De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
Gelet op de artikelen 94b, achtste lid en 94c, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling substantieel bezwarende functies wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, wordt na ‘eindejaarsuitkering’ ingevoegd: , bedoeld in het
Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, en de salarisgarantie en salarissuppletie,
bedoeld in artikel 49gg van het Algemeen Rijksambtenarenreglement,.
B
In artikel 13 wordt de zinsnede ‘op grond van artikel 130d van het Algemeen Rijksambtenarenreglement’
vervangen door: op grond van artikel 130d van het Algemeen Rijksambtenarenreglement,
zoals dat luidde op 31 maart 2015,.
C
Na artikel 13 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 13a
-
1. De betrokkene aan wie op grond van artikel 130d van het Algemeen Rijksambtenarenreglement,
zoals dat luidde op 31 maart 2015, in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart
2015 buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging is verleend, heeft recht op
een compensatie.
-
2. De compensatie wordt berekend door het aantal maanden dat de pensioengerechtigde
leeftijd voor betrokkene ligt na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel
7a van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat luidde op 31 mei 2015, te vermenigvuldigen
met 70% van het bedrag van het minimumloon,bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel
a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
-
3. Aan de betrokkene van wie de uitkering na 31 maart 2016 wordt beëindigd, wordt de
compensatie uitbetaald bij ontslag.
-
4. Aan de betrokkene van wie de uitkering voor 1 april 2016 is beëindigd, wordt de compensatie
op aanvraag verstrekt, indien de aanvraag voor 1 januari 2017 is ingediend.
Artikel 13b
-
1. De betrokkene aan wie op grond van artikel 94b, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 juni 2015 ontslag is verleend, heeft
recht op een compensatie.
-
2. De compensatie wordt berekend door het aantal maanden dat de pensioengerechtigde
leeftijd voor betrokkene ligt na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel
7a van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat luidde op 31 mei 2015, te vermenigvuldigen
met 70% van het bedrag van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel
a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
-
3. Het aantal maanden, bedoeld in het tweede lid, bedraagt niet meer dan het aantal
maanden dat de pensioengerechtigde leeftijd voor betrokkene later ligt dan de dag
waarop het recht op uitkering eindigt.
-
4. De betrokkene aan wie op grond van artikel 94b, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
voor een gedeelte van de voor hem geldende arbeidsduur ontslag is verleend, heeft
recht op compensatie naar rato van het gedeelte van de arbeidsduur waarvoor hem ontslag
is verleend.
-
5. Aan de betrokkene van wie de uitkering na 1 juni 2016 wordt beëindigd, wordt de compensatie
uitbetaald bij de uitbetaling van de laatste uitkering.
-
6. Aan de betrokkene van wie de uitkering voor 1 juni 2016 is beëindigd, wordt de compensatie
op aanvraag verstrekt, indien de aanvraag voor 1 januari 2017 is ingediend.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst met dien verstande dat:
-
a. artikel I, onderdeel A, terugwerkt tot en met 1 oktober 2014,
-
b. artikel I, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 april 2015, en
-
c. artikel I, onderdeel C, terugwerkt tot en met 28 januari 2016.
TOELICHTING
Algemeen
In het Sectoroverleg Rijk (SOR) is op 28 januari 2016 een afspraak gemaakt over compensatie
voor de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd voor werknemers die zijn uitgetreden
uit een substantieel bezwarende functie (SBF) met SBF-verlof of SBF-ontslag in de
periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2015. De versnelde verhoging van de
AOW-leeftijd is geregeld in de Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet,
de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, de
Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en Overige fiscale maatregelen
2013 in verband met de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd.1
In de onderhavige regeling is bepaald dat de betrokkenen aan wie vóór 1 januari 2013
SBF-verlof is verleend, recht hebben op compensatie voor de verhoging van de AOW-leeftijd.
De reden hiervoor is dat deze werknemers toentertijd bij hun beslissing om uit te
treden niet konden voorzien dat de AOW-leeftijd zou worden verhoogd.
De reden dat nu ook aan de werknemers die zijn uitgetreden met SBF-verlof of SBF-ontslag
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2015 compensatie wordt verstrekt,
is gelegen in het feit dat zij evenmin rekening hebben kunnen houden met de versnelde
verhoging van de AOW-leeftijd. Zij konden bij hun beslissing om uit te treden wel
rekening houden met de oorspronkelijke verhoging van de AOW-leeftijd, maar niet met
de versnelde verhoging. Daarom is afgesproken om deze werknemers te compenseren voor
die versnelde verhoging van de AOW-leeftijd. De onderhavige regeling strekt ertoe
deze afspraak te formaliseren door middel van aanpassing van de Regeling substantieel
bezwarende functies. De SOR is op 26 mei 2016 akkoord gegaan met deze concept-regeling.
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten, omdat de regeling
alleen betrekking heeft op ambtenaren.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 2, eerste lid, wordt met het toevoegen van de salarisgarantie en salarissuppletie
aan de berekeningsgrondslag een omissie bij de invoering van het VWNW-beleid in april
2013 hersteld.
Onderdeel B
In artikel 13 wordt aan de verwijzing naar artikel 130d van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
de zinsnede ‘zoals dat luidde op 31 maart 2015’ toegevoegd, omdat dit artikel met
ingang van 1 april 2015 is vervallen.
Onderdeel C
In de nieuwe artikelen 13a en 13b is geregeld dat aan de betrokkenen aan wie in de
periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2015 SBF-verlof of SBF-ontslag is verleend,
een financiële compensatie wordt verstrekt.
In artikel 13a is de compensatie geregeld voor betrokkenen die in de periode van 1 januari
2013 tot en met 31 maart 2015 zijn uitgetreden met SBF-verlof.
In het eerste lid is de doelgroep beschreven. In het tweede lid is aangegeven hoe
de compensatie berekend moet worden. In het derde en vierde lid is geregeld wanneer
de compensatie wordt uitbetaald.
In artikel 13b is de compensatie geregeld voor de betrokkenen die in de periode van
1 oktober 2014 tot en met 30 juni 2015 zijn uitgetreden met SBF-ontslag. In het eerste
lid is de doelgroep beschreven. In het tweede tot en met vierde lid is aangegeven
hoe de compensatie berekend moet worden. Het derde lid geeft een begrenzing aan van
het aantal maanden waarover de compensatie berekend wordt. De betrokkenen die met
SBF-ontslag zijn gegaan kunnen op een moment zijn uitgetreden, dat hun uitkering niet
toegekend kon worden voor de volledige duur, doordat de AOW-leeftijd bereikt zou worden
voor de volledige duur zou zijn verstreken. Voor deze betrokkenen is door de verhoging
van de AOW-leeftijd de duur van de SBF-uitkering verlengd tot de volledige duur, maar
maximaal tot de nieuwe AOW-leeftijd. Daarmee wordt voor deze betrokkenen alleen voor
het resterende aantal maanden tot aan de nieuwe AOW-leeftijd compensatie verstrekt.
In het vierde lid is geregeld dat de betrokkene die voor een gedeelte van de voor
hem geldende arbeidsduur ontslag is verleend, recht heeft op een compensatie naar
rato van het gedeelte van de arbeidsduur waarvoor hem ontslag is verleend.
In het vijfde en zesde lid is geregeld wanneer de compensatie wordt uitbetaald.
Artikel II
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de regeling. Er is afgeweken van het systeem
van vaste verandermomenten. De reden hiervoor is dat de regeling enerzijds wetstechnische
verbeteringen betreft en anderzijds bepalingen die met terugwerkende kracht in werking
moeten treden.
Onderdeel A werkt terug tot en met 1 oktober 2014. Hoewel de salarisgarantie en salarissuppletie
is ingevoerd bij het VWNW-beleid dat op 15 april 2013 in werking is getreden, werkt
artikel A terug tot en met 1 oktober 2014: dat is dezelfde datum tot welke de Regeling
substantieel bezwarende functies terugwerkte.
Artikel 130d van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is per 1 april 2015 vervallen.
Onderdeel B werkt daarom terug tot en met 1 april 2015.
Onderdeel C werkt terug tot en met 28 januari 2016, omdat op die datum in het SOR
de afspraak over de compensatie is gemaakt. Tegen de terugwerkende kracht voor de
onderdelen A tot en met C is geen bezwaar, omdat zij zonder meer een begunstigend
karakter hebben.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok