Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 maart 2016, 944108-148336-VGP, tot wijziging van de Nadere regels attractie- en speeltoestellen in verband met de periodiciteit van keuringen voor attractietoestellen en de eisen aan een certificaat van goedkeuring

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 8, eerste lid, 10a, vierde lid, en 19, tweede lid, van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Nadere regels attractie- en speeltoestellen worden als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een certificaat van goedkeuring voor een attractietoestel als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur overeenkomstig de termijn volgend uit de matrix voor de periodiciteit van keuring van attractietoestellen in bijlage IV, met dien verstande dat, indien buiten toedoen van de toestelhouder niet tijdig kan worden gekeurd, het certificaat van goedkeuring zijn geldigheid behoudt gedurende ten hoogste vier maanden na afloop van de einddatum van de termijn waarvoor het is afgegeven.

2. Na het derde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het tweede lid wordt een attractietoestel dat niet bestemd is voor permanente installatie, jaarlijks gekeurd, met dien verstande dat, indien buiten toedoen van de toestelhouder niet tijdig kan worden gekeurd, het certificaat van goedkeuring zijn geldigheid behoudt gedurende ten hoogste vier maanden na afloop van de termijn waarvoor het is afgegeven.

  • 5. Ten aanzien van een attractietoestel dat na de datum van inwerkingtreding van de wijziging van de Nadere regels attractie- en speeltoestellen in verband met de periodiciteit van keuringen en de eisen aan een certificaat van goedkeuring (Stcrt. PM) nog niet eerder is gekeurd wordt de periodiciteit door een aangewezen instelling bepaald tijdens de eerste keuring.

  • 6. Een attractietoestel dat voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de wijziging van de Nadere regels attractie- en speeltoestellen in verband met de periodiciteit van keuringen en de eisen aan een certificaat van goedkeuring voor attractietoestellen (Stcrt. PM) is gekeurd, behoudt zijn goedkeuring tot de afloop van de in het certificaat gestelde termijn. Bij de eerstvolgende keuring zal de benodigde periodiciteit aan de hand van de matrix uit bijlage IV bij dit besluit door de aangewezen instelling worden bepaald en zal het desbetreffende attractietoestel worden geregistreerd in de database van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, na melding door de aangewezen instelling.

B

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. Een attractietoestel dat is voorzien van een certificaat van goedkeuring, wordt door de aangewezen instelling tevens voorzien van een merk van goedkeuring met een uniek identificatienummer.

  • 2. Het merk van goedkeuring is bij de eerstvolgende keuring na inwerkingtreding na de datum van inwerkingtreding van de wijziging van de Nadere regels attractie- en speeltoestellen in verband met de periodiciteit van keuringen voor attractietoestellen en de eisen aan een certificaat van goedkeuring (Stcrt. PM) een duurzame plaat met onuitwisbare opschriften of aanduidingen, onlosmakelijk op of in het attractietoestel, op een essentieel onderdeel van het attractietoestel en op een duidelijk zichtbare plaats aangebracht.

  • 3. Het merk van goedkeuring is bij een periodieke keuring volgend op een keuring als bedoeld in het tweede lid een sticker.

  • 4. Het merk bevat overeenkomstig onderstaand model de volgende gegevens: ‘GOEDGEKEURD’, de maand en het jaar van de keuring op grond waarvan het certificaat van goedkeuring is afgegeven, de naam van de aangewezen instelling, het nummer van het certificaat van goedkeuring en het unieke identificatienummer van het attractietoestel. De unieke nummers worden door de aangewezen instelling aangevraagd bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

    Model voor merk van goedkeuring:

    GOEDGEKEURD:

     

    Maand, jaar

     

    EERSTVOLGENDE KEURING:

     

    Maand, jaar

     

    Naam keuringsinstantie

     

    Certificaat nr. ...

     

    Identificatie nr. ...

     

C

In artikel 8, eerste lid, wordt ‘artikel 8, derde lid’ vervangen door ‘artikel 8, tweede lid’.

D

In bijlage I komt onderdeel 6 als volgt te luiden:

  • 6. De aangewezen instelling dient over een kwaliteitssysteem te beschikken dat aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012 of de norm NEN-EN-ISO/IEC 17065/2012 dan wel tot 15 september 2015 de norm NEN-EN 45.011. Een subcontractor dient over een kwaliteitssysteem te beschikken dat aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005.

E

Na Bijlage III wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

BIJLAGE IV BIJ ARTIKEL 6, TWEEDE LID, VAN DE NADERE REGELS ATTRACTIE- EN SPEELTOESTELLEN

Matrix voor de periodiciteit van de keuring van attractietoestellen

Ten aanzien van attractietoestellen wordt gebruik gemaakt van één van drie keuringsregimes: jaarlijks, tweejaarlijks en driejaarlijks.

Voor de indeling in één van de drie keuringsregimes wordt uitgegaan van onderstaande matrix. In de matrix wordt op drie criteria getoetst:

  • De versnellingen waaraan de gebruiker van het toestel wordt blootgesteld;

  • De maximale snelheid van de gebruiker in het attractietoestel;

  • Het aantal dimensies waarin het attractietoestel de gebruiker kan bewegen.

In de grijze vakken staat hoe vaak de keuringen moeten plaatsvinden.

 

Snelheid < 5 m/s

Snelheid ≥ 5 m/s & < 10 m/s

Snelheid ≥ 10 m/s

NEN-EN 13814 versnelling

gebied 1 of 2

1D

2D

3D

1D

2D

3D

1D

2D

3D

3

jaarlijks

3

jaarlijks

2 jaarlijks

3

jaarlijks

2

jaarlijks

1

jaarlijks

2

jaarlijks

2

jaarlijks

1

jaarlijks

NEN-EN 13814 versnelling

gebied 3 of 4

1D

2D

3D

1D

2D

3D

1D

2D

3D

3

jaarlijks

3

jaarlijks

2

jaarlijks

2

jaarlijks

2

jaarlijks

1

jaarlijks

2

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

NEN-EN 13814 versnelling

gebied 5

1D

2D

3D

1D

2D

3D

1D

2D

3D

2

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

2

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

Een attractietoestel niet bestemd voor permanente installatie dient jaarlijks gekeurd te worden.

Versnelling

Ter beoordeling van de versnellingen waaraan de gebruiker van een attractietoestel wordt blootgesteld, wordt aansluiting gezocht bij de NEN-EN 13814: 2004. In deze norm is in een diagram voor classificaties voor veiligheidsbeugels (restraint diagram) een vijftal gebieden gedefinieerd op basis van de combinatie van de verticale versnelling en de voor/achterwaartse versnelling op het lichaam. Uit de vijf gebieden zijn voor het bepalen van de periodiciteit drie categorieën gedefinieerd:

  • gebruiker van het attractietoestel ervaart versnellingen in gebied 1 of 2;

  • gebruiker van het attractietoestel ervaart versnellingen in gebied 3 of 4; of

  • gebruiker van het attractietoestel ervaart versnellingen in gebied 5.

Snelheden en versnellingen van attractietoestellen dienen tijdens het in bedrijf zijn van de attractie gemeten te worden, waarbij het centrum van het ‘body co-ordinate system’, zoals weergegeven in NEN 13814: 2004 als uitgangspunt wordt genomen. Bij het bepalen van het gebied waarin het attractietoestel zich beweegt, moet uitgegaan worden van de piekwaarde in het hoogste gebied. Indien van een attractietoestel geen metingen beschikbaar zijn, kan uitgegaan worden van de gegevens van de fabrikant voor dit specifieke toestel. Indien hier geen uitsluitsel kan worden gegeven, dient uitgegaan te worden van het gebied 5 uit de NEN 13814: 2004.

Snelheid

De eerste twee snelheidscategorieën zijn bepaald aan de hand van de eisen voor een attractietoestel van een eenvoudig ontwerp, dus een snelheid maximaal 10 m/s. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de attractietoestellen met een zeer lage snelheid, waarbij de snelheden ook vaak bij door spierkracht aangedreven (speel)toestellen behaald worden; de grens is gelegd op 5 m/s (circa 18 km/uur). Voor de derde categorie is uitgegaan van een snelheid die hoger ligt. In alle gevallen dient uitgegaan te worden van de behaalde pieksnelheid.

De drie categorieën zijn:

  • snelheden lager dan 5 m/s;

  • snelheden van 5 m/s of hoger, maar lager dan 10 m/s; of

  • snelheden van 10 m/s of hoger.

Dimensies

Het aantal dimensies waarin het toestel daadwerkelijk beweegt en de mate waarin het toestel zich in richtingen beweegt, bepaalt ook de grootte van de krachten en in welke richting deze krachten op het lichaam worden uitgeoefend. Doordat in meerdere dimensies wordt bewogen, zal (veelal) ook de complexiteit van het attractietoestel toenemen en daarmee risico’s op bijvoorbeeld slijtage van het toestel of letsel bij de gebruiker. De drie categorieën zijn:

  • bewegingen in één dimensie, rechtlijnige bewegingen;

  • bewegingen in twee dimensies, een combinatie van bewegingen in een plat vlak (bijvoorbeeld: x- en y-richting, x- en z-richting of y- en z-richting);

  • bewegingen in drie dimensies, een combinatie van bewegingen in x-, y- en z-richtingen.

Bij het bepalen van de dimensies wordt uitgegaan van een globaal x-, y- z-assenstelsel. Indien een attractietoestel door een bocht beweegt of als pendule werkt is sprake van twee dimensies. Draaimolens bewegen bijvoorbeeld veelal in twee dimensies, indien de wagens ook in verticale richting bewegen zal sprake zijn van drie dimensies. Andere voorbeelden attractietoestellen met een beweging in drie dimensies zijn achtbanen en topspins. Een attractietoestel dat slechts in één dimensie beweegt is bijvoorbeeld een vrije val of valtoren.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit van 14 maart 2016, houdende wijziging van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen inzake het uitvoeren van aanbevelingen uit de evaluatie en rapportages over het besluit (Stb. 2016, 134) in werking treedt.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling vormt een uitwerking van artikel 8, eerste lid, van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. Op grond van dit artikel kunnen nadere regels worden gesteld en schema’s worden opgesteld voor de periodiciteit van keuringen. Ten aanzien attractietoestellen geeft de onderhavige regeling hieraan invulling. Aan de hand van de matrix en risicofactoren in bijlage IV bij de nadere regels attractie- en speeltoestellen wordt bepaald of een keuring jaarlijks, tweejaarlijks of driejaarlijks dient plaats te vinden. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

Regulier Overleg Warenwet

De onderhavige regeling is op 7 oktober 2015 besproken in het Regulier Overleg Warenwet (ROW).1 De ontvangen vragen en opmerkingen zijn grotendeels overgenomen en verwerkt in de tekst en nota van toelichting.

Notificatie

De onderhavige regeling is op 9 december 2015 gemeld aan de Commissie van de Europese Unie, ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535. Deze notificatie aan de Commissie was noodzakelijk, aangezien artikel I een technisch voorschrift bevat in de zin van richtlijn (EU) 2015/1535. Voor zover het onderhavige besluit kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking bevat, worden deze maatregelen gerechtvaardigd ter bescherming van de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen. De notificatieprocedure heeft niet geleid tot opmerkingen of aanpassingen van de regeling.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

De aanpassing in artikel 6 heeft alleen invloed op de frequentie van keuring en niet op de keuring zelf. Keuringen die reeds in gang gezet zijn voor de inwerkingtreding van deze wijziging van de Nadere Regels attractie- en speeltoestellen, maar nog niet zijn afgerond na de inwerkingtreding, vallen onder het nieuwe keuringsregime. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid is ervoor gekozen om in het geval waarin een keuring buiten toedoen van de toestelhouder later plaats vindt dan de uiterste datum van geldigheid van een certificaat van goedkeuring, het certificaat van goedkeuring nog vier maanden geldig te laten zijn. De gevolgen voor de toestelhouder zouden in dat geval onevenredig zijn ten opzichte van de verwijtbaarheid aan de toestelhouder. Het desbetreffende attractietoestel zou immers in andere omstandigheden wellicht voorzien kunnen zijn van een certificaat van goedkeuring. Na afloop van de periode van vier maanden na de uiterste datum van geldigheid van een afgegeven certificaat dient ook in dit geval een nieuwe keuring te zijn verricht en een nieuw certificaat te zijn afgegeven om te waarborgen dat het niveau van veiligheid gegarandeerd blijft.

Onderdeel B

Het identificatienummer van een attractietoestel is een uniek nummer dat, of bij de eerste ingebruikname keuring wordt aangebracht, of bij de eerste periodieke keuring na inwerkingtreding van deze regeling.

Het attractietoestel identificatienummer is als volgt opgebouwd:

  • willekeurig nummer inclusief validatie getal;

  • minimaal en maximaal 9 posities; en

  • is numeriek.

Het unieke identificatienummer bevat een 'controlegetal functionaliteit', zodat de mogelijkheid op foute invoer verkleind zal worden. Deze identificatienummers worden gegenereerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) database en zijn daardoor uniek en kunnen maar eenmalig worden uitgegeven.

De identificatienummers dienen door de AKI`s te worden aangevraagd bij de NVWA. Door middel van dit identificatienummer is het attractietoestel dan traceerbaar in de database van de NVWA. Door deze traceerbaarheid kan de NVWA de benodigde informatie geven aan derde partijen die daarvoor gemachtigd zijn.

De AKI`s zijn verantwoordelijk voor de invoer van de juiste keuringsgegevens aan het toegekende identificatienummer van het attractietoestel.

Het merk van goedkeuring heeft tot doel op eenvoudige wijze duidelijk te maken dat het attractietoestel is gekeurd. Dit is belangrijke informatie voor onder andere de toezichthouder, keuringsinstantie en gemeentes. Maar ook voor bijvoorbeeld gebruikers van attractietoestellen. Het merk moet daarom voor iedereen zichtbaar zijn.

Onderdeel D

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in onderdeel 6 van bijlage I bij de nadere regels een aanpassing te doen ten aanzien van de NEN-normen waaraan een kwaliteitssysteem van een aangewezen instelling of een subcontractor moet voldoen. Het gaat om een actualisering van deze NEN-normen.

Onderdeel E

De drie criteria van de matrix worden gebruikt om voor elk attractietoestel objectief de periodiciteit van de keuring te bepalen, waarbij de veiligheid en betrouwbaarheid van het attractietoestel niet in het geding komen. Dit betreffen allereerst de veiligheid van de gebruikers van het attractietoestel, maar in gelijke mate de veiligheid van het bedienend en onderhoudend personeel. Uitgangspunt hierbij is dat, conform de huidige wet- en regelgeving de attractietoestellen aan de eisen voor ontwerp voldoen en dit door keuringen is bevestigd.

Voor het bepalen van de periodiciteit zijn gegevens over het aantal dimensies, de snelheid en de versnellingen behorende bij het desbetreffende attractietoestel nodig.

Vaak zullen deze gegevens terug te vinden zijn in de technische gegevens van de fabrikant of ontwerper van het attractietoestel. De keuringsinstantie bepaalt of de beschikbare gegevens van het attractietoestel gebruikt kunnen worden voor het bepalen van de periodiciteit aan de hand van de matrix of dat aanvullende metingen verricht moeten worden. De keuringsinstantie bepaalt hoe en onder welke omstandigheden metingen moeten worden uitgevoerd.

Ook het onderhoud van het attractietoestel dient van voldoende niveau te zijn. Hierdoor wordt voorkomen dat als gevolg onvoldoende onderhoud veiligheidsrisico’s ontstaan. Omdat bij onacceptabele risico’s ten gevolge van onvoldoende onderhoud een attractietoestel afgekeurd dient te worden, is het niet meer nodig dit op te nemen als criterium voor de periodiciteit van de keuringen. Dit is geen wijziging ten opzichte van de huidige eisen die gesteld worden aan de keuringen die door de AKI’s worden uitgevoerd.

De matrix is in twee pretparken aan de praktijk getoetst. Dat wil zeggen dat is gekeken of attractietoestellen aan de hand van de criteria uit de matrix bij de juiste periodiciteit van de keuring worden ingedeeld. Aan de hand van de bevindingen is de matrix aangepast. De periodiciteit is zo optimaal mogelijk gekozen met een afwijking naar de veilige kant. Hierdoor kan het voorkomen dat relatief eenvoudige attractietoestellen worden geplaatst in de groep toestellen met een jaarlijkse of tweejaarlijks keuring. Hiermee is de veiligheid van de gebruiker geborgd en is daar waar mogelijk de periodiciteit van keuringen verruimd.

Helaas is het niet mogelijk gebleken om afspraken te maken met de kermisbonden (Bovak en NKB) om de praktijktoets ook op de kermissen uit te voeren. Het is dus ook niet met zekerheid te zeggen of de matrix ook toepasbaar is voor attractietoestellen niet bestemd voor permanente installatie. Omwille van de veiligheid van de gebruiker is daarom gekozen om voor attractietoestellen niet bestemd voor permanente installatie de jaarlijkse keuringen te handhaven. Het gaat in dit geval om attractietoestellen die op ondermeer kermissen, braderieën of evenementen worden gebruikt. Op 14 oktober 2015 heeft het ministerie van VWS en de kermisbonden in een overleg afgesproken dat gezamenlijk naar een mogelijke oplossing gezocht zal worden voor de toekomst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Aan het ROW nemen vertegenwoordigers deel van ondernemers (industrie en handel), van consumenten, van ministeries (met name van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en van Economische Zaken), van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, en van branche-organisaties.

Naar boven