Regeling van de Minister van Economische Zaken van 17 juni 2016, nr. WJZ/16084705, tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met gewijzigde Europese steunkaders, verbetering van de aansluiting op het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en enkele correcties

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 11, 15, 23, onderdeel b, 34, eerste lid, en 44 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de definitie van ‘afzet van landbouwproducten’ wordt na de zinsnede ‘als bedoeld in’ ingevoegd ‘artikel 2, onderdeel 8, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,’, wordt ‘punt 35, onderdeel 12, van het landbouwsteunkader’ vervangen door ‘deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 12, van het landbouwsteunkader’ en wordt ‘de-minimis verordening’ vervangen door ‘algemene de-minimisverordening’.

2. In de definitie van ‘daadwerkelijke samenwerking’ wordt na ‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’ ingevoegd: en paragraaf 1.3, onderdeel h, van het O&O&I-steunkader.

3. In de definitie van ‘eco-innovatie’ wordt ‘de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PbEU 2014, C200)’ vervangen door: het milieu- en energiesteunkader.

4. In de definities van ‘experimentele ontwikkeling’, ‘fundamenteel onderzoek’, ‘haalbaarheidsstudie’, ‘hooggekwalificeerd personeel’, ‘industrieel onderzoek’ en ‘innovatieadviesdiensten’ wordt ‘de O&O&I-kaderregeling’ telkens vervangen door: het O&O&I-steunkader.

5. In de definitie van ‘hernieuwbare energiebronnen’ wordt ‘als bedoeld in als bedoeld in’ vervangen door ‘als bedoeld in’ en wordt ‘de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014 2020 (PbEU 2014, C200)’ vervangen door ‘het milieu- en energiesteunkader’.

6. In de definitie van ‘innovatieclusters’ wordt ‘paragraaf 1.3, onderdeel r, van de O&O&I-kaderregeling’ vervangen door: paragraaf 1.3, onderdeel s, van het O&O&I-steunkader.

7. In de definitie van ‘O&O&I-kaderregeling’ wordt voor de dubbele punt ‘O&O&I-kaderregeling’ vervangen door: O&O&I-steunkader.

8. In de definitie van ‘verwerking van landbouwproducten’ wordt na de zinsnede ‘als bedoeld in’ ingevoegd ‘artikel 2, onderdeel 10, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,’, wordt ‘punt 35, onderdeel 11, van het landbouwsteunkader’ vervangen door ‘deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 11, van het landbouwsteunkader’ en wordt ‘de-minimis verordening’ vervangen door ‘algemene de-minimisverordening’.

9. In de alfabetische volgorde worden de volgende definities ingevoegd:

algemene de-minimisverordening:

verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);

algemene groepsvrijstellingsverordening:

verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

landbouwsteunkader:

Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C 204);

milieu- en energiesteunkader:

Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PbEU 2014, C 200);

primaire landbouwproductie:

primaire landbouwproductie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 5, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw en deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 10, van het landbouwsteunkader;

universiteit:

onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis;.

B

Artikel 1.3 vervalt.

C

Artikel 1.6 vervalt.

D

Artikel 1.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na ‘groepsvrijstellingsverordening landbouw’ ingevoegd: , respectievelijk het landbouwsteunkader.

b. In onderdeel a wordt na ‘de groepsvrijstellingsverordening landbouw’ ingevoegd: , respectievelijk deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 85, van het landbouwsteunkader.

c. In onderdeel c wordt na ‘de groepsvrijstellingsverordening landbouw’ ingevoegd: , respectievelijk deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 88, van het landbouwsteunkader.

d. In onderdeel c wordt na ‘de groepsvrijstellingsverordening landbouw’ ingevoegd: , respectievelijk deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 89, van het landbouwsteunkader.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder het O&O&I-steunkader, respectievelijk het milieu- en energiesteunkader:

    • a. de in aanmerking komende kosten berekend overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 15, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 20, van het milieu- en energiesteunkader;

    • b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 15, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 20, van het milieu- en energiesteunkader.

E

Aan hoofdstuk 1 worden de volgende artikelen toegevoegd:

Artikel 1.8 Bekendmaking van gegevens inzake steunverlening

  • 1. Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.

  • 2. Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door artikel 16 of 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, worden de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht te zijn bekendgemaakt indien de individuele steunbedragen bekend zijn gemaakt volgens de tranches, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

      • 2°. € 500.000 voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

  • 4. Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het O&O&I-steunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 4.7, onderdeel 119, van het O&O&I-steunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.

  • 5. Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het landbouwsteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder a en b, van het landbouwsteunkader, en

    • b. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder c, van het landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

      • 2°. € 500.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

  • 6. Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het milieu- en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 5.2.7, onderdeel 104, van het milieu- en energiesteunkader, bekend.

  • 7. De gegevens, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 1.9 Onderzoeksorganisatie

  • 1. Indien een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie deelneemt aan een project dat wordt uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking, sluiten de deelnemers voorafgaand aan het project een overeenkomst over de wijze waarop wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten.

  • 2. Indien een project als bedoeld in het eerste lid gezamenlijk door ondernemingen en van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren wordt uitgevoerd, legt de penvoerder de afspraken voor aan de minister, tenzij:

    • a. de deelnemende ondernemingen de volledige kosten van het project dragen;

    • b. de resultaten van de samenwerking die geen intellectuele eigendomsrechten opleveren, breed kunnen worden verspreid en alle intellectuele eigendomsrechten die de activiteiten van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur opleveren, volledig worden toegekend aan die entiteiten;

    • c. uit het project ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten aan de verschillende deelnemers worden toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen, of

    • d. de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren een vergoeding ontvangen die gelijkwaardig is aan de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die uit hun activiteiten ontstaan en worden toegewezen aan de deelnemende ondernemingen of waartoe de deelnemende ondernemingen toegangsrechten kregen toegewezen.

  • 3. Op de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, kan het absolute bedrag van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur die de betrokken intellectuele-eigendomsrechten hebben opgeleverd, in mindering worden gebracht.

  • 4. Indien uit de aan de minister op basis van het tweede lid voorgelegde afspraken blijkt dat sprake is van staatssteunals gevolg van de overdracht van kennis of andere resultaten uit activiteiten, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven bedrag dat maximaal mag worden verstrekt ingevolge een Europees steunkader.

F

Artikel 2.1.1 vervalt.

G

In artikel 2.1.2 vervalt de definitie van landbouwsteunkader.

H

In de artikelen 2.3.3, vijfde lid, 3.4.23, tweede lid, 3.5.21, 3.7.5, 3.8.8, 3.9.6, eerste lid, 3.10.7, tweede lid, 3.16.2, derde lid, 3.16.7, derde lid, 3.16.12, derde lid, 3.17.6, 4.2.12, 4.2.19, 4.2.26, 4.2.40, 4.2.47, 4.2.61, 4.2.68, 4.2.75, 4.2.82, 4.2.89, 4.2.110, 4.2.116, 4.3.3, eerste lid, 4.7.6 en 4.8.6 wordt ‘artikel 23, eerste lid, onderdeel c’ telkens vervangen door: artikel 23, onderdeel b.

I

In artikel 2.4.7 vervalt de zinsnede: in afwijking van artikel 1.3.

J

In artikel 2.5.1 vervalt de definitie van primaire landbouwproductie.

K

In artikel 3.2.1, eerste lid, vervalt in de definitie van ‘samenwerkingsproject’, onder b, de zinsnede ‘voor gezamenlijke rekening en risico’.

L

In artikel 3.2.7 wordt ‘O&O&I-kaderregeling’ vervangen door: O&O&I-steunkader.

M

In artikel 3.2.8 vervalt de zinsnede ‘, in afwijking van artikel 1.3,’.

N

In de artikelen 3.3.8, tweede lid, 3.4.22, tweede lid, 3.7.3, eerste lid, 3.8.4, eerste lid, 3.9.3, 3.17.3, eerste lid, 4.2.10, eerste lid, 4.2.17, eerste lid, 4.2.24, eerste lid, 4.2.38, eerste lid, 4.2.45, eerste lid, 4.2.59, eerste lid, 4.2.66, eerste lid, 4.2.73, eerste lid, 4.2.80, eerste lid, 4.2.87, eerste lid, 4.2.108, eerste lid, en 4.2.114, eerste lid, wordt ‘In afwijking van artikel 1.3 bedraagt de subsidie’ telkens vervangen door: De subsidie bedraagt.

O

In artikel 3.4.1, eerste lid, vervalt in de definitie van ‘MIT-R&D-samenwerkingsproject’ de zinsnede ‘en voor gezamenlijke rekening en risico’.

P

In artikel 3.4.5. derde lid, wordt ‘In aanvulling op artikel 1.3 bedraagt het subsidiepercentage’ vervangen door: Het subsidiepercentage bedraagt.

Q

In de artikelen 3.4.29, tweede lid, 3.5.1, 3.5.26, eerste lid, 3.11.1, derde lid, 3.11.3, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, en tweede lid, en 3.11.11 wordt ‘de-minimis verordening’ telkens vervangen door: algemene de-minimisverordening.

R

In artikel 3.5.2, eerste lid, wordt ‘51, eerste lid,’ vervangen door: 51.

S

In de artikelen 3.7.2a, eerste lid, en 3.7.11 wordt ‘Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187)’ telkens vervangen door: de algemene groepsvrijstellingsverordening.

T

In artikel 3.7.6, derde lid, wordt ‘artikel 23, eerste lid, onderdelen d tot en met f en h’ vervangen door: artikel 23, onderdelen c tot en met e en g.

U

In artikel 3.8.7, eerste lid, wordt ‘23, onderdelen e tot en met h’ vervangen door: 23, onderdelen d tot en met g.

V

In artikel 3.9.7, tweede lid, wordt ‘artikel 23, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door: artikel 23, onderdeel a.

W

In artikel 4.1.1 wordt de zinsnede ‘de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PbEU 2014, C200)’ telkens vervangen door: het milieu- en energiesteunkader.

X

Artikel 4.2.5, tweede lid, komt te luiden:

2. Een samenwerkingsverband bestaat uit:

  • a. subsidieontvangers die activiteiten voor een project uitvoeren, of

  • b. een subsidieontvanger of subsidieontvangers, bedoeld in onderdeel a, en partijen:

    • 1°. niet-zijnde subsidieontvangers, die voor eigen rekening en risico activiteiten voor een project uitvoeren, of

    • 2°. niet-zijnde subsidieontvangers en niet-zijnde financiers, die voor eigen rekening en risico een bijdrage leveren aan de financiering van een project.

Y

In artikel 4.3.5, eerste lid, wordt ‘De artikelen 10 tot en met 14a’ vervangen door: De artikelen 10 tot en met 14.

Z

Artikel 4.4.3, eerste lid, aanhef, komt te luiden: De hoogte van de subsidie voor de kosten die in het jaar t zijn gemaakt, wordt:.

AA

In artikel 4.4.6 wordt ‘11 tot en met 14a’ vervangen door: 11 tot en met 14.

BB

In artikel 4.4.8, eerste lid, wordt ‘artikel 23, eerste lid, onderdeel a, b, c, d, e, f, g, h en j’ vervangen door: artikel 23, onderdelen a tot met h.

CC

In artikel 4.7.10 wordt ‘Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352)’ vervangen door: de algemene de-minimisverordening.

DD

Artikel 5.4 komt te luiden:

Artikel 5.4. Overgangsrecht

Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend tijdens een openstellingsperiode van een subsidie-instrument waarvan de begindatum ligt voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip.

EE

Bijlage 1.2 vervalt.

FF

In bijlage 1.3, hoofdstuk 4, wordt de ‘Voorbeeldtekst controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies (met goedkeurende strekking)’ als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt de zinsnede ‘Voorbeeldtekst controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies’ vervangen door: Controleverklaring van de onafhankelijke accountant.

2. Aan de tekst in het onderdeel ‘Verantwoordelijkheid van de accountant’ worden de volgende alinea’s toegevoegd:

Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de subsidiedeclaratie. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het schatten van de risico’s dat het verzoek om subsidievaststelling een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.

Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opstellen van het verzoek om subsidievaststelling door ....(naam subsidieontvanger), gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van .... (naam subsidieontvanger) . Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor het opstellen van het verzoek om subsidievaststelling, evenals een evaluatie van het complete beeld van het verzoek om subsidievaststelling.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.

3. In de tekst in het onderdeel ‘Oordeel’ wordt ‘de eindafrekening’ vervangen door: het verzoek om subsidievaststelling.

ARTIKEL II

Artikel 2.5 van de Regeling Europese EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘ontvangst’ vervangen door: binnenkomst.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

ARTIKEL III

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de alfabetische volgorde een begripsomschrijving ingevoegd, luidende:

milieu- en energiesteunkader:

Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PbEU 2014, C 200);.

B

Na artikel 14c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14d

  • 1. Indien een subsidie die op grond van het besluit wordt verleend, staatssteun bevat die door het milieu – en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 5.2.7, onderdeel 104, van het milieu- en energiesteunkader, bekend.

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2016.

’s-Gravenhage, 17 juni 2016

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

In het kader van de zogenoemde 'State Aid Modernisation' zijn op 1 juli 2014 de meeste nieuwe Europese staatssteunkaders in werking getreden.1 Deze kaders zijn gericht op vereenvoudiging van de vele regels, versnelling van procedures, en meer focus van de Europese Commissie op grote, marktverstorende steunzaken. De nieuwe Europese steunkaders kennen een overgangsregime op grond waarvan bestaande steunregelingen in overeenstemming met deze nieuwe kaders moeten worden gebracht (treffen van dienstige maatregelen). Het tijdpad waarbinnen dit dient te geschieden, verschilt per kader. Steunregelingen op grond van de zogenaamde groepsvrijstellingsverordeningen, zoals de algemene groepsvrijstellingsverordening2 en groepsvrijstellingsverordening landbouw3, en de kaderregeling voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (‘O&O&I-steunkader’)4, dienden per 1 januari 2015 te zijn aangepast. Dit betrof veruit het grootste deel (80 à 90%) van de EZ-subsidiemodules.

Het grootste deel van de steunregelingen van EZ is vervat in de Regeling nationale EZ-subsidies (RNES). Deze RNES is waar nodig al op een eerder moment via een wijzigingsregeling5 in lijn gebracht met de nieuwe Europese steunkaders. Hierbij is ook in acht genomen dat de Europese Commissie lidstaten aanmoedigt om de nationale steunmaatregelen van de lidstaten – waar mogelijk – te rechtvaardigen onder een vrijstellingsverordening. Waar nodig is ook tijdelijk afgeweken van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (Kaderbesluit). Artikel 4, aanhef en onderdeel h, van het Kaderbesluit biedt een uitdrukkelijke grondslag voor het stellen van afwijkende regels in dit verband. Deze afwijkingen betroffen vooral voorwaarden of begripsbepalingen die op grond van de nieuwe Europese steunkaders in de nationale regelgeving verwerkt dienden te worden. Vanwege de korte implementatietermijn was het niet mogelijk deze zaken al direct in het Kaderbesluit te wijzigen.

Het Kaderbesluit is via het Besluit van 4 februari 2016 tot wijziging van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies in verband met gewijzigde Europese steunkaders en enkele correcties (Stb. 2016, 56) gewijzigd en in overeenstemming gebracht met de nieuwe Europese steunkaders, zodat de RNES op dit punt geen afwijkende regels meer behoeft te bevatten. De RNES is hierop aangepast. Met de wijzigingen van het Kaderbesluit en de RNES is een nieuwe verdeling van de bepalingen inzake staatssteun tussen beide regelingen tot stand gebracht.

Er is voor gekozen de meer algemene bepalingen betreffende staatssteun onder te brengen in het Kaderbesluit dat door zowel subsidieverstrekker als subsidieontvanger bij elke verstrekking van een nationale EZ-subsidie in acht moeten worden genomen. De bepalingen waarbij naar hun aard verwezen moet worden naar specifieke Europese steunkaders of die direct verband houden met bepaalde subsidiemodules zijn ondergebracht in de RNES. Hierdoor is het Kaderbesluit toekomstbestendiger geworden; wijzigingen in de Europese steunkaders, die vaak in Europese verordeningen zijn opgenomen met een korte implementatietermijn, kunnen voortaan vaker op het niveau van een ministeriële regeling (de RNES) worden doorgevoerd. Ditzelfde geldt voor eventuele correcties van fouten in de vertaling door de Europese Commissie van de Europese steunkaders6.

Dit betekende in sommige gevallen een overheveling van bepalingen uit het Kaderbesluit naar de RNES. Een voorbeeld hiervan zijn de eisen aan een subsidieaanvraag die voortvloeien uit de Europese steunkaders.

Het gevolg van voormelde structuur is dat op het niveau van de subsidiemodules in de RNES wordt bepaald welke groep aanvragers voor welke activiteiten en steuncategorieën subsidie kan krijgen. Op het niveau van de subsidiemodules in de RNES wordt pas duidelijk of er sprake is van staatssteun en als dat het geval is of deze gerechtvaardigd wordt door een door de Europese Commissie vastgesteld Europees steunkader of goedkeuringsbesluit. Om die reden wordt in de desbetreffende subsidiemodule in ieder geval aangegeven welk specifiek Europees steunkader of goedkeuringsbesluit van toepassing is, welke steunintensiteit geldt en welke subsidiabele kosten in aanmerking kunnen worden genomen. Met een verwijzing in de desbetreffende subsidiemodule van de RNES naar het op deze subsidiemodule van toepassing zijnde Europese steunkader of goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie wordt het voor subsidieontvangers transparant gemaakt aan welke voorwaarden op grond van het toepasselijke Europese steunkader voldaan moet worden. Hiermee worden dan ook de algemene waarborgen voor de voorwaarden en afwijzingsgronden uit de artikelen 8, 11 en 22 van het Kaderbesluit verder ingevuld.

Overigens laat dit onverlet dat artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies bepaalt dat voor zover subsidieverstrekking in strijd zou zijn met als gevolg van een verdrag voor de Staat geldende verplichtingen, subsidieverstrekking geweigerd kan worden, een subsidie lager vastgesteld kan worden dan overeenkomstig de subsidieverlening, en een subsidieverlening of subsidievaststelling ingetrokken kan worden of ten nadele van de ontvanger gewijzigd kan worden. Artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies bevat tevens een grondslag om ontoelaatbare staatssteun vervat in EZ-subsidies terug te vorderen, inclusief verschuldigde rente.

I.2 Regeldruk

De in deze regeling opgenomen wijzigingen zijn juridisch-technisch van aard en hebben geen gevolgen voor de regeldruk.

II. Artikelgewijs

II.1 Artikel I

Onderdelen A, G, J, Q, S en CC (artikelen 1.1, 2.1.2, 2.5.1, 3.4.29, tweede lid, 3.5.1, 3.5.26, eerste lid, 3.7.2a, eerste lid, 3.7.11, 3.11.1, derde lid, 3.11.3, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, en tweede lid, 3.11.11 en 4.7.10)

In artikel 1.1 is een aantal begripsbepalingen gewijzigd en toegevoegd. Het betreft hier aanpassingen die noodzakelijk zijn in verband met de wijzigingen die in het Kaderbesluit zijn doorgevoerd. De wijziging ziet dan ook op herstructurering van deze bepalingen, zodat deze weer in lijn met het Kaderbesluit zijn.

De-minimisverordening

De definitie van de-minimisverordening in het Kaderbesluit is op een wijze gewijzigd dat niet meer naar de afzonderlijke de-minimisverordeningen verwezen wordt. Hiermee beoogt het Kaderbesluit te voorkomen dat bij een wijziging van die verordeningen ook telkens een aanpassing van het Kaderbesluit nodig is. Het Kaderbesluit volstaat nu met een algemene definitie van wat onder een de-minimisverordening moet worden verstaan en verwijst verder naar een ministeriële regeling (de RNES) om de afzonderlijke de-minimisverordeningen aan te wijzen die op een bepaalde subsidiemodule van toepassing zijn. Om die aanwijzing eenvoudig te kunnen laten plaatsvinden, is in artikel 1.1 van de RNES een verkorte aanhaling van één van de drie de-minimisverordeningen opgenomen, te weten de algemene de-minimisverordening. Definities van

de overige twee de-minimisverordeningen, de de-minimisverordening landbouw7 en de de-minimisverordening visserij8, zijn niet opgenomen, omdat er op dit moment geen subsidiemodules zijn die hierop zien.

In de artikelen 1.1, 3.4.29, tweede lid, 3.5.1, 3.5.26, eerste lid, 3.11.1, derde lid, 3.11.3, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, en tweede lid, en 3.11.11 werd verwezen naar ‘de de-minimis verordening’. Omdat de begripsomschrijving in artikel 1.1 het nu niet meer over ‘de-minimis verordening’, maar over ‘algemene de-minimisverordening’ heeft, zijn de verwijzingen in deze artikelen hierop aangepast. Daarnaast is in artikel 4.7.10 de verwijzing naar de volledige uitgeschreven citeertitel van de de-minimisverordening vervangen door ‘de algemene de-minimisverordening’.

Europese steunkaders

Er is een aantal definities van nieuwe Europese steunkaders aan artikel 1.1 toegevoegd. Deze toevoeging heeft plaatsgevonden omdat zich in diverse subsidiemodules verwijzingen naar deze Europese steunkaders bevinden of mogelijk in toekomstige subsidiemodules zullen gaan bevinden. Het gaat daarbij om de algemene groepsvrijstellingsverordening, de groepsvrijstellingsverordening landbouw, het landbouwsteunkader en het milieu- en energiesteunkader.

Ook is de aanduiding ‘O&O&I-kaderregeling’ gewijzigd in ‘O&O&I-steunkader’. Deze aanduiding komt overeen met de wijze waarop dit steunkader in de praktijk wordt aangeduid en bovendien is deze aanduiding meer in lijn met de definities van andere Europese steunkaders. Om ervoor te zorgen dat de overige bepalingen van de RNES in lijn met voormelde definities zijn, is op plaatsen waar in artikel 1.1 of andere artikelen van de RNES naar dit steunkader verwezen wordt, de definitie in lijn gebracht met voormelde wijziging. Ditzelfde geldt voor het milieu- en energiesteunkader waarvoor een definitie is opgenomen in artikel 1.1. Daarnaast zijn de verwijzingen naar voormelde steunkaders aangepast op plaatsen waar eerst naar de gehele citeertitel van deze steunkaders werd verwezen.

Diverse correcties

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook bepaalde verwijzingen aan te scherpen en completer te maken. In gevallen dat definities in meerdere steunkaders voorkomen, is, los van de vraag of op dit moment hiervoor een subsidiemodule opengesteld is, de definitie uitgebreid met een verwijzing naar alle steunkaders waarin deze definitie voorkomt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de definities van ‘afzet van landbouwproducten’, ‘daadwerkelijke samenwerking’, ‘Unienorm’ en ‘verwerking van landbouwproducten’. Daarbij zijn in bepaalde gevallen verwijzingen aangepast die op zichzelf juist waren, maar in lijn met andere verwijzingen meer compleet gemaakt konden worden, alsook de vindbaarheid zouden vergroten. Zo is in de definitie van ‘afzet van landbouwproducten’ de verwijzing naar ‘punt 35, onderdeel 12, van het landbouwsteunkader’ vervangen door ‘deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 12, van het landbouwsteunkader’. Een vergelijkbare wijziging heeft plaatsgevonden voor de definitie van de verwerking van landbouwproducten. Ook wordt een kennelijke verschrijving in de definitie van ‘hernieuwbare energiebronnen’ en ‘innovatieclusters’ hersteld.

Overige definities

De definitie van universiteit is uit het kaderbesluit geschrapt en naar de RNES verplaatst. Deze verplaatsing houdt verband met het feit dat dit begrip in het Kaderbesluit niet meer voorkomt, maar wel relevant is voor de subsidiemodules die zijn opgenomen in de RNES. De definitie is dan ook in artikel 1.1 overgenomen.

Verder zijn de definities van ‘landbouwsteunkader' en ‘primaire landbouwproductie’ uit de begripsomschrijving van respectievelijk artikelen 2.1.2 en 2.5.1 geschrapt en aan artikel 1.1 toegevoegd, omdat deze definitie voor meerdere Agro-subsidiemodules van belang is, en ook mogelijk voor de afbakening van andere modules een rol kan spelen.

Onderdelen B, I, M, N, P, Z en EE (artikelen 1.3, 2.4.7, 3.2.8, 3.3.8, tweede lid, 3.4.5, derde lid, 3.4.22, tweede lid, 3.7.3, eerste lid, 3.8.4, eerste lid, 3.9.3, 3.17.3, eerste lid, 4.2.10, eerste lid, 4.2.17, eerste lid, 4.2.24, eerste lid, 4.2.38, eerste lid, 4.2.45, eerste lid, 4.2.59, eerste lid, 4.2.66, eerste lid, 4.2.73, eerste lid, 4.2.80, eerste lid, 4.2.87, eerste lid, 4.2.108, eerste lid, 4.2.114, eerste lid, 4.4.3, eerste lid, en bijlage 1.2)

In artikel 1.3 werd bepaald dat voor zover het activiteiten, bedoeld in bijlage 1.2 betrof, de subsidie het percentage van de subsidiabele kosten bedroeg, zoals aangegeven in die bijlage. In bijlage 1.2 werd vervolgens aangegeven welk percentage aan steunintensiteit maximaal gegeven kon worden. De subsidieverstrekking mag niet leiden tot een overschrijding van de maximale steunintensiteit, die van toepassing is op de specifieke steuncategorie, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader. De steunintensiteit is het deel van de subsidiabele kosten dat uiteindelijk maximaal voor steun in aanmerking mag komen, los van het feit dat in de desbetreffende subsidiemodule uit andere overwegingen voor een lager subsidiepercentage gekozen kan worden dat op grond van de maximum steunintensiteit zou zijn toegestaan. In elk Europees steunkader worden diverse categorieën genoemd waarvoor afzonderlijke steunintensiteiten gelden. Zo zijn er verschillende steunintensiteiten te onderscheiden voor steun voor onderzoek en ontwikkeling, investering in hernieuwbare energie en investeringen die betrekking hebben op de activa van landbouwondernemingen9. In bijlage 1.2 waren de steunintensiteiten uit de Europese steunkaders overgenomen en in bepaalde gevallen waren er strengere eisen aan de steunintensiteit gesteld dan in het desbetreffende Europese steunkader het geval was.

Omdat in veel bepalingen van de RNES afgeweken werd van artikel 1.3, en daarmee bijlage 1.2, is ervoor gekozen artikel 1.3 en bijlage 1.2 te schrappen. Ook zijn de bepalingen waarmee afgeweken werd van artikel 1.3 en bijlage 1.2 geschrapt, zodat teruggevallen kan worden op de hoofdregel van de van toepassing zijnde Europese steunkaders. Er wordt in het vervolg dus uitsluitend aangesloten bij de maximale steunintensiteiten uit het desbetreffende Europese steunkader of een lager percentage gehanteerd.

Onderdeel C (artikel 1.6)

Artikel 1.6 is in zijn geheel vervallen. Hieronder wordt ingegaan op de afzonderlijke leden van dat artikel en de reden waarom al deze leden konden vervallen.

Eerste en tweede lid

In het eerste en tweede lid stond dat een subsidie niet gebruikt mag worden voor andere doeleinden, dan toegestaan op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, of voor bepaalde in de algemene groepsvrijstellingsverordening vermelde uitgesloten sectoren. Daarbij waren er ook bepalingen opgenomen die aangaven op welke wijze met subsidies omgegaan moest worden indien de subsidieontvanger in meerdere sectoren actief zou zijn dan waarop de subsidieverlening zag.

Omdat bij de wijziging van het Kaderbesluit in artikel 22, eerste lid, onderdeel d, onder 3° en 4°, een bepaling is opgenomen die een dergelijke begrenzing regelt, is artikel 1.6, eerste en tweede lid, geschrapt. De in het Kaderbesluit opgenomen bepaling is op een wijze vormgegeven dat deze aan alle toepasselijke Europese steunkaders tegemoet zal komen in plaats van aan slechts een beperkt aantal Europese steunkaders, wat artikel 1.6 van de RNES aanvankelijk bewerkstelligde.

Derde en vierde lid

De afwijzingsgronden uit het derde lid (met betrekking tot een onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat en een onderneming in moeilijkheden) zijn verplaatst naar artikel 22, eerste lid, onderdeel d, onder 1° en 2°, van het Kaderbesluit, omdat deze afwijzingsgronden voorkomen in diverse Europese steunkaders. Het opnemen van een algemene waarborg in het Kaderbesluit is dan ook meer gepast.

Vierde lid

De afwijzingsgrond die in het vierde lid opgenomen was, is op een iets andere wijze als verplichting in artikel 39a van het Kaderbesluit opgenomen. Het vierde lid bepaalde dat geen subsidie wordt verleend aan een onderneming die op het tijdstip van de verlening van de subsidie geen vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland had. Omdat deze voorwaarde algemeen van aard is, op alle nationale subsidies moet zien en niet aan een specifiek Europees steunkader gekoppeld is, is de bepaling uit de RNES geschrapt en een soortgelijke bepaling in het Kaderbesluit opgenomen. Daarnaast is, in tegenstelling tot wat in de RNES het geval was, ervoor gekozen de bepaling niet als afwijzingsgrond, maar als algemene verplichting in het Kaderbesluit op te nemen, omdat dit beter aansluit bij de ruimte die de Europese Commissie biedt om een dergelijke voorwaarde te stellen.

Onderdeel D (artikel 1.7)

In artikel 1.7 is van artikel 4, onderdeel h, van het Kaderbesluit gebruik gemaakt om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over onderwerpen die, in afwijking van of in aanvulling op de regels van het Kaderbesluit, nadere regeling behoeven op basis van een Europees steunkader.

In artikel 1.7 was al opgenomen op welke wijze de in aanmerking komende kosten berekend moesten worden, voor zover subsidie werd verstrekt die onder de algemene groepsvrijstellingsverordening en de groepsvrijstellingsverordening landbouw zou vallen. Er is nu voor gezorgd dat dit ook duidelijk is voor de gevallen waarin subsidie wordt verleend op grond van het landbouwsteunkader, het O&O&I-steunkader en het milieu- en energiesteunkader. Daarbij beoogt dit artikel duidelijk te maken dat naast de berekeningsmethode van de kosten uit de artikelen 12, 13 en 14 van het Kaderbesluit ook voldaan moet worden aan de berekenmethode uit de voormelde Europese steunkaders.

Eerste lid

In het eerste lid is een verwijzing toegevoegd naar het landbouwsteunkader. Met het toevoegen van het landbouwsteunkader wordt duidelijk gemaakt dat naast de bepalingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening en de groepsvrijstellingsverordening landbouw ook aan de voorwaarden met betrekking tot kostenberekening van het landbouwsteunkader voldaan moet worden, indien deze van toepassing is op de steunverlening.

Tweede lid

Voor de gevallen dat de subsidie valt onder het O&O&I-steunkader en het milieu- en energiesteunkader geeft het tweede lid (nieuw), aan op welke wijze de steunintensiteit berekend moet worden. Voor de wijze van berekening of het uitkeren in meerdere tranches wordt aangesloten bij de beschrijving die paragraaf 1.3, onderdeel 15, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 20, van het milieu- en energiesteunkader van steunintensiteiten geven.

Op grond van onderdeel a worden de in aanmerking komende kosten berekend overeenkomstig voormelde Europese steunkaders. De wijze waarop de kosten kunnen worden berekend, kan onder meer worden afgeleid uit de definitie van steunintensiteit die voormelde Europese steunkaders geven. Volgens deze steunkaders wordt onder steunintensiteit verstaan het bruto steunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Daarnaast geven de steunkaders aan dat wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt verleend, het steunbedrag het bruto subsidie-equivalent is van de steun. Steun die in meerdere tranches wordt betaald, dient te worden gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning ervan, zo bepalen de voormelde Europese steunkaders.

Voorts bepaalt onderdeel b dat indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd worden overeenkomstig de bepalingen uit de desbetreffende Europese steunkaders. Hierbij moet opgemerkt worden dat over de berekening van de rentevoet bij het verlenen van steun in meerdere tranches het O&O&I-steunkader en het milieu- en energiesteunkader wat uiteenlopen. Het O&O&I-steunkader bepaalt dat de rentevoet die daartoe moet worden gehanteerd de disconteringsvoet is die op het tijdstip van de toekenning van de steun van toepassing is. En ook geeft het O&O&I-steunkader aan op welke wijze de steunintensiteit per begunstigde moet worden berekend tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning ervan. Het milieu- en energiesteunkader geeft aan dat de rentevoet die voor discontering en voor de berekening van het steunbedrag van een zachte lening moet worden gehanteerd het referentiepercentage is dat op het tijdstip van de toekenning ervan van toepassing is. Ook hier moet de steunintensiteit per begunstigde worden berekend.

In het eerste en tweede lid wordt beoogd duidelijk te maken dat bij de berekening van de kosten volgens de nationale regels die hiervoor gelden ook rekening gehouden moet worden met bepaalde specifieke regels die voortvloeien uit de desbetreffende Europese steunkaders.

Onderdeel E (artikelen 1.8 en 1.9 RNES) en artikel III, onderdeel b (artikel 14d van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie)
Artikel 1.8 RNES en artikel 14d van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

In de diverse Europese steunkaders die voor subsidieverlening op grond van de RNES van belang zijn, bevinden zich bekendmakingsverplichtingen voor de lidstaten van de Europese Unie die vanaf 1 juli 2016 bij het verlenen van staatssteun in acht genomen moeten worden. In artikel 1.8 van de RNES zijn bepalingen opgenomen die ervoor zouden moeten zorgen dat aan deze verplichtingen uit de diverse Europese steunkaders voldaan wordt bij subsidieverleningen die op of na 1 juli 2016 plaatsvinden. Voor subsidies die op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie op of na 1 juli 2016 verleend worden, zijn soortgelijke bekendmakingsverplichtingen opgenomen in artikel 14d van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie. Bij de stimulering voor duurzame energieproductie zien deze verplichtingen wel uitsluitend op subsidies die gerechtvaardigd worden op grond van het milieu- en energiesteunkader omdat op deze subsidieverleningen geen ander Europese steunkaders van toepassing zijn.

De informatie die op grond van de diverse Europese steunkaders moet worden aangeleverd, is in grote lijnen vergelijkbaar met elkaar. Hierbij zal het bij voorbeeld gaan om de volledige tekst van de steunregeling en de uitvoeringsbepalingen daarvoor of de rechtsgrond voor de individuele steun, of een link daarnaar, alsook de identiteit van de steun verlenende autoriteit of autoriteiten.

Er zijn echter wel bepaalde bekendmakingsverplichtingen die afhankelijk van het Europese steunkader verschillend zijn. Zo zijn er aan bepaalde bekendmakingsverplichtingen drempelbedragen gekoppeld waarboven deze steunkaders van toepassing zijn. Om die reden is ervoor gekozen voor elk relevant Europees steunkader een afzonderlijke bepaling in artikel 1.8 RNES op te nemen, alsook in artikel 14d van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie bepalingen op te nemen die uitsluitend op het milieu- en energiesteunkader zien. Afhankelijk van het desbetreffende drempelbedrag zal bepaalde gedetailleerde informatie verschaft moeten worden, zoals de identiteit van de individuele begunstigde, de vorm en het bedrag van de steun voor elke begunstigde, de datum waarop de steun is toegekend, het soort onderneming (kmo of grote onderneming), de regio waarin de begunstigde is gevestigd, en de voornaamste economische sector waarin de begunstigde actief is.

Verder is van belang dat artikel 9, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, afwijkende regels bevat voor de steunverlening op grond van de artikelen 16 en 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze afwijkende informatieverplichtingen zijn opgenomen in het tweede lid van artikel 1.8. Ook voor regelingen in de vorm van belastingvoordelen of fiscale maatregelen geven de diverse steunkaders afwijkende voorwaarden ten aanzien van gegevensverstrekking, maar omdat de RNES en het Besluit stimulering duurzame energieproductie niet op belastingvoordelen of fiscale maatregelen zien, zijn hieromtrent geen bepalingen in deze regelingen opgenomen.

Voor de bekendmaking en periode waarbinnen de gegevens beschikbaar moeten blijven, hanteren de relevante Europese steunkaders dezelfde termijnen. De gegevens dienen bekend te worden gemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van de toekenning van de steun en ten minste tien jaar beschikbaar te blijven. Hieromtrent zijn bepalingen opgenomen in het zevende lid van artikel 1.8 RNES en het tweede lid van artikel 14d van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

Artikel 1.9 Onderzoeksorganisatie

In artikel 1.9 zijn bepalingen opgenomen die zich voorheen in artikel 41 van het Kaderbesluit bevonden.

In artikel 41 van het Kaderbesluit bevonden zich verplichtingen die uitsluitend zien op de situatie waarin een onderzoeksorganisatie deel uitmaakte van een samenwerkingsverband. Deze bepalingen waren onder meer gebaseerd op het oude O&O&I-steunkader. Artikel 41 is uit het Kaderbesluit geschrapt en met een aangepaste formulering naar de RNES verplaatst. De reden voor het verplaatsen van deze bepaling is de keuze voor het verplaatsen van eisen die uit specifieke Europese steunkaders voortvloeien naar het niveau van de ministeriële regeling, in dit geval de RNES. Verder is de formulering aangepast, omdat deze bepalingen niet meer geheel overeenkwamen met het huidige O&O&I-steunkader.

In artikel 1.9 zijn de verplichtingen opgenomen die betrekking hebben op zogenaamde samenwerkingsprojecten waar zowel een onderzoeksorganisatie als ondernemingen bij betrokken zijn. Bij samenwerkingsprojecten is de gemeenschappelijke inspanning en de daarmee verbonden uitwisseling van kennis essentieel. Het werkt niveauverhogend voor alle partijen. Er kunnen resultaten bereikt worden die individueel onhaalbaar zijn. Samenwerking verhoogt de kans op succes aanzienlijk. Bij deelname van een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie aan een samenwerkingsverband is er sprake van deelname door een partij waarvan de faciliteiten vergaand met publiek geld zijn gefinancierd. Hierdoor kan sprake zijn van zogenoemde indirecte staatssteun. Het onderhavige artikel moet helpen bij de identificatie daarvan. Dat is onder meer het geval als sprake is van (exclusieve) overdracht door een publiek gefinancierde kennisinstelling van rechten op intellectueel eigendom of rechten op andere resultaten aan een deelnemende onderneming. Onder bepaalde in het Europese steunkader opgenomen omstandigheden ontstaat er een selectief voordeel voor een aan het samenwerkingsproject deelnemende ondernemer waarvan de waarde aangemerkt moet worden als indirecte staatssteun. Dit staat overigens los van de normale uitwisseling van informatie tussen de deelnemers van het samenwerkingsverband. Daar is ook sprake van een vorm van overdracht van kennis, maar er is geen sprake van een overdracht die overdracht van dezelfde kennis naar anderen blokkeert. Het artikel sluit nauw aan bij de bepalingen van paragraaf 2.2.2 van het O&O&I-steunkader. Daarin is voor vier situaties bepaald dat geen sprake is van indirecte staatssteun.

Eerste lid

In het eerste lid wordt de reikwijdte van artikel 1.9 aangegeven. Dit artikel ziet op projecten waarin sprake is van zogenaamde daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in paragraaf 2.2.2, onderdeel 27, van het O&O&I-steunkader:

‘27 Een project geldt als een project dat wordt uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen die, op basis van een taakverdeling, een gemeenschappelijke doelstelling nastreven en samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan en delen in de daaraan verbonden financiële, technologische, wetenschappelijke en andere risico’s, alsmede in de projectresultaten. Een of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico’s. De voorwaarden van een samenwerkingsproject, met name wat betreft de bijdrage in de kosten ervan, het delen in de risico’s en uitkomsten ervan, de verspreiding van de resultaten, de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele-eigendomsrechten moeten vóór de aanvang van het project zijn overeengekomen. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet geacht vormen van samenwerking te zijn.’

Voor een definitie van daadwerkelijke samenwerking wordt ook verwezen naar artikel 1.1 van de RNES dat onder daadwerkelijke samenwerking onder meer verstaat daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel h, van het O&O&I-steunkader dat een soortgelijke beschrijving geeft als paragraaf 2.2.2, onderdeel 27, van het O&O&I-steunkader.

Tweede en derde lid

Het tweede lid bevat de verplichting voor de penvoerder om de afspraken voor te leggen aan de Minister van Economische Zaken. Deze verplichting bestaat in de gevallen waarin niet voldaan is aan één van de onder a tot en met d van dit lid vermelde verplichtingen. De minister laat weten of de gemaakte afspraken leiden tot indirecte staatssteun of niet en wat de gevolgen hiervan zijn. In het geval er sprake is van of mogelijk sprake is van indirecte staatssteun, zal bij de subsidievaststelling moeten worden bezien of de waarde van de indirecte staatssteun in combinatie met de directe subsidie voor het project niet leidt tot overschrijding van door Europa vastgestelde steungrenzen. Indien sprake is van een dergelijke overschrijding, wordt op grond van het vierde lid de projectsubsidie verminderd tot een omvang waarbij directe en indirecte steun tezamen niet meer leiden tot overschrijding.

Op grond van paragraaf 2.2.2, onderdeel 28, van het O&O&I-steunkader is er in vier gevallen sprake van afspraken die in ieder geval niet leiden tot indirecte staatssteun en om die reden niet meldingsplichtig zijn, en dus ook niet aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd hoeven te worden. Deze gevallen zijn overgenomen in de onderdelen a tot en met d.

Vierde lid

In het vierde lid is een cumulatieregel opgenomen voor het geval sprake is van zogenaamde indirecte staatssteun. De bepaling sluit aan op de procedurele voorschriften van het eerste en tweede lid. Indien als gevolg van een project dat in daadwerkelijke samenwerking wordt uitgevoerd, sprake is van indirecte staatssteun door overdracht van kennis of andere resultaten van een deelnemende, publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie naar een deelnemende ondernemer, mag dit niet leiden tot overschrijding van in Europese steunkaders vastgestelde grenzen. De grens zal steeds bij de subsidieverlening worden vermeld, zodat deelnemers aan een samenwerkingsverband daarvan op de hoogte zijn. Een eventuele melding van gemaakte afspraken op grond van het tweede lid maakt het verder mogelijk de deelnemers van een samenwerkingsproject te informeren over mogelijke consequenties van door hen gemaakte afspraken. De daadwerkelijke verrekening van indirecte staatssteun komt bij de vaststelling van de subsidie aan de orde. Er wordt dan gekeken naar de waarde van de indirecte staatssteun. Belangrijk daarbij is de bijdrage van de kennis- of resultaatverkrijgende ondernemer aan de totstandkoming van de kennis of de resultaten. Een dergelijke eigen bijdrage vermindert de omvang van de indirecte staatssteun.

Onderdeel F (artikel 2.1.1)

Artikel 2.1.1 bevatte een berekenmethode voor loonkosten en kosten uit eigen arbeid voor de subsidiemodules die zich bevinden in hoofdstuk 2 van de RNES, te weten de subsidiemodules op het gebied van Agro. Het artikel was overgenomen uit de Regeling LNV-subsidies (artikel 1:15, vijfde en zesde lid), die in 2014 gedeeltelijk is opgegaan in de RNES. Door deze overheveling is onduidelijkheid gecreëerd over de verhouding tot de artikelen 11 tot en met 14a van het Kaderbesluit, waar deze bepaling onder was komen te hangen. Artikel 11 van het Kaderbesluit geeft, in navolging van aanwijzing 19, onderdeel b, van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, bepalingen over de wijze waarop de subsidieaanvrager de kosten mag berekenen. Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit kan de aanvrager kiezen voor één van de drie genoemde berekenmethodes om de kosten te berekenen. Op grond van artikel 2.1.1 RNES zouden voor de Agro-subsidiemodules de loonkosten en kosten voor eigen arbeid berekend moeten worden en de overige kosten op grond van artikel 12, 13 of 14 van het Kaderbesluit. Echter, de loonkosten en kosten voor eigen arbeid kunnen niet altijd zonder meer losgekoppeld worden van de meer omvattende berekenmethode die in het Kaderbesluit wordt gehanteerd.

Om aan deze onduidelijkheid een eind te maken is artikel 2.1.1 geschrapt. Daardoor vallen ook de Agro-subsidiemodules voor de berekening van de subsidiabele kosten onder het regime van het Kaderbesluit. Hiermee wordt aangesloten bij de praktijk die al is ontstaan in de uitvoering.

Onderdelen G, J, L en W (artikelen 2.1.2, 2.5.1, 3.2.7 en 4.1.1)

Deze wijzigingen houden verband met de verplaatsing van definities naar, respectievelijk de aanpassing of opname van definities in artikel 1.1. Verwezen wordt naar de toelichting bij onderdeel A.

Onderdelen H, R, T, U, V en BB (artikelen 2.3.3, vijfde lid, 3.4.23, tweede lid, 3.5.2, eerste lid, 3.5.21, 3.7.5, 3.7.6, derde lid, 3.8.7, eerste lid, 3.8.8, 3.9.6, eerste lid, 3.9.7, tweede lid, 3.10.7, tweede lid, 3.16.2, derde lid, 3.16.7, derde lid, 3.16.12, derde lid, 3.17.6, 4.2.12, 4.2.19, 4.2.26, 4.2.40, 4.2.47, 4.2.61, 4.2.68, 4.2.75, 4.2.82, 4.2.89, 4.2.110, 4.2.116, 4.3.3, eerste lid, 4.4.8, eerste lid, 4.7.6 en 4.8.6.

In deze artikelen zijn verwijzingen naar het Kaderbesluit aangepast die door de wijziging van het Kaderbesluit niet meer juist waren.

Onderdelen K, O en X (artikelen 3.2.1, eerste lid, 3.4.1, eerste lid en 4.2.5, tweede lid)
Artikelen 3.2.1, eerste lid, en 3.4.1, eerste lid

In het eerste lid van de artikelen 3.2.1 en 3.4.1 is het begrip van gezamenlijke rekening en risico geschrapt. Dit begrip sluit niet meer aan bij de praktijk.

Allereerst is er geen sprake van een gezamenlijke bankrekening. Deelnemers aan een samenwerkingsproject zijn zelfstandige subsidieontvangers binnen het samenwerkingsproject. Deze individuele subsidieontvangers hebben recht op de betaling van de voorschotten en het subsidiebedrag dat hen via de subsidiebeschikking verleend wordt. Dit is meestal een bedrag dat overeenkomt met het deel dat deze subsidieontvanger in het samenwerkingsproject participeert, maar in de beschikking tot subsidieverlening zou ook een ander bedrag vermeld kunnen worden. Het voormelde subsidiebedrag ontvangen de subsidieontvangers op het eigen individuele bankrekeningnummer, en niet een gezamenlijk bankrekeningnummer, die aan het gehele project gekoppeld is. In het verleden werd er ook voor gekozen om voorschotten en het subsidiebedrag via een penvoerder aan de subsidieontvangers te laten betalen. Ook in dat geval was er geen sprake van een gezamenlijke rekening, omdat het subsidiebedrag ook via de penvoerder op de individuele bankrekening van de subsidieontvanger terechtkwam. Omdat het echter niet ondenkbaar was dat er een subsidiebedrag aan de penvoerder betaald werd en de penvoerder dit bedrag niet zou doorgeven aan de individuele subsidieontvangers zijn bij de laatste wijziging van het Kaderbesluit de artikelen 45, tweede lid, en 51, tweede lid, gewijzigd. Hiermee is expliciet duidelijk gemaakt dat bij samenwerkingsverbanden de verstrekking van voorschotten en de betaling van het subsidiebedrag ook direct aan de subsidieontvanger zal moeten plaatsvinden. De bankrekening van de penvoerder kan dan ook niet als gezamenlijke rekening gezien worden.

Het begrip gezamenlijk risico zorgt voor onduidelijkheid in de regelgeving. Het feit dat het project in een samenwerkingsverband wordt uitgevoerd, geeft al in voldoende mate aan dat het project door alle subsidieontvangers in gezamenlijkheid uitgevoerd zal moeten worden. Het is evident dat aan de uitvoering van een project risico's verbonden zijn. Om die reden hoeft dit zogenaamde gezamenlijke risico niet verplicht in de RNES opgenomen te worden.

Artikel 4.2.5, tweede lid

In artikel 4.2.5, tweede lid, stond dat een samenwerkingsverband een project voor gezamenlijke rekening en risico uitvoert. Het begrip ‘gezamenlijke rekening en risico’ is ook in dit artikel geschrapt.

Het tweede lid van artikel 4.2.5 is destijds opgenomen om te verduidelijken dat een organisatie voor eigen rekening en risico aan het project moet deelnemen om als deelnemer in het samenwerkingsverband te kwalificeren. Uit de toelichting bij dit artikel (Stcrt. 2014, nr. 8824) volgt dat dit artikel tot doel heeft te formuleren wat als samenwerkingsverband kwalificeert. Zo volgt uit voormelde toelichting dat een organisatie die ingehuurd wordt om bepaalde activiteiten uit te voeren, bijvoorbeeld via een uitbesteding of contractresearch, niet kwalificeert als deelnemer, omdat deze organisatie niet voor eigen rekening deelneemt. Organisaties die zelf geen activiteiten uitvoeren, maar wel cash bijdragen aan de financiering van de kosten van andere deelnemers, zoals onderzoeksorganisaties, kwalificeren wel als deelnemer. Ze nemen voor eigen rekening deel en lopen het risico daar onvoldoende voor terug te krijgen in verband met de technologische risico’s die aan de projecten zitten. Een zeer onevenwichtige samenwerking in termen van financiële of inhoudelijke bijdragen aan het project, kan leiden tot een lagere of onvoldoende score op het rangschikkingscriterium ‘kwaliteit van het project’.

Om ervoor te zorgen dat het tweede lid van artikel 4.2.5 beter bij voormelde doelstelling aansluit, bepaalt het tweede lid nu wat er precies onder een samenwerkingsverband verstaan moet worden. Hierbij wordt expliciet duidelijk gemaakt dat naast de subsidieontvanger of subsidieontvangers ook andere partijen onder het samenwerkingsverband kunnen vallen. Dit zijn allereerst de partijen die voor eigen rekening en risico activiteiten voor een project uitvoeren, maar geen subsidie aanvragen. Hierbij valt te denken aan gemeentes of provincies. Verder kan een samenwerkingsverband bestaan uit partijen, niet-zijnde financiers als bedoeld in artikel 1 van het Kaderbesluit, die zelf geen activiteiten uitvoeren voor een project, en die dus geen subsidie aanvragen, maar wel voor eigen rekening en risico een financiële bijdrage leveren aan de financiering van de kosten van een andere partij in het samenwerkingsverband, zoals de voormelde onderzoeksorganisaties.

Onderdelen Y en AA (artikelen 4.3.5, eerste lid, en 4.4.6)

In de artikelen 4.3.5, eerste lid, en 4.4.6, is de verwijzing naar artikel 14a van het Kaderbesluit geschrapt. In deze artikelen werd artikel 14a niet van toepassing verklaard. Maar omdat artikel 14a is vervallen, hoeft deze bepaling ook niet meer van toepassing te worden verklaard.

Onderdeel DD (artikel 5.4)

Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een bepaling betreffende overgangsrecht in de RNES op te nemen. Dit overgangsrecht is van toepassing op alle toekomstige wijzigingen die in de RNES plaatsvinden. In het vacante artikel 5.4 is een bepaling opgenomen waarmee wordt voorkomen dat reeds ingediende subsidieaanvragen en verleende en vastgestelde subsidies bij de inwerkingtreding van toekomstige wijzigingen onder het regime van de gewijzigde RNES zouden gaan vallen. Daarnaast zorgt de gekozen formulering ervoor dat aanvragen die na een toekomstige wijziging worden ingediend, maar betrekking hebben op een openstellingsperiode die al voor de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging is gestart, onder het oude regime zullen vallen, zoals dat voor de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging gold. Het zou vanuit de oogpunten van uitvoerbaarheid en rechtsgelijkheid ongewenst zijn als voor de desbetreffende aanvrager een ander regime zou gelden dan voor degenen die hun aanvraag vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging hebben ingediend.

Onderdeel FF (bijlage 1.3)

In bijlage 1.3 van de Regeling nationale EZ-subsidies is een controleverklaring opgenomen. Deze controleverklaring is gebaseerd op een voorbeeld modelcontroleverklaring van De Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA).

Via artikel 2, eerste lid, van de Wet op het accountantsberoep is de NBA ingesteld. De NBA is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet. Registeraccountants en accountant-administratieconsulenten (accountants) moeten op grond van artikel 2, derde lid, van de Wet op het Accountantsberoep lid zijn van de NBA en op grond van artikel 36 van deze wet ingeschreven staan in het accountantsregister van de NBA. De accountants moeten dan wel voldoen aan de voorwaarden van artikel 38 van deze wet en er moet geen grond zijn om de inschrijving op grond van artikel 39 te weigeren.

Voorts volgt uit artikel 3 van de Wet op het accountantsberoep onder meer dat de NBA belast is met het bevorderen van de goede beroepsuitoefening van haar leden. Zij doet dit onder meer door het opstellen en handhaven van gedrags- en beroepsregels voor alle accountants. Ook stelt de NBA voorbeeldteksten, zoals model controleverklaringen, ter beschikking. In toepasselijke wet- en regelgeving is geen verplichting opgenomen waaruit zou volgen dat deze voorbeeldteksten door accountants gehanteerd zouden moeten worden. Er is evenwel voor gekozen de voormelde teksten in bijlage 1.3 op te nemen, omdat deze wel een bepaalde mate van kwaliteit waarborgen waar de NBA achter staat. Daarnaast zorgt de controleverklaring in bijlage 1.3 ervoor dat de invulling van alle controlewerkzaamheden ten behoeve van de onderhavige subsidieregeling op een zelfde wijze geschieden. Op deze wijze wordt de rechtsgelijkheid voor de subsidieaanvragers bevorderd.

Het model controleverklaring in bijlage 1.3 is op een aantal plaatsen gewijzigd. Allereest is het opschrift zo gewijzigd dat de titel ‘Voorbeeldtekst controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies, is gewijzigd in ‘Controleverklaring van de onafhankelijke accountant’. Omdat per abuis het opschrift en een aantal passages uit de voorbeeldteksten van de NBA niet in het model controleverklaring in bijlage 1.3 waren opgenomen, is het voormelde opschrift gewijzigd en zijn de ontbrekende alinea’s alsnog ingevoegd. Er is dan ook slechts sprake van een correctie van een fout en geen uitbreiding van controles door de accountant.

Het enige verschil met de voorbeeldteksten van de NBA is dat bepaalde begrippen in de modelcontroleverklaring in bijlage 1.3 nader zijn ingevuld. Zo is het begrip entiteit uit de voorbeeldtekst van de NBA in de RNES vervangen door de subsidieontvanger en de subsidiedeclaratie en de eindafrekening waar de NBA het oog op heeft, is hetzelfde als de subsidievaststelling respectievelijk het verzoek om subsidievaststelling in de RNES.

I.2 Artikel II

Dit artikel bevat wijzigingen van een aantal bepalingen in artikel 2.5 van de Regeling Europese EZ-subsidies (‘REES’).

Deze wijzigingen houden verband met soortgelijke wijzigingen die met het eerder genoemde wijzigingsbesluit in artikel 27 van het Kaderbesluit zijn aangebracht, zodat de REES en het Kaderbesluit op dit punt gelijkluidende bepalingen kennen.

In het eerste lid is ‘ontvangst’ vervangen door ‘binnenkomst’. Beide termen kennen dezelfde betekenis, waardoor deze aanpassing geen inhoudelijke betekenis heeft. In artikel 2.4, dat als algemene bepaling geldt voor de verschillende wijzen van verdeling van het subsidieplafond, werd al over ‘binnenkomst’ gesproken. Deze term wordt nu consequent doorgevoerd in artikel 2.5, zodat er geen misverstand kan ontstaan dat met ‘ontvangst’ iets anders bedoeld is. In de REES wordt de term ‘binnenkomst’ verder al consequent gehanteerd.

Het derde lid is opnieuw vastgesteld, omdat abusievelijk een onjuiste formulering was opgenomen waaruit niet duidelijk bleek wat de bedoeling van dit lid was. Deze bedoeling is wel uit de toelichting bij de REES af te leiden, en nu ook uit de tekst van het derde lid, die overeenkomstig het gewijzigde artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit is geformuleerd.

II.3 Artikel III

In artikel 1 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie is een definitie van het milieu- en energiesteunkader toegevoegd. Deze toevoeging heeft plaatsgevonden, omdat in het nieuwe artikel 14d hiernaar verwezen wordt. In artikel 14d is vervolgens vastgelegd welke gegevens ingevolge het milieu- en energiesteunkader bekend moeten worden gemaakt indien de subsidie die wordt verstrekt op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie door het milieu- en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd. In de praktijk zal dit betekenen dat deze bepaling van toepassing is op alle subsidies die op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie worden verstrekt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel E (artikel 1.8 RNES) en artikel III, onderdeel b (artikel 14d van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie).

II.4 Artikel IV (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2016. Hiermee treedt deze regeling op dezelfde datum inwerking als waarop het Besluit van 4 februari 2016 tot wijziging van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies in verband met gewijzigde Europese steunkaders en enkele correcties (Stb. 2016, 56) in werking treedt. Omdat het grootste deel van de wijzigingen in deze regeling verband houdt met de aanpassingen die in het Kaderbesluit zijn doorgevoerd, zal deze wijzigingsregeling gelijktijdig in werking moeten treden. Er zijn namelijk diverse nieuwe delegatiebepalingen in het wijzigingsbesluit opgenomen, alsook bepalingen uit het Kaderbesluit geschrapt en verplaatst naar de RNES.

Met de bekendmaking en inwerkingtreding van deze regeling wordt aangesloten bij de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden. Wel wordt afgeweken van de regel dat een regeling minimaal twee maanden voordien wordt bekendgemaakt. Dat kan in dit geval voor de wijzigingen in de RNES worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

Daarbij komt dat van de gelegenheid gebruik is gemaakt om zowel in de RNES als in de REES en de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie correcties aan te brengen. Doordat het hier gaat om reparatieregelgeving is ook hiervoor afwijking van de termijn tussen bekendmaking en inwerkingtreding gerechtvaardigd.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Mededeling over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (SAM) COM (2012) 209 final van 8.5.2012).

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193).

X Noot
4

Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2014/C 198/01 (PbEU 2014, C 198).

X Noot
5

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 16 december 2014, houdende wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met aanpassingen aan de nieuwe Europese staatssteunkaders (Stcrt. 2014, 36474).

X Noot
6

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 9).

X Noot
7

verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352).

X Noot
8

verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190).

X Noot
9

De maximale steunintensiteiten, die van toepassing zijn op de specifieke steuncategorieën zijn onder meer te vinden in hoofdstuk III van de algemene groepsvrijstellingsverordening, hoofdstuk III, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, bijlagen I en II van het O&O&I-steunkader, deel II, hoofdstuk 1, van het landbouwsteunkader en hoofdstuk 3 van het milieu- en energiesteunkader.

Naar boven