Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 27007 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 27007 | beleidsregel |
De Staatssecretaris van Economische Zaken, handelende na overleg met Gedeputeerde Staten van de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Flevoland, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, Zeeland en Limburg,
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Besluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU 2005, L277);
Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347);
Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L347);
Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347);
Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PbEU 2013, L 347);
Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L 181);
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L227);
richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PbEU 2004, L 134);
Nederlands plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 als bedoeld in artikel 15 van verordening 1698/2005;
Nederlands plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 als bedoeld in artikel 6 van verordening 1305/2013;
uitoefening door ambtenaren van RVO.nl of NVWA van de bevoegdheid tot toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de van toepassing zijnde wetgeving;
voorwaarden, bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van verordening 1306/2013, de relevante criteria en minimumactiviteiten zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c), ii) en iii), van verordening 1307/2013, en relevante minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en andere ter zake relevante dwingende voorschriften die bij nationaal recht zijn vastgesteld, zoals opgenomen in bijlage 3 bij onderhavige beleidsregel;
beheer als bedoeld in de hoofdstukken 3, 5 en 7 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies, hoofdstuk 4 en de afdelingen 5.1.2 en 5.1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies;
beheer door een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond als bedoeld in artikel 3.1 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies;
het gemiddelde bedrag per hectare per jaar voor het realiseren van een leefgebied of onderdeel van een leefgebied, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies;
jaarlijkse uitbetaling van een gedeelte van het totale bedrag van een verleende oppervlakte gebonden subsidie;
de maximale vergoeding die betaald mag worden voor het uitvoeren van beheeractiviteiten als bedoeld in paragraaf 2.3 van deze beleidsregel;
voorschriften, bedoeld in artikel 3.1 en bijlagen 3 en 4 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB;
Minister van Economische Zaken.
1. De minister, onderscheidenlijk Gedeputeerde Staten van de onderscheiden provincies, besluit, onderscheidenlijk besluiten, voor subsidies voor plattelandsontwikkeling in het kader van verordening 1305/2013 tot het verlagen van subsidie in de in deze beleidsregels genoemde gevallen op basis van de in de afdelingen 4.2.5 en 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden en met inachtneming van verordening 1306/2013 en verordening 640/2014.
2. Deze beleidsregel is van toepassing op subsidies die worden verstrekt ter uitvoering van POP3. Zij is tevens van toepassing op (termijn- of eind-) betalingsaanvragen voor projecten waarvoor onder het POP2 subsidie is verstrekt, die zijn ingediend na 31 december 2014 en die nog niet zijn afgehandeld op het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregel.
De bepalingen inzake het verlagen van subsidies of van subsidiabele kosten zoals die zijn opgenomen in verordening 1306/2013, verordening 640/2014 en in onderhavige beleidsregel zijn van overeenkomstige toepassing op subsidies die zijn verstrekt ter uitvoering van het POP2 en POP3 en die volledig worden bekostigd met nationale middelen.
1. Verlagingen of intrekkingen als bedoeld in deze beleidsregel worden niet toegepast indien de niet-nalevingen of tekortkomingen het gevolg zijn van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van verordening 1306/2013, mits voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening 640/2014.
2. Artikel 4, eerste lid, van verordening 640/2014 is van overeenkomstige toepassing op de verlaging of intrekking van subsidies als bedoeld in de hoofdstukken 3, 5 en 7 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, hoofdstuk 4 en de afdelingen 5.1.3 en 5.1.4 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer en hoofdstuk 3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies.
1. Indien een subsidieontvanger voorschriften inzake het beheer niet naleeft of de betrokken landbouwgrond niet voldoet aan de terreinkenmerken die voor de subsidie zijn voorgeschreven, wordt de subsidie verlaagd of ingetrokken overeenkomstig Bijlage 1.
2. Indien een niet-naleving, als bedoeld in het eerste lid, wordt geconstateerd, wordt de subsidie overeenkomstig artikel 36 van verordening 640/2014 geschorst en de subsidieontvanger verzocht de niet-naleving te herstellen binnen een termijn van maximaal 3 maanden, tenzij:
a. sprake is van opzettelijke nalatigheid; of
b. herstel niet meer mogelijk is.
3. Bij de bepaling van de hersteltermijn, als bedoeld in het tweede lid, wordt rekening gehouden met de fysieke omstandigheden ter plaatse.
4. Indien sprake is van herhaalde niet-naleving van voorschriften inzake het beheer als bedoeld in artikel 35, derde lid, van Verordening 640/2014, wordt de subsidie verlaagd door het overeenkomstig Bijlage 1 vastgestelde percentage te verdubbelen.
5. Indien meerdere niet-nalevingen zijn geconstateerd, wordt per geconstateerde niet-naleving een verlaging vastgesteld en worden de verlagingen gecumuleerd.
6. De verlaging, bedoeld in het eerste, vierde en vijfde lid van dit artikel, wordt berekend als een percentage van de jaarbetaling voor de betreffende beheereenheid.
7. Indien door de geconstateerde niet-naleving de realisatie van de doelstelling van de subsidie permanent niet meer behaald kan worden, wordt de subsidieverlening voor de desbetreffende beheereenheid geheel ingetrokken.
Indien een subsidieontvanger niet alle in artikel 16 van Verordening 640/2014 bedoelde oppervlakten opgeeft en daarbij het verschil tussen enerzijds de totale in de betalingsaanvraag aangegeven oppervlakte en anderzijds de som van de aangegeven oppervlakte en de totale oppervlakte van de niet-aangegeven percelen groter is dan 3 procent van de aangegeven oppervlakte, wordt het totale bedrag van de jaarbetalingen die in dat jaar aan die subsidieontvanger moet worden gedaan als volgt verlaagd:
a. indien het verschil groter is dan 3 procent en kleiner dan of gelijk aan 10 procent, bedraagt de verlaging 1 procent;
b. indien het verschil groter is dan 10 procent en kleiner dan of gelijk aan 20 procent, bedraagt de verlaging 2 procent;
c. indien het verschil groter is dan 20 procent, bedraagt de verlaging 3 procent.
Indien een subsidieontvanger één of meerdere baselinevoorwaarden niet naleeft, wordt de subsidieverlening geheel ingetrokken.
1. Indien een subsidieontvanger een of meerdere randvoorwaarden niet naleeft, wordt de jaarbetaling verlaagd overeenkomstig artikel 97 van verordening 1306/2013 en de artikelen 39 en 40 van verordening 640/2014.
2. Artikel 2, eerste tot en met vierde lid, en artikel 3 van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB zijn van overeenkomstige toepassing. Waar in voornoemde artikelen gesproken wordt van ‘minister’ en ‘landbouwgrond’ wordt voor de toepassing van het onderhavige artikel gelezen ‘Gedeputeerde Staten’ respectievelijk ‘subsidiabele oppervlakte’.
3. Indien de niet-naleving van de randvoorwaarde, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB, niet binnen de aan de subsidieontvanger medegedeelde termijn is hersteld, wordt de jaarbetaling met terugwerkende kracht met 1 procent verlaagd voor het jaar waarin de niet-naleving waarop de waarschuwing is gebaseerd, heeft plaatsgevonden.
1. Indien een subsidieontvanger de oppervlakte waarop hij beheer uitvoert gebruikt om te voldoen aan de verplichting om een ecologisch aandachtsgebied als bedoeld in artikel 2.17 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB te realiseren, ongeacht of hij daartoe gebruik maakt van een door de minister erkende certificeringsregeling, wordt de jaarbetaling verlaagd.
2. De verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend door de ingezette oppervlakte te vermenigvuldigen met de component inkomstenderving, indien die component deel uitmaakt van het tarief dat geldt voor de betreffende subsidiabele activiteit.
3. De verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend door de ingezette oppervlakte te vermenigvuldigen met het tarief dat geldt voor de betreffende subsidiabele activiteit, indien de betreffende oppervlakte wordt ingezet als een beheerde rand of strook als bedoeld in de certificeringsregeling, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
4. De berekeningswijzen, bedoeld in het tweede en derde lid, worden slechts toegepast voor zover de subsidiabele activiteit gelijk is aan de activiteit die de subsidieontvanger moet verrichten als onderdeel van de verplichting om een ecologisch aandachtsgebied te realiseren.
1. Indien uit de verantwoording als bedoeld in artikel 3.11, onderdeel h, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies blijkt dat de beheeractiviteiten die de subsidieontvanger in een kalenderjaar heeft verricht niet volledig passen bij:
a. de beheerfunctie of het cluster van beheeractiviteiten zoals beschikt, of
b. het bijhorende leefgebied aangewezen in het natuurbeheerplan, wordt de subsidieontvanger in de gelegenheid gesteld de verantwoording zodanig aan te passen dat deze past binnen de beschikking tot subsidieverlening.
2. De aangepaste verantwoording vormt de basis voor de berekening van de hoogte van de jaarbetaling en de verlagingen in deze paragraaf.
1. Indien een subsidieontvanger een beheeractiviteit waartoe hij zich heeft verbonden niet of niet juist uitvoert, wordt de subsidie voor die beheeractiviteit verlaagd overeenkomstig het verlagingspercentage in Bijlage 2.
2. Indien een niet-naleving, als bedoeld in het eerste lid, wordt geconstateerd, wordt de subsidie overeenkomstig artikel 36 van verordening 640/2014 geschorst en de subsidieontvanger verzocht de niet-naleving te herstellen binnen een termijn van maximaal 3 maanden, tenzij:
a. sprake is van opzettelijke nalatigheid; of
b. herstel niet meer mogelijk is.
3. Bij de bepaling van de hersteltermijn, als bedoeld in het tweede lid, wordt rekening gehouden met de fysieke omstandigheden ter plaatse.
4. Indien sprake is van herhaalde niet-naleving van voorschriften inzake de beheeractiviteit zoals bedoeld in artikel 35, derde lid, van verordening 640/2014, wordt de subsidie verlaagd door het overeenkomstig Bijlage 2 vastgestelde percentage te verdubbelen.
5. Indien meerdere niet-nalevingen zijn geconstateerd, wordt per geconstateerde niet-naleving een verlaging vastgesteld en worden de verlagingen gecumuleerd.
6. De verlaging, zoals bedoeld in het eerste en vierde lid, wordt toegepast op de jaarbetaling. De verlaging wordt berekend als een percentage van de maximale vergoeding voor de betreffende beheeractiviteit.
1. Indien een verenigingslid een of meerdere randvoorwaarden niet naleeft, wordt de jaarbetaling aan de subsidieontvanger verlaagd.
2. De verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend overeenkomstig artikel 2.6, met dien verstande dat het resulterende verlagingspercentage wordt toegepast op het bedrag dat voortvloeit uit de vermenigvuldiging van de beschikte hectareprijs en het aantal hectares waarmee het betreffende verenigingslid deelneemt aan het beheer.
3. Indien een verenigingslid een of meerdere baselinevoorwaarden niet naleeft, wordt voor de hectares waarmee het verenigingslid in het betreffende jaar deelneemt aan het beheer geen jaarbetaling verstrekt.
Indien een subsidieontvanger ten aanzien van een of meerdere leefgebieden niet voldoet aan het minimum aantal hectares opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening wordt de subsidie voor het betreffende kalenderjaar overeenkomstig artikel 19 van Verordening 640/2014 berekend.
1. De jaarbetaling wordt verlaagd indien een verenigingslid de oppervlakte waarop hij beheer uitvoert gebruikt om te voldoen aan de verplichting om een ecologisch aandachtsgebied als bedoeld in artikel 2.17 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB te realiseren, ongeacht of hij daartoe gebruik maakt van een door de minister erkende certificeringsregeling.
2. Artikel 2.7, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Gedeputeerde Staten berekenen aan de hand van de stukken, bedoeld in artikel 3.11, onderdelen b en h, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies en de uitgevoerde controles de jaarbetaling waarop de vereniging recht zou hebben indien de basis voor die berekening zou worden gevormd door de maximale vergoeding in plaats van de beschikte hectareprijs.
2. Op de aldus berekende jaarbetaling wordt het totaalbedrag van verlagingen en uitsluitingen die op grond van de toepasselijke EU-verordeningen en de onderhavige paragraaf opgelegd zouden moeten worden, in mindering gebracht.
3. Indien het bedrag, bedoeld in het eerste lid, na toepassing van de verlagingen, bedoeld in het tweede lid, hoger is dan het bedrag in het betaalverzoek, bedoeld in artikel 3.11, onderdeel g, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies betalen Gedeputeerde Staten uit conform het betaalverzoek.
4. Indien het bedrag, bedoeld in het eerste lid, na toepassing van de verlagingen, bedoeld in het tweede lid, lager is dan het bedrag in het betaalverzoek, bedoeld in artikel 3.11, onderdeel g, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies betalen Gedeputeerde Staten het lagere bedrag uit.
5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op de verlaging van de jaarbetaling overeenkomstig artikel 2.10.
1. Indien de subsidieontvanger niet voldoet aan de subsidieverplichtingen, bedoeld in artikel 3.11, onderdelen b en h, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016, wordt de jaarbetaling verlaagd met 1% per werkdag dat niet voldaan wordt aan de betreffende subsidieverplichting.
2. De jaarbetaling wordt niet verstrekt indien de subsidieontvanger de in artikel 3.11, onderdelen b en h, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 genoemde termijnen met meer dan 25 werkdagen overschrijdt.
3. Indien de subsidieontvanger niet voldoet aan de subsidieverplichting, bedoeld in artikel 3.11, onderdelen d, n of o, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016, wordt de jaarbetaling voor de desbetreffende beheeractiviteit verlaagd met 1% per werkdag dat niet voldaan wordt aan de desbetreffende subsidieverplichting. De basis voor de in de eerste volzin bedoelde verlaging wordt gevormd door de maximale vergoeding.
4. In afwijking van het derde lid bedraagt de vergoeding voor de desbetreffende beheeractiviteit € 0,– indien de subsidieontvanger de in artikel 3.11, onderdelen d, n of o, genoemde termijn zodanig overschrijdt dat de correcte uitvoering van de, in voorkomend geval gewijzigde, activiteit niet meer gecontroleerd kan worden.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op subsidies die op grond van de Regeling POP3 subsidies van de onderscheiden provincies worden verleend ter uitvoering van het POP3 en waarbij de hoogte van de subsidie niet is gebaseerd op de oppervlakte van landbouwgrond.
1. Subsidies als bedoeld in artikel 3.1 kunnen worden verlaagd of geschorst op basis van artikel 64, vierde lid, van verordening 1306/2013.
2. De subsidie wordt geschorst indien verwacht wordt dat de subsidieontvanger binnen een reële hersteltermijn de niet-naleving kan herstellen.
3. Geen hersteltermijn wordt geboden indien herstel niet mogelijk is omdat de niet-naleving een permanent karakter heeft en niet kan worden hersteld of indien niet alsnog aan de gestelde verplichtingen kan worden voldaan.
4. Een reële hersteltermijn bedraagt ten minste 5 en maximaal 10 werkdagen.
5. Betreft de tekortkoming het niet of niet geheel uitvoeren van één of meerdere activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt en waardoor de doelstelling van het project op de afgesproken einddatum van het project niet is of kan worden bereikt, dan zal de geboden hersteltermijn maximaal 20 werkdagen bedragen.
6. Een hersteltermijn kan, indien de omstandigheden van het geval dat naar het oordeel van Gedeputeerde Staten rechtvaardigen, éénmalig worden verlengd met 5 tot 20 werkdagen.
1. Indien de subsidieontvanger aanbestedingplichtig is op grond van de Aanbestedingswet 2012 en de Aanbestedingswet 2012 niet of niet volledig is nageleefd bij een aanbestedingplichtige activiteit, dan worden de gedeclareerde kosten die betrekking hebben op de desbetreffende opdracht gecorrigeerd.
2. Indien de verlaging meer dan 10% van de correcte bedragen in de betalingsaanvraag betreft, vindt daarnaast korting op de uitbetaling plaats met het verschil tussen het berekende en het aangevraagde bedrag conform het bepaalde in Bijlage 4, deel II.
1. Indien een subsidieontvanger de te subsidiëren activiteit gedeeltelijk niet realiseert waardoor de doelstelling van de subsidie als beschreven in de subsidieverleningsbeschikking geheel of gedeeltelijk niet gerealiseerd wordt, wordt de subsidie verlaagd overeenkomstig het kortingspercentage in Bijlage 4, deel I.
2. In geval van een concrete actie die een investering in infrastructuur of een productieve investering omvat, wordt de subsidie verlaagd wanneer binnen vijf jaar na de eindbetaling aan de subsidieontvanger de concrete actie onderworpen is aan een van de gebeurtenissen als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van verordening 1303/2013. De subsidie wordt verlaagd overeenkomstig het kortingspercentage in Bijlage 4, deel I.
3. Inzake een op te leggen verlaging kan advies gevraagd worden aan één of meerdere deskundige(n) of aan een adviescommissie.
Indien een subsidieontvanger niet voldoet aan de voorwaarden inzake communicatie in de Regeling POP3 subsidies van de onderscheiden provincies wordt de subsidietoekenning verlaagd overeenkomstig het kortingspercentage in Bijlage 4, deel I.
Indien een subsidieontvanger niet voldoet aan andere verplichtingen dan bedoeld in de artikelen 3.3, 3.4 of 3.5, die zijn opgenomen in de Regeling POP3 subsidies van de onderscheiden provincies of in de beschikking tot subsidieverlening, worden correcties of sancties toegepast overeenkomstig het kortingspercentage in Bijlage 4, deel I.
Indien een subsidieontvanger een op grond van de Regeling POP3 subsidies van de onderscheiden provincies of de beschikking tot subsidieverlening voorgeschreven verslag omtrent de voortgang bij herhaling niet of niet tijdig aanlevert of het verslag omtrent de voortgang bij herhaling niet of niet volledig voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld, wordt de toegekende subsidie voor iedere week dat het verslag niet aan deze eisen voldoet verlaagd met 0,5% van de totaal verleende subsidie, met een maximum van 2%.
1. Ingeval van herhaalde niet-naleving worden de in onderhavige beleidsregel en in Bijlage 4 opgenomen kortingspercentages als volgt verhoogd:
– bij een eerste herhaling van dezelfde niet-naleving 0,5%;
– bij een 2e herhaling 1%; en
– bij een derde of frequentere herhaling 2%.
2. Indien bij een eerste niet-naleving geen sanctie werd opgelegd, wordt bij een herhaling van dezelfde niet-naleving een sanctie opgelegd overeenkomstig het eerste lid.
In geval van cumulatie van op te leggen sancties worden verlagingen toegepast in de volgorde van de hoogte van de op te leggen sancties, van hoog naar laag . Bij de achtereenvolgende verlagingen wordt steeds rekening gehouden met de reeds toegepaste verlaging. Het kortingspercentage bedraagt maximaal 100% van de subsidieverlening.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op subsidies die worden verstrekt op grond van hoofdstuk 4, Titel 4.1, van de Regeling Europese EZ-subsidies.
1. De subsidie wordt berekend op grond van de subsidiabele oppervlakte.
2. De subsidiabele oppervlakte is de verzekerde oppervlakte, verminderd met het verschil tussen de verzekerde oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte.
3. De geconstateerde oppervlakte is de oppervlakte zoals deze is vastgesteld na controle door het betaalorgaan.
4. De verzekerde oppervlakte is de oppervlakte welke door de subsidieontvanger is verzekerd onder een goedgekeurde verzekering, als bedoeld in artikel 4.1.10. eerste lid, van de Regeling Europese EZ-subsidies.
5. In afwijking van het tweede lid vindt geen vermindering van de subsidiabele oppervlakte plaats indien bij controle als bedoeld in het derde lid blijkt dat verzekerde oppervlakte 3% of minder afwijkt van de geconstateerde oppervlakte.
1. Indien de totale oppervlakte van de te verzekeren percelen zoals aangegeven in de subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 4.1.2, tweede lid, van de Regeling Europese EZ-subsidies afwijkt van de oppervlakte vermeld in de bewijsstukken welke op grond van artikel 4.1.2, derde lid, van de Regeling Europese EZ-subsidies, vóór 1 november aangeleverd moeten worden, dan is er sprake van een inconsistente aanvraag.
2. Bij een inconsistente aanvraag wordt de kleinste van de oppervlaktes, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als aangevraagde oppervlakte.
Indien de premie van de verzekering is gebaseerd op een groter verzekerde oppervlakte dan de subsidiabele oppervlakte, wordt het premiebedrag dat in aanmerking komt voor subsidie evenredig percentueel verlaagd met het vastgestelde verschil.
1. Indien de subsidiabele oppervlakte kleiner is dan de aangevraagde oppervlakte, is er sprake van een te grote aanvraag.
2. Bij een te grote aanvraag worden de volgende sancties toegepast:
a. bij een afwijking tussen de totale subsidiabele oppervlakte en de totale aangevraagde oppervlakte van 10% of minder, wordt de subsidie niet verlaagd.
b. bij een afwijking tussen de totale subsidiabele oppervlakte en de totale aangevraagde oppervlakte van meer dan 10% tot en met 20%, wordt een verlaging van de subsidie toegepast die gelijk is aan het verschil tussen de subsidie op basis van de subsidiabele oppervlakte en de subsidie op basis van de aangevraagde oppervlakte.
c. bij een afwijking tussen de totale subsidiabele oppervlakte en de totale aangevraagde oppervlakte van meer dan 20% tot en met 50%, wordt geen subsidie uitgekeerd.
d. bij een afwijking tussen de totale subsidiabele oppervlakte en de totale aangevraagde oppervlakte van meer dan 50%, wordt geen subsidie uitgekeerd en wordt de subsidieaanvrager uitgesloten van de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor het volgende jaar.
Indien er sprake is van een herhaling van een te grote aanvraag, als bedoeld in artikel 4.5, dan zal ingeval er sprake is van:
a. een afwijking als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, onderdeel a, een verlaging worden toegepast overeenkomstig artikel 4.5, tweede lid, onderdeel b.
b. een afwijking als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, onderdeel b, een verlaging worden toegepast overeenkomstig artikel 4.5, tweede lid, onderdeel c;
c. een afwijking als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, onderdeel c, een verlaging worden toegepast overeenkomstig artikel 4.5, tweede lid, onderdeel d.
Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 19 mei 2016
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
De hoogte van de subsidieverlaging wordt vastgesteld volgens de onderstaande tabel:
Omvang, ernst en duur |
Effect op 0%–25% van de beheerde oppervlakte |
Effect op meer dan 25%-50% van de beheerde oppervlakte |
Effect op meer dan 50%–100% van de beheerde oppervlakte |
---|---|---|---|
Niet naleving beheervoorschriften |
|||
Afwijking heeft weinig effect op het realiseren van de doelstelling van de beheeractiviteit, en is binnen een termijn van maximaal 3 maanden te herstellen, afhankelijk van de betreffende fysieke doelstelling. |
Geen verlaging |
Geen verlaging |
Geen verlaging |
Heeft weinig effect op de realisatie doelstelling van de beheeractiviteit. |
Verlaging bedraagt 10% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 15% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 30% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Heeft een aanzienlijk effect op de realisatie van de doelstelling van de beheeractiviteit. |
Verlaging bedraagt 15% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 30% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 60% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
De realisatie van de doelstelling van de beheeractiviteit komt in gevaar. |
Verlaging bedraagt 30% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 60% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 100% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
De realisatie van de doelstelling van de beheeractiviteit kan in de verdere looptijd van de beschikking niet meer behaald worden. |
Verlaging bedraagt 100% van de totale subsidie. De subsidieverlening wordt overeenkomstig artikel 4:48 Awb ingetrokken. |
||
Niet naleving terreinkenmerken |
|||
Terreinkenmerken komen niet overeen met de op grond van het beheerpakket of landschapspakket vereiste terreinkenmerken |
Verlaging bedraagt 100% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden als de niet-naleving een afwijking betreft van het op grond van het beheerpakket of landschapspakket vereiste percentage aan terreinkenmerken en deze niet-naleving binnen een termijn van maximaal 3 maanden kan worden hersteld, afhankelijk van de betreffende fysieke omstandigheden. In overige gevallen: Verlaging bedraagt 100% van de totale subsidie. De subsidieverlening wordt overeenkomstig artikel 4:48 Awb ingetrokken. |
De hoogte van de verlaging wordt vastgesteld volgens de onderstaande tabel:
Omvang, ernst en duur |
Effect op 0%–25% van de beheerde oppervlakte |
Effect op meer dan 25%–50% van de beheerde oppervlakte |
Effect op meer dan 50%–100% van de beheerde oppervlakte |
---|---|---|---|
Niet naleving voorschriften beheeractiviteit |
|||
Afwijking heeft weinig effect op het realiseren van de doelstelling van de beheeractiviteit, en is binnen een termijn van maximaal 3 maanden te herstellen, afhankelijk van de betreffende fysieke doelstelling. |
Geen verlaging |
Geen verlaging |
Geen verlaging |
Heeft weinig effect op de realisatie doelstelling van de beheeractiviteit. |
Verlaging bedraagt 10% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 15% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 30% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Heeft een aanzienlijk effect op de realisatie van de doelstelling van de beheeractiviteit. |
Verlaging bedraagt 15% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 30% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 60% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
De realisatie van de doelstelling van de beheeractiviteit komt in gevaar. |
Verlaging bedraagt 30% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 60% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
Verlaging bedraagt 100% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden. |
De realisatie van de doelstelling van de beheeractiviteit kan in de verdere looptijd van de beschikking niet meer behaald worden. |
Verlaging bedraagt 100% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden |
Nederlands wetgevingskader |
Artikelen |
Onderwerp van controle |
Aanvullende opmerking |
---|---|---|---|
Besluit gebruik meststoffen |
Artikel 4 |
Het verbod op het gebruik van dierlijke mest in de van de afhankelijk van de grondsoort bepaalde periode |
|
Meststoffenwet in samenhang met de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet |
Artikel 7 in samenhang met de artikelen 8 onderdeel a en b, 9 en 10 van de Meststoffenwet en de artikelen 24, 25 en 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet |
Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf (stikstofhoudende) meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de stikstofgebruiksnormen in acht zijn genomen |
|
Meststoffenwet in samenhang met de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet |
Artikel 7 in samenhang met de artikelen 8 onderdeel c, 11 en 12, vierde en vijfde lid van de Meststoffenwet en de artikelen 30 t/m 35 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet |
Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf (fosfaathoudende) meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de fosfaatgebruiksnormen in acht zijn genomen |
|
Activiteitenbesluit milieubeheer |
Artikel 3:78 in samenhang met artikel 3:83 |
De verplichting bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen een afstand van 14 meter van de insteek van het oppervlaktewater, de daarbij behorende voorschriften na te leven |
|
Activiteitenbesluit milieubeheer |
Artikel 3:79 in samenhang met de artikelen 3:80 en 3:81 |
De verplichting bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een teeltvrije zone aan te houden |
|
Activiteitenbesluit milieubeheer |
Artikel 3:85 in samenhang met de artikelen 3:80 en 3:81 |
Het verbod op de toepassing van meststoffen in de teeltvrije zone of in de mestvrije zone indien deze niet gelijk is aan de teeltvrije zone |
|
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden |
Artikel 2a |
De verplichting om voldoende zorg in acht te nemen voor een juiste en veilige opslag van gewasbeschermingsmiddelen en biociden |
|
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden |
Artikel 71, eerste lid |
Het verbod op het ontvangen, voorhanden hebben of gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen of biociden zonder een geldig bewijs van vakbekwaamheid |
|
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB |
Artikel 3.1, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, paragraaf 4, onderdeel C |
Het verbod op het gebruik van een perceel met een hellingspercentage van 2% of meer voor de fruitteelt, tenzij onder toepassing van specifieke voorschriften |
Baselinevoorwaarde geldt alleen voor het PSAN-pakket ‘Hoogstam-boomgaard’, voor zover deze geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het grondgebied van de provincie Limburg ten zuiden van de door-gaande weg tussen Sittard en Wehr, tot aan de grens tussen Nederland en Duitsland, en van de doorgaande weg tussen Sittard en Urmond, tot aan de grens tussen Nederland en België, met uitzondering van het winterbed van de Maas en het inundatiegebied van Geul en Gulp |
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB |
Artikel 3.1, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, paragraaf 4, onderdeel D |
Het verbod om op elk perceel land- en tuinbouwgrond met een hellingspercentage van 18% of meer anders dan als grasland te gebruiken |
Baselinevoorwaarde geldt alleen voor de PSAN-pakketten ‘Kruidenrijk weiland’ en ‘Bont weiland’, voor zover deze geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het grondgebied van de provincie Limburg ten zuiden van de doorgaande weg tussen Sittard en Wehr, tot aan de grens tussen Nederland en Duitsland, en van de doorgaande weg tussen Sittard en Urmond, tot aan de grens tussen Nederland en België, met uitzondering van het winterbed van de Maas en het inundatiegebied van Geul en Gulp |
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB |
Artikel 3.1, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, paragraaf 4, onderdelen E en F |
De verplichting om op land- en tuinbouwgronden met een hellingspercentage van 2% of meer én een hellingslengte van meer dan 50 meter de voorgeschreven handelingen te verrichten om erosie te voorkomen |
Baselinevoorwaarde geldt alleen voor zover de grond geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het grondgebied van de provincie Limburg ten zuiden van de doorgaande weg tussen Sittard en Wehr, tot aan de grens tussen Nederland en Duitsland, en van de doorgaande weg tussen Sittard en Urmond, tot aan de grens tussen Nederland en België, met uitzondering van het winterbed van de Maas en het inundatiegebied van Geul en Gulp |
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB |
Artikel 3.1, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, paragraaf 5 |
Het verbod om gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden zonder vergunning van het College van Burgemeester en Wethouders |
|
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB |
Artikel 3.1, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, paragraaf 6, onderdeel A |
Het verbod heggen en bomen te snoeien in de periode 15 maart t/m 15 juni |
|
Provinciale (akker)distelverordening |
– |
De verplichting haarden van akkerdistel te verwijderen voordat zij tot bloei komen |
baselinevoorwaarde geldt alleen in de provincies Friesland, Utrecht, Zeeland en Zuid-Holland |
– |
– |
De gewenste veebezetting en/of het passend regime is 0 GVE per hectare |
– |
Vooraf:
1. Een correctie wil zeggen dat de door de begunstigde verantwoorde kosten verlaagd worden omdat de kosten om welke reden dan ook niet subsidiabel zijn (er zijn niet-subsidiabele kosten opgevoerd of kosten kunnen niet subsidiabel gesteld worden om andere redenen). Een sanctie betekent een verlaging van de subsidie naar aanleiding van een geconstateerde niet naleving van subsidievoorwaarden.
2. Algemeen = 10% kortingsregel: indien bij een betalingsaanvraag het uit te betalen bedrag meer dan 10% lager is dan het aangevraagde bedrag, vindt een extra korting van de uitbetaling plaats met verschil tussen het berekende en het aangevraagde bedrag, tenzij artikel 1.4 van toepassing is (overmacht of uitzonderlijke omstandigheden / ‘geen schuld’).
3. Bevindingen kunnen op ieder moment binnen het subsidie-traject gedaan worden. In onderstaande tabel wordt voor de inzichtelijkheid gebruik gemaakt van de onderverdeling in afwijkingen die gevonden zijn bij een betalingsverzoek (BV) een Controle ter Plaatse (CP) of ‘overig’ (O), maar indien tijdens een controle ter plaatse wordt geconstateerd dat er bv. sprake is van projectuitgaven die zijn gedaan buiten de projectperiode (BV1), dan is de bij BV1 genoemde sanctie wél van toepassing.
4. Indien er door een op te leggen correctie en/of sanctie sprake is van een (deels) onverschuldigde betaling, wordt het onverschuldigd betaalde bedrag, verhoogd met wettelijke rente, binnen 18 maanden teruggevorderd, tenzij:
5. a. het van de begunstigde in het kader van een eenmalige betaling voor een steunregeling of steunmaatregels terug te vorderen bedrag, exclusief rente, niet hoger is dan 100 EUR, of.
6. b. de terugvordering onmogelijk is als gevolg van erkende insolventie van de debiteur of van de personen die juridisch aansprakelijk zijn voor de onregelmatigheid.
Onderwerp |
Omschrijving afwijking |
Correctie (van een betalingsaanvraag) |
Sanctie (%, bedrag, anders) boven evt. correctie |
Bron (Modelregeling POP3 subsidies resp. EU-regelgeving) |
|
---|---|---|---|---|---|
I. Uitvoering of financiering project (deels) niet conform regels, muv. regels inzake aanbesteding (voor aanbesteding: zie deel II van deze tabel) |
|||||
(Iha) Vastgesteld bij betalingsverzoek (BV) |
BV1 |
Uitgaven zijn buiten projectperiode gemaakt |
100% van de kosten die buiten de projectperiode gemaakt zijn |
– telt mee voor 10% korting regel (zie bij ‘Vooraf’ punt 2) |
Artikel 1.12 Artikel 1.17 lid 1 sub f |
BV2 |
Gedeclareerde kosten zijn al volledig gedekt vanuit ander fonds of andere subsidie |
100% tav. kosten die al gedekt zijn |
– telt mee voor 10% korting regel |
Artikel 1.8 sub b Artikel 1.13 lid 1 sub b |
|
BV3 |
Totaal van subsidiabele kosten is niet goed berekend |
Uitbetaling nav juiste berekening (correctie = 100% van verschil) |
– telt mee voor 10% korting regel |
EU |
|
BV4 |
Voorgeschreven voortgangsverslag niet of niet volledig ingediend |
– geen uitbetaling van tussentijds betalingsverzoek – 1% van de verleende subsidie, met max. van 1.500 EUR. – in geval van herhaling: extra sanctie conform artikel 3.6 |
Artikel 1.17 lid 2 jo lid 1 sub i |
||
BV5 |
Uitgaven zijn niet subsidiabel (zoals bijvoorbeeld declaratie van debetrente, terugvorderbare BTW, niet subsidiabel gestelde kosten, declaratie van kosten die niet tot project behoren) |
100% tav kosten die niet subsidiabel zijn |
– telt mee voor 10% korting regel |
Artikel 1.13 + subsidiebeschikking |
|
BV6 |
Gedeclareerde bedragen komen niet overeen met overlegde bewijsstukken |
100% tav niet afdoende onderbouwde kosten, dat wil zeggen kosten waarvan bewijsstukken ontbreken, onvolledig of niet correct zijn |
– telt mee voor 10% korting regel |
EU |
|
BV7 |
Ontbreken van onafhankelijke waarde beoordeling van grond |
Kosten aankoop grond niet vergoed (100% correctie op die post) |
– telt mee voor 10% korting regel |
Artikel 1.11 lid 3 |
|
BV8 |
Gedeclareerde kosten voor grond bedragen meer dan toegestaan ogv de subsidiabele kosten in de verleningsbeschikking resp., indien beschikbaar, in de vaststellingsbeschikking |
Maximaal toegestaan bedrag betaald (100% correctie verschil), tenzij dit, in geval nog geen vaststellingsbeschikking beschikbaar is, gelet op de omstandigheden van het geval niet redelijk is. |
– telt mee voor 10% korting regel |
Artikel 1.10 |
|
BV9 |
Gedeclareerde kosten zijn naar het oordeel van de subsidieverstrekker en gelet op de omstandigheden van het geval niet redelijk. Dit is onder meer het geval indien gedeclareerde kosten voor aankoop grond hoger zijn dan de marktwaarde, blijkend uit onafhankelijke waarde beoordeling |
100% van het verschil tussen gedeclareerde kosten en redelijk geachte kosten, |
– telt mee voor 10% korting regel |
Artikel 1.13 lid 1 sub k |
|
(Iha) Vastgesteld bij controle ter plaatse (CP) |
CP1 |
Ontbreken projectadministratie a. Geheel b. deels |
100% tav de projectkosten waarvan de subsidiabiliteit niet kan worden vastgesteld omdat administratie ontbreekt |
Korting van de verleende subsidie met 5% van het totaal verleende subsidie bedrag, met maximum van 1.500 euro. Indien de omstandigheden daar aanleiding toe zijn en er geen sprake is van het herhaald optreden van het feit, kan het sanctie% lager vastgesteld worden. |
Artikel 1.17 lid 1 sub g |
CP2 |
Project is nog niet of later gestart dan vereist, zonder dat aanpassing projectplan is aangevraagd |
– |
Korting van verleende subsidie met 5%, tenzij 5% gelet op de omstandigheden van het geval niet redelijk is. |
Artikel 1.17 lid 1 sub e |
|
CP3 |
Doelstelling(en) van het project niet of niet geheel gerealiseerd |
Subsidie wordt verlaagd tot 0 indien doelstelling(en) van het project in het geheel niet gerealiseerd is/zijn. Indien de doelstelling(en) van het project deels bereikt is/ zijn, wordt de subsidie verlaagd tot het % van inhoudelijke doelbereiking die gerealiseerd is, met daar boven een sanctie van 5% van de oorspronkelijk verleende subsidie, tenzij 5% gelet op de omstandigheden van het geval niet redelijk is. |
Artikel 1.17 lid 1 sub j |
||
CP4 |
Investering is – nadat herstelmogelijkheid geboden is – niet gebruiksklaar op moment van indienen eindafrekeningsverzoek. |
– |
Subsidie wordt ingetrokken (100% sanctie), tenzij dit gelet op de omstandigheden van het geval niet redelijk is. |
Artikel 1.17 lid 1 sub c |
|
CP5 |
Medewerking met controle wordt geweigerd |
De te vergoeden subsidiabele kosten van het project worden berekend op basis van beschikbare bewijsstukken en informatie |
Uitsluiting van begunstigde voor POP-subsidie gedurende periode van 1 jaar. |
Artikel 1.17 lid 1 sub l |
|
CP6 |
Projectresultaat niet gedurende 5 jaar in stand gehouden |
Naar rato van aantal jaren waarin op grond van de verrichte controle ter plaatse niet wordt voldaan aan de instandhoudingsplicht: 20% (4 jaar wel voldaan) – 100% (geen volledig jaar voldaan) terugvordering van de uitbetaalde subsidie, indien niet langer wordt voldaan aan projectdoelstelling; 10–50% indien deels nog wordt voldaan aan project doelstelling. |
Artikel 1.17 lid 1 sub d |
||
Overig (O) |
O1 |
Voorgeschreven – niet aan tussentijdse betaling gerelateerd – voortgangsverslag niet of niet volledig ingediend |
– |
Indien ook na gegeven herstelmogelijkheid het verslag niet of niet volledig ingediend wordt: korting bedraagt 1% van subsidie, met max. van 1.500 EUR. Bij herhaling van deze gedraging: extra sanctie conform artikel 3.6. (NB: geen relatie met 10% regel) |
Artikel 1.17 lid 1 sub i |
O2 |
Milieuvereisten zijn niet nageleefd, waardoor voor het project benodigde vergunning(en) wordt/worden ingetrokken |
– |
100% van de subsidie voor het onderdeel waarvoor geen vergunning is verleend |
||
O3 |
Er is sprake van ongeoorloofde staatssteun |
– |
100% van de subsidie voor het onderdeel waarvoor sprake is van ongeoorloofde staatssteun |
EU |
|
O4 |
Vereisten voor gelijke behandeling zijn niet nageleefd |
– |
5% van subsidie, tenzij de omstandigheden van het geval aanleiding zijn tot een lagere sanctie |
EU |
|
O5 |
Publicatievereisten zijn niet nageleefd * tijdens het project * na afronding van het project |
– |
maximaal 5% van de subsidie, afhankelijk van de ernst van de afwijking en eventuele herhaling van publicatievereisten gedurende de looptijd van het project. In geval van – ondanks geboden herstel mogelijkheid – gedurende of na afronding van het project niet geplaatst zijn van plaquette of bord: 5% van de subsidie. |
Artikel 1.17 lid 1 sub b |
|
II Aanbestedingsregels niet nageleefd |
|||||
A1.1 |
De opdracht is niet gepubliceerd volgens de juiste procedures én ook niet op andere wijze openbaar gemaakt. Hieronder valt ook de uitvoeringsopdracht waarbij de oproep tot mededinging is beperkt tot de opdrachtnemer(s) van de voorafgaande opdracht tot projectdefiniëring. |
100% van de opdracht. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A1.2 |
In geval van EU- aanbestedingsplichtige opdracht: De opdracht is niet gepubliceerd volgens de juiste procedures, maar de opdracht is wel op een dusdanige wijze openbaar gemaakt dat gegadigden in andere lidstaten tijdig hebben/hadden kunnen reageren |
25% van de opdracht. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A2.1 |
In geval van EU- aanbestedingsplichtige opdrachten: Kunstmatige splitsing van opdracht en daardoor niet gepubliceerd volgens de juiste procedures én ook niet op andere wijze openbaar gemaakt |
100% van de opdracht. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A2.2 |
In geval van EU- aanbestedingsplichtige opdrachten: Kunstmatige splitsing van opdracht, maar de opdracht is wel op een dusdanige wijze openbaar gemaakt dat gegadigden in andere lidstaten tijdig hebben/hadden kunnen reageren. |
25% van de opdracht. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A3 |
Niet-naleving van de termijnen voor de ontvangst van inschrijvingen en/of voor ontvangst van verzoeken tot deelname. De geboden termijn was korter dan de minimaal toegestane. |
* 25% van de opdracht indien de geboden tijd 0–50% is van de tijd die beschikbaar gesteld had moeten worden bedraagt, * 10% indien 51–70% van de tijd geboden wordt; * 5% indien 71–99% van de tijd geboden wordt |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A4 |
Onvoldoende tijd voor potentiële inschrijvers/gegadigden om aanbestedingsstukken te verkrijgen. De geboden tijd was korter dan de minimaal toegestane. |
* 25% van de opdracht indien geboden tijd 0–50% van de tijd die beschikbaar gesteld had moeten worden bedraagt, * 10% indien 51–80% en * 5% indien 81–99%. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A5 |
De verlenging van termijnen voor inschrijving en/of voor ontvangst van verzoeken tot deelname is niet (correct) gepubliceerd. Hieronder valt ook de situatie dat gevraagde nadere informatie niet (tijdig) aan alle inschrijvers is verstrekt. |
10% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A6.1 |
Er is ten onrechte gebruik gemaakt van de procedure van gunning door onderhandelingen na voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht, omdat het geen geval betreft als bedoeld in art. 30, lid 1 van richtlijn 2004/18. |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A6.2 |
In geval van een nationaal openbaar aan te besteden opdracht: opdracht is gegund zonder te zijn gepubliceerd op TenderNed. |
25% van de opdracht indien er 1 offerte is opgevraagd, 10% bij 2 offertes en 5% bij 3 of meer offertes. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A6.3 |
Bij meervoudig onderhandse opdracht zijn te weinig offertes opgevraagd |
10% bij 2 te weinig en 5% bij 1 te weinig. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A7 |
De aanbestedende dienst heeft een opdracht op het gebied van defensie en beveiliging vallende onder richtlijn 2009/81/EC toegekend via concurrentiegerichte dialogen of onderhandelingsprocedure zonder aankondiging van de opdracht terwijl de omstandigheden het gebruik van deze procedures niet rechtvaardigen. |
100% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A8 |
In de aankondiging stonden niet alle selectiecriteria en/of in de aankondiging of het bestek stonden niet alle gunningscriteria (incl. de weging) of zijn deze onvoldoende beschreven. |
25% van de opdracht indien ze niet waren vermeld en 5% indien ze onvoldoende waren beschreven. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A9 |
In de aankondiging of aanbestedingsstukken waren onwettige selectie- en/of gunningscriteria opgenomen waardoor ondernemingen ontmoedigd zijn om in te schrijven. Hieronder valt ook het gebruik van subjectieve criteria voor bepaling type aanbestedingsprocedure en ondernemer(s) die worden toegelaten tot de aanbestedingsprocedure. |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A10 |
Selectiecriteria, gunningscriteria, geschiktheidseisen en/of uitsluitingsgronden zijn niet relevant voor en/of staan niet in verhouding tot de opdracht. Dat wil zeggen dat kan worden aangetoond dat de vereisten niet relevant zijn voor en/of niet in verhouding staan tot de opdracht waardoor de gelijke toegang van inschrijvers niet kan worden gegarandeerd of ze hebben geleid tot ongerechtvaardigde belemmeringen in de openstelling van de aanbesteding. Hieronder valt ook het gebruik van niet-proportionele criteria voor bepaling type aanbestedingsprocedure en ondernemer(s) die worden toegelaten tot de aanbestedingsprocedure. |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A11 |
De voorwaarden waren discriminerend c.q. te specifiek, waardoor de gelijke behandeling van inschrijvers niet kan worden gegarandeerd of bij de start van de aanbesteding ongerechtvaardigde belemmeringen zijn opgeworpen. |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A12 |
De omschrijving in de aankondiging en/of het bestek was dermate gebrekkig dat de potentiële inschrijvers\gegadigden het voorwerp van de opdracht niet konden vaststellen. Hieronder valt ook ten onrechte samenvoeging. |
10% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A13 |
Selectiecriteria zijn na de opening c.q. start van de aanbesteding aangepast waardoor ten onterechte inschrijvers zijn geaccepteerd. De selectiecriteria zijn tijdens de selectieprocedure aangepast waardoor inschrijvers zijn geaccepteerd die niet zouden zijn geaccepteerd als de gepubliceerde selectiecriteria zouden zijn gevolgd. |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A14 |
Selectiecriteria zijn na de opening c.q. start van de aanbesteding aangepast waardoor ten onterechte inschrijvers zijn afgewezen. De selectiecriteria zijn tijdens de selectieprocedure aangepast waardoor inschrijvers zijn afgewezen die niet zouden zijn afgewezen als de gepubliceerde selectiecriteria zouden zijn gevolgd. |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A15 |
Bij de beoordeling zijn onwettige gunnings- en/of selectiecriteria gebruikt, zijnde criteria die niet zijn toegestaan (bijv.: het gebruik van selectiecriteria als gunningscriteria, het niet naleven van criteria die in het bestek of de aankondiging van de opdracht stonden, het onjuist of discriminerend toepassen van gunningscriteria en bij een NOP/CDP/GOPA* is niet het minimum aantal gegadigden uitgenodigd en het gebruik van niet-relevante en/of onredelijke uitsluitingsgronden en/of geschiktheidseisen). |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A16 |
Gebrek aan transparantie en/of gelijke behandeling tijdens de beoordeling. Dat wil zeggen de audit trail van met name de weging is onduidelijk/ongerechtvaardigd/ontbreekt en/of het beoordelingsrapport ontbreekt of bevat niet alle voorgeschreven onderdelen. |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A17 |
Aanpassing van een offerte tijdens de beoordeling. Dat wil zeggen dat de aanbestedende dienst tijdens de beoordeling heeft toegestaan dat een inschrijver/ gegadigde zijn offerte mocht aanpassen. |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A18 |
Er vonden tijdens de gunning onderhandelingen met de indiener(s) van een offerte plaats met als gevolg dat de oorspronkelijke voorwaarden zoals vastgelegd in het bestek of de aankondiging substantieel zijn veranderd. |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A19 |
In het kader van een onderhandelingsprocedure met vooraankondiging zijn de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht substantieel gewijzigd, om zodoende een nieuwe opdracht te kunnen publiceren dan wel waardoor een nieuwe opdracht had moeten worden gepubliceerd |
25% van de opdracht. De correctie kan worden verlaagd naar 5%, afhankelijk van de zwaarte van de onregelmatigheid |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A20 |
Afwijzing van, gezien de opdracht, abnormaal lage inschrijver(s) zonder dat de aanbestedende dienst schriftelijk om uitleg heeft gevraagd over de door hem noodzakelijk geachte verduidelijkingen over de samenstelling van de desbetreffende offerte(s). |
25% van de opdracht |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A21 |
Door een rechter is vastgesteld dat er sprake was van een belangenconflict bij de begunstigde of de aanbestedende dienst. |
100% van de opdracht. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A22 |
Substantiële verandering van bestanddelen van de opdracht zoals vastgelegd in de aankondiging of het bestek. Tot de essentiële elementen c.q. onderdelen van de gegunde opdracht zijn met name de contractwaarde, de aard van de werkzaamheden, de uitvoeringstermijn, de betalingsvoorwaarden en de gebruikte materialen. Maar het is van belang om per geval te bepalen of iets een essentieel onderdeel is of niet. |
25% van de waarde van de opdracht plus de extra waarde van de opdracht a.g.v. de wezenlijke verandering. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A23 |
De opdracht is toegekend volgens de aanbestedingsregels, maar werd gevolgd door een vermindering van te verrichten werk zonder dat daar een evenredige vermindering van de waarde van het contract tegenover stond. (Deze correctie wordt ook toegepast indien het bedrag van de verlaging wordt gebruikt om andere werkzaamheden uit te voeren.) |
100% van de waarde van het verminderde werk. Vermeerderd met 25% van het eindbedrag van het fysieke eindvoorwerp c.q. de opdracht. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A24 |
De oorspronkelijke opdracht is wel juist aanbesteed, maar de aanvullende diensten, leveringen of werken (waardoor het oorspronkelijk contract substantieel veranderde, zijn niet (juist) aanbesteed én er was geen sprake van extreme urgentie a.g.v. onvoorziene gebeurtenissen of van onvoorziene omstandigheden voor aanvullende diensten, leveringen of werken. |
100% van aanvullende dienst |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A24.1 |
De totale waarde van de aanvullende opdracht(en) is lager dan de van toepassing zijnde Europese drempel en maximaal 50% van de waarde van de originele opdracht. |
25% van de aanvullende opdracht(en). |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A24.2 |
In andere gevallen |
100% van de aanvullende opdracht(en). |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A25 |
De oorspronkelijke opdracht is wel juist aanbesteed, maar de totale waarde van de onvoorzienbare aanvullende dienst(en), levering(en) of werk(en) is meer dan 50% van het oorspronkelijke contract |
100% van het deel van de aanvullende opdracht(en) dat boven de 50% van de waarde van het oorspronkelijke contract uitkomt. |
Telt mee voor 10% kortingsregel. |
||
A26 |
Indien de onregelmatigheid slechts van formele aard is, zonder (mogelijke) financiële gevolgen. |
0%. |
geen |
In februari 2015 is het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 van Lidstaat Nederland (POP3) goedgekeurd. Op grond van dat programma mogen in Nederland subsidies worden verstrekt voor in het programma opgenomen doelstellingen. De subsidies worden verstrekt door middel van nationale of provinciale subsidieregelingen. Indien er bij de uitvoering van een project waarvoor een POP-subsidie is verleend iets niet goed gaat, kan de subsidieverlener er toe overgaan de subsidieverkrijger daarvoor een correctie en/of sanctie op te leggen. Een correctie betekent dat een betalingsaanvraag wordt verminderd met het bedrag van de subsidiabele kosten waarvoor geen vergoeding wordt gegeven, omdat die kosten niet vergoed kunnen worden. Zo zou er in een betalingsaanvraag sprake kunnen zijn van kosten die op grond van de EU-regelgeving, de subsidieregeling of de subsidietoekenningsbeschikking niet subsidiabel zijn. Dergelijke kosten kunnen vanzelfsprekend niet vergoed worden. Maar ook als er sprake is van bijvoorbeeld een fout in de aanbestedingsprocedure, kunnen de kosten die betrekking hebben op de aanbestedingplichtige activiteit niet of niet geheel vergoed worden.
Er zijn ook onregelmatigheden die niet samenhangen met onjuistheden in een ingediende betalingsaanvraag. Zo kan een subsidieverkrijger nalaten een verplichting na te leven, bijvoorbeeld de verplichting tot het indienen van een jaarlijks voortgangsverslag. In die gevallen wordt er, los van de betalingsaanvraag, een sanctie opgelegd. Die sanctie betreft dan in het algemeen een verlaging (korting) van de subsidie met een bepaald percentage of een bepaald bedrag. De hoogte van de sanctie is afhankelijk van de ernst van de onregelmatigheid en van de vraag of dezelfde onregelmatigheid al eens eerder is voorgekomen bij dezelfde subsidieverkrijger. In geval van herhaling kan een zwaardere sanctie opgelegd worden.
De basisregel voor het niet-betalen of geheel of gedeeltelijk intrekken van steun is neergelegd in artikel 63 van Verordening 1306/2013: het niet voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria, de normen of andere verplichtingen die verbonden zijn aan de voorwaarden voor de toekenning van de bijstand of steun waarin de sectorale landbouwwetgeving voorziet, leidt ertoe dat de steun niet wordt uitbetaald of geheel of gedeeltelijk moet worden ingetrokken.
Artikel 64 van Verordening 1306/2013 geeft vervolgens voorschriften voor administratieve sancties bij niet-naleving van de subsidiabiliteitscriteria, de normen of andere verplichtingen die voortvloeien uit de sectorale wetgeving. Ook worden hier de gevallen opgesomd waarin geen administratieve sancties worden opgelegd zoals onder andere overmacht, kennelijke fouten of een fout van de bevoegde autoriteit.
Verordening (EU) nr. 640/2014 geeft een nadere invulling voor wat betreft het controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van POP subsidies. Deze beleidsregel geeft de nationale invulling van de sanctiebepalingen, voor zover de toepasselijke Europese regelgeving daarvoor de ruimte biedt. Dit betreft onder meer het vaststellen van de concrete percentages voor verlagingen van de subsidie die met toepassing van de criteria van artikel 64 van Verordening 1306/2013 en artikel 35 van Verordening 640/2014 moeten worden toegepast.
Omdat de Minister van Economische zaken de uitvoering van bepaalde maatregelen aan de provincies gedelegeerd heeft, is er sprake van 13 bevoegde autoriteiten die het POP3 uitvoeren. Om de wenselijk geachte uniformiteit in het opleggen van correcties en sancties te verkrijgen, is er een uniform sanctiebeleid opgesteld, dat zowel door het Rijk als de provincies gehanteerd zal worden bij het opleggen van correcties en sancties. Hierbij is tevens gewaarborgd dat de sanctiebepalingen van de Europese verordeningen zowel voor de eerste pijler (rechtstreekse betalingen en gemeenschappelijke marktordening) als voor de tweede pijler (plattelandsontwikkeling) van het GLB uniform worden toegepast.
De bevoegdheid tot het stellen van beleidsregels is binnen het Nederlandse wettelijk kader neergelegd in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het wijzigen of lager vaststellen van subsidies bij niet-naleving van subsidievoorschriften is toegestaan op grond van de afdelingen 4.2.5 en 4.2.6 van de Awb. Daar waar de Awb de mogelijkheid biedt subsidies lager vast te stellen wordt met de onderhavige beleidsregel vastgelegd dát en met welk percentage de subsidies worden verlaagd ingeval niet aan subsidievoorwaarden wordt voldaan.
Omdat voor Nederland één POP3 is opgesteld, treden Rijk en de verschillende provincies bij de uitvoering van het POP en het financiële beheer gezamenlijk op. Onderdeel van dit gezamenlijk optreden is dat Rijk en provincies gelijk handelen als ontvangers van POP-subsidies POP-subsidieverplichtingen niet naleven. Het Rijk en alle provincies zullen dan ook de onderhavige beleidsregel inzake de verlaging van POP3-subsidies hanteren.
De bepalingen inzake het verlagen van subsidies, zoals die zijn opgenomen in verordening (EU) Nr. 640/2014, zijn onverkort van toepassing op POP3-subsidies die volledig met nationale middelen worden bekostigd.
De eerste categorie betreft subsidies waarvoor het te ontvangen subsidiebedrag afhankelijk is van de oppervlakte landbouwgrond waarop de gesubsidieerde activiteiten plaatsvinden of waarvoor subsidie wordt verstrekt. Dit zijn de subsidies voor het uitvoeren van landbouwactiviteiten in probleemgebieden, subsidies voor het uitvoeren van agromilieuverbintenissen en subsidie voor de eerste bebossing van landbouwgrond.
De verplichtingen inzake verlaging van oppervlaktegebonden subsidies hebben betrekking op drie onderwerpen: overtreding van de subsidieverplichtingen, overtreding van de randvoorwaarden en overtreding van de voorschriften inzake de indiening van een verzoek tot subsidievaststelling.
Alle oppervlaktegebonden subsidies zijn subsidies die al dan niet gedeeltelijk jaarlijks worden uitbetaald via zogenoemde jaarbetalingen.
In deze beleidsregel staan aparte paragrafen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer onder het huidige stelsel (beheer onder de SVNL en de PSAN) en onder het nieuwe stelsel (beheer onder de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016). In het huidige stelsel zijn individuele beheerders de begunstigden van de subsidie. Bij het nieuwe stelsel zijn agrarische collectieven de begunstigden van de subsidie. Een agrarisch collectief is een samenwerkingsverband in een bepaald gebied dat bestaat uit agrariërs en andere grondgebruikers in dat gebied die zich vrijwillig hebben verenigd voor het uitvoeren van agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Paragraaf 2 van Hoofdstuk 2 over oppervlaktegebonden subsidies betreft de verlagingen voor het betalingsaanvragen in het kader van het huidige stelsel.
Paragraaf 3 van Hoofdstuk 2 betreft de verlagingen voor het nieuwe stelsel. Waar mogelijk is bij deze bepalingen aansluiting gezocht bij de artikelen zoals die voor het huidige stelsel gelden.
De niet-oppervlaktegebonden subsidies betreffen subsidies voor maatregelen inzake kennisoverdracht en voorlichting, investeringen, samenwerken en lokale ontwikkeling. Oppervlakte is voor deze subsidies niet van invloed op de hoogte van de subsidie.
Het verlenen van niet-oppervlaktegebonden POP3 subsidies, niet zijnde de brede weersverzekering, is door de Minister van Economische Zaken door middel van de Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014–2020 van 5 februari 2015 gedelegeerd aan de 12 Provincies. Ten behoeve van de uitvoering van die subsidies moeten provinciale subsidieregelingen en openstellingsbesluiten opgesteld worden. Om uniform te laten zijn wat uniform kan, is ten behoeve van deze provinciale POP3 regelingen een modelregeling POP3 opgesteld die de provincies hebben overgenomen. In het onderdeel niet-grondgebonden POP3 subsidies van deze beleidsregel wordt daarom verwezen naar de artikelen in de Regeling POP3 subsidies van de onderscheiden provincies.
Wanneer sprake is van een onverschuldigd betaald bedrag zal dit overeenkomstig artikel 54 van verordening (EU)nr. 1306/2013, verhoogd met wettelijke rente, binnen 18 maanden bij de begunstigde worden teruggevorderd, tenzij:
a. het van de begunstigde in het kader van een eenmalige betaling voor een steunregeling of steunmaatregel terug te vorderen bedrag, exclusief rente, niet hoger is dan 100 EUR;
b. de terugvordering onmogelijk is als gevolg van erkende insolventie van de debiteur of van de personen die juridisch aansprakelijk zijn voor de onregelmatigheid.
Correcties hebben betrekking op onjuistheden in een betalingsaanvraag. Het kan hierbij met name gaan om onjuistheden als declaratie van kosten die niet – of niet tot het gedeclareerde bedrag – subsidiabel gesteld zijn of onjuistheden in de zin van declaratie van kosten voor activiteiten waarvan de kosten normaal gesproken subsidiabel zouden zijn, maar die op grond van schending van POP- of andere voorschriften (met name: aanbesteding) in het specifieke geval toch niet vergoed kunnen worden. Kosten die niet subsidiabel zijn, kunnen vanzelfsprekend niet vergoed worden. Om voldoende zorgvuldigheid in het indienen van betalingsaanvragen te stimuleren, heeft de EU de zogenaamde 10% regel ingesteld. Indien in een betalingsaanvraag té veel onjuiste kosten gedeclareerd worden, dan worden niet alleen de onjuist gedeclareerde kosten niet betaald, maar wordt er daar bovenop een extra verlaging (sanctie) opgelegd. Die extra verlaging bedraagt het verschil tussen het aangevraagde bedrag in de betalingsaanvraag en het bedrag dat vòòr verlaging uitgekeerd zou kunnen worden. Deze sanctie wordt opgelegd indien het aangevraagde bedrag meer dan 10% hoger is dan het bedrag dat uitgekeerd zou kunnen worden (voor verlaging).
De 10% regel is een sanctie die is voorgeschreven in artikel 63 van verordening (EU) nr. 809/2014.
Daarnaast heeft Nederland voor bepaalde nationale verplichtingen in de Regeling POP3 subsidies van de onderscheiden provincies, die los staan van onjuistheden in betalingsaanvragen, sancties ontwikkeld. Zo zal voor het niet inleveren van een verplicht voortgangsverslag een sanctie opgelegd worden.
Maar ook als niet wordt voldaan aan bepaalde verplichtingen die verbonden zijn aan het verkrijgen van de subsidie, kan een sanctie worden opgelegd. Zo zal schending van de instandhoudingsverplichting leiden tot (achteraf) intrekken van (een deel van) de verstrekte subsidie. En schending van de verplichting tot het bijhouden van een inzichtelijke administratie kan leiden tot intrekking van de gehele subsidie, indien van geen van de subsidiabel gestelde kosten naar genoegen kan worden vastgesteld dat die kosten daadwerkelijk en ten behoeve van het project gemaakt zijn.
De Regeling Europese EZ-subsidies bevat de mogelijkheid om subsidies te verstrekken ten behoeve van de premie voor de brede weersverzekering. Deze subsidieregeling is per 24 januari 2015 opengesteld door de Minister van Economische Zaken (Stcrt 2015, 2276).
De brede weersverzekering wordt met ingang van 24 januari 2015 niet langer onder pijler 1 van het GLB gesubsidieerd, maar op basis van het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) van Nederland voor de periode 2013–2020. Het POP vormt de tweede pijler van het GLB. Lidstaten kunnen in hun nationaal plattelandsontwikkelingsprogramma aangeven welke subsidie-instrumenten zij wensen in te zetten ter uitvoering van de plattelandsontwikkelingsverordening (verordening (EU) nr. 1305/2013).
Nederland heeft ervoor gekozen een regeling open te stellen ter subsidiëring van brede weersverzekeringen. De minister beslist op de subsidieaanvraag uiterlijk op 15 mei in het jaar na aanvraag van de subsidie. Hierbij geldt de Europese verplichting om subsidies in te trekken of te verlagen in het geval er sprake is van niet-naleving van de subsidiabiliteitseisen. Dit is onder meer bepaald in artikel 64 van verordening (EU) nr. 1306/2013. In de onderhavige beleidsregel wordt nadere invulling gegeven aan deze bevoegdheid.
De subsidiëring van brede weersverzekeringen beoogt specifieke steun te verlenen aan landbouwers in de vorm van bijdragen in de premie om gewassen te verzekeren tegen economische verliezen die worden veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden. De aanvraag voor de brede weersverzekering vindt plaats door middel van de verzamelaanvraag in de Gecombineerde opgave in de periode 1 april tot en met 15 mei. Deze termijn is voor 2015 verlengd tot 15 juni. Deze aanvraag, met inbegrip van aanwijzing van de percelen voor welke de landbouwer de premiesubsidie aanvraagt, wordt later gecompleteerd met informatie over de verzekering. Aanwijzing van de percelen, controle van deze percelen en informatie over afgesloten en betaalde verzekering kunnen inconsistenties vertonen. Deze beleidsregels dienen ter verduidelijking van de gevallen waarin de subsidie zal worden verlaagd dan wel sancties ten aanzien van deze inconsistenties worden opgelegd.
Vanuit de Europese verordeningen is niet voorgeschreven dat de subsidie voor de brede weersverzekering aangevraagd moet worden via de verzamelaanvraag, maar vanwege het aansluiten bij de aanvraagsystematiek van de verzamelaanvraag geldt daarvoor ook de uiterste indieningsdatum van 15 mei. Indiening van een subsidieaanvraag na deze datum moet volgens artikel 13 van verordening (EU) nr. 640/2014 worden gesanctioneerd met een korting op de subsidie van 1% per werkdag.
De beleidsregels geven een nadere invulling aan de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 en de Regeling POP3 subsidies van de provincies en aan titel 4.1. van de Regeling Europese EZ subsidies inzake de Brede weersverzekering en leiden niet tot aanvullende regeldruk.
Deze beleidsregel is van toepassing op de subsidies die de minister van EZ respectievelijk de provincies verstrekken in het kader van verordening 1305/2013.
Dit geldt uiteraard voor alle projecten waarvoor op grond van het POP3 subsidies worden verstrekt.
De beleidsregel is echter ook van toepassing op (termijn- of eind-) betalingsaanvragen voor projecten waarvoor onder het POP2 subsidie is verleend, voor zover deze betalingsaanvragen zijn ingediend na 31 december 2014 en op het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregel nog niet zijn afgehandeld. Eén en ander hangt samen met de overgangsbepalingen in de toepasselijke Europese verordeningen die het mogelijk maken dat voor verplichtingen die in het kader van POP2 zijn aangegaan nog onder het POP3 betalingen kunnen worden gedaan. Hierbij geldt echter wel dat voor betalingen die na 31 december 2014 zijn gedaan, de sanctieregels zoals die ook voor POP3 gelden, van toepassing zijn.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1306/2013, is het mogelijk voor de lidstaat om geen sanctie toe te passen bij niet naleving van bepaalde voorschriften door een landbouwer als er sprake is van overmacht. In ditzelfde artikel worden enkele gevallen omschreven, die door de lidstaat erkend kunnen worden als zijnde overmachtsituaties. Deze bepaling is uitgewerkt in artikel 4, tweede lid, van verordening (EU) nr. 640/2014. Alleen indien voldaan is aan de daarin genoemde voorwaarden, is een gerechtvaardigd beroep op overmacht mogelijk. Artikel 1.3 van de onderhavige beleidsregel bepaalt dan ook dat er enkel sprake kan zijn van overmacht in de situaties genoemd in artikel 2 van verordening (EU) nr. 1306/2013 en uitgewerkt in artikel 4, tweede lid, van verordening (EU) nr. 640/2014.
De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn van toepassing op subsidies die zijn verstrekt ter uitvoering van het POP2 en POP3, waarbij de hoogte van de subsidie is gebaseerd op de oppervlakte waarop de subsidiabele activiteit dient te worden uitgevoerd.
Op grond van artikel 38, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014 wordt een uniforme buffertolerantie vastgesteld voor alle met behulp van GNNS-technieken en/of orthobeelden verrichte oppervlaktemetingen. Uit artikel 4 van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB volgt dat op basis van de gevalideerde meetmethoden de buffertolerantie in Nederland 1 meter bedraagt. Dit betekent dat de opgave van de subsidieontvanger die binnen de bandbreedte van deze buffertolerantie van 1 meter valt, als juist wordt aangemerkt, zodat een binnen die marge te groot opgegeven perceel niet tot een lagere uitbetaling leidt. Deze bepaling is uit de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB overgenomen om dezelfde voorwaarden te hanteren bij grondgebonden subsidies onder POP en rechtstreekse betalingen.
Het artikel gaat over de overtreding van de subsidieverplichtingen, niet zijnde de randvoorwaarden. De subsidieverplichtingen bedoeld in het eerste lid zijn de verplichtingen zoals deze in de verschillende beheerpakketten en landschapspakketten zijn opgenomen, waaronder de terreinkenmerken, de beheervoorschriften en de verplichtingen inzake de instandhouding van het reliëf en de waterhuishouding van het beheerde oppervlak. Uit artikel 35 van verordening (EU) nr. 640/2014 volgt dat als de subsidieverplichtingen niet worden nageleefd, de subsidie moet worden verlaagd al naar gelang de ernst, de omvang, de duur en de herhaling van de niet-naleving. In Bijlage 1, Verlagen subsidiebedrag beheer SVNL of PSAN, zijn de eerste drie indicatoren voor de zwaarte van de overtreding uitgewerkt. In genoemde bijlage wordt een onderscheid gemaakt tussen voorschriften inzake het beheer – dit is inclusief de voorschriften inzake de instandhouding van het reliëf en de waterhuishouding van het beheerde oppervlak – en de terreinkenmerken zoals die zijn opgenomen in een beheerpakket of landschapspakket. In de tabel is voor de beheervoorschriften aan de hand van de drie indicatoren de hoogte van de verlaging vastgelegd. De verlaging is uitgedrukt in een percentage van het subsidiebedrag dat behoort bij het beheerjaar waarin de niet-naleving plaats heeft. Een niet-naleving in beheerjaar 1 heeft dus alleen gevolgen voor de vergoeding die tegenover beheerjaar 1 staat. Op deze wijze kan in beginsel ieder beheerjaar aan het eind worden afgesloten.
In het tweede lid wordt voorzien in de mogelijkheid om, met gebruikmaking van de in artikel 36 van verordening 640/2014 geboden mogelijkheid tot tijdelijke schorsing van de subsidie, herstel binnen een bepaalde termijn op te leggen. Deze hersteltermijn bedraagt maximaal drie maanden.
Uitgangspunt bij de hantering van de tabel is dat ieder voorschrift inzake het beheer in beginsel noodzakelijk is voor de realisatie van de doelen van de subsidie. Dit betekent dat een niet-naleving veelal zal leiden tot de constatering dat de realisatie van de doelstelling gevaar loopt. Een voorbeeld van een niet-naleving waarin wel tot een beperkte verlaging (weinig of aanzienlijk effect) kan worden overgegaan, is het geval waarbij een landbouwer het reliëf of de waterhuishouding heeft aangepast. Een dergelijke wijziging hoeft niet te leiden tot de niet-realisatie van het doel van de subsidie.
Bij terreinkenmerken gaat het om de in het beheerpakket of landschapspakket opgenomen kenmerken van een beheereenheid. Zo is voor beheerpakketten bepaald of een beheereenheid moet bestaan uit grasland of bouwland en is voor landschapspakketten bepaald welke landschapselementen in welke omvang op welke minimale oppervlakte aanwezig moeten zijn. Omdat de terreinkenmerken feitelijk de voorwaarden zijn voor het kunnen uitvoeren van de beheervoorschriften die behoren bij de subsidie en omdat de hoogte van de vergoeding is gebaseerd op het aanwezig zijn van deze terreinkenmerken, leidt de constatering dat de basiskenmerken niet aanwezig zijn in beginsel tot het voortijdig ambtshalve intrekken van de subsidie op grond van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het ambtshalve vaststellen van de subsidie conform artikel 4:47, onderdeel c, Awb. Onder voorwaarden kan voor landschapsbeheer van deze lijn worden afgeweken.
Dit artikel is het equivalent van artikel 1 van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB om dezelfde voorwaarden te hanteren bij grondgebonden subsidies onder POP en rechtstreekse betalingen.
Een subsidieontvanger is verplicht zijn volledige oppervlakte op te geven in zijn betalingsaanvraag. Indien hij zijn oppervlakte niet volledig opgeeft wordt de subsidie in het desbetreffende jaar verlaagd op grond van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 640/2014.
Betalingen mogen slechts worden verricht als de agromilieuklimaatverbintenis (het voorwerp van de subsidie) verder gaat dan de ter zake relevante dwingende normen zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, de relevante criteria en minimumactiviteiten zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), ii) en iii), van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en relevante minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en andere ter zake relevante dwingende voorschriften die bij nationaal recht zijn vastgesteld. Het geheel van deze normen en eisen wordt de baseline genoemd. Schending van een dergelijke voorwaarde houdt in dat er vanuit Europees perspectief geen plaats is voor enige betaling. De subsidieverlening wordt in een dergelijk geval dan ook ingetrokken.
Ontvangers van een oppervlaktegebonden subsidie zijn verplicht op hun hele bedrijf te voldoen aan de zogenoemde randvoorwaarden. Dit betreft een aantal voorschriften op vier beleidsterreinen: volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten, milieu, dierenwelzijn, alsmede de zogenoemde goede landbouw- en milieuconditie. Wanneer een subsidieontvanger een of meer randvoorwaarden overtreedt, moet op grond van artikel 97 van verordening (EU) nr. 1306/2013 een verlaging worden opgelegd. De verlaging is een percentage van de jaarbetaling. Voor het verkrijgen van inkomenssteun binnen de eerste pijler van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn de randvoorwaarden ook van toepassing. Ook daar moet in geval van overtreding van een of meerdere randvoorwaarden een verlaging worden opgelegd. Niet naleving van randvoorwaarden leidt tot een verlaging van 3% per niet-naleving. In geval van herhaalde overtreding of opzettelijke overtreding wordt dit percentage verhoogd. De uitgangspunten voor de wijze waarop de hoogte van het percentage moet worden vastgesteld, zijn neergelegd in verordening (EU) nr. 640/2014.
Deze uitgangspunten zijn voor de inkomenssteun uitgewerkt in de Beleidsregels Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. De desbetreffende artikelen uit die beleidsregels zijn in de onderhavige beleidsregels van overeenkomstige toepassing verklaard voor het bepalen van de hoogte van de verlaging in geval van randvoorwaardenovertredingen bij POP-subsidies.
Met de invoering van het nieuwe Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) per 1 januari 2015 zijn in de eerste pijler van dat GLB ook de zogenaamde klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, ook wel ‘vergroeningseisen’ genaamd, geïntroduceerd. In ruil voor het in acht nemen van deze eisen kunnen landbouwers in aanmerking komen voor de vergroeningspremie.
In relatie tot agrarisch natuurbeheer is vooral de verplichting tot het realiseren van ‘ecologische aandachtsgebieden’ van bijzonder belang. Dergelijke gebieden kunnen op drie manieren gerealiseerd worden: door activiteiten uit te voeren uit de algemene lijst, door deel te nemen aan een door de minister van Economische Zaken erkende certificeringsregeling of door collectieve tenuitvoerlegging.
Artikel 28, zesde lid, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 schrijft voor dat voorkomen moet worden dat er tweemaal betaald wordt voor het naleven van dezelfde verplichting, indien een subsidieontvanger bij de realisatie van een ecologisch aandachtsgebied gebruikt maakt van oppervlaktes waarop tevens agrarisch natuurbeheer wordt uitgevoerd. Artikel 2.7 voorziet met betrekking tot agrarisch natuurbeheer op basis van de PSAN of de SVNL in een regeling om deze dubbele financiering te voorkomen.
Het Agrarisch Natuur- Landschapsbeheer 2016 is een collectief stelsel dat uitgaat van vertrouwen in professionele collectieven. Het collectief is gezamenlijk met alle deelnemende beheerders verantwoordelijk voor een goede uitvoering van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Er zijn twee typen fouten:
1. Procedurefouten; dit zijn fouten die te maken hebben met procedures waarvoor het collectief verantwoordelijk is, zoals het tijdig, correct indienen van producten als het beheerplan van het collectief, de betaalaanvraag en de verantwoording daarop;
2. Beheerdersfouten: dit zijn fouten die verwijzen naar het beheer op een perceel, zoals oppervlaktefouten, schending van subsidieverplichtingen en bijvoorbeeld niet geoorloofde cumulatie van subsidies.
Fouten leiden tot kortingen op de uit te betalen hectareprijs of op het maximum uit te betalen subsidiebedrag voor de door het agrarisch collectief uitgevoerde beheeractiviteiten.
De subsidieverlening kan een zogenaamd mozaïek bevatten. Dit houdt in dat het collectief minimale en maximale percentages beheer moet voeren. Als uit de verantwoording op het betaalverzoek blijkt dat het collectief niet voldoet aan het mozaïek zoals opgenomen in de beschikking, dan krijgt de subsidieontvanger de gelegenheid de verantwoording zodanig aan te passen dat de verantwoording voldoet aan de beschikking. Het aantal subsidiabele hectares in de verantwoording op het betaalverzoek wordt hiertoe aangepast. Deze correctie vormt daarna de basis voor het berekening van de maximale betaling en het berekenen van verlagingen. Als bijvoorbeeld sprake is van een verplichting van minimaal 25% van de beheerfunctie foerageergebied, maar er is in de verantwoording slechts sprake van 24% foerageergebied, dan wordt de hoeveelheid leefgebied gereduceerd, zodat de hoeveelheid geconstateerd foerageergebied alsnog 25% is van het leefgebied.
Als de leden van een collectief de beheeractiviteiten niet of niet juist uitvoeren, worden die niet-nalevingen gesanctioneerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de ernst, omvang, duur en herhaling van de overtreding. In het tweede lid wordt voorzien in de mogelijkheid om overeenkomstig artikel 36 van verordening 640/2014 de subsidie te schorsen en herstel binnen een bepaalde termijn op te leggen.
De verlaging wordt berekend aan de hand van de maximale vergoeding voor de desbetreffende beheeractiviteit. Het overzicht met de maximale vergoedingen wordt geplaatst op http://www.portaalnatuurenlandschap.nl.
Zolang de verlaging lager is dan de (resterende) financiële buffer, dan is er niets aan de hand en hoeft deze verlaging niet geëffectueerd te worden.
Rekenvoorbeeld:
Het collectief vraagt totaal € 332.500,– aan voor uitbetaling. De maximale vergoeding is € 388.750,–, bestaande uit:
550 ha * beheeractiviteit A à € 100,– per ha = |
€ 55.000,– |
|
150 ha * beheeractiviteit B à € 225,– per ha = |
€ 33.750,– |
|
50 ha * beheeractiviteit C à € 2.000,– per ha = |
€ 100.000,– |
|
200 ha * beheeractiviteit D à € 1.000,– per ha = |
€ 200.000,– |
|
+ |
||
950 ha * maximale vergoeding = |
€ 388.750,– |
1. Indien bij een controle van 33% van beheeractiviteit D (66ha) wordt geconstateerd dat 3 ha voor meer dan 50% van het perceel niet voldoet en daarmee de doelstelling van de beheeractiviteit in gevaar komt (zie tabel bijlage Verlaging beheer onder SVNL 2016), wordt het maximale subsidiebedrag verlaagd met 3 ha * hectarebedrag (€ 1.000) = € 3.000,–. De maximaal uit te betalen vergoeding wordt dan € 388.750 – € 3.000 = € 385.750,–. Dit bedrag is hoger dan het aangevraagde subsidiebedrag. Het volledige aangevraagde subsidiebedrag (€ 332.500,–) wordt uitbetaald.
2. Indien daarnaast bij de controle van beheeractiviteit C wordt geconstateerd dat van 50 gecontroleerde ha, 30 ha in dezelfde ernstige mate niet voldoet, dan wordt het maximale subsidiebedrag additioneel verlaagd met 30 ha * (€ 2.000) = € 60.000,–. De maximaal uit te betalen vergoeding wordt dan € 388.750 – € 3.000 – € 60.000 = € 325.750,–. Dit bedrag is lager dan het aangevraagde subsidiebedrag. De verlaging bedraagt € 332.500 – € 325.750 = € 6.750,–.
Bij een verlaging als gevolg van een schending van de randvoorwaarden bij een verenigingslid die niet samenhangt met de uitgevoerde beheeractiviteiten op de bedrijfsoppervlakte van dit lid, geldt het volgende. Bij een verlaging voor het lid van 3% van zijn GLB-subsidies, zal de betaling aan het collectief naar evenredigheid van de beschikte hectareprijs en het aantal hectare waarbij overlap bestaat tussen de hectares die het lid in de Gemeenschappelijke Data-inwinning (eGDI) heeft aangegeven als zijn bedrijfsoppervlakte, en het door het collectief ingediende betaalverzoek. Stel dat een lid met 10ha deelneemt in de door het collectief voor betaling aangegeven percelen, dan wordt de betaling aan het collectief verlaagd met: 3% * 10ha * beschikte hectareprijs (€ 350,–) = € 105,–. Het uit te betalen subsidiebedrag is het aangevraagde subsidiebedrag (€ 332.500) – de randvoorwaardekorting (€ 105) = € 332.395,–. Een buffer is hier dus niet van toepassing.
Bij een verlaging als gevolg van een schending van de randvoorwaarden bij een verenigingslid die wel samenhangt met de uitgevoerde beheeractiviteiten op de bedrijfsoppervlakte van dit lid, (baseline-overtreding) geldt het volgende. In dit geval behoren alle door het lid beheerde hectares uit het betaalverzoek van het collectief te worden gehaald, en is de verlaging voor het agrarisch collectief 10 ha * beschikte hectareprijs = € 3.500,–. Ook hier is een buffer dus niet van toepassing. Het uit te betalen subsidiebedrag wordt daardoor (950 ha – 10 ha - 940ha) * € 350 = € 329.000,–. Echter, ook het maximale subsidiebedrag behoort te worden bijgesteld. Wanneer het lid alleen beheeractiviteit D uitvoert, wordt het maximale subsidiebedrag verlaagd met 10 ha * het bedrag voor subsidieactiviteit D (€ 1.000) = € 10.000,–. Het maximale subsidiebedrag wordt daardoor € 378.750,–. Omdat dit bedrag hoger is dan € 329.000 zal dit laatste bedrag volledig worden uitbetaald. Hier is de buffer dus wel van toepassing.
Als het collectief in een kalenderjaar niet voldoet aan het minimum aantal hectares zoals opgenomen in de beschikking, dan wordt de betaling verlaagd op dezelfde wijze als bij de Europese regels voor oppervlakteafwijkingen (artikel 19 van Verordening (EU) nr. 640/2014). De verlaging is dus afhankelijk van de afwijking van het minimum aantal hectares: afhankelijk van de afwijking van het betaalverzoek zal het collectief worden gekort en gesanctioneerd (tot een afwijking van 3% volgt alleen een verlaging, daarna wordt conform de eerder genoemde regels voor oppervlakteafwijkingen een sanctie opgelegd).
Na ontvangst van de verantwoording van de in een beheerjaar uitgevoerde beheeractiviteiten wordt een interne rekensom gemaakt op basis van de maximale vergoeding per beheeractiviteit. De maximale vergoeding per beheeractiviteit is voor de gehele POP3 periode gelijk, en bestaat uit de maximumtarieven zoals die zijn opgenomen in de koppeltabel. Uit de rekensom van het aantal hectares van alle beheeractiviteiten in de verantwoording op betaalverzoek (het beheerplan) resulteert de totale maximale vergoeding. Zolang het totale maximumbedrag groter of gelijk is aan het bedrag dat het collectief voor dat jaar via het betaalverzoek heeft aangevraagd (aantal hectares * afgesproken hectareprijs), kan aangetoond worden dat er in dat beheerjaar voldoende leefgebied is gerealiseerd en dat de verstrekte jaarvergoeding niet het toegestane maximum overschrijdt. Het aangevraagde bedrag zal worden uitbetaald.
Rekenvoorbeeld:
• Op grond van de gebiedsaanvraag mag het collectief jaarlijks met minimaal 900 ha en maximaal 1.000 ha deelnemen. De afgesproken prijs is. € 350,– per ha. Het maximaal te verlenen subsidiebedrag over het gehele tijdvak is dan € 2.100.000,– (1.000 ha * € 350,– per ha * 6 jaar). Er kan dus per jaar nooit meer dan € 350.000,– worden uitbetaald;
• Het collectief doet in 2016 een betaalverzoek voor 950 ha. De maximale jaarvergoeding is daarmee € 332.500,–;
• Bij het beoordelen van het betaalverzoek/verantwoording maakt RVO.nl een rekensom op basis van de maximale vergoeding. Er blijkt bijv. het volgende gerealiseerd te zijn:
550 ha * beheeractiviteit A à € 100,– per ha = |
€ 55.000,– |
|
150 ha * beheeractiviteit B à € 225,– per ha = |
€ 33.750,– |
|
50 ha * beheeractiviteit C à € 2.000,– per ha = |
€ 100.000,– |
|
200 ha * beheeractiviteit D à € 1.000,– per ha = |
€ 200.000,– |
|
+ |
||
950 ha * maximale vergoeding = |
€ 388.750,– |
Omdat de maximale vergoeding (€ 388.750,–) hoger ligt dan het bedrag dat het collectief vraagt (€ 332.500,–), is er een financiële buffer van € 56.250,–. En kan het aangevraagde subsidiebedrag worden uitbetaald. Dit verschil kan daarnaast gebruikt worden om het opleggen van eventuele verlagingen als gevolg van veld- en administratieve controles (deels) te voorkomen.
In deze bepaling worden de gevolgen opgenomen van het overschrijden door de subsidieontvanger van de in de toepasselijke provinciale verordeningen opgenomen termijnen voor de indiening van bewijsstukken of verklaringen.
Deze bepaling geeft daarmee een nadere concretisering en uitwerking van artikel 13 van Verordening (EU) nr. 640/2014.
De subsidieontvanger kan de administratieve verplichtingen zodanig schenden dat de correcte uitvoering van een activiteit niet meer (tijdig) gecontroleerd kan worden. Artikel 13 van Verordening (EU) nr. 640/2014 laat de lidstaten uitdrukkelijk de bevoegdheid om maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat controles tijdig kunnen worden geprogrammeerd en uitgevoerd. Het vierde lid bepaalt daarom dat in gevallen waarin sprake is van schending van administratieve verplichtingen waardoor de correcte uitvoering van een activiteit niet meer gecontroleerd kan worden, de vergoeding voor de desbetreffende beheeractiviteit op nul wordt gesteld.
Op http://www.portaalnatuurenlandschap.nl. wordt een overzicht geplaatst van de concrete situaties die zich in dit kader kunnen voordoen.
Bij het niet-naleven van de subsidiabiliteitscriteria, de normen of andere verplichtingen worden ingevolge artikel 64 van verordening 1306/2013 en artikel 35 van verordening 640/2014 administratieve sancties opgelegd, zoals verlagen of intrekken van de subsidie. Maar voordat een correctie of sanctie wordt opgelegd kan een subsidieontvanger in de gelegenheid worden gesteld de niet-naleving te herstellen. De subsidie wordt dan geschorst overeenkomstig artikel 64, vierde lid, onderdeel a, van Verordening 1306/2013 en artikel 36 van Verordening 640/2014, en pas uitbetaald indien de niet-naleving is hersteld. Indien na afloop van een reële hersteltermijn de niet-naleving niet is hersteld, zal de correctie of sanctie alsnog worden opgelegd. Een hersteltermijn wordt echter niet geboden indien de niet-naleving – gelet op de aard ervan – niet hersteld kàn worden. In dat geval geldt onverkort de verplichting tot het verlagen van de subsidie overeenkomstig artikel 35 van verordening 640/2014.
Een speciale categorie van onregelmatigheden zijn de onregelmatigheden bij aanbestedingsplichtige activiteiten. Bij aanbestedingen kunnen veel verschillende zaken verkeerd gaan. Een aanbestedingsplichtige activiteit kan abusievelijk helemaal niet aanbesteed worden, er wordt een onjuiste procedure gevolgd of de gevolgde procedure is wel juist, maar wordt niet conform voorschriften doorlopen. In alle gevallen is er sprake van een onregelmatigheid die wordt bestraft met een verlaging van betalingsaanvragen met het bedrag (of een percentage daarvan) dat betrekking heeft op de aanbestedingsplichtige activiteit.
Indien de verlaging meer dan 10% van de correcte bedragen in de betalingsaanvraag betreft, vindt daarnaast ook een korting op de uitbetaling plaats met het verschil tussen het berekende en het aangevraagde bedrag. Bijlage 4, deel II geeft de toe te passen correcties en sancties hiervoor.
Een subsidie wordt verleend omdat met de doelstellingen van het betreffende project aan een bepaalde doelstelling van de subsidieverstrekker tegemoet wordt gekomen. Indien in het project voorziene activiteiten deels toch niet verricht worden, waardoor de doelstellingen van het project uiteindelijk, om welke reden dan ook, niet behaald worden, dan valt de grondslag voor de subsidieverlening (deels) weg. In dat soort gevallen kan de subsidieverlener er toe overgaan de subsidie (deels) in te trekken, wegens het niet behalen van de doelstellingen van het project. Bij gedeeltelijke intrekking van de subsidie kan een extra sanctie van 5% van de oorspronkelijk verleende subsidie opgelegd worden.
Indien er bij controle meerdere onjuistheden in een project worden vastgesteld, die allemaal tot een correctie en/of sanctie leiden, dan is er sprake van cumulatie van sancties. In geval van cumulatie van sancties vindt er ‘ verlaging op verlaging’ plaats, waarbij de verlagingen worden toegepast in de volgorde van de hoogte van de op te leggen sanctie, dus de hoogste verlaging het eerst en de lichtste verlaging het laatst.
De hoogte van de subsidiabele premie wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele oppervlakte en de oppervlakte van de goedgekeurde verzekering. De subsidiabele oppervlakte voor de brede weersverzekering betreft alleen de oppervlakte die via de verzamelaanvraag als zodanig is opgegeven. Op de verzamelaanvraag wordt aangegeven of de percelen die op 15 mei bij de landbouwer in gebruik zijn, verzekerd zijn of worden met een brede weersverzekering. Daarnaast heeft de aanvrager de mogelijkheid om de oppervlakte die na 15 mei in gebruik wordt genomen, en zal worden verzekerd, op te geven. De oppervlakte van de gekenmerkte percelen en de te verzekeren oppervlakte die na 15 mei in gebruik wordt genomen, vormen tezamen de totale opgegeven oppervlakte.
De oppervlakte van de gekenmerkte percelen op de verzamelaanvraag wordt gecontroleerd in het perceelsregister als bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU) nr. 1306/2013. Door aansluiting bij dit register wordt voorkomen dat grond dubbel verzekerd kan worden of dat ten onrechte meer grond wordt verzekerd dan feitelijk in gebruik is bij de aanvrager. Dubbelclaims met andere grondgebruikers worden geconstateerd en indien nodig gecorrigeerd. Controle van de oppervlakte en het gewas gebeurt aan de hand van luchtfoto’s. Dit leidt tot een geconstateerde oppervlakte. Ook de ingestuurde bewijsstukken van de verzekering worden administratief gecontroleerd. Ten eerste wordt gecheckt of de polis is afgesloten bij een goedgekeurde verzekeraar. Ten tweede wordt gecheckt of de verzekering voldoet aan de voorwaarden, dat wil zeggen dat de oppervlakte op de factuur klopt, dat de factuur betaald is en dat de verzekerde grond op Nederlands grondgebied ligt. Het kan voorkomen dat er een verschil is tussen de verzekerde oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte. De subsidiabele oppervlakte kan nooit groter zijn dan de geconstateerde oppervlakte. Daarom wordt de verzekerde oppervlakte vergeleken met de geconstateerde oppervlakte en wordt een eventueel verschil daartussen niet in aanmerking genomen voor de subsidiabele oppervlakte.
Indien het verschil tussen de verzekerde oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte beperkt blijft tot maximaal 3% leidt dit niet tot een correctie van de aangevraagde oppervlakte op de verzamelaanvraag. Dit om te voorkomen dat marginale verschillen leiden tot hoge administratieve lasten. Deze marge is mogelijk, omdat voor de brede weersverzekering niet de Europeesrechtelijke verplichting geldt om de steun te berekenen op basis van het geconstateerd areaal (artikel 18, zesde lid, van verordening (EU) nr. 640/2014 is niet van toepassing), omdat het een premiesubsidie betreft en geen grondgebonden subsidie. Bij de controle mag daarom een marge van 3% oppervlakteafwijkingen ingebouwd worden.
De oppervlakte van de verzekerde percelen die via de verzamelaanvraag als zodanig zijn opgegeven, wordt vergeleken met de oppervlakte zoals staat vermeld op de verzekeringspolis en de factuur voor de brede weersverzekering.
Er is sprake van een consistente aanvraag indien de opgegeven oppervlakte gelijk is aan de oppervlakte op de polis van de verzekering. Er kan een inconsistentie ontstaan doordat een landbouwer, na aanwijzing op de verzamelaanvraag besluit om voor extra percelen een verzekeringspolis af te sluiten. Ook kan de landbouwer besluiten om juist voor minder percelen een verzekeringspolis af te sluiten. Dit is beide mogelijk, waarbij er geen sprake is van fraude, omdat de landbouwer de verzekeringspolis niet per se vooraf hoeft te hebben afgesloten. De definitieve aanvraag en de daarbij behorende oppervlakte wordt in beide gevallen van inconsistentie ambtshalve vastgesteld naar de kleinste oppervlakte, omdat de landbouwer de subsidiabele percelen vooraf moet hebben aangevraagd en alleen subsidie kan krijgen voor de percelen waarvoor daadwerkelijk een polis is afgesloten. Aan deze wijziging wordt geen sanctie gekoppeld.
De percelen die niet zijn gekenmerkt op de verzamelaanvraag komen niet in aanmerking voor subsidie. De premie van de polis wordt vastgesteld met de factor: subsidiabele oppervlakte gedeeld door goedgekeurde verzekerde oppervlakte. Resultaat na vermenigvuldiging met deze factor geeft de subsidiabele premie. Op deze wijze wordt gecorrigeerd met de gemiddelde premiehoogte van de polis. Voor deze werkwijze is gekozen, omdat de gewascodes van de verzamelaanvraag niet zonder meer zijn te koppelen aan de gewascodes die voor de brede weersverzekering worden gehanteerd. Zo onderscheiden de verzekeraars bijvoorbeeld verschillende appelrassen, met elk een eigen premiebedrag, terwijl de verzamelaanvraag slechts één code kent voor appels. Voor die situatie waarbij de gewascodes wel herkenbaar zijn, leidt een herberekening van de subsidiabele premie tot een afwijkende werkwijze met een onevenredig hoge uitvoeringslast.
Indien de subsidiabele oppervlakte kleiner is dan de aangevraagde oppervlakte, is er sprake van een te grote aanvraag. Dit kan veroorzaakt worden doordat uit de controle met de luchtfoto’s blijkt dat de geconstateerde oppervlakte kleiner is dan de oppervlakte van de gekenmerkte percelen op de verzamelaanvraag.
De sancties bij te grote aanvragen zijn als volgt:
• Tot een maximale afwijking van 10% wordt er geen sanctie opgelegd. De aanvrager heeft al een nadeel doordat hij minder subsidie ontvangt dan hij verwacht had (dit volgt uit de toepassing van artikel 4.2, eerste lid).
• Bij een afwijking vanaf 10 t/m 20% is de sanctie gelijk aan de grootte van de afwijking.
• Bij een afwijking vanaf 20% is de sanctie 100% van de grootte van de subsidie.
• Bij een afwijking vanaf 50% is de landbouwer tevens uitgesloten van deelname aan de subsidie in het jaar erop volgend.
De sancties nemen toe in ernst bij een grotere afwijking. De verwachting is dat bij aanvragen die te goeder trouw zijn ingevuld, deze onder de 10% afwijking zullen blijven.
Het kan voorkomen dat een aanvrager herhaaldelijk een te grote aanvraag indient. Om herhaling van niet-nalevingen te ontmoedigen vereist artikel 35, derde lid, van verordening (EU) nr. 640/2014 dat er een afschrikwekkende sanctie wordt vastgesteld. Artikel 4.6 strekt hiertoe, door te regelen dat bij herhaling van het indienen van een te grote aanvraag, de sanctie in de daarop volgende categorie wordt opgelegd.
Op grond van artikel 35, zesde lid, van verordening (EU) nr. 640/2014 geldt als zwaarste sanctie dat de desbetreffende aanvrager wordt uitgesloten van subsidie voor het daarop volgend jaar.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-27007.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.