van de producten:
a. glasgroenten;
b. witlof;
c. bloemkool;
d. champignons;
e. appels, en
f. peren.
5. Dit artikel is niet van toepassing op uitgaven voor premies ten behoeve van een oogstverzekering.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten in het kader van afzetbevorderings -en communicatieacties als bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 zijn subsidiabel indien het gaat om:
a. marktonderzoek;
b. marktstudies;
c. introductie van een nieuwe verpakkingswijze;
d. introductie van een merk;
e. promotie, of
f. reclame.
2. Onder de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, worden mede verstaan voorbereidende uitgaven.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor collectieve generieke promotie-uitingen op het gebied van crisis zijn subsidiabel.
2. Bij de indiening van het operationeel programma legt de producentenorganisatie in het kader van de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, een plan inhoudende de concrete invulling van de acties en begroting voor aan de minister.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor het uit de markt nemen van producten als bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel f, van verordening 1308/2013 zijn subsidiabel.
2. Als producten bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel f, van verordening 1308/2013 worden aangewezen:
a. tomaten met GN code 0702 00 00;
b. wortels met GN code 0706 10 00;
c. witte kool en rode kool met GN code 0704 90 10;
d. niet-scherpsmakende pepers (paprika’s) met GN code 0709 60 10;
e. bloemkool en broccoli met GN code 0704 10 00;
f. komkommers met GN code 0707 00 05;
g. augurken met GN code 0707 00 90;
h. champignons agaricus met GN code 0709 51 00;
i. appelen met GN code 0808 10;
j. peren met GN code 0808 30;
k. pruimen met GN-code 0809 40 05, en
l. rood fruit met GN codes 0810 20, 0810 30 en 0810 40;
3. Als certificaat als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van verordening 543/2011 wordt aangemerkt een verklaring van een producentenorganisatie waarin staat dat de uit de markt genomen producten voldoen aan de in artikel 76 van verordening 543/2011 bedoelde handelsnormen of minimumeisen.
4. Als toegestane bestemmingen als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van verordening 543/2011 worden aangewezen:
a. afvoer naar de afvalverwerkende industrie, nadat het product is gedenatureerd;
b. afvoer naar veehouders ten behoeve van vervoedering, nadat het product is gedenatureerd, en
c. gratis uitreiking, als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van verordening 543/2011, aan liefdadigheidsinstellingen of -organisaties als bedoeld in artikel 187, eerste lid.
5. Afvalverwerkers, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, beschikken over een geldige milieuvergunning.
6. Afnemers van producten die op grond van het eerste lid uit de markt genomen zijn mogen geen vergoeding betalen voor het uit de markt genomen product.
1. Een voorafgaande melding, bedoeld in artikel 78, eerste lid, van verordening 543/2011, wordt elektronisch ingediend bij de minister.
2. Een melding als bedoeld in het eerste lid betreft een massa van ten hoogste 30.000 kilogram.
3. Ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde melding maakt de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties gebruik van een middel dat door de minister ter beschikking is gesteld.
4. Indien de melding bedoeld in het eerste lid plaats vindt voor 0:00 uur, vindt de controle, bedoeld in artikel 108, eerste lid, van verordening 543/2011 uiterlijk de derde werkdag plaats.
5. De uit de markt genomen producten worden bij controle in dusdanige verpakking aangeboden dat controle mogelijk is en in elk geval niet in een verpakking met een omvang groter dan 1 kubieke meter en een gewicht van meer dan 300 kg.
6. In afwijking van het vijfde lid worden de producten, bedoeld in artikel 184, tweede lid, onderdelen a, k, en l, in elk geval niet aangeboden in verpakkingen van meer dan 25 kg.
7. Een producentenorganisatie toont aan dat bij het indienen van een melding, als bedoeld in het eerste lid, van het uit de markt nemen ten behoeve van gratis uitreiking, als bedoeld in artikel 184, vierde lid, onderdeel c, de afname door de liefdadigheidsinstelling of -organisatie verzekerd is. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie hiertoe schriftelijke bewijsstukken.
De minister stelt de door de lidstaten vast te stellen maximale steunbedragen, bedoeld in artikel 79, eerste lid, van verordening 543/2011 vast.
1. Als erkende liefdadigheidsinstellingen of -organisaties als bedoeld in artikel 34, vierde lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013 worden aangewezen voedselbanken die op grond van artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn aangemerkt als algemeen nut beogende instelling.
2. Als personen die op grond van de nationale wetgeving recht hebben op overheidsbijstand, met name omdat zij over onvoldoende middelen beschikken om in hun onderhoud te voorzien als bedoeld in artikel 34, vierde lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013 worden aangemerkt:
a. personen die op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand recht hebben op een overheidsuitkering, en
b. andere personen die ten genoegen van de voedselbanken kunnen aantonen niet over voldoende middelen te beschikken om in hun onderhoud te voorzien.
3. Het overnamecertificaat, bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel d, van verordening 543/2011 wordt getekend door:
a. het regionale distributiecentrum, in het geval de uit de markt genomen producten geleverd worden aan een regionale distributiecentrum voor voedselbanken, en
b. de voedselbank, in het geval de uit de markt genomen producten geleverd worden aan de voedselbank die de uit de markt genomen producten daadwerkelijk uitreikt aan de eindontvangers.
4. Indien een voedselbank van haar aanvragers een symbolische bijdrage vraagt voor de voedselpakketten vraagt de voedselbank hiervoor vooraf toestemming aan onze minister en houdt zij hiervoor een financiële boekhouding bij.
5. Indien een voedselbank de op grond van deze regeling ontvangen producten verwerkt of laat verwerken toont de voedselbank aan dat de verwerkte producten volledig ten goede komen aan de personen bedoeld in het tweede lid.
1. Producentenorganisaties sluiten schriftelijke overeenkomsten met afnemers als bedoeld in artikel 184, vierde lid, en transporteurs van uit de markt genomen producten waarin de afnemers en transporteurs worden verplicht:
a. tot naleving van de voorwaarden uit artikel 83 van verordening 543/2011;
b. bij ontvangst van de uit de markt genomen producten de daarbij behorende door de minister ter beschikking gestelde vrachtbrief te ondertekenen;
c. de vrachtbrief, bedoeld in onderdeel b, en de overeenkomst met de producentenorganisatie gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren, en
d. tot vervoer van de uit de markt genomen producten voor bestemmingen als bedoeld in artikel 184, vierde lid, onderdeel a en b, zonder dat verlies uit het vervoermiddel van producten of delen ervan plaatsvindt.
2. In aanvulling op het eerste lid worden ontvangers van uit de markt genomen producten als bedoeld in artikel 184, vierde lid, onderdelen a en b, verplicht om de uit de markt genomen producten in geval van de bestemmingen bedoeld in artikel 184, vierde lid, onderdelen a en b:
a. een niet voor menselijke consumptie geschikte bestemming te geven die:
1° de normale afzet van de betrokken productie niet in de weg staat, en
2° geen negatieve milieu-impact of negatieve fytosanitaire gevolgen heeft als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van verordening 543/2011, en
b. bij ontvangst per vracht te wegen en de weegbrieven gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.
3. Indien voor gratis uitreiking, als bedoeld in artikel 185, vierde lid, onderdeel c, bestemd product door de verwerkende industrie wordt verwerkt toont de afnemer ten genoegen van de minister aan de hand van bewijsstukken aan dat het product niet opnieuw in het commerciële handelscircuit terecht komt.
Uit de bewijsstukken bedoeld in artikel 81, tweede lid, van verordening 543/2011 blijkt:
a. vanaf welk adres de uit de markt genomen producten bestemd voor gratis uitreiking vervoerd zijn;
b. het adres waar de uit de markt genomen goederen bestemd voor gratis uitreiking zijn afgeleverd aan een voedselbank als bedoeld in artikel 187, eerste lid, en
c. het aantal afgelegde kilometers.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor het groen oogsten en niet oogsten van producten als bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel g, van verordening 1308/2013 zijn subsidiabel.
2. Als producten bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel g, van verordening 1308/2013 worden aangewezen:
a. tomaten met GN code 0702 00 00;
b. wortels met GN code 0706 10 00;
c. witte kool en rode kool met GN code 0704 90 10;
d. niet-scherpsmakende pepers (paprika’s) met GN code 0709 60 10;
e. bloemkool en broccoli met GN code 0704 10 00;
f. komkommers met GN code 0707 00 05;
g. augurken met GN code 0707 00 90;
h. champignons Agaricus met GN code 0709 51 00;
i. appelen met GN code 0808 10;
j. peren met GN code 0808 30;
k. pruimen met GN-code 0809 40 05, en
l. rood fruit met GN codes 0810 20, 0810 30 en 0810 40.
3. Uitgaven voor het groen oogsten en niet oogsten van percelen beplant met appelbomen of perenbomen die zijn aangeplant na 1 oktober 2015 zijn niet subsidiabel.
De minister stelt de voor groen oogsten en niet oogsten te betalen vergoedingen, vast op grond van artikel 85, vierde lid, onderdeel b, van verordening 543/2011.
1. Een voorafgaande melding als bedoeld in artikel 85, tweede lid, van verordening 543/2011, wordt elektronisch ingediend bij de minister.
2. In de melding wordt het door de minister toegekende registratienummer van het toepasselijke perceel of de registratienummers van de toepasselijke percelen, zoals vermeld op het formulier, bedoeld in de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave zoals die geldt op het moment waarop de melding wordt gedaan, opgegeven.
3. Ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde melding maakt de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties gebruik van een door de minister beschikking gesteld middel.
4. Indien de melding plaatsvindt voor 0:00 uur, vindt de controle, bedoeld in artikel 108, eerste lid, van verordening 543/2011 uiterlijk de derde werkdag plaats;
Voor producten waarvan de normale oogst reeds begonnen is maar die een langere oogstperiode dan een maand hebben wordt de resterende oogstcapaciteit door de producentenorganisatie ten genoegen van de minister bepaald aan de hand van:
a. afleverbonnen van de planten;
b. de normale productiecyclus van een gewas, en
c. de oorspronkelijk geplande ruimdatum.
1. De producentenorganisatie voert het vernietigde gewas, indien van toepassing, of het groen geoogste product af.
2. Als toegestane bestemmingen voor de in het eerste lid bedoelde afvoer worden aangewezen:
a. afvalverwerkers, en
b. veehouders ten behoeve van vervoedering.
3. Afvalverwerkers bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, beschikken over een geldige milieuvergunning.
4. Producentenorganisaties sluiten schriftelijke overeenkomsten met afnemers als bedoeld in het tweede lid en transporteurs van de in het eerste lid bedoelde gewassen en producten waarin de afnemers en transporteurs worden verplicht:
a. tot naleving van de voorwaarden uit artikel 83, tweede lid, van verordening 543/2011;
b. bij ontvangst van de in het eerste lid bedoelde gewassen en producten de daarbij behorende door de minister ter beschikking gestelde vrachtbrief te ondertekenen, en
c. de vrachtbrief, bedoeld in onderdeel b, en de overeenkomst met de producentenorganisatie gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.
5. In aanvulling op het vierde lid worden ontvangers van de gewassen en producten bedoeld in het eerste lid verplicht om deze gewassen en producten:
a. een niet voor menselijke consumptie geschikte bestemming te geven die:
1° de normale afzet van de betrokken productie niet in de weg staat, en
2° geen negatieve milieu-impact of negatieve fytosanitaire gevolgen heeft als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van verordening 543/2011, en
b. bij ontvangst per vracht te wegen en de weegbrieven gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.
1. Uitgaven voor premies ten behoeve van een oogstverzekering als bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel h, van verordening 1308/2013 en de artikelen 88 en 89 van verordening 543/2011 zijn tot en met 31 december 2017 subsidiabel indien:
a. de uitgaven betrekking hebben op het deel van de polis dat betrekking heeft op gewasschade als gevolg van weersomstandigheden of klimatologische omstandigheden;
b. de producentenorganisatie deze activiteit heeft opengesteld voor al haar leden, en
c. de producentenorganisatie een benchmark heeft uitgevoerd.
2. De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn uitsluitend subsidiabel indien zij daadwerkelijk betaald zijn, met uitzondering van assurantiebelasting en polis- of andere soortgelijke kosten onder aftrek van kortingen en retributies op pro rato basis van de betaalde premies.
3. Indien de oogstverzekering, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend dekking biedt tegen ongunstige weersomstandigheden vindt artikel 34, derde lid, van verordening 1308/2013 geen toepassing.
4. Bij de indiening van de steunaanvraag wordt door de producentenorganisatie aan de minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, in geval van de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, een lijst van de deelnemers overlegd onder vermelding van:
a. de naam, adres en woonplaats gegevens;
b. het soort gewas(sen);
c. het areaal;
d. de omschrijving van de verzekering;
e. het polisnummer;
f. de naam van de verzekeraar;
g. het bedrag van de verzekeringspremie;
h. het bedrag van het niet-subsidiabel deel en gedeclareerd bedrag;
i. de totale waarde van het verzekerde risico;
j. het percentage van de betaalde premie ten opzichte van het verzekerd bedrag, en
k. het percentage van het subsidiabel deel ten opzichte van het verzekerd bedrag.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van het doel versterking afzetstructuur, bedoeld in artikel 43, tweede lid, en ter uitvoering van de maatregel, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel g, onder viii, van verordening 543/2011, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan:
a. deel 4, hoofdstuk 3, en
b. deze afdeling.
Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door fusies en overnames zijn subsidiabel, indien het gaat om:
a. de juridische kosten en administratiekosten, en
b. de kosten van haalbaarheidsstudies.
1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de versterking van de verticale samenwerking in de keten voor beleggingen in aandelen zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor de waarde van de materiële vaste activa.
2. De producentenorganisatie toont de belegging, bedoeld in het eerste lid, bij de indiening van de steunaanvraag aan door middel van bankstukken.
M
Artikel 289 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘de per maatregel, activiteit en subactiviteit aangevraagde subsidie’ vervangen door: de per project en activiteit aangevraagde steun.
2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. Indien uitgaven voor activiteiten op grond van deel 4, hoofdstuk 3 of 4, voor 50% subsidiabel zijn, worden de volledige uitgaven van de producentenorganisatie voor deze activiteiten opgenomen in de detailstaat van de verrichte uitbetalingen en afschrijvingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
N
Na artikel 289 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:
1. Uitgaven als bedoeld in deel 4, hoofdstuk 3 en 4, worden opgenomen in de steunaanvraag voor het uitvoeringsjaar waarin de activiteit wordt uitgevoerd en de uitgaven worden dat jaar betaald, tenzij in hoofdstuk 3 of 4 van deel 4 anders wordt bepaald.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen uitgaven als bedoeld in hoofdstuk 3 en 4 van deel 4 worden opgenomen in de steunaanvraag voor het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de uitgaven betaald worden indien:
a. de activiteit is uitgevoerd in het jaar waarvoor de steunaanvraag wordt ingediend, en
b. de uitgaven betaald zijn in de periode van 1 januari tot en met 14 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarop de steunaanvraag betrekking heeft.
O
Artikel 295 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een producentenorganisatie kan de minister uiterlijk op 1 mei, 1 augustus of 31 oktober van enig jaar verzoeken om een betaling van het gedeelte van de steun dat overeenkomt met de reeds in het kader van het operationele programma bestede en nog niet aan de producentenorganisatie betaalde bedragen, bedoeld in artikel 72 van verordening 543/2011.
2. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. een rapportage, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, over de bij het verzoek betrokken periode, en
P
Artikel 297 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c en f wordt ‘artikel 59, onderdeel b, van verordening 543/2011’ vervangen door: artikel 47, eerste lid, onderdeel c.
2. In onderdeel e wordt ‘doelstellingen’ vervangen door: strategische doelen, bedoeld in artikel 43, eerste en tweede lid.
3. In onderdeel g, aanhef wordt ‘actie’ vervangen door project.
4. In onderdeel g, onder i, wordt ‘de doelstellingen, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van verordening 1308/2013’ vervangen door: strategische doelen, bedoeld in artikel 43, eerste en tweede lid.
5. In onderdeel g, onder ii, wordt ‘artikel 55, derde lid, van verordening 543/2011’ vervangen door: artikel 43, derde lid.
Q
In artikel 299 wordt ‘vastgesteld formulier’ vervangen door: beschikbaar gesteld middel.
R
Artikel 300 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ’1.’ geplaatst.
2. In het eerste lid wordt ‘vastgesteld formulier’ vervangen door: beschikbaar gesteld middel.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Ter uitvoering van artikel 126, derde lid, van verordening 543/2011 bevat de tussentijdse evaluatie in ieder geval de volgende onderdelen:
a. een beschrijving van de geplande en daadwerkelijke gedurende de looptijd van het operationeel programma uitgevoerde projecten en activiteiten, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen d en e;
b. een motivering van afwijkingen tussen geplande en daadwerkelijke uitgevoerde projecten en activiteiten als bedoeld in onderdeel a;
c. een beschrijving per project en activiteit van de geplande en gedurende de looptijd van het operationeel programma daadwerkelijk bereikte realisatie van de in het goedgekeurde operationele programma vastgestelde meetbare streefdoelen als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel c;
d. een motivering van afwijkingen tussen geplande en de daadwerkelijk bereikte realisatie, bedoeld in onderdeel c;
e. een beschrijving van de bijdrage die de uitvoering van het operationeel programma gedurende haar looptijd geleverd heeft aan de realisatie van het operationeel programma, met name de strategische doelen, bedoeld in artikel 43, eerste en tweede lid;
f. een beschrijving van de begrote en daadwerkelijke benutting van het actiefonds gedurende de looptijd van het operationeel programma;
g. een motivering van afwijkingen tussen begrote en de daadwerkelijk bereikte benutting van het actiefonds, en
h. een beschrijving van de wijzigingen van het operationele programma als gevolg van de afwijkingen, bedoeld in onderdeel b, d en f.
3. Indien de looptijd van een operationeel programma is verlengd op grond van artikel 65, eerste lid, van verordening 543/2011 behoeft de tussenevaluatie slechts één maal te worden uitgevoerd.
S
Na artikel 312 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Een operationeel programma dat is goedgekeurd onder de regeling zoals deze gold voor 1 januari 2017 wordt beheerst door de bepalingen van hoofdstuk 4 van de regeling zoals dat gold voor 1 januari 2017.
2. In afwijking van het eerste lid wordt een operationeel programma beheerst door de bepalingen van de regeling zoals deze gelden vanaf 1 januari 2017 indien de producentenorganisatie op grond van artikel 65 of artikel 66 van verordening 543/2011 na 1 juli 2016 verzoekt om een wijziging van een operationeel programma dat strekt tot een aanpassing van de looptijd van het operationeel programma.
3. Het toevoegen van een activiteit aan een operationeel programma als bedoeld in het eerste lid door middel van een wijzigingsverzoek grond van artikel 65 of artikel 66 van verordening 543/2011 dat is ingediend na 1 juli 2016 is toegestaan:
a. indien de activiteit subsidiabel is op grond van de regeling zoals deze geldt vanaf 1 januari 2017, en
b. onder de voorwaarden die hoofdstuk 3 en 4 van deel 4 van de regeling aan deze activiteit stelt vanaf 1 januari 2017.
4. Het toevoegen van een maatregel als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van verordening 543/2011 of een doel als bedoeld in artikel 33, eerste lid, of 152, eerste lid, onder c, van verordening 1308/2013 aan een operationeel programma als bedoeld in het eerste lid door middel van een wijzigingsverzoek op grond van artikel 65 of artikel 66 van verordening 543/2011 dat is ingediend na 1 juli 2016 is toegestaan:
a. indien de activiteit subsidiabel is op grond van de regeling zoals deze geldt vanaf 1 januari 2017, en
b. onder de voorwaarden die hoofdstuk 3 en 4 van deel 4 van de regeling aan deze activiteit stelt vanaf 1 januari 2017.
5. Uitgaven voor investeringen in duurzame productiemiddelen die niet of onder andere voorwaarden subsidiabel zijn op grond van de regeling zoals deze geldt vanaf 1 januari 2017 kunnen worden opgenomen in een nieuw operationeel programma onder de voorwaarden voor subsidiabele activiteiten zoals deze golden voor 31 december 2016 indien:
a. zij onderdeel uitmaken van een voor 20 januari 2016 goedgekeurd operationeel programma;
b. de producentenorganisatie voor deze investering voor 31 december 2016 aan de minister heeft gemeld dat deze uitgaven gedurende meerdere jaren in de steunaanvraag worden opgenomen, en
c. de eerste termijn van deze uitgaven voor 31 december 2016 in de steunaanvraag is opgenomen.
6. Na 1 juli 2016 mogen geen verzoeken tot wijziging op grond van artikel 65 of 66 van verordening 543/2011 worden ingediend indien:
a. deze strekken tot het toevoegen van investeringen in duurzame productiemiddelen aan een operationeel programma, en
b. deze investeringen niet subsidiabel zijn onder de regeling zoals deze geldt vanaf 1 januari 2017.
7. Een wijziging als bedoeld in artikel 65 of 66 van verordening 543/2011 is niet toegestaan indien deze strekt tot het in eenmaal in de steunaanvraag opnemen van de resterende termijn van uitgaven voor investeringen in duurzame productiemiddelen waarvoor de producentenorganisatie voor 31 december 2016 aan de minister heeft gemeld deze uitgaven in meerdere termijnen in de steunaanvraag op te nemen.
8. Wijzigingen van statuten van producentenorganisaties als gevolg van aanpassing van deze regeling treden uiterlijk op 1 januari 2018 in werking.
De Regeling marktordening zuivel wordt als volgt gewijzigd:
A
In de Regeling marktordening zuivel wordt na hoofdstuk 1 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. De minister is de bevoegde nationale autoriteit, bedoeld in artikel 151 van Verordening 1308/2013.
2. De eerste koper, bedoeld in artikel 151, tweede alinea en onderdelen a en b, van Verordening 1308/2013 verricht de melding van de hoeveelheid geleverde rauwe melk, bedoeld in dat artikel, uitgedrukt in kilogrammen en op basis van het reële vetgehalte van de melk, met gebruikmaking van een middel dat door de minister ter beschikking wordt gesteld, uiterlijk op de tiende dag na de maand waarop de melding betrekking heeft.
B
Artikel 3:1, vierde lid, komt als volgt te luiden:
4. Met inachtneming van artikel 26 van Verordening 1308/2013 en Verordening 657/2008 kent de minister steun toe aan een erkende onderwijsinstelling of een leverancier voor de volgende zuivelproducten van de categorie I en II van de lijst van producten opgenomen in bijlage I van Verordening 657/2008, bestemd voor leerlingen van een onderwijsinstelling:
a. Tot 31 december 2016:
1°. halfvolle melk, GN-code 0401 20 11, van de categorie I van de lijst van producten opgenomen in bijlage I van Verordening 657/2008, bestemd voor leerlingen van een onderwijsinstelling, en
2°. Yoghurt met vruchten, zonder toegevoegde suikers en vetten, en
b. Vanaf 1 januari 2017 halfvolle melk, GN-code 0401 20 11, van de categorie I van de lijst van producten opgenomen in bijlage I van Verordening 657/2008, bestemd voor leerlingen van een onderwijsinstelling.
De Uitvoeringsregeling bijzondere Europese maatregelen inzake Russische boycot groenten en fruit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepalingen van Verordening 932/2104’ en ‘Verordening 1031/2014’ komen te vervallen.
2. Er wordt een nieuwe begripsbepaling aan de opsomming toegevoegd, luidende:
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/921 van de Commissie van 10 juni 2016 tot vaststelling van verdere tijdelijke buitengewone maatregelen ter ondersteuning van producenten van bepaalde groenten en fruit.
B
Artikel 2, eerste lid, komt te luiden:
1. De minister verstrekt op aanvraag bijstand voor de uitgaven voor verrichtingen van producentenorganisaties en producenten voor het uit de markt nemen, groen oogsten of niet oogsten van de producten, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van verordening 2016/921 vanaf 1 juli 2016 tot en met:
a. 30 juni 2017, of
b. het moment waarop verordening 2016/921 op grond van artikel 1, vierde lid, van verordening 2016/921 wordt ingetrokken.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘artikelen 230a, derde, vierde en vijfde lid, 230b, 230d, 230e en 230f’ vervangen door: artikelen 184, derde, vierde en vijfde lid, 185, 187, 188 en 189.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘artikelen 230i, 230j en 230k’ vervangen door: artikelen 192, 193 en 194.
3. In het tweede lid wordt ‘artikel 230b, vierde lid’ vervangen door: artikel 185, vierde lid.
4. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.
5. In het derde lid (nieuw) wordt ‘bedoeld in het tweede en derde lid’ vervangen door: bedoeld in het tweede lid.
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘artikel 4, derde en vierde lid, van verordening 932/2014 en artikel 5, derde en vierde lid, van verordening 1031/2014’ vervangen door: artikel 6, tweede lid, van verordening 2016/921.
2. In het tweede lid wordt ‘artikelen 230a, derde, vierde en vijfde lid, 230b, 230d, 230e en 230f’ vervangen door: artikelen 184, derde, vierde en vijfde lid, 185, 187, 188 en 189.
3. Het derde en het vierde lid vervallen.
E
Artikel 4a komt te luiden:
1. Het vrij in te zetten productvolume van 3.000 ton, bedoeld in artikel 2, eerste lid, tweede volzin, van verordening 2016/921, wordt voor aanvragen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aangewend ten behoeve van meldingen voor producten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdelen c, e, h, k en l, van verordening 2016/921.
2. De minister kan besluiten om het vrij in te zetten productvolume, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening 2016/921, te benutten ten behoeve van meldingen voor de producten waarvoor aan Nederland een maximum hoeveelheid is toegewezen in tabel I van verordening 2016/921 indien het vrij in te zetten productvolume niet volledig wordt benut ten behoeve van meldingen als bedoeld in het eerste lid.
F
Artikel 4b komt te luiden:
1. De voor Nederland in bijlage I van verordening 2016/921 vastgestelde maximum producthoeveelheid voor de groep producten tomaten, wortelen, paprika’s, komkommers en augurken wordt als volgt onderverdeeld:
a. tomaten, paprika’s, komkommers en augurken: 3.400 ton, en
b. wortelen: 3.400 ton.
2. De minister kan besluiten om de onderverdeling, bedoeld in het eerste lid, aan te passen indien:
a. gedurende de periode, bedoeld in artikel 1, derde lid, van verordening 2016/921, blijkt dat de in het eerste lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, bedoelde maximum producthoeveelheid niet volledig dreigt te worden benut, en
b. de in het eerste lid, onderdeel b, respectievelijk onderdeel a, bedoelde maximumhoeveelheid wordt overschreden dan wel dreigt te worden overschreden.
G
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘artikelen 230g, derde lid, 230i, 230j en 230k’ vervangen door: artikelen 190, derde lid, 192, 193 en 194.
2. Het tweede en het derde lid en de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.
H
In artikel 6 wordt ‘artikel 5, tweede lid, van verordening 932/2014 en artikel 6, tweede lid, van verordening 1031/2014’ vervangen door: artikel 7, eerste lid, van verordening 2016/921.
I
Artikel 7 vervalt.
J
Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Wanneer het plafond genoemd in artikel 2, eerste lid, van verordening 2016/921 bereikt is, beëindigt de minister de mogelijkheid om voorafgaande meldingen als bedoeld in de artikelen 78, eerste lid, en 85, tweede lid, van verordening 543/2011, voor verrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in te dienen met ingang van het moment waarop het plafond is bereikt.
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 2, eerste lid, onderdeel b, respectievelijk onderdeel c respectievelijk onderdeel d’ vervangen door: artikel 2, eerste lid.
3. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. Een voorafgaande melding als bedoeld in de artikelen 78, eerste lid, en 85, tweede lid, van verordening 543/2011, voor verrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die op het moment van beëindiging, bedoeld in het eerste lid, een hoeveelheid vertegenwoordigt die de in bijlage I van verordening 2016/921 vastgestelde maximum producthoeveelheid overstijgt, wordt ten laste gebracht van het vrij in te zetten productvolume bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening 2016/921 indien:
a. dit vrij in te zetten productievolume op het moment van indiening van de voorafgaande melding niet volledig wordt benut ten behoeve van meldingen als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, en
b. de minister op grond van artikel 4a, tweede lid, besloten heeft dat het vrij in te zetten productvolume bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening 2016/921 hiervoor mag worden benut.
K
Artikel 7b, eerste lid komt te luiden:
1. Aanvragen tot uitbetaling van de bijstand, bedoeld in artikel 2, eerste lid, worden ingediend van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017 met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
L
In artikel 7c vervallen het tweede en derde lid, alsmede de nummering voor het eerste lid.
Het Besluit tot vaststelling van maximale steunbedragen op basis van de Regeling Uitvoering GMO groenten en fruit en de uitvoeringsregeling bijzondere Europese maatregelen inzake Russische boycot groenten en fruit wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, derde lid, wordt de in het lid opgenomen tabel vervangen door de volgende tabel:
Maximaal EU steunbedrag (€/ha) per week |
|||
---|---|---|---|
Week |
Paprika’s |
Tomaten |
Komkommers |
2015-27 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
2015-28 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
2015-29 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2015-30 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2015-31 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2015-32 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2015-33 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2015-34 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2015-35 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2015-36 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2015-37 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2015-38 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2015-39 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2015-40 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2015-41 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2015-42 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2015-43 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2015-44 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2015-45 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2015-46 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2015-47 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2015-48 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2015-49 |
0 |
88 |
0 |
2015-50 |
0 |
88 |
0 |
2015-51 |
0 |
88 |
0 |
2015-52 |
0 |
88 |
0 |
2016-1 |
0 |
162 |
132 |
2016-2 |
0 |
162 |
132 |
2016-3 |
0 |
162 |
132 |
2016-4 |
0 |
162 |
132 |
2016-5 |
26 |
198 |
1.407 |
2016-6 |
26 |
198 |
1.407 |
2016-7 |
26 |
198 |
1.407 |
2016-8 |
26 |
198 |
1.407 |
2016-9 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2016-10 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2016-11 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2016-12 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2016-13 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2016-14 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2016-15 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2016-16 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2016-17 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2016-18 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2016-19 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2016-20 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2016-21 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2016-22 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2016-23 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2016-24 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2016-25 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
2016-26 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
2016-27 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
2016-28 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
2016-29 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2016-30 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2016-31 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2016-32 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2016-33 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2016-34 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2016-35 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2016-36 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2016-37 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2016-38 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2016-39 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2016-40 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2016-41 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2016-42 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2016-43 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2016-44 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2016-45 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2016-46 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2016-47 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2016-48 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2016-49 |
0 |
88 |
0 |
2016-50 |
0 |
88 |
0 |
2016-51 |
0 |
88 |
0 |
2016-52 |
0 |
88 |
0 |
2017-1 |
0 |
162 |
132 |
2017-2 |
0 |
162 |
132 |
2017-3 |
0 |
162 |
132 |
2017-4 |
0 |
162 |
132 |
2017-5 |
26 |
198 |
1.407 |
2017-6 |
26 |
198 |
1.407 |
2017-7 |
26 |
198 |
1.407 |
2017-8 |
26 |
198 |
1.407 |
2017-9 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2017-10 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2017-11 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2017-12 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2017-13 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2017-14 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2017-15 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2017-16 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2017-17 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2017-18 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2017-19 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2017-20 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2017-21 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2017-22 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2017-23 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2017-24 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2017-25 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
2017-26 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
B
In artikel 3, derde lid, wordt de in het lid opgenomen tabel vervangen door de volgende tabel:
Maximaal EU steunbedrag (€/ha) per week |
|||
---|---|---|---|
Week |
Paprika’s |
Tomaten |
Komkommers |
2015-26 |
2.947 |
1.276 |
3.440 |
2015-31 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2015-32 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2015-33 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2015-34 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2015-35 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2015-36 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2015-37 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2015-38 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2015-39 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2015-40 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2015-41 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2015-42 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2015-43 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2015-44 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2015-45 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2015-46 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2015-47 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2015-48 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2015-49 |
0 |
88 |
0 |
2015-50 |
0 |
88 |
0 |
2015-51 |
0 |
88 |
0 |
2015-52 |
0 |
88 |
0 |
2016-1 |
0 |
162 |
132 |
2016-2 |
0 |
162 |
132 |
2016-3 |
0 |
162 |
132 |
2016-4 |
0 |
162 |
132 |
2016-5 |
26 |
198 |
1.407 |
2016-6 |
26 |
198 |
1.407 |
2016-7 |
26 |
198 |
1.407 |
2016-8 |
26 |
198 |
1.407 |
2016-9 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2016-10 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2016-11 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2016-12 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2016-13 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2016-14 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2016-15 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2016-16 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2016-17 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2016-18 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2016-19 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2016-20 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2016-21 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2016-22 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2016-23 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2016-24 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2016-25 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
2016-26 |
2.947 |
1.276 |
3.440 |
2016-31 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2016-32 |
3.037 |
3.166 |
3.767 |
2016-33 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2016-34 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2016-35 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2016-36 |
2.937 |
3.048 |
2.896 |
2016-37 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2016-38 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2016-39 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2016-40 |
2.293 |
2.429 |
3.270 |
2016-41 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2016-42 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2016-43 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2016-44 |
2.044 |
1.539 |
2.358 |
2016-45 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2016-46 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2016-47 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2016-48 |
396 |
1.515 |
1.276 |
2016-49 |
0 |
88 |
0 |
2016-50 |
0 |
88 |
0 |
2016-51 |
0 |
88 |
0 |
2016-52 |
0 |
88 |
0 |
2017-1 |
0 |
162 |
132 |
2017-2 |
0 |
162 |
132 |
2017-3 |
0 |
162 |
132 |
2017-4 |
0 |
162 |
132 |
2017-5 |
26 |
198 |
1.407 |
2017-6 |
26 |
198 |
1.407 |
2017-7 |
26 |
198 |
1.407 |
2017-8 |
26 |
198 |
1.407 |
2017-9 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2017-10 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2017-11 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2017-12 |
842 |
1.168 |
2.885 |
2017-13 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2017-14 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2017-15 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2017-16 |
1.852 |
2.237 |
3.582 |
2017-17 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2017-18 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2017-19 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2017-20 |
2.383 |
2.924 |
3.958 |
2017-21 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2017-22 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2017-23 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2017-24 |
2.869 |
3.412 |
2.478 |
2017-25 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
2017-26 |
2.947 |
3.337 |
3.440 |
1. Artikel I, IV en V van deze regeling treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst en werken terug tot en met 1 juli 2016.
2. Artikel II van deze regeling treedt in werking op 1 januari 2017.
3. Artikel III van deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 1 juli 2016
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Onderhavige wijzigingsregeling kent vijf artikelen. Deze artikelen kennen een verschillende aanleiding en achtergrond. Om deze reden wordt de algemene bespreking van deze artikelen in drie delen onderverdeeld.
Sinds de afkondiging door Rusland van de boycot van groenten en fruit uit de EU op 7 augustus 2014 zijn bijzondere steunmaatregelen voor de groenten- en fruitsector van kracht. Deze maatregelen zijn in Nederland ten uitvoer gelegd in:
– de Uitvoeringsregeling bijzondere Europese maatregelen inzake Russische boycot groenten en fruit;
– het Besluit tot vaststelling van maximale steunbedragen op basis van de Regeling Uitvoering GMO groenten en fruit en de uitvoeringsregeling bijzondere Europese maatregelen inzake Russische boycot groenten en fruit,
– de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit.
In het kader van deze maatregelen hebben de lidstaten de beschikking gekregen over enveloppes met maximale volumes voor specifieke categorieën product. Binnen die enveloppes kunnen de lidstaten aanvragen voor bijzondere Europese steun voor het uit de markt nemen of vernietigen (door middel van groen of niet oogsten) van product honoreren. Op 10 juni 2016 heeft de Europese Commissie met Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/921 van de Commissie van 10 juni 2016 tot vaststelling van verdere tijdelijke buitengewone maatregelen ter ondersteuning van producenten van bepaalde groenten en fruit (hierna: verordening 2016/921) opnieuw bijzondere steunmaatregelen vastgesteld in vervolg op de huidige maatregelen die op 30 juni 2016 aflopen.
Ten opzichte van de huidige maatregelen heeft de Europese Commissie gekozen voor voortzetting van de aanpak met enveloppes bij een ongewijzigd steunniveau. Maar de omvang van de specifieke enveloppes is wel substantieel gereduceerd, tot ongeveer een derde van de omvang van de huidige enveloppes omdat de producenten gezien de reeds lange duur van de boycot genoeg tijd hebben gehad om zich aan de nieuwe marktsituatie aan te passen of andere markten hebben gevonden. Een andere wijziging ten opzichte van de huidige maatregelen betreft een aantal nieuwe producten dat aan de Europese lijst is toegevoegd. De nieuwe Europese maatregelen treden met ingang van 1 juli 2016 in werking
Nederland heeft opnieuw twee specifieke enveloppes toebedeeld gekregen, voor appels en peren (3.800 ton) en voor glasgroenten en wortelen (3.900 ton). Gelet op de geringere omvang van de specifieke enveloppes is in overleg met de sector besloten tot een wijziging in de openstelling ervan. Onder de huidige Uitvoeringsregeling is bepaald dat de specifieke enveloppe voor groenten gelijk is verdeeld tussen enerzijds glasgroenten en anderzijds wortelen om rekening te houden met de verschillen in productieseizoen en te voorkomen dat de enveloppe eenzijdig wordt benut (bijvoorbeeld alleen door wortelen). In geval van onder -of overschrijding in een van beide delen kan de minister besluiten tot een andere verdeling. Voorts kan de vrije enveloppe die primair wordt bestemd voor de overige voor Nederland relevante producten op de Europese lijst – zoals opgenomen in de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit, zie boven – bij onderbenutting worden gebruikt voor de producten uit de specifieke enveloppes. Nu wordt geregeld dat in beginsel geen overheveling van volumes binnen de specifieke enveloppe of gebruik van de vrije enveloppe voor wortelen en glasgroenten mogelijk is, tenzij de minister anders bepaalt. In overleg met de sector is besloten om geen van de nieuw toegevoegde producten over te nemen (betreft voor Nederland voornamelijk zoete kersen) omdat het hier minder economisch relevante producten betreft.
Voor zover niet Europees bepaald moeten de lidstaten de maximale steunbedragen voor het uit de markt nemen of groen oogsten en niet oogsten van product zelf vaststellen. Nederland heeft voor de periode tot 30 juni 2016, dat is de periode waarop de huidige maatregelen betrekking hebben, de maximale steunbedragen vastgesteld op basis van de gemiddelde prijzen in de referentieperiode voorafgaand aan de Russische boycot. Deze moeten nu worden aangepast aan de periode waarop de nieuwe Europese bijzondere maatregelen betrekking hebben(tot 30 juni 2017). Concreet betekent dit dat de huidige steunbedragen worden gehandhaafd maar dat de jaartallen in het besluit zijn aangepast.
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal bepalingen die geen effect meer hadden omdat de eerdere openstellingen van de Europese steunregeling naar aanleiding van de Russische boycot beëindigd en afgewikkeld zijn te schrappen.
Artikel 36, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347) (hierna: verordening 1308/2013) bepaalt dat iedere lidstaat een nationale strategie vaststelt voor duurzame operationele programma’s in de groenten en fruit sector. In deze nationale strategie maakt bepaalt de lidstaat welke doelen het nastreeft en maakt de lidstaat keuzes over de wijze waarop deze doelen door producentenorganisaties met behulp van hun operationele programma’s kunnen worden gerealiseerd.
Op 22 april 2016 is overeenstemming met de sector bereikt over de keuzes in de nieuwe nationale strategie voor de GMO groenten en fruit voor de jaren 2017 tot en met 2020 ten aanzien van de strategische doelen, de algemene eisen aan de operationele programma’s en de subsidiabele activiteiten. Met deze wijziging van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit worden de keuzes die zijn gemaakt in de nationale strategie ten uitvoer gelegd.
Ingevolge deze wijzigingsregeling streven producentenorganisaties vanaf 1 januari 2017 met hun operationele programma’s in ieder geval de strategische doelen verdergaande verduurzaming en marktgericht produceren nastreven; daarnaast kunnen zij ook het strategisch doel versterking afzetstructuur in hun operationele programma’s opnemen.
Met ingang van 1 januari 2017 moet de structuur van de operationele programma’s voldoen aan een geheel nieuwe opzet die begint met een toekomstvisie en een analyse van de sterke en zwakke punten van de producentenorganisatie op basis waarvan de keuze voor de specifieke doelen moet worden onderbouwd en hoe deze bijdragen aan de strategische doelen die worden nagestreefd. Verder moet het operationeel programma per strategisch doel een gedetailleerd plan (te weten een duurzaamheidsplan, marketingplan en eventueel een businessplan) bevatten waarin de meetbare streefdoelen worden vastgelegd alsook een omschrijving van de projecten en van de daarbij behorende subsidiabele activiteiten en van de wijze waarop deze projecten en activiteiten aan de realisatie van de streefdoelen zouden moeten bijdragen. Tenslotte moet per project in het kader van de strategische doelen marktgericht produceren en versterking afzetstructuur het vernieuwende karakter van de actie worden onderbouwd.
Voor het strategische doel verdergaande verduurzaming blijft het huidige nationaal milieukader nog één jaar van kracht tot 1 januari 2018. Het nationaal milieukader maakt onderdeel uit van de nationale strategie maar dient apart voor toetsing aan de Europese Commissie te worden voorgelegd. Het is niet mogelijk gebleken om de beoordeling door de Europese Commissie op tijd af te ronden om het nationaal milieukader al per 1 januari 2017 van toepassing te kunnen laten zijn. Daarbij speelt tevens een rol dat herziening van de verordening ter uitvoering van verordening 1308/2013, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PB L 157) (hierna: verordening 543/2011), vertraging heeft opgelopen. De nieuwe uitvoeringsverordening zal naar verwachting herziene voorschriften bevatten omtrent het door lidstaten vast te stellen milieukader. Naar verwachting wordt de nieuwe uitvoeringsverordening in de loop van 2017 vastgesteld.
Naar aanleiding van een verplichte periodieke herberekening van de vastgestelde forfaitaire tarieven vindt wel een actualisatie van de forfaitaire tarieven voor activiteiten onder het milieukader plaats.
De nieuwe eisen die aan de operationele programma’s worden gesteld komen deels voort uit de wens om de mogelijkheden van steun in het kader van de GMO groenten en fruit beter en effectiever in te zetten om bij te dragen aan de verbetering van de concurrentiekracht van de Nederlandse tuinbouwsector en het innovatievermogen van de sector te stimuleren, zoals aangekondigd in de beleidsbrief tuinbouw van 21 oktober 2013 (Tweede Kamer 2013–2014, 32 627, nr. 14). Maar de verplichtingen zijn ook ingegeven door de wens om de EU conformiteit van de operationele programma’s verder te verbeteren, mede naar aanleiding van de bevindingen omtrent de coherentie van operationele programma’s van de audits die de afgelopen jaren door de Europese Commissie zijn uitgevoerd ten aanzien van de uitvoering van de GMO groenten en fruit in Nederland. Door de nieuwe structuur van de operationele programma’s worden de producentenorganisaties gedwongen beter te verantwoorden dat de in het operationeel programma opgenomen subsidiabele activiteiten bijdragen aan het collectief belang van de organisatie en dat de activiteiten onderdeel zijn van een ook in de tijd coherent geheel. Om het collectieve karakter van het operationele programma verder te borgen moet het programma voor goedkeuring aan de algemene ledenvergadering worden voorgelegd, inclusief de berekening van de bijdragen van de leden aan het actiefonds dat dient ter financiering van het programma en dat voor 50% met EU-steun wordt gevuld.
De nieuwe regels gelden evenwel alleen voor nieuwe operationele programma’s, met uitzondering van een aantal algemene regels. Op operationele programma’s die onder de oude Regeling uitvoering GMO groenten en fruit zijn goedgekeurd en na 1 januari 2017 doorlopen, zijn de oude regels, deels, nog van toepassing. Bij wijze van overgangsrecht is bepaald dat verlenging van lopende operationele programma’s onder het oude regime niet meer mogelijk is en dat aan lopende operationele programma’s alleen nieuwe activiteiten kunnen worden toegevoegd indien deze na 1 januari 2017 subsidiabel zijn gesteld.
In artikel 151 van verordening 1308/2013 is de verplichting neergelegd voor eerste kopers van rauwe melk om maandelijks de hoeveelheid door producenten geleverde rauwe melk door te geven aan de nationale autoriteit. In artikel 2:1, eerste lid, van de Regeling marktordening zuivel wordt de Minister van Economische Zaken aangewezen als deze autoriteit. Op grond van het artikel 1bis van Verordening (EU) nr. 479/2010 van de Europese Commissie van 1 juni 2010 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de kennisgevingen van de lidstaten aan de Commissie in de sector melk en zuivelproducten (PbEU 2010, L 135) zijn de Nederlandse autoriteiten verplicht elke maand informatie te verstrekken aan de Europese Commissie over de maandelijks geproduceerde rauwe melk. In artikel III, onderdeel A is een nieuw artikel 2:1, tweede lid, van de Regeling marktordening zuivel toegevoegd, waarin geregeld is voor welke datum de eerste kopers van melk de vereiste gegevens moeten aanleveren. De vereiste gegevens betreffen de hoeveelheid geleverde rauwe melk in kilogrammen en op basis van het reële vetgehalte van de melk. De bepaling verzekert dat de Minister van Economische Zaken aan de Europese meldingsplicht kan voldoen.
Met de Regeling marktordening zuivel wordt tevens uitvoering gegeven aan de Verordening (EG) nr. 657/2008 van de Commissie van 10 juli 2008 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de toekenning van communautaire steun voor de verstrekking van melk en bepaalde zuivelproducten aan leerlingen in onderwijsinstellingen (de EU-schoolmelkregeling). In het schooljaar 2016-2017 wordt in Nederland niet langer meer EU-steun verstrekt voor andere zuivelproducten dan halfvolle melk, inclusief de lactosevrije variant. Op dit moment zijn ook nog andere producten zoals chocomel en volle melk toegestaan. Om leerlingen te leren de pure smaak van producten te waarderen is besloten om ook producten als drinkyoghurt waar geen suikers en vetten aan zijn toegevoegd niet op de lijst van subsidiabele producten op te nemen. Om deze reden is in artikel III, onderdeel B artikel 3:1, vierde lid, van de Regeling marktordening zuivel gewijzigd. Voor producten als drinkyoghurt waar geen suikers en vetten zij toegevoegd is voor een geleidelijke uitfasering gekozen om leveranciers de tijd te geven hun assortiment aan te passen.
De wijziging van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit in artikel I betreft enerzijds het schrappen van twee producten waarvoor in de praktijk geen steun wordt aangevraagd in het kader van de crisismaatregelen, omdat deze producten in Nederland niet geproduceerd worden. Deze wijziging heeft dan ook geen gevolgen voor de regeldruk. Anderzijds betreft de wijziging een wijziging van een jaartal. Ook dit heeft geen gevolgen voor de regeldruk van de regeling.
De Regeling uitvoering GMO groenten en fruit geeft nationaal uitvoering aan de Europese marktordeningsregels voor de groente en fruitsector. Het doel van de wijzigingen is om de opstelling van operationele programma’s door erkende producentenorganisaties voor steunaanvraag beter en effectiever te laten lopen. Deze regeling heeft regeldrukeffecten.
Om operationele programma’s beter en effectiever in te zetten is enerzijds focus en beperking aangebracht in de doelen. Anderzijds worden, in lijn van de verordening, nadere eisen gesteld aan de programma’s wat betreft coherentie, collectiviteit, concrete en controleerbare doelen en vernieuwing. Tegelijkertijd zijn subsidiabele activiteiten soms geschrapt en vaak specifieker omschreven.
Deze wijzigingen vragen voor het opstellen van operationele programma’s meer inspanningen van de producentenorganisaties. Voor de onderscheiden doelen moet de producentenorganisatie een marketingplan maken voor het doel marktgericht produceren, een businessplan voor het doel versterking afzetstructuur en een milieuplan voor het doel verdere verduurzaming. Dit vergt per producentenorganisatie naar schatting drie extra sessies van een dag. Uitgaande van twaalf producentenorganisaties en sessies met een manager, een hoogopgeleide kenniswerker, twee personen van het dienstverlenend en uitvoerend-technisch personeel en twee administratieve medewerkers levert dit een extra last op van in totaal € 76.320.
Het bedrijfsleven heeft een expertisecentrum opgericht ten behoeve van de aangesloten producentenorganisaties om werkwijzen, formulieren, interpretaties e.d. op elkaar af te stemmen en zo de voorbereidingen uniformer en efficiënter te laten verlopen. Voor alle producentenorganisaties levert dit een reductie in de werkzaamheden op van € 81.408 aan administratieve lasten. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de werkzaamheden verschuiven van een hoogopgeleide kenniswerker naar een medewerker van administratief niveau.
Tot slot is de verwachting dat een deugdelijker voorbereiding van de operationele programma’s leidt tot een efficiëntere uitvoering zodat de administratieve lasten per saldo gelijk blijven.
De regeldruk die gepaard gaat met de Uitvoeringsregeling bijzondere Europese maatregelen inzake Russische boycot groenten en fruit is eerder berekend in het kader van de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 2 september 2014, nr. WJZ/14144628, tot uitvoering van de bijzondere Europese maatregelen in verband met het importverbod groenten en fruit van de Russische Federatie. De regeldrukeffecten die in de toelichting bij die regeling zijn genoemd voor transporteurs en ontvangers, alsmede de inspanningen voor het fysiek oogsten, zijn bij deze regeling hetzelfde. Het Besluit tot vaststelling van maximale steunbedragen op basis van de Regeling Uitvoering GMO groenten en fruit en de uitvoeringsregeling bijzondere Europese maatregelen inzake Russische boycot groenten en fruit is een besluit ter uitvoering van voornoemde uitvoeringsregeling en heeft geen gevolgen voor de regeldruk.
Wel loopt de regeling als gevolg van de verlenging van de looptijd van de tijdelijke buitengewone maatregelen op grond van verordening 2016/921 een jaar langer door. Dit heeft tot gevolg dat de totale regeldruk naar verwachting toeneemt met maximaal € 441.000.
De regeldruk voor producentenorganisaties en producenten die per melding gepaard gaan met de verlenging van de looptijd van regeling met 11 maanden wordt geraamd op maximaal € 360.000. Gedurende deze verlengde periode worden gemiddeld maximaal 5 meldingen per dag verwacht, maximaal circa 150 meldingen per maand. Voor de gehele periode van de verlenging worden maximaal circa 1.800 meldingen verwacht. Per melding bedragen deze administratieve verplichtingen naar verwachting circa 5 uur. Tegen een uurtarief van € 37 levert dit een verwacht totaal van € 200 per melding op.
De administratieve lasten voor ontvangers van uit de markt genomen, groen geoogste producten en als gevolg van niet oogsten vernietigde gewassen worden geschat op gemiddeld 1 uur per actie. Er worden gedurende de verlenging van de looptijd van de regeling, 12 maanden, maximaal circa 1.800 meldingen verwacht. Tegen een uurtarief van € 37 bedragen de administratieve lasten die gepaard gaan met de verlengde looptijd circa € 66.600.
Op basis van de ervaringen met de in hoge mate vergelijkbare interventiemaatregelen ten tijde van de EHEC crisis in 2011 wordt verwacht dat in ca. 2% van de gevallen bezwaar en beroep zal worden aangetekend. Naar verwachting zal het voeren van deze procedures gemiddeld circa 4 uur in beslag nemen. Tegen een tarief van € 100 per uur bedragen de administratieve lasten die gepaard gaan met het voeren van deze procedures circa € 14.400.
De Uitvoeringsregeling bijzondere Europese maatregelen inzake Russische boycot groenten en fruit en deze wijziging daarop betreffen nationale regelgeving ter uitvoering van Europese regelgeving.
De wijziging in de Regeling marktordening zuivel betreft enerzijds (artikel III, onderdeel A) een nieuwe informatieverplichting voor de eerste kopers van melk. Deze wijziging heeft gevolgen voor de regeldruk. Naar verwachting moeten 34 eerste kopers maandelijks een melding aan de nationale autoriteiten doen. Met een geraamd tijdsbeslag van een half uur voor het melden van de hoeveelheden rauwe melk van € 37,00 bedragen de administratieve lasten € 629 per maand (0.5 uur * € 37 * 34 eerste kopers). Anderzijds betreft de wijziging in de Regeling marktordening Zuivel de inkrimping van het te verstrekken productenpakket in het kader van de EU-schoolmelkregeling (artikel III, onderdeel B). Dit heeft geen regeldrukeffecten tot gevolg.
Deze regeling kent verschillende momenten van inwerkingtreding. De artikelen I, IV en V van de regeling treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst en werken terug tot en met 1 juli 2016. Artikel II treedt in werking op 1 januari 2017 en artikel III treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.
De inwerkingtredingsdatum van deze regeling wijkt voor de artikelen I, III, IV en V af van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten voor regelgeving, dat inhoudt dat ministeriële regelingen twee maanden voorafgaand aan hun inwerkingtreding worden gepubliceerd. De reden voor deze afwijking is voor artikel I, IV en V dat deze regeling uitvoering geeft aan verordening 2016/921 die op 10 juni 2016 is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en op 1 juli 2016 in werking is getreden. In artikel III, onderdeel A, van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vast verandermomenten om uitvoering te geven aan verordening 479/2010. In artikel III, onderdeel B, van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vast verandermomenten om een goede voorbereiding van de uitvoering van de regeling in schooljaar 2016/2017, die aanvangt per 1 augustus 2016, mogelijk te maken.
In de gehele regeling is de aanduiding van de indeling aangepast om ruimte te creëren voor het invoegen van nieuwe paragrafen.
In artikel 1 is een aantal definities aangepast, vervalt een definitie en wordt er een aantal definities toegevoegd.
In onderdeel n is de verwijzing naar waarde van de afgezette productie gewijzigd naar artikel 50 van verordening 543/2011 omdat dit artikel een meer nauwkeurige beschrijving van het begrip waarde van de afgezette productie bevat dan artikel 34, tweede lid, van verordening 1308/2013.
In onderdeel ee is het begrip actie vervangen door het begrip project teneinde verwarring met het begrip actie dat door verordening 543/2011 wordt gehanteerd te voorkomen. Onder project moet daarbij worden verstaan een samenhangend cluster van subsidiabele activiteiten waarmee wordt beoogd een strategisch doel te realiseren. Een producentenorganisatie kan een de realisatie van een strategisch doel met behulp van meerdere projecten nastreven.
In onderdeel ff is de definitie van het begrip activiteit herzien om beter te duiden dat het gaat om een activiteit ter uitvoering van een project en om te verduidelijken dat het begrip ‘activiteit’ dat in de Nederlandse subsidieregelgeving gangbaar is, en ook in deze regeling wordt gehanteerd, overeenkomt met het door verordening 543/2011 gehanteerde begrip actie.
De definitie van het begrip ‘subactiviteit’ vervalt. Dit omdat dit begrip in de regeling niet langer gebruikt wordt.
In artikel 1 zijn voorts drie nieuwe definities toegevoegd. In onderdeel ll is een definitie opgenomen van het begrip strategisch doel. Met strategisch doelen worden de doelstellingen of doelen bedoeld die de Nederland op grond van de artikelen 36, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 en artikel 59, onderdeel b, van verordening 543/2011 in haar nationale strategie heeft opgenomen voor operationele programma’s. Producentenorganisaties kunnen deze doelen in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening groenten en fruit (hierna: GMO groenten en fruit) nastreven met behulp van steun uit het Europees Landbouw en Garantiefonds (hierna: ELGF).
In onderdeel mm is voorts verduidelijkt dat met gekwantificeerd streefdoel het begrip gekwantificeerd streefdoel wordt bedoeld dat wordt gehanteerd in artikel 55, derde lid, van verordening 543/2011. Het gaat hierbij om de streefdoelen die de lidstaat zichzelf stelt voor de realisatie van de in haar nationale strategie opgenomen strategische doelen; deze streefdoelen moeten worden gekwantificeerd ten opzichte van de uitgangssituatie. In onderdeel nn wordt verduidelijkt dat met het begrip meetbaar streefdoel het begrip meetbaar streefdoel, bedoeld in artikel 59, onderdeel b, van verordening 543/2011 wordt bedoeld. Hiermee worden de streefdoelen bedoeld die de producentenorganisatie zichzelf stelt bij de realisatie van de door haar gekozen strategische doelen in haar operationeel programma.
In artikel 6, derde lid, is verduidelijkt dat het lidmaatschap van een producentenorganisatie slechts kan worden opgezegd met ingang van 1 januari van het jaar volgend op de datum van opzegging en dat hiervoor een opzegtermijn van ten minste drie maanden geldt. Een producentenorganisatie kan haar leden een langere opzegtermijn voorschrijven.
In artikel 8 is een onvolkomenheid hersteld door de verwijzing te preciseren naar het eerste lid van artikel 152 van verordening 1308/2013.
In artikel 13, derde lid, onderdeel a, is de datum waarop een lid aan zijn producentenorganisatie de schriftelijke verklaring over de gegevens bedoeld in onderdelen 1° tot en met 5° omtrent zijn productie en levering van zijn producten moet aanleveren vervroegd van 1 juni naar 1 mei. Deze aanpassing is noodzakelijk om de controle op de naleving van de erkenningsvoorwaarden te verbeteren.
Met de aanpassing van artikel 14, eerste lid, zijn de eisen die worden gesteld aan het sanctieregime van de producentenorganisatie in het geval van niet naleving van de statuten door een lid beperkt tot voorschriften die de producentenorganisatie op grond van artikel 160 van verordening 1308/2013, artikel 26 bis van verordening 543/2011 en de artikelen 10 tot en met 13 van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit in haar statuten moet opnemen.
Voor deze beperking is gekozen omdat het sanctieregime door producentenorganisaties en hun leden buiten de Europeesrechtelijk voorgeschreven situaties als onnodig rigide en disproportioneel wordt ervaren. Met artikel 14 wordt beoogd te verzekeren dat producentenorganisaties de naleving van de verplichtingen die zij in haar statuten aan haar leden opleggen ter uitvoering van het vereiste van concentratie van aanbod en afzet, als bedoeld in artikel 160 van verordening 1308/2013 ook daadwerkelijk afdwingen door handhavend op te treden in het geval deze verplichtingen niet worden nageleefd. Artikel 26bis van verordening 543/2011 bevat een mogelijkheid voor producentenorganisaties om hun leden toestemming te verlenen om een uitzondering te maken op de plicht om hun volledige productie via de producentenorganisatie af te zetten. Deze bepalingen zijn nader uitgewerkt in de artikelen 10 tot en met 13 van de regeling. Op grond van deze artikelen is de producentenorganisatie, in aanvulling op artikel 160 van verordening 1308/2013, verplicht een aantal verplichtingen voor haar leden op te nemen in haar statuten. De voorwaarden waaronder de producentenorganisatie de toestemming bedoeld in artikel 26bis van verordening 543/2011 mag verlenen zijn nader uitgewerkt in artikel 24 van de regeling. Deze bepalingen zijn niet geformuleerd als verplichtingen die in de statuten aan de leden van de producentenorganisatie moeten worden opgelegd. Op grond van artikel 160 van verordening 1308/2013, waar artikel 26bis van verordening 543/2011 een uitzondering op maakt, zijn de leden echter wel verplicht zich te houden aan de voorwaarden waaronder de producentenorganisatie de toestemming als bedoeld in artikel 26bis van verordening 543/2011 heeft verleend. Niet naleving van deze voorwaarden vormt een niet naleving van artikel 160 van verordening 1308/2013 en leidt tot toepassing van artikel 14.
Door het toepassingsbereik van artikel 14 te beperken tot de bepalingen waarin eisen worden gesteld aan de statuten voor wat betreft de naleving van het vereiste van concentratie van aanbod en afzet door de leden wordt de reikwijdte van artikel 14 in overeenstemming gebracht met deze doelstelling.
In artikel 24 zijn ter verduidelijking in het vijfde, zesde en zevende lid de verwijzingen naar de verschillende onderdelen van artikel 26 bis van verordening 543/2011 gepreciseerd naar aanleiding van het doorvoeren van een nummering van de verschillende onderdelen door de Europese Commissie.
Voorts wordt er een nieuw zevende lid ingevoegd waarin wordt bepaald dat de toestemming die een producentenorganisatie een lid mag verlenen om op grond van artikel 26 bis, eerste tot en met derde lid, producten buiten de producentenorganisatie om te verhandelen beperkt moet blijven tot maximaal 25% van het totaal volume van de verhandelbare productie van het betreffende lid. Dit om te voorkomen dat een lid de mogelijkheid krijgt om een aanzienlijk deel van zijn productie buiten de producentenorganisatie om te verhandelen en daarmee afbreuk doet aan het vereiste van concentratie van aanbod en afzet.
De verplichting om jaarlijks de statuten en de huishoudelijke reglementen van de producentenorganisatie te overleggen aan de minister, die eerder was opgenomen in artikel 29, eerste lid, onderdelen a en b, is vervangen door een verplichting om deze informatie aan de minister te overleggen indien er gedurende een kalenderjaar wijzigingen in de statuten of huishoudelijke reglementen hebben plaatsgevonden.
In het derde en vierde lid wordt de datum voor het aanleveren van de in deze leden voorgeschreven informatie vervroegd tot 1 juni (derde lid) respectievelijk 1 april (vierde lid). Deze aanpassing is noodzakelijk om de controle op de naleving van de erkenningsvoorwaarden te verbeteren.
Met de toevoeging van een nieuwe informatieverplichting in het vijfde lid, wordt de controle op de naleving van de artikelen 13, 15 en 24 ondersteund en wordt mogelijk gemaakt dat de lidstaat voldoet aan haar informatieverplichting aan de Europese Commissie.
In artikel 34, derde lid, vervalt de verplichting om bij indiening van een operationeel programma aan te geven op welke wijze transportkosten in mindering wordt gebracht op de waarde van de afgezette productie. Dit omdat de wijze waarop transportkosten in mindering worden gebracht op de waarde van de afgezette productie niet vooraf maar achteraf gecontroleerd wordt en het aanleveren van deze informatie bij de indiening van het operationeel programma geen toegevoegde waarde heeft.
In het vierde lid wordt, om eventuele misverstanden weg te nemen, verduidelijkt dat met de kosten voor transport de transportkosten bedoeld worden.
In het eerste lid, onderdeel b, van artikel 36, het eerste lid, onderdeel a, van artikel 37 en het eerste lid, onderdeel b, van artikel 38 is verduidelijkt dat artikel 34, eerste lid, onderdeel b, ook op deze artikelen van toepassing is. Dit betekent dat om de waarde van de door een lid in enig jaar afgezette productie mee te kunnen nemen in de berekening van de waarde van de door de producentenorganisatie afgezette productie in het betreffende jaar dit lid op 1 januari van het jaar van uitvoering van het operationeel programma bij de producentenorganisatie moet zijn aangesloten.
Artikel 53, tweede lid, van verordening 543/2011 bepaalt dat alle producenten de gelegenheid hebben om gebruik te maken van het actiefonds en op democratische wijze deel te nemen aan de besluitvorming over de financiële bijdragen aan de actiefondsen. Het derde lid van artikel 53 van verordening 543/2011 bepaalt vervolgens dat de aangesloten producenten ingevolge de statuten van een producentenorganisatie in de sector groenten en fruit verplicht zijn de in de statuten vastgestelde financiële bijdragen te betalen voor de oprichting en de financiering van het in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde actiefonds.
Ter uitvoering van deze bepalingen en om het collectieve karakter van het operationele programma dat wordt gefinancierd door middel van het actiefonds te borgen is in artikel 41, eerste lid, voorgeschreven dat de wijze van berekening van de financiële bijdrage van leden aan het actiefonds door de producentenorganisatie wordt vastgelegd in haar statuten. In het tweede lid is vervolgens bepaald dat bij het vaststellen van financiële bijdrage tussen leden onderscheid kan worden gemaakt, mits dit onderscheid is gebaseerd op objectieve door de producentenorganisatie in haar statuten vast te leggen criteria. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een onderscheid naar rato van de waarde of hoeveelheid van de door het lid afgezette productie of een onderscheid naar de productgroep waar de producent deel van uitmaakt. In het derde lid wordt de producentenorganisatie vervolgens verplicht het besluit van de producentenorganisatie tot vaststelling van de bijdragen van de individuele leden aan het actiefonds goed te laten keuren door de algemene vergadering van de producentenorganisatie. In het vierde lid is vervolgens bepaald dat de producentenorganisatie voor 15 december van het jaar voorafgaand aan het uitvoeringsjaar waarop de financiële bijdragen betrekking hebben aan de minister bewijstukken overlegt waarmee wordt aangetoond dat het besluit over de wijze van vaststelling van de bijdragen van de individuele leden aan het actiefonds door de algemene vergadering van de producentenorganisatie is goedgekeurd.
Er wordt een nieuw artikel 42a toegevoegd waarin de verplichting is opgenomen voor de producentenorganisatie om haar leden in de algemene vergadering jaarlijks na afloop van het uitvoeringsjaar te informeren over de besteding van het actiefonds. Met deze verplichting wordt beoogd de democratische controle door de leden op de wijze van besteding van het actiefonds te ondersteunen teneinde het collectieve karakter van het operationele programma beter te borgen. In het tweede lid is een verplichting opgenomen om de minister bewijsstukken te overleggen waarmee wordt aangetoond dat aan de verplichting op grond van het eerste lid is voldaan. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een verslag van de ledenvergadering waarin het onderwerp aan de orde is geweest.
Deel 4 van de regeling wordt integraal vervangen omdat in dit deel vergaande wijzigingen plaatsvinden.
De aanleiding voor de aanpassing van de eisen die worden gesteld aan operationele programma’s is tweeledig. Enerzijds vormt de wijziging van de structuur van de nationale strategie aanleiding om de opzet van operationele programma’s te wijzigen. In de nieuwe nationale strategie wordt gekozen voor een structuur waarbij drie strategische doelstellingen van de lidstaat centraal staan. Deze structuur wordt ook doorgevoerd in de voorschriften voor de opzet voor operationele programma’s.
De wijzigingen in de eisen die worden gesteld aan operationele programma’s worden echter tevens ingegeven door de wens om de EU conformiteit van operationele programma’s verder te verbeteren. Op grond van artikel 104, tweede lid, onderdeel van verordening 543/2011 kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat een operationeel programma, of een wijziging daarop, pas goedkeuren indien het met alle passende middelen, waaronder controles ter plaatse, de coherentie en de technische kwaliteit van het programma, de deugdelijkheid van de ramingen en van het steunprogramma, en de planning van de uitvoering ervan heeft gecontroleerd. In het kader van de controles wordt tevens nagegaan of meetbare streefdoelen zijn vastgesteld aan de hand waarvan kan worden getoetst of de doelstellingen zijn gehaald, en of de streefdoelen haalbaar zijn via de uitvoering van de voorgestelde projecten.
Naar aanleiding van eigen evaluaties van de uitvoering van de GMO groenten en fruit in Nederland en bevindingen naar aanleiding van controles uitgevoerd door de Europese Commissie is geconstateerd dat de uitvoering van de GMO groenten en fruit op dit punt verbeterd kon worden. Te dien einde zijn de eisen die aan operationele programma’s worden gesteld aangescherpt.
Operationele programma’s van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit hebben op grond van artikel 33, eerste lid, van verordening 1308/2013 twee of meer van de doelen genoemd in artikel 33, eerste lid, van verordening 1308/2013 of artikel 152, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013.
Artikel 36, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 schrijft vervolgens voor dat de lidstaat in haar nationale strategie vaststelt welke van deze doelen producentenorganisaties in de lidstaat met hun operationele programma’s kunnen nastreven. In artikel 55, derde lid, van verordening 543/2011 wordt voorts bepaald dat de lidstaat gekwantificeerde streefdoelen formuleert voor deze doelen.
In het met deze regeling gewijzigde artikel 43, eerste en tweede lid, zijn de strategische doelen opgenomen die producentenorganisaties met hun operationeel programma kunnen opnemen. Producentenorganisaties zijn daarbij op grond van het eerste lid verplicht om de strategische doelen verduurzaming en markgericht produceren op te nemen. Daarnaast kunnen producentenorganisaties er voor kiezen om, in aanvulling hierop, tevens het strategisch doel versterking afzetstructuur op te nemen.
Met het strategisch doel verduurzaming wordt beoogd een toename van het gebruik van duurzame energiebronnen, een hogere energie-efficiency, een brede toepassing van geïntegreerde gewasbescherming en een vermindering van de emissies van nutriënten naar grond- en oppervlaktewater te realiseren. Het strategisch doel verduurzaming is in de Nationale Strategie die geldt voor de periode 2017-2020 voorlopig één op één overgenomen uit de Nationale Strategie zoals deze gold voor 1 januari 2017. Dit omdat er nog geen nieuw nationaal milieukader is vastgesteld. Wanneer dit nationaal milieukader is vastgesteld zal de regeling worden hierop worden aangepast. Deze wijziging zal naar verwachting in werking treden op 1 januari 2018 en gelden voor operationele programma’s die worden ingediend na die datum.
Dit strategisch doel sluit aan bij het doel milieumaatregelen bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel e, van verordening 1308/2013, en de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder iii tot en met viii van diezelfde verordening. Op grond van artikel 33, vijfde lid, van verordening 1308/2013 bevat een operationeel programma verplicht twee of meer milieuacties of betreft ten minste 10% van de uitgaven in het kader van het operationeel programma milieuacties. Om deze reden wordt in artikel 43, eerste lid, het opnemen van het strategisch doel verduurzaming verplicht gesteld.
Met het strategisch doel marktgericht produceren wordt beoogd een grotere toegevoegde waarde per eenheid product te creëren door beter aan te sluiten bij klantvragen en consumentenwensen. Met een meer gedifferentieerde benadering van de markt voor groenten en fruit kan de sector in een positie worden gebracht waarin zij beter kan inspelen op de vraag van consumenten naar gezonde voeding, duurzame en regionale productie en gemak. Het gaat hierbij om de inzet op nieuwe verdienmodellen die beter aansluiten bij klantvragen en consumentenwensen en waarin de creatie van toegevoegde waarden centraal staat. Productdifferentiatie, kwaliteitsverbetering en voedselveiligheid tot en met het winkelschap zijn eveneens belangrijke onderdelen van marktgericht produceren.
Dit strategisch doel sluit aan bij de doelen bedoeld in artikel 33, onderdelen a tot en met d, van verordening 1308/2013 en de doelstellingen bedoeld in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder i, vi, iv en ix, van verordening 1308/2013.
Met het strategisch doel versterking afzetstructuur wordt beoogd een krachtiger positie van primaire producenten in zowel de keten als in de markt en een sterkere regie van producentenorganisaties op de afzet te realiseren. Dit doel kan worden gerealiseerd door een verdergaande samenwerking van primaire producenten in de bundeling van het aanbod bij producentenorganisaties en een efficiëntere logistieke organisatie van de afzet. Het gaat hierbij om verdergaande samenwerking van primaire producenten via hun producentenorganisaties in een internationale keten en markt. Daarbij moet worden op gemerkt dat in het kader van de GMO groenten en fruit ketenverkorting slechts mogelijk is, indien en voor zover daarbij de regie op de afzet door de producentenorganisatie of in voorkomend geval de unie van producentenorganisaties niet in het geding komt. Samenwerking tussen producenten is niet alleen relevant voor het verkrijgen van een sterkere positie in de onderhandelingen met de groothandel en de retail, maar ook om collectief kennis op te bouwen en te delen, gezamenlijk te investeren in een duurzaam productieproces en product- en marktontwikkeling en een beter risicobeheer. Daarbij moet zeker ook worden gedacht aan de inzet van hoog gekwalificeerd personeel op het gebied van management, verkoop (inclusief productontwikkeling en marketing) en logistiek. Internationale samenwerking met producentenorganisaties in het buitenland of het opzetten van productielocaties in het buitenland bieden extra mogelijkheden om zowel Nederlandse als buitenlandse supermarktketens jaarrond van de gewenste producten te voorzien. Ten algemene geldt voor iedere vorm van samenwerking tussen producentenorganisaties de voorwaarde dat dit moet plaatsvinden met in acht name van de geldende Europese en nationale voorschriften op het terrein van mededinging.
Dit strategisch doel sluit aan bij de doelen bedoeld in artikel 33, onderdelen a, d en f, van verordening 1308/2013 en de doelstellingen bedoeld in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder i en ii, van verordening 1308/2013.
In het derde lid van artikel 43 worden de gekwantificeerde streefdoelen geformuleerd voor de in het eerste en tweede lid genoemde strategische doelen. Voor het strategische doel verduurzaming gelden voor het jaar 2017 nog de gekwantificeerde streefdoelen van het nationaal milieukader dat is vastgesteld in 2012. Deze gekwantificeerde streefdoelen zullen naar verwachting met de vaststelling van een nieuw nationaal milieukader per 1 januari 2018 worden aangepast.
Voor de strategische doelstelling versterking afzetstructuur is in artikel 43, derde lid, onderdeel c, onder ii, als gekwantificeerd streefdoel geformuleerd dat de organisatiegraad per subsector moet toenemen. Onder subsector wordt in dit kader verstaan de subsectoren glasgroenten, vollegrondsgroenten en fruit.
Eisen aan operationele programma’s
Op grond van artikel 59 van verordening 543/2011 bevat een operationeel programma de volgende gegevens:
– een beschrijving van de uitgangssituatie;
– de doelen van het programma;
– een toelichting over de wijze waarop het programma bijdraagt aan de realisatie van de nationale strategie;
– de bevestiging dat het programma consistent is met de nationale strategie;
– meetbare streefdoelen om toezicht op de voortgang van de uitvoering van het programma mogelijk te maken;
– voor elk jaar van uitvoering van het programma een gedetailleerde beschrijving van:
i. de voor het verwezenlijken van de doelen te nemen maatregelen, en
ii. van de daarvoor aan te wenden middelen;
– in de gedetailleerde beschrijving wordt tevens aangegeven:
i. in welke mate de verschillende voorgestelde maatregelen een aanvulling vormen op en consistent zijn met andere maatregelen, en
ii. welke maatregelen in het kader van eerdere operationele programma's zijn uitgevoerd;
– de looptijd van het programma;
– de financiële aspecten van het operationele programma, te weten:
i. de wijze van financiering van het actiefonds;
ii. de wijze van berekening en het niveau van de financiële bijdragen van de leden aan het actiefonds;
iii. de nodige gegevens om een differentiatie van de geheven bijdrage te rechtvaardigen;
iv. voor elk jaar van uitvoering van het programma:
1° de begroting, en
2° het tijdschema voor de uitvoering van de acties.
In aanvulling op eisen aan operationele programma’s die in de verordening worden gesteld, dient een producentenorganisatie haar visie voor de toekomst van de producentenorganisatie te overleggen. Deze visie vormt, tezamen met de beschrijving van de uitgangssituatie, bedoeld in artikel 59, onderdeel a, van verordening 543/2011, het uitgangspunt voor ieder operationeel programma. De visie van de producentenorganisatie bevat een beschrijving van het toekomstbeeld dat de producentenorganisatie heeft voor de producentenorganisatie en aan het eind van de looptijd van het operationele programma wil hebben gerealiseerd. In deze visie beschrijft de producentenorganisatie voor de gehele organisatie op een SMART geformuleerde wijze de uitgangssituatie en de doelen voor de organisatie als geheel met een duidelijk SMART geformuleerd resultaat over de situatie aan het einde van de looptijd van het operationeel programma. Ook beschrijft de producentenorganisatie in haar visie de wijze waarop dit toekomstbeeld past binnen de strategische doelen bedoeld in artikel 43.
De beschrijving van de uitgangssituatie, bedoeld in artikel 59, onderdeel a, van verordening 543/2011, dient een SWOT analyse te bevatten. Deze SWOT analyse bevat in ieder geval een beschrijving en onderbouwing van de sterke en zwakke punten van de producentenorganisatie. De SWOT analyse bevat tevens een beschrijving en onderbouwing van de kansen en bedreigingen voor de producentenorganisatie bij het realiseren van de visie (artikel 43) en de strategische doelen (artikel 44) van de producentenorganisatie.
Op basis van de visie van de producentenorganisatie en de beschrijving van de uitgangssituatie bepaalt de producentenorganisatie op welke wijze zij de GMO groenten en fruit wil inzetten. Daartoe komt de producentenorganisatie tot een beschrijving van de doelen, bedoeld in artikel 59, onderdeel b, van verordening 543/2011, die het met het operationeel programma nastreeft. Producentenorganisaties moeten in deze beschrijving, aan de hand van de SWOT analyse, de keuze om strategische doelen wel of niet na te streven onderbouwen.
Het is voorts wenselijk dat de gedetailleerde beschrijving, bedoeld in artikel 59, onderdeel c, van verordening 543/2011 voor ieder strategisch doel een plan bevat. Voor het strategisch doel duurzaamheid is dat een duurzaamheidsplan, voor het strategisch doel marktgericht produceren is dat een marketingplan en voor het strategisch doel verbetering afzetstructuur een businessplan.
In deze plannen, wordt wederom aan de hand van de hiervoor genoemde SWOT analyse, aangegeven welke meetbare streefdoelen de producentenorganisatie in het kader van het strategisch doel beoogt te realiseren. De producentenorganisatie moet aan de hand van de SWOT analyse, tevens gemotiveerd aangeven waarom welke streefdoelen door de producentenorganisatie wel of niet zijn gekozen.
Daarnaast moeten producentenorganisaties per meetbaar streefdoel concreet aangeven welke percentages of cijfers de producentenorganisatie zichzelf voor de gekozen streefdoelen oplegt. Deze meetbare streefdoelen moeten geheel of gedeeltelijk aansluiten bij de gekwantificeerde streefdoelen en moeten bijdragen aan de realisatie daarvan. Ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid van meetbare streefdoelen van producentenorganisaties en de evaluatie van de uitvoering van de nationale strategie via de operationele programma’s dient daarbij voor zover mogelijk gebruik te worden gemaakt van de gemeenschappelijke uitgangsindicatoren, bedoeld in bijlage VIII van verordening 543/2011.
Per meetbaar streefdoel moet de producentenorganisatie voorts in het plan aangegeven met welke projecten de realisatie van het streefdoel wordt nagestreefd. Per project bevat het plan vervolgens een omschrijving van het project, een omschrijving van de wijze waarop het project naar verwachting zal bijdragen aan de realisatie van het meetbare streefdoel en de subsidiabele activiteiten die in het kader van het project worden ingezet om het meetbaar streefdoel te realiseren. De producentenorganisatie kan daarbij kiezen uit de activiteiten die voor het betreffende strategisch doel in deel 4, hoofdstuk 4, van deze regeling subsidiabel zijn gesteld.
Per activiteit bevat het plan vervolgens een omschrijving van de activiteit, een omschrijving van de wijze waarop de activiteit naar verwachting zal bijdragen aan de realisatie van het meetbare streefdoel en per uitvoeringsjaar van het operationeel programma een planning van de werkzaamheden voor de activiteiten en een begroting. Ook bevat het plan een onderbouwing van de subsidiariteit van de activiteiten en uitgavenposten. Dit houdt in dat de producentenorganisatie moet onderbouwend dat de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd niet verder gaat dan noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken. Een investering mag dus bijvoorbeeld niet luxer zijn dan nodig is om het doel te bereiken (goldplating). De begroting moet voorts worden onderbouwd aan de hand van minimaal één kostenbegroting bijvoorbeeld een offerte per uitgavenpost. Voor het eerste jaar van het operationeel programma geldt dat deze kosten aan de hand van drie kostenbegrotingen moeten worden onderbouwd. Een kostenbegroting kan een offerte zijn. Voor de vervolgjaren van het programma moeten deze kosten jaarlijks via een verzoek tot wijziging voor de volgende jaren, zoals bedoeld in artikel 65 van verordening 543/2011, worden onderbouwd door middel van minimaal drie kostenbegrotingen per uitgavenpost.
Vernieuwing (Artikel 47, derde lid)
De producentenorganisatie moet in het plan per project het vernieuwende karakter van de actie onderbouwen. Deze voorwaarde wordt gesteld omdat met de Nationale Strategie voor de periode 2017 tot en met 2020 wordt beoogd de concurrentiekracht voor de voedingstuinbouw te verbeteren. Gezien het relatief hoge kostenniveau van arbeid en materiële activa in Nederland in vergelijking met het buitenland moet de focus daarbij niet liggen op concurrentie op kostprijs. Het sterke punt van de Nederlandse voedingstuinbouw is haar hoge kennisniveau en innovatievermogen. Om concurrerend te blijven zal de Nederlandse tuinbouw steeds verder moeten vernieuwen. Om deze reden is er bij de invulling van de strategische doelen marktgericht produceren en versterking afzetstructuur dan ook voor gekozen om de nadruk te leggen op vernieuwing.
Een project heeft een vernieuwend karakter wanneer de producentenorganisatie kan aantonen dat zij gedurende de looptijd van het voorafgaande operationele programma geen planmatige of bewuste activiteiten heeft ondernomen op het gebied van de betreffende actie. De bewijslast hieromtrent ligt bij de producentenorganisatie.
Voor het strategisch doel marktgericht produceren moet onderscheid worden gemaakt tussen projecten ten behoeve van het ontwikkelen van nieuwe producten of concepten en projecten ten behoeve van het ontwikkelen van nieuwe markten. Voor projecten ten behoeve van het ontwikkelen van nieuwe producten of concepten geldt dat de producentenorganisatie in de periode die gelijk loopt aan de looptijd van het voorgaande operationele programma nog niets planmatig en bewust heeft gedaan (dit ongeacht of de daarmee gepaard gaande uitgaven in een operationeel programma waren opgenomen) en nog geen projecten ten behoeve van dit product of concept heeft uitgevoerd. Het product of het concept moet nieuw zijn. Als definitie voor nieuw geldt in dit geval dat het product of concept nog geen artikelcode heeft of dat gedurende de hiervoor beschreven periode geen omzet is gegenereerd uit dit product of concept.
Bij projecten ten behoeve van het ontwikkelen van nieuwe markten bestaat een onderscheid voor nieuwe geografische markten en nieuwe doelgroepen op bestaande markten (product/markt combinaties). Een nieuwe distributieketen wordt ook gezien als een nieuwe markt. Voor allen geldt dat het niet noodzakelijk is dat wordt aangetoond dat de producentenorganisatie gedurende de looptijd van het voorgaande operationele programma (ongeacht of de daarmee gepaard gaande uitgaven in het operationeel programma waren opgenomen) geen omzet heeft gerealiseerd op die markt of die product/marktcombinatie. Wel geldt de eis dat de markt gedurende de hiervoor genoemde periode (nog) niet actief en gericht bewerkt is door de producentenorganisatie. Handvat hierbij, maar niet het enige criterium, is dat de producentenorganisatie op de betreffende markt tot op dat moment een omzet van minder dan 5% heeft gerealiseerd. Onder het actief bewerken van een markt wordt verstaan het planmatig organiseren van inspanningen gericht op de betreffende markt. Het project moet dus nieuw zijn, in de zin dat het een ander, onderscheidend, project moet zijn ten opzichte van projecten die in het verleden al zijn uitgevoerd voor die markt.
Bij het strategisch doel versterking afzetstructuur wordt een uitzondering gemaakt voor de opengestelde crisismaatregelen. De eis omtrent vernieuwing wordt hier niet gesteld. Voor het strategisch doel verduurzaming wordt, eveneens in het vierde lid, de eis dat een actie vernieuwend moet zijn ten algemene niet gesteld. Veel van de projecten die producenten met behulp van de in deze regeling subsidiabel gestelde activiteiten kunnen uitvoeren worden reeds door producentenorganisaties uitgevoerd. Met het breder uitrollen van deze projecten kunnen echter belangrijke milieuvoordelen behaald worden. Het stellen van de eis dat deze projecten vernieuwend moeten zijn kan tot gevolg hebben dat projecten die bijdragen aan verduurzaming niet worden uitgevoerd. Wanneer de eis dat investeringen vernieuwend moeten zijn wordt gesteld voor projecten die moeten bijdragen aan verduurzaming bestaat bovendien het risico dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde, die in artikel 33, vijfde lid, van verordening 1308/2013 is gesteld, dat iedere producentenorganisatie 10% van het actiefonds moet besteden aan milieuacties of minimaal twee milieuacties moeten worden geïmplementeerd.
Verdeling uitgaven over maatregelen (Artikel 49)
Artikel 55, vijfde lid, van verordening bepaalt dat lidstaten met het oog op een passend evenwicht tussen de verschillende maatregelen maximumpercentages vaststellen voor financiering uit het fonds per soort maatregel, actie of uitgaven. Artikel 55, vijfde lid, van verordening bepaalt dat lidstaten met het oog op een passend evenwicht tussen de verschillende maatregelen maximumpercentages vaststellen voor financiering uit het fonds per soort maatregel, actie of uitgaven. Ter uitvoering van deze bepalingen geldt dat de totale uitgaven per project als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel d, maximaal 50% van het totale operationele programma bedragen.
Goedkeuring operationeel programma en bijdragen aan actiefonds door algemene vergadering (Artikel 50)
Artikel 53, tweede lid, van verordening (EU) nr. 543/2011 bepaalt dat alle producenten de gelegenheid hebben om gebruik te maken van het actiefonds en op democratische wijze deel te nemen aan de besluitvorming over het gebruik van het actiefonds van de producentenorganisatie. Ter uitvoering van dit voorschrift en om het collectieve karakter van het operationele programma te borgen moet een operationeel programma of een verzoek tot wijziging van een operationeel programma door de algemene vergadering van de producentenorganisatie worden goedgekeurd.
Tevens geldt dat de producentenorganisatie voor 15 december van het jaar waarin een operationeel programma of een wijziging daarvan voor goedkeuring is ingediend aan de minister bewijstukken overlegt waarmee wordt aangetoond dat het besluit tot goedkeuring van het operationeel programma of een wijziging van een operationeel programma door de algemene vergadering van de producentenorganisatie is goedgekeurd.
In hoofdstuk 2 zijn de bepalingen over indiening en wijziging van operationele programma’s opgenomen die eerder waren opgenomen in de artikelen 285a tot en met 288. De bepalingen zijn op een aantal punten aangepast om de coherentie van operationele programma’s beter te borgen.
Om deze reden is in artikel 52, eerste lid, duidelijker omschreven in welke gevallen een producentenorganisatie een operationeel programma voor het volgende uitvoeringsjaar op grond van artikel 65 van verordening kunnen wijzigen. In het vierde lid is bepaald dat aan een lopend operationeel programma (een programma dat is goedgekeurd voor 31 december 2016 en dat doorloopt na 1 januari 2017) alleen activiteiten mogen worden toegevoegd die subsidiabel zijn op grond van de regeling zoals deze geldt na 1 januari 2017. Dit om producentenorganisaties te stimuleren om hun operationele programma in overeenstemming te brengen met de nieuwe nationale strategie.
In artikel 53, eerste lid, is bepaald welke wijzigen er tussentijds (gedurende het uitvoeringsjaar) mogen worden gedaan in een operationeel programma op grond van artikel 66 van verordening 543/2011. In het tweede lid zijn de eisen die worden gesteld aan de onderbouwing van een wijziging waarmee een activiteit wordt toegevoegd aan een operationeel programma aangescherpt. In het derde lid wordt ten aanzien van wijzigingen met als doel het verhogen van een begroting van een activiteit of het jaarbedrag de eis geëxpliciteerd dat de producentenorganisatie moet aantonen deze wijziging geen afbreuk doen aan de strategische doelen van het operationeel programma. In het zesde lid is bepaald dat aan een lopend operationeel programma (een programma dat is goedgekeurd voor 31 december 2016 en dat doorloopt na 1 januari 2017) alleen activiteiten mogen worden toegevoegd die subsidiabel zijn op grond van de regeling zoals deze geldt na 1 januari 2017. Dit om producentenorganisaties te stimuleren om hun operationele programma in overeenstemming te brengen met de nieuwe nationale strategie.
In artikel 54, eerste lid, is ter uitvoering van artikel 66, vierde lid, van verordening 543/2011 bepaald dat voor het wijzigen van de begroting voor een activiteit die reeds is opgenomen in het operationele programma met minder dan 20% en het laten vervallen van een activiteit volstaan kan worden met een melding. Deze melding moet plaatsvinden op het zelfde moment als het moment waarop verzoeken om tussentijdse wijzigingen kunnen worden gedaan. Dit alleen anders voor wijzigingen die ontstaan na 31 oktober. Die wijzigingen kunnen op grond van het tweede lid tegelijk met de steunaanvraag worden gemeld. De wijzigingen die op grond van dit artikel worden gemeld moeten op grond van het derde lid onderbouwd worden met kostenbegrotingen.
In hoofdstuk 3 zijn de algemene voorschriften voor subsidiabele uitgaven opgenomen die eerder waren opgenomen in de artikelen 46 tot en met 92a. De wijzigingen in deze artikelen ten opzichte van de oude bepalingen worden in het onderstaande toegelicht.
In artikel 56, eerste lid, en 57, vierde lid, zijn de loonkosten van personeel in dienst van kleindochterondernemingen overeenkomstig bijlage IX van verordening 543/2011 vervallen.
In artikel 61, derde lid, is de wijze waarop het uurtarief berekend moet worden aangepast. Eerder werd dit gebaseerd op de in een cao gemaakte afspraken. Thans is voorgeschreven dat het jaarsalaris moet worden gedeeld door het aantal uur dat de overeengekomen werkweek bedraagt. In het geval van een werkweek van 40 uur wordt daarbij uitgegaan van 1.720 uur.
In artikel 64 zijn in het eerste lid de verplichting de producentenorganisatie om haar belang bij plaatsing van het productiemiddel op het bedrijf van het lid en de relatie met de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationeel programma aan te tonen. Ook is het tweede lid van het oude artikel 59 vervallen. Als gevolg van de aanscherping van de eisen die aan operationele programma’s worden gesteld op grond van hoofdstuk 1 van dit deel zijn deze bepalingen overbodig geworden.
In artikel 69, eerste lid, is onderdeel b van het oude artikel 67 vervallen wegens overlap met artikel 60, derde lid, van verordening 543/2011. Om deze reden is ook het oude artikel 56.
In artikel 72 zijn de voorschriften omtrent vervreemding en recuperatie verduidelijkt. In artikel 60, zesde lid, van verordening 543/2011 wordt bepaald dat investeringen of acties die bijdragen aan de doelstellingen van het operationele programma, mogen worden uitgevoerd in individuele ondernemingen of bedrijfsruimten van bij een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties aangesloten producenten, ook wanneer de acties worden uitbesteed aan leden van de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties. Lidstaten zien er op grond van dit artikel op toe dat investeringen of de restwaarde daarvan worden gerecupereerd wanneer een bij de producentenorganisatie aangesloten producent, op wiens terrein een investering die is gefinancierd met behulp van het actiefonds plaatsvindt, de producentenorganisatie verlaat. Aan dit voorschrift ligt het uitgangspunt ten grondslag dat investeringen gefinancierd met behulp van het actiefonds eigendom zijn van de producentenorganisatie en dit ook gedurende een bepaalde termijn blijft. Wat deze termijn is, moet door de lidstaten worden vastgesteld in hun nationale uitvoeringsregelgeving. Nederland heeft gekozen voor een termijn van vijf jaar voor roerende (artikel 72, eerste lid) en tien jaar voor onroerende (artikel 72, tweede lid) duurzame productiemiddelen. De begrippen roerend en onroerend zijn gedefinieerd in artikel 3 van boek 3 van het Burgerlijke Wetboek.
Een producentenorganisatie is op grond van artikel 60, zesde lid, van verordening 543/2011 zoals dit ten uitvoer gelegd is in artikel 72, tweede lid, verplicht gedurende een periode van 10 jaar te verzekeren dat een duurzaam onroerend productiemiddel dat is geplaatst op het terrein van een aangesloten producent eigendom blijft van de producentenorganisatie. Onroerende duurzame productiemiddelen zijn volgens artikel 4 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in beginsel eigendom van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die eigenaar is van de grond waarmee het onroerende duurzame productiemiddel onlosmakelijk is verbonden (natrekking). Op grond van artikel 101 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is het evenwel mogelijk om op een dergelijk onroerend productiemiddel een recht van opstal te vestigen waarmee kan worden voorzien in het eigendom van het onroerend duurzaam productiemiddel door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon dan de eigenaar van de grond. Een recht van opstal wordt door middel van een notariële akte ingeschreven in het kadaster.
In het derde lid van artikel 72 is voorzien in een uitzondering op de instandhoudingstermijn voor onroerende duurzame productiemiddelen, indien de producentenorganisatie kan aantonen dat de investering een economische levensduur heeft die minder dan 10 jaar bedraagt. In dat geval is de instandhoudingstermijn van de investering gelijk aan de economische levensduur. De instandhoudingstermijn voor onroerende duurzame productiemiddelen bedraagt echter in geen geval minder dan vijf jaar.
In het derde lid van artikel 72 is voorts een tweede uitzondering opgenomen op de instandhoudingstermijn voor onroerende duurzame productiemiddelen, namelijk voor bomen en meerjarig plantmateriaal. Omdat het vestigen van een recht van opstal op iedere boom of meerjarige plant die op het terrein van een producent wordt geplaatst een disproportionele hoeveelheid administratieve lasten met zich brengt is voor bomen en meerjarige planten bepaald dat zij niet gedurende de instandhoudingstermijn eigendom moeten blijven van de producentenorganisatie, maar dat hun opbrengst gedurende de instandhoudingstermijn geleverd moet worden aan de producentenorganisatie. Ook wijkt de instandhoudingstermijn af, omdat de economische levensduur van bomen en meerjarige planten doorgaans korter is dan die van andere duurzame productiemiddelen. Er is voorzien in een standaard termijn van vijf jaar voor bomen en meerjarige planten die volgens de algemene producteigenschappen gedurende meer dan vijf jaar vruchten leveren. Voor bomen en meerjarige planten die volgens de algemene producteigenschappen gedurende minder dan vijf jaar vruchten leveren is de instandhoudingstermijn gelijk aan de periode gedurende welke de boom of meerjarige plant volgens de algemene producteigenschappen vruchten levert.
In het vijfde lid van artikel 72 is tot slot bepaald dat de instandhoudingstermijn in alle in het eerste tot en met het vierde lid omschreven gevallen begint te lopen op het moment van ingebruikname van de investering.
In artikel 76 is in het nieuw toegevoegde vierde lid verduidelijkt dat wanneer een producentenorganisatie besluit een duurzaam productiemiddel in één keer in de steunaanvraag op te nemen iedere ontvangen en betaalde factuur bij de eerst volgende declaratie volledig ten laste van het actiefonds moet worden gebracht.
In artikel 79, eerste lid, onderdeel b, zijn de onderdelen 1° en 2° van het oude artikel 75, eerste lid onderdeel b, vervallen omdat deze bepalingen als gevolg van de aanscherping van de eisen die aan operationele programma’s worden gesteld op grond van hoofdstuk 1 van dit deel overbodig zijn geworden.
In artikel 82 zijn de bepalingen van de oude artikelen 77, 79 en 80 met elkaar geïntegreerd. De oude artikelen 77, eerste lid, en 78 zijn vervallen omdat deze bepalingen als gevolg van de aanscherping van de eisen die aan operationele programma’s worden gesteld op grond van hoofdstuk 1 van dit deel overbodig zijn geworden.
Artikel 83 bevat bepalingen die eerder vervat waren in het oude artikel 81. In het eerste lid van artikel 83 wordt afgeweken van artikel 76, eerste lid, omdat voor investeringen in energiebesparende installaties jaarlijks moet worden bezien of er inkomsten zijn gegenereerd uit levering van energie aan het net. Wanneer dit het geval is moeten deze, op grond van het tweede lid, inkomsten afgetrokken worden van de subsidiabele uitgaven. Omdat deze berekening jaarlijks gedaan moet worden en niet vooraf kan worden gemaakt is het niet mogelijk om uitgaven voor deze investeringen in één keer ten laste van het actiefonds te brengen.
In artikel 85 zijn de oude artikelen 83 en 85 met elkaar geïntegreerd. De oude artikelen 83, eerste lid, en 84 zijn vervallen omdat deze bepalingen als gevolg van de aanscherping van de eisen die aan operationele programma’s worden gesteld op grond van hoofdstuk 1 van dit deel overbodig zijn geworden.
In artikel 87 zijn voorschriften opgenomen omtrent uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto door leden en medewerkers van de producentenorganisatie. Op grond van artikel 69, van verordening 543/2011 moet de producentenorganisatie bonnetjes of bewijsstukken met een vergelijkbare bewijskracht kunnen overleggen ter onderbouwing van deze uitgaven.
De reiskostencomponent van het uurloon van medewerkers in dienst van de PO of diens (klein) dochterondernemingen zijn in dit kader niet subsidiabel, dit volgt uit de limitatieve opsomming in artikel 61, tweede lid, van de elementen die in het subsidiabele uurtarief kunnen worden opgenomen.
In het eerste lid, onderdeel e, is de kilometervergoeding vastgesteld op € 0,19 per kilometer. Voor reizen in andere lidstaten geldt in het geval van kilometervergoeding hetzelfde tarief als in het binnenland.
In artikel 88 zijn het tweede en derde lid van het oude artikel 92 vervallen. Het oude tweede lid is vervallen omdat dit overbodig is geworden als gevolg van de aanscherping van de eisen die aan operationele programma’s worden gesteld op grond van hoofdstuk 1 van dit deel. Het tweede lid is vervallen omdat de bevoegdheid van de minister om uitgaven niet subsidiabel te oordelen indien zij niet voldoen aan de voorwaarden vanzelfsprekend is.
In de artikelen 90, 124, 127, 132, 150, 159, 168, 170, 179 en 196 is een bepaling opgenomen die eerder was opgenomen in het oude artikel 43, tweede lid. In de artikelen is bepaald dat de in de betreffende afdeling opgenomen activiteiten subsidiabel zijn indien zij dienen ter realisatie van in de bepaling genoemde strategische doel en gericht het GMO doel van artikel 19, eerste lid, onderdeel g, van verordening 543/2011 waar naar wordt verwezen. Deze doel is tevens genoemd in artikel 33, eerste lid, of artikel 152, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013. Het verband tussen de artikelen uit de Europese verordeningen blijkt echter al voldoende uit artikel 19, eerste lid, van verordening 543/2011. De verwijzing naar artikel 60, eerste lid, van verordening 543/2011 is vervallen ten opzichte van het oude artikel 43, tweede lid, omdat het een overbodige verwijzing betreft.
In titel 1 van Hoofdstuk 4 zijn de bepalingen van de artikelen 235 tot en met 279 nagenoeg ongewijzigd overgenomen, omdat in de Nationale Strategie voor 2017 tot en met 2020 nog geen nieuw Nationaal Milieukader als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van verordening 1308/2013 is vastgesteld. Als gevolg van de verplichte periodieke herberekening van de forfaitaire tarieven hebben evenwel de volgende wijzigingen plaatsgevonden in Titel 1 van Hoofdstuk 4.
De mogelijkheid om op basis van forfaitaire tarieven uitgaven te declareren is komen te vervallen voor uitgaven voor aankoop van mest en compost afkomstig van Skal gecertificeerde biologische landbouwbedrijven (artikel 109), zaden van rassen met één of meerdere extra resistenties (artikel 113) en het enten van plantmateriaal (artikel 115) zijn komen te vervallen. Dit omdat het niet mogelijk bleek voor deze uitgaven een forfaitair tarief te berekenen. Dit heeft tot gevolg dat voor deze uitgaven alleen nog op basis van werkelijk gemaakte kosten kan worden gedeclareerd.
Voor de uitgaven voor biologische vermeerdering en opkweek van uitgangsmateriaal en de niet-chemische behandeling bij zaden van gangbare oorsprong (artikel 111) is een forfaitair tarief opgenomen van 25%.
In artikel 123 zijn de uitgaven voor deelname aan nationaal of internationaal maatschappelijk aanvaarde milieuzorgsystemen en aanvullende certificeringssystemen die openstaan voor alle producenten van groenten en fruit subsidiabel gesteld. Deze uitgaven waren eerder subsidiabel onder de bepalingen van de oude artikelen 275 tot en met 279. In het vierde lid is bepaald dat de uitgaven voor deelname aan het milieuzorgsysteem Global Gap subsidiabel zijn tot en met 31 december 2017.
In titel 2 van hoofdstuk 4 zijn de subsidiabele activiteiten opgenomen voor de maatregel marktgericht produceren. Veel van de activiteiten die in deze afdeling subsidiabel zij gesteld waren onder de oude regeling eveneens subsidiabel. Onderstaand worden de artikelen toegelicht voor zover zij nieuw zijn en voor zover zijn wijzigingen bevatten ten opzichte van de oude bepalingen.
In artikel 98 zijn investeringen in belichtingsinstallaties ten behoeve van het jaarrond produceren subsidiabel gesteld op voorwaarde dat gedurende de instandhoudingstermijn de energie die wordt gebruikt voor deze installatie een duurzaam karakter heeft wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Onder duurzaam wordt bijvoorbeeld verstaan energie opgewekt door middel van zon, water, wind, geothermie of biomassa. Deze activiteit was eerder opgenomen in het oude artikel 98.
In artikel 128 worden uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten subsidiabel gesteld. De bepalingen van de oude artikelen 108, 109, 110 en 111 zijn in dit artikel geïntegreerd. Investeringen in kwaliteitszorgsystemen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn bijvoorbeeld investeringen voor het innovatief sorteren door middel van camera’s. De investeringen in lange bewaring in koelhuizen, koelcellen, koelinstallaties, vriescellen (eerste lid, onderdeel e) omvatten mede controlled atmosphere bewaring en trafovoorzieningen.
In het tweede lid worden de niet subsidiabele uitgaven opgesomd. De reinigingsinstallaties, bedoeld in onderdeel a van het tweede lid, omvatten mede veeg schrob en zuigmachines, stoomcleaners en hogedrukreinigers.
In artikel 129 zijn uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de borging van een nieuw product of concept in de keten voor investeringen (artikel 129) en overige kosten (artikel 131) ten behoeve van keurmerken subsidiabel gesteld. Dit betreft een activiteit die onder de oude regeling niet subsidiabel was. De subsidiabiliteit van deze uitgaven is beperkt tot de uitgaven die nodig zijn voor het voor de eerste keer laten certificeren van keurmerken voor nieuwe producten, nieuwe concepten of keurmerken op het gebied van duurzaamheid (MVO), kwaliteit en voedselveiligheid in de keten.
In artikel 130 zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel gesteld. De bepalingen van de oude artikelen 134 tot en met 138, 141, 142, 184 en 197 zijn in dit artikel geïntegreerd. Deze uitgaven zijn alleen nog gedurende het uitvoeringsjaar 2017 subsidiabel.
In artikel 134, eerste lid, zijn uitgaven voor investeringen in sorteer- en verpakcentra, distributiecentra, verwerkingscentra, fustopslag, dockboards, en sorteer- en verpakkingslijnen subsidiabel gesteld. Deze uitgaven waren eerder subsidiabel onder de bepalingen van de oude artikelen 99 en 153. Deze artikelen zijn met elkaar geïntegreerd. Deze investeringen zijn evenwel slechts nog subsidiabel indien zij worden gedaan ten behoeve van het ontsluiten van nieuwe markten zijn subsidiabel en innovatief en op afzetverbetering gericht zijn. In het tweede lid worden de niet subsidiabele aciviteiten opgesomd. Onderdeel c noemt daarbij met de sorteerlijn geïntegreerde aanvoerprognosesystemen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan interne transportsystemen en kettingbaansystemen. In artikel 135 is ook het huren van deze investeringen subsidiabel gesteld.
In artikel 138 zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van het vergroten van de afzetwaarde van producten door middel van het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces subsidiabel gesteld. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan: investeringen in omgekeerde osmose voor ontzouting van water bij de bron ten behoeve van recirculatie in de substraatteelt of het actief beluchten van water door middel van een beluchtings- en ontgassingstoren ter voorkoming van zuurstofloos water en ontstaan van slijmvormende biomassa. Deze uitgaven waren eerder subsidiabel onder de bepalingen van de oude artikelen 111 en 112. Deze artikelen zijn met elkaar geïntegreerd.
In artikel 140 zijn uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van marktonderzoek en marktontwikkeling subsidiabel gesteld. Deze uitgaven omvatten onderzoeken en paneldata ten behoeve van markten waarvoor de werkzaamheden buiten de EU hebben plaatsgevonden, ongeacht waar het bedrijf dat de onderzoeken uitvoert gevestigd is. Dit omdat deze uitgaven zijn uitgezonderd in bijlage IX van verordening 543/2011. Deze uitgaven waren eerder subsidiabel onder de bepalingen van de oude artikelen artikel 181 en 182. Deze artikelen zijn met elkaar geïntegreerd.
In artikel 142 zijn uitgaven ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van intrinsieke producteigenschappen of nieuwe producten subsidiabel gesteld wanneer het gaat om rassenproeven op intrinsieke producteigenschappen. Bij intrinsieke producteigenschappen moet worden gedacht aan smaak, kleur, geur, textuur, vorm en inhoudstoffen. Deze bepaling is deels nieuw en komt deels voort uit het oude artikel 199.
In het tweede lid wordt bepaald dat rassenproeven slechts subsidiabel zijn indien de producten van de geteste rassen bedoeld zijn voor menselijke consumptie. Daarmee wordt bedoeld rassenproeven voor rassen waarvan de producten bestemd zijn om te worden verwerkt in producten die niet bedoeld zijn voor menselijke consumptie zijn niet subsidiabel. De uitgaven zijn op grond van het derde lid, wanneer zij worden opgenomen in een operationeel programma, slechts gedurende vier jaar subsidiabel, te rekenen vanaf het moment dat dit onderdeel van de activiteit wordt uitgevoerd.
In artikel 143, eerste lid, worden uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van concepten rondom verse producten zijn subsidiabel gesteld. Deze bepaling is deels nieuw en komt deels voort uit het oude artikel 183. In het tweede lid is bepaald dat ontwikkeling van nieuwe verpakkingen voor het verse product slechts subsidiabel indien deze nieuwe verpakking rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud.
In artikel 144, eerste lid, worden uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van concepten rondom bewerkte en verwerkte producten subsidiabel gesteld. Deze bepaling is deels nieuw en komt deels voort uit het oude artikel 183.
Voor zover het gaat om de ontwikkeling van nieuwe verwerkte producten ten behoeve van de foodmarkt en de ontwikkeling van ondersteunende voedingsproducten en niet voedingsproducten zijn deze uitgaven, op grond van het tweede lid, zijn slechts subsidiabel als het verwerkte product direct, zonder verdere verwerking, door consumenten kan worden geconsumeerd en niet wordt verwerkt in ingrediënten ten behoeve van de voedselindustrie.
Voor zover het gaat om de ontwikkeling van nieuwe verwerkte producten ten behoeve van de foodmarkt is in het derde lid voorts bepaald dat ontwikkeling van nieuwe verpakkingen voor het verse product slechts subsidiabel indien deze nieuwe verpakking rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud.
In artikel 145, eerste lid, zijn uitgaven voor generieke afzetbevordering subsidiabel gesteld. Deze uitgaven waren eerder subsidiabel onder de bepalingen van de oude artikelen 177 en 178. Deze artikelen zijn met elkaar geïntegreerd. Bij publieksevenementen, als bedoeld in onderdeel b, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan evenementen als ‘Kom in de kas’. Bij doelgroepen, als bedoeld in onderdeel d, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan schoolgaande kinderen. Bij websites en social media als bedoeld in onderdeel g, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan apps en facebook.
Bijlage IX, punt 15, van verordening 543/2011 stelt aan generieke afzetbevordering de voorwaarde dat promotiemateriaal wordt voorzien van het logo van de Europese Unie en de vermelding ‘Door de Europese Unie gefinancierde campagne’.
In het tweede lid zijn de niet subsidiabele uitgaven opgesomd. In onderdeel a worden activiteiten op het gebied van verkoop van producten genoemd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het opnemen van bestellingen, het leveren en de allocatie van het product, het maken van prijsafspraken ten aanzien van producten van niet leden of waarvoor de producentenorganisatie niet is erkend. In onderdeel c worden de kosten van het gratis verstrekken van producten niet subsidiabel gesteld. Dit omvat tevens de kosten van ‘twee voor de prijs van één acties’.
In artikel 146 zijn uitgaven voor marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen subsidiabel gesteld. Deze uitgaven waren eerder subsidiabel onder de bepalingen van de oude artikelen 176, 179 en 180. Deze artikelen zijn met elkaar geïntegreerd. Bij publieksevenementen, als bedoeld in onderdeel b, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan evenementen als ‘Kom in de kas’. Bij doelgroepen, als bedoeld in onderdeel d, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan schoolgaande kinderen. Bij websites en social media als bedoeld in onderdeel f, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan apps en facebook. Het opstellen en uitvoeren van plannen voor accountmanagement of categorymanagement, bedoeld in onderdeel g omvat tevens het voorafgaande onderzoek.
Op grond van punt 15 van bijlage IX van verordening 543/2011 promotiemateriaal ten behoeven van marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen niet worden voorzien van het logo van de Europese Unie en de vermelding ‘Door de Europese Unie gefinancierde campagne’.
In het tweede lid zijn de niet subsidiabele uitgaven opgesomd. In onderdeel e worden de kosten van het gratis verstrekken van producten niet subsidiabel gesteld. Dit omvat tevens de kosten van ‘twee voor de prijs van één acties’.
In dit artikel zijn uitgaven voor personeel en externe diensten voor nieuwbouw van sorteercentra en verpakcentra, distributiecentra, verwerkingscentra, fustopslag, dockboards en op afzetverbetering gerichte sorteer- en verpakkingslijnen subsidiabel gesteld. Deze bepaling is deels nieuw en komt deels voort uit het oude artikel 106. In het derde lid zijn de reis- en verblijfskosten van eigen personeel van de producentenorganisatie en haar leden uitgesloten
In titel 2 van hoofdstuk 4 zijn de subsidiabele activiteiten opgenomen voor de maatregel versterking afzetstructuur. Veel van de activiteiten die in deze afdeling subsidiabel zij gesteld waren onder de oude regeling eveneens subsidiabel. Onderstaand worden de artikelen toegelicht voor zover zij nieuw zijn en voor zover zijn wijzigingen bevatten ten opzichte van de oude bepalingen.
In dit artikel zijn uitgaven voor het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning subsidiabel gesteld. Deze activiteit was eerder subsidiabel onder de bepalingen van artikel 167 en omvat tevens systemen voor warehousemanagement.
In dit artikel zijn uitgaven voor koeling van producten ten behoeve van lange bewaring subsidiabel gesteld. Deze activiteit was eerder subsidiabel onder de bepalingen van artikel 94 en omvat tevens systemen voor trafovoorzieningen.
In artikel 160 zijn uitgaven voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel gesteld. Deze activiteit is nieuw opgenomen in de regeling. De uitgaven zijn op grond van het tweede lid gedurende maximaal 4 jaar subsidiabel, te rekenen vanaf de aanvang van de activiteiten voor de uitgavenpost.
In artikel 161 zijn uitgaven voor investeringen in ICT customer relationship management zijn subsidiabel gesteld. Deze activiteit is nieuw opgenomen in de regeling. Deze uitgaven zijn op grond van het tweede lid gedurende maximaal 4 jaar subsidiabel, te rekenen vanaf de aanvang van de activiteiten voor de uitgavenpost. Indien de investering wordt geplaatst op het terrein van een lid dan zijn de uitgaven slechts subsidiabel indien de producentenorganisaties kan aantonen dat het bij het lid geplaatste systeem integraal onderdeel uitmaakt van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie. De uitgaven zijn op grond van het tweede lid gedurende maximaal 4 jaar subsidiabel, te rekenen vanaf de aanvang van de activiteiten voor de uitgavenpost.
In dit artikel worden uitgaven voor activiteiten ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt subsidiabel gesteld. Deze activiteit is nieuw opgenomen in de regeling.
In artikel 172 zijn uitgaven voor het opleiden van personeel ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt subsidiabel gesteld. Deze activiteiten zijn evenwel slechts subsidiabel indien het gaat om de kosten van opleidingen voor personeel voor activiteiten op het gebied van de kermtaken van de producentenorganisatie. De kerntaken van de producentenorganisatie zijn afzet, logistiek, kwaliteit, milieubescherming, en teelttechniek. Deze activiteit is nieuw opgenomen in de regeling.
In dit artikel zijn uitgaven voor inhuur van externen ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt subsidiabel gesteld. Deze activiteiten zijn evenwel slechts subsidiabel indien het gaat om de kosten van inhuur van externen voor activiteiten op het gebied van de kermtaken van de producentenorganisatie. De kerntaken van de producentenorganisatie zijn afzet, logistiek, kwaliteit, milieubescherming, en teelttechniek. Deze activiteit is nieuw opgenomen in de regeling. Uitgaven voor inhuur van externen voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van teelttechniek komen voor maximaal 50% in aanmerking voor financiering uit het actiefonds. Dit omdat deze activiteiten deels algemeen van aard zijn en niet (rechtstreeks) bijdragen aan de realisatie van de strategische doelen van de producentenorganisatie.
In afdeling 5 zijn de bepalingen van de artikelen 227 tot en met 230k en 232 nagenoeg ongewijzigd overgenomen. De enige uitzonderingen hierop zijn te vinden in artikel 184, tweede lid, 190, tweede lid en artikel 195. In de artikelen 184, tweede lid, en 189, tweede lid, zijn de producten opgenomen waarvoor de activiteiten van het uit de markt nemen, groen oogsten en niet oogsten van producten zijn opengesteld. De producten ‘druiven voor tafelgebruik’ en ‘kiwi’s’ zijn in deze lijsten vervallen omdat deze producten in Nederland niet worden geproduceerd.
In artikel 195 zijn de uitgaven voor premies ten behoeve van een oogstverzekering subsidiabel gesteld. Deze uitgaven zijn alleen nog subsidiabel in het jaar 2017. Dit omdat een oogstverzekering onderdeel zou moeten uitmaken van een vorm van collectieve verzekering waarop de sector zich nog beraadt.
De activiteiten die voorheen waren opgenomen in de artikelen 231, 233 en 234 komen niet terug in de gewijzigde regeling. Het gaat om uitgaven ten behoeve van opleidingsacties, uitgaven ten behoeve van steun voor de administratieve kosten van de onderlinge fondsen en uitgaven ten behoeve van aflossing van kapitaal en rente van leningen. Deze activiteiten passen niet binnen de in het kader van de Nationale Strategie nagestreefde strategische doelen.
In artikel 198 zijn uitgaven voor de versterking van de verticale samenwerking in de keten door beleggingen in aandelen subsidiabel gesteld voor zover het gaat om de waarde van de materiële vaste activa van de onderneming. Deze activiteit was eerder subsidiabel onder de bepalingen van het oude artikel 281. Deze activiteit is evenwel slechts subsidiabel onder de voorwaarden genoemd in punt 21 van Bijlage IX van verordening 543/2011.
In artikel 289a zijn de bepalingen opgenomen die voorheen opgenomen waren in artikel 46a. Dit artikel is verplaatst naar het hoofdstuk 5 omdat dit naar haar aard beter in dit hoofdstuk past.
De formulering van artikel 295, eerste lid, is aangepast om beter aan te sluiten bij artikel 72 van verordening 543/2011 en te verduidelijken dat een producentenorganisatie die voor 1 mei geen verzoek om gedeeltelijke betaling heeft gedaan, dit voor 1 augustus of 31 oktober van een jaar alsnog kan doen voor de gehele periode waarin in het kader van het operationele programma uitgaven zijn gedaan die nog niet aan de producentenorganisatie zijn betaald. Op grond van artikel 72 geldt hiervoor wel een maximum van 80% van het deel van de steun dat overeenkomt met de bedragen die in het kader van het operationele programma reeds zijn besteed voor de betrokken periode.
In artikel 297 zijn in onderdelen c, e, f en g verwijzingen en benamingen aangepast om de in het artikel uitgewerkte rapportage verplichting aan te laten sluiten bij de nieuwe opzet voor operationele programma’s opgenomen in de artikelen 43 tot en met 47.
In artikel 299 is een redactionele wijziging doorgevoerd door het begrip formulier te vervangen door het techniek neutrale begrip middel.
In artikel 300 is zijn twee leden toegevoegd en is in het eerste lid het begrip formulier vervangen door het techniek neutrale begrip middel. In het nieuwe tweede lid is, ter uitvoering van artikel 126, derde lid, van verordening 543/2011 en om de tussentijdse evaluatie beter een te laten sluiten bij de nieuwe opzet van operationele programma’s opgenomen in de artikelen 43 tot en met 47, uitgewerkt welke onderdelen een tussentijdse evaluatie in ieder geval moet bevatten.
In het nieuwe derde lid is bepaald dat een tussenevaluatie slechts een maal hoeft te worden uitgevoerd indien een operationeel programma wordt verlengd. Dit omdat het meerdere malen tussentijds evalueren van een operationeel programma een disproportionele administratieve last met zich brengt en geen redelijk doel dient.
De wijzigingen die met deze regeling worden aangebracht in de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit treden in werking op 1 januari 2017. Als hoofdregel geldt dat een nieuwe regeling of wijzigingsregeling onmiddellijke werking heeft. Dit betekent dat een nieuwe regeling of wijzigingsregeling niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, doch ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen.
Op grond van de regeling zoals deze geldt tot en met 31 december 2016 zijn operationele programma’s goedgekeurd die nog kunnen doorlopen na 1 januari 2017. Deze wijzigingsregeling beoogt in beginsel in beginsel geen wijziging aan te brengen in de voorschriften die van toepassing zijn op de voor 1 januari 2017 goedgekeurde operationele programma’s, omdat dit afbreuk zou doen aan verwachtingen omtrent het voortduren van situaties. Om deze reden wordt aan deze wijzigingen een eerbiedigende werking toegekend in het eerste lid van artikel 312a.
Op het uitgangspunt van eerbiedigende werking wordt in het tweede tot en met vierde lid echter een uitzondering gemaakt. In het tweede lid is bepaald dat een wijziging in de looptijd van het operationele programma tot gevolg heeft dat het voor 31 december 2016 goedgekeurde operationele programma alsnog onder de bepalingen van de regeling komen te vallen zoals deze gelden vanaf 1 januari 2017. Dit heeft tot gevolg dat het gehele operationele programma moet worden aangepast aan de bepalingen zoals deze gelden vanaf 1 januari 2017. Voor deze uitzondering is gekozen om producentenorganisaties, overeenkomstig het door de producentenorganisaties uitgesproken commitment aan de nieuwe Nationale Strategie voor de periode 2017 tot en met 2020, te stimuleren om af te zien van het verlengen van de looptijd van operationele programma’s onder de oude Nationale strategie.
In het derde en vierde lid is bepaald dat aan lopende operationele programma’s wel maatregelen, doelen en activiteiten mogen worden toegevoegd maar slechts indien de activiteiten (waarmee deze maatregelen en doelen worden uitgevoerd) subsidiabel zijn onder en in overeenstemming zijn met de bepalingen van de regeling zoals deze gelden vanaf 1 januari 2017. Voor deze uitzondering is gekozen omdat met de wijzigingen in de subsidiabele activiteiten in hoofdstuk 3 en 4 van deel 4 van de regeling is gekozen voor het niet langer subsidiëren van activiteiten die niet passen bij de doelstellingen in de nieuwe Nationale Strategie. Hoewel activiteiten die zijn opgenomen in reeds goedgekeurde operationele programma’s tot het eind van de looptijd moeten kunnen worden uitgevoerd om de door de goedkeuring van meerjarige operationele programma’s gewekte verwachting te respecteren is het niet wenselijk dat er nieuwe activiteiten worden toegevoegd aan lopende programma’s die niet subsidiabel zijn onder de gewijzigde regeling.
In het vijfde lid is bepaald dat investeringen die in operationele programma’s die zijn goedgekeurd voor 20 januari 2016 kunnen worden opgenomen in nieuwe operationele programma’s onder de voorwaarden zoals die golden voor inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. Dit omdat het op grond van verordening 543/2011 is toegestaan om investeringen waarvan de afschrijvingstermijn langer loopt dan de duur van het operationele programma ook in een volgend operationeel programma op te nemen.
Aan deze mogelijkheid worden in het eerste lid wel een aantal voorwaarden verbonden om te voorkomen dat met deze overgangsmaatregel een mogelijkheid wordt gecreëerd om nog gedurende een aantal jaren activiteiten die niet langer subsidiabel zijn te financieren uit het actiefonds. Zo moet een investering onderdeel uitmaken van een voor 20 januari 2016 goedgekeurd operationeel programma, moet de producentenorganisatie voor 31 december 2016 aan de minister gemeld hebben dat het de uitgaven voor een investering gedurende meerdere jaren in de steunaanvraag wil opnemen en moet de eerste termijn voor deze uitgaven voor 31 december 2016 zijn opgenomen in de steunaanvraag.
In het zesde lid is voorts bepaald dat na 1 juli 2016 geen wijzigingsverzoeken meer mogen worden ingediend, zowel tussentijds als voor het komende uitvoeringsjaar, als deze tot doel hebben het toevoegen van investeringen aan een operationeel programma die niet langer subsidiabel zijn onder de gewijzigde regeling. Ook met deze bepaling wordt beoogd te voorkomen dat in operationele programma’s die doorlopen na 1 januari 2017 operationele programma’s nog investeringen in duurzame productiemiddelen worden opgenomen die na die datum niet meer subsidiabel zijn. Investeringen in duurzame productiemiddelen die op grond van de gewijzigde regeling wel subsidiabel zijn mogen wel door middel van een wijzigingsverzoek worden opgenomen in lopende operationele programma’s.
In het zevende lid is bepaald dat wijzigingsverzoeken met als doel het in een keer opnemen in de steunaanvraag van resterende termijnen van uitgaven voor investeringen niet zijn toegestaan als voor 31 december 2016 aan de minister is gemeld dat deze uitgaven in meerdere termijnen in de steunaanvraag worden opgenomen. Met deze bepaling wordt beoogd te voorkomen dat de resterende uitgaven voor investeringen in één keer ten laste van het actiefonds gebracht worden, dit omdat dit afbreuk doet aan de coherentie van operationele programma’s.
In het achtste lid is tot slot bepaald dat producenten organisaties tot 1 januari 2018 de tijd hebben om aanpassingen in hun statuten als gevolg van deze wijziging van de regeling door te voeren. Dit omdat het doorvoeren van wijzigingen in statuten doorgaans enkele maanden in beslag neemt.
Voor wat betreft de verdeling van de aan Nederland in Bijlage I van verordening 2016/921 toegekende enveloppes is een aantal wijzigingen doorgevoerd in de artikelen 4a, 4b en 7a van de Uitvoeringsregeling. Voor de specifieke enveloppe groenten wordt in artikel 4b vastgehouden aan de 50/50 verdeling tussen wortelen enerzijds en glasgroenten anderzijds. Wanneer de specifieke enveloppe voor één van de groepen producten als bedoeld onder artikel 4a niet volledig dreigt te worden benut, kan de minister besluiten de onderverdeling aan te passen (artikel 4b, tweede lid).
De vrije enveloppe blijft op grond van artikel 4a, eerste lid, primair bestemd voor witte en rode kool, bloemkool en broccoli, champignons, pruimen en zacht fruit (de producten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdelen c, e, h, k en l, van verordening 2016/921).
Met het oog op de geringe omvang van de toegekende enveloppes voor groenten, appels en peren wordt de systematiek voor de benutting van de vrije enveloppe bij uitputting van de specifieke enveloppes echter aangepast. Op het moment dat de voorafgaande meldingen voor verrichtingen voor producten onder (een onderdeel van) een specifieke enveloppe een volume vertegenwoordigen die de omvang van (dat onderdeel van) die specifieke enveloppe overstijgt, wordt (het onderdeel van) de specifieke enveloppe gesloten (artikel 7a, eerste lid). De meldingen die de in de enveloppe toegekende hoeveelheid overstijgen afgehandeld kunnen onder de vrije enveloppe (artikel 7a, derde lid) indien voldaan wordt aan twee voorwaarden. Ten eerste mag de vrije enveloppe niet volledig worden benut ten behoeve van de producten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c, e, h, k en l, van verordening 2016/921. Een ten tweede moet de minister hebben besloten dit toe te staan op grond van artikel 4a, tweede lid.
Omdat de eerdere verordeningen van de Europese Commissie inzake hun werking hebben verloren vervalt een aantal bepalingen dat geen effect meer heeft. Het betreft artikel 7 en een aantal leden in de artikelen 1, 2, 3, 4, 4a, 4b, 5, 7b en 7c. Ook is een aantal artikelen aangepast wegens het vervallen van verwijzingen vervallen.
In het besluit zijn in de artikelen 2, derde lid, en 3, derde lid, de tabellen met daarin de maximale EU-steunbedragen aangepast. De bedragen voor de periode tot en met juni 2015 zijn vervallen omdat de eerdere openstellingen van de Europese steunregeling naar aanleiding van de Russische boycot beëindigd en afgewikkeld zijn. Voor de periode juli 2016 tot en met juni 2017 zijn nieuwe bedragen ingevoegd.
Nieuw (deel 4) |
Oud (hoofdstuk 4) |
---|---|
Artikel 43 |
Artikel 43, tweede lid. |
Artikel 44 |
– |
Artikel 45 |
– |
Artikel 46 |
– |
Artikel 47 |
– |
Artikel 48 |
Artikel 43a |
Artikel 49 |
Artikel 44, tweede lid, 45, eerste lid. |
Artikel 50 |
– |
Artikel 51 |
Artikel 285a |
Artikel 52 |
Artikel 286 |
Artikel 53 |
Artikel 287 |
Artikel 54 |
Artikel 288 |
Artikel 55 |
Artikel 46 |
Artikel 56 |
Artikel 47 |
Artikel 57 |
Artikel 48 |
Artikel 58 |
Artikel 49 |
Artikel 59 |
Artikel 50 |
Artikel 60 |
Artikel 51 |
Artikel 61 |
Artikel 52 |
Artikel 62 |
Artikel 55 |
Artikel 63 |
Artikel 58 |
Artikel 64 |
Artikel 59 |
Artikel 65 |
Artikel 62 |
Artikel 66 |
Artikel 63 |
Artikel 67 |
Artikel 64 |
Artikel 68 |
Artikel 65 |
Artikel 69 |
Artikel 67 |
Artikel 70 |
Artikel 68 |
Artikel 71 |
Artikel 69 en 70 |
Artikel 72 |
Artikel 57 |
Artikel 73 |
Artikel 60 |
Artikel 74 |
Artikel 61 |
Artikel 75 |
Artikel 71 |
Artikel 76 |
Artikel 72 |
Artikel 77 |
Artikel 73 |
Artikel 78 |
Artikel 74 |
Artikel 79 |
Artikel 75 |
Artikel 80 |
Artikel 75a |
Artikel 81 |
Artikel 76 |
Artikel 82 |
Artikel 77, 79 en 80 |
Artikel 83 |
Artikel 81 |
Artikel 84 |
Artikel 82 |
Artikel 85 |
Artikel 83 en 85 |
Artikel 86 |
Artikel 89 |
Artikel 87 |
Artikel 91 |
Artikel 88 |
Artikel 92 |
Artikel 89 |
Artikel 92a |
Artikel 90 |
Artikel 43, tweede lid, 235, tweede lid en 253 |
Artikel 91 |
Artikel 236 |
Artikel 92 |
Artikel 237 |
Artikel 93 |
Artikel 238 |
Artikel 94 |
Artikel 239 |
Artikel 95 |
Artikel 240 |
Artikel 96 |
Artikel 241 |
Artikel 97 |
Artikel 242 |
Artikel 98 |
Artikel 243 |
Artikel 99 |
Artikel 244 |
Artikel 100 |
Artikel 245 |
Artikel 101 |
Artikel 246 |
Artikel 102 |
Artikel 247 |
Artikel 103 |
Artikel 248 |
Artikel 104 |
Artikel 249 |
Artikel 105 |
Artikel 250 |
Artikel 106 |
Artikel 251 |
Artikel 107 |
Artikel 252 |
Artikel 108 |
Artikel 254 |
Artikel 109 |
Artikel 255 en 256 |
Artikel 110 |
Artikel 257 |
Artikel 111 |
Artikel 258 en 259 |
Artikel 112 |
Artikel 259a |
Artikel 113 |
Artikel 260 |
Artikel 114 |
Artikel 260 |
Artikel 115 |
Artikel 263, 264 en 265 |
Artikel 116 |
Artikel 266 |
Artikel 117 |
Artikel 267 |
Artikel 118 |
Artikel 268, 269 en 270 |
Artikel 119 |
Artikel 271 |
Artikel 120 |
Artikel 271a |
Artikel 121 |
Artikel 272 |
Artikel 122 |
Artikel 274 |
Artikel 123 |
Artikel 275 tot en met 279 |
Artikel 124 |
Artikel 43, tweede lid |
Artikel 125 |
Artikel 98 |
Artikel 126 |
Artikel 101 |
Artikel 127 |
Artikel 43, tweede lid |
Artikel 128 |
Artikel 108/109/110 en 111 |
Artikel 129 |
– |
Artikel 130 |
Artikel 134 t/m. 138, 141, 142, 184 en 197 |
Artikel 131 |
– |
Artikel 132 |
Artikel 43, tweede lid |
Artikel 133 |
Artikel 95 en 97 |
Artikel 134 |
Artikel 99 en 153 |
Artikel 135 |
– |
Artikel 136 |
Artikel 109 |
Artikel 137 |
Artikel 109 |
Artikel 138 |
Artikel 111 en 112 |
Artikel 139 |
Artikel 113 |
Artikel 140 |
Artikel 181 en 182 |
Artikel 141 |
Artikel 166 |
Artikel 142 |
Artikel 199 |
Artikel 143 |
Artikel 183 |
Artikel 144 |
Artikel 183 |
Artikel 145 |
Artikel 177 en 178 |
Artikel 146 |
Artikel 176, 179 en 180 |
Artikel 147 |
Artikel 172 |
Artikel 148 |
Artikel 180 |
Artikel 149 |
Artikel 106 |
Artikel 150 |
Artikel 43, tweede lid |
Artikel 151 |
Artikel 101a |
Artikel 152 |
Artikel 167 |
Artikel 153 |
Artikel 94 |
Artikel 154 |
– |
Artikel 155 |
Artikel 100 |
Artikel 156 |
Artikel 102, eerste lid |
Artikel 157 |
Artikel 102, tweede lid |
Artikel 158 |
Artikel 168 |
Artikel 159 |
Artikel 43, tweede lid |
Artikel 160 |
– |
Artikel 161 |
– |
Artikel 162 |
Artikel 99 en 153 |
Artikel 163 |
– |
Artikel 164 |
Artikel 157 |
Artikel 165 |
– |
Artikel 166 |
– |
Artikel 167 |
Artikel 106 |
Artikel 168 |
Artikel 43, tweede lid |
Artikel 169 |
– |
Artikel 170 |
Artikel 43, tweede lid |
Artikel 171 |
Artikel 205 |
Artikel 172 |
– |
Artikel 173 |
– |
Artikel 174 |
Artikel 206 |
Artikel 175 |
Artikel 207 |
Artikel 176 |
Artikel 208 en 209 |
Artikel 177 |
Artikel 211 |
Artikel 178 |
Artikel 212 |
Artikel 179 |
Artikel 227 |
Artikel 180 |
Artikel 226 |
Artikel 181 |
Artikel 228 |
Artikel 182 |
Artikel 229 |
Artikel 183 |
Artikel 230 |
Artikel 184 |
Artikel 230a |
Artikel 185 |
Artikel 230b |
Artikel 186 |
Artikel 230c |
Artikel 187 |
Artikel 230d |
Artikel 188 |
Artikel 230e |
Artikel 189 |
Artikel 230f |
Artikel 190 |
Artikel 230g |
Artikel 191 |
Artikel 230h |
Artikel 192 |
Artikel 230i |
Artikel 193 |
Artikel 230j |
Artikel 194 |
Artikel 230k |
Artikel 195 |
Artikel 232 |
Artikel 196 |
Artikel 43, tweede lid |
Artikel 197 |
Artikel 281a |
Artikel 198 |
Artikel 281 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-35687.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.