Rectificatie Samenwerkingsconvenant tussen de Stichting Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank N.V.

In verband met het bepaalde in onder meer de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Pensioenwet (Pw), de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb), de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta), de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), de Wet financiële markten BES (Wfm BES), de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft BES), de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft), de Sanctiewet 1977 (Sw) en de verordening bankentoezicht1, hebben de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank NV (DNB), gezamenlijk aan te duiden als de toezichthouders, afspraken gemaakt over samenwerking bij de uitvoering van deze regelgeving. Aan de AFM en DNB is het gedrags- respectievelijk het prudentieel toezicht en het materieel (pensioenuitvoerders) toezicht op financiële ondernemingen en pensioenuitvoerders opgedragen. Tevens houdt de AFM op basis van de Wta toezicht op accountantsorganisaties. De AFM en DNB voeren deze wetten uit ieder met eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Op het raakvlak van het aan hen opgedragen toezicht werken de AFM en DNB samen om overlap te voorkomen en om de efficiency en doelgerichtheid van de uitvoering van het aan hen opgedragen toezicht te bevorderen. Daarnaast vindt de samenwerking en informatie-uitwisseling ook plaats in verband met de uitvoering van de andere regelgeving en onderwerpen die van gezamenlijk belang zijn. Daarbij maken de toezichthouders waar mogelijk en zinvol gebruik van de bij hen beschikbare informatie en expertise en van de infrastructuur die hen ter beschikking staat bij het opvragen van gegevens van onder toezicht staande financiële ondernemingen, pensioenfondsen en accountantsorganisaties. Om dit te bereiken leggen de AFM en DNB hierover in dit convenant een aantal afspraken vast. Tevens spreken de AFM en DNB af dat zij beleid en regelgeving onderling zullen afstemmen.

HOOFDSTUK I – AFSPRAKEN OVER DE UITVOERING VAN DE WFT, WWFT, PW, WVB, SW, WBFT, WFM BES, WTA EN WWFT BES

1.1 Informatie-uitwisseling in het kader van de uitvoering van de Wft, Wta, Wwft, Pw, Wvb, de Sw, Wwft BES en Wfm BES

  • 1.1.1 De bij de toezichthouders aanwezige informatie wordt in beginsel geacht over en weer relevant te zijn voor elkaars taakuitoefening, en kan eigener beweging of op verzoek met de ander worden gedeeld wanneer het doel daarvan gelegen is in die taakuitoefening. De toezichthouders informeren elkaar bovendien actief over ontwikkelingen bij onder toezicht staande instellingen, die voor de ander relevant zijn.

  • 1.1.2 In het geval van informatiedeling op verzoek, wordt door de verzoekende toezichthouder aangegeven voor welk doel de informatie wordt gevraagd. De verzochte informatie wordt in beginsel verstrekt, tenzij sprake is van een uitzonderlijke situatie. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in gevallen waarvoor een specifiek geheimhoudingsregime geldt. Alsdan zal verstrekking kunnen plaatsvinden na een ex ante toets door de verstrekkende toezichthouder.

  • 1.1.3 Ten aanzien van het gebruik van de verkregen informatie worden nadere werkafspraken gemaakt.

  • 1.1.4 Overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de Wft, Pw en Wvb vragen de toezichthouders, voordat zij bij een financiële onderneming of een pensioenfonds gegevens opvragen over het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico´s en over de integriteit, eerst aan de andere toezichthouder of deze over de benodigde gegevens beschikt en deze op zo kort mogelijke termijn kan verstrekken.

1.2 Samenwerking in het kader van markttoegang, verklaringen van geen bezwaar, instemmingsaanvragen en wijzigingsmeldingen

1.2.1. Samenwerking in het kader van markttoegang Wft
  • 1.2.1.1 Overeenkomstig artikel 1:48 van de Wft vraagt de toezichthouder die, voordat hij op een aanvraag voor een ontheffing of voor een vergunning beslist of een ontwerpbesluit voor de Europese Centrale Bank (hierna: ECB) als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht opstelt, waarbij de aanvrager tevens moet voldoen aan wettelijke vereisten ten aanzien waarvan de andere toezichthouder beoordelingsbevoegd is, aan de andere toezichthouder advies over de vraag of al dan niet voldaan is aan de betreffende wettelijke vereisten.

  • 1.2.1.2 De AFM raadpleegt DNB voordat zij een vergunning verleent aan een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:47a van de Wft, indien en voorzover DNB bevoegd is toezicht te houden op de in artikel 1:47a Wft genoemde gelieerde instellingen.

1.2.2 Samenwerking in het kader van verklaringen van geen bezwaar Wft

Overeenkomstig artikel 1:47b van de Wft stelt DNB de AFM in de gelegenheid advies uit te brengen voordat zij een verklaring van geen bezwaar verleent, dan wel een ontwerpbesluit voor de ECB opstelt.

1.2.3 Samenwerking in het kader van instemmingsaanvragen en wijzigingsmeldingen Wft

Indien de AFM, in het kader van instemmingaanvragen of wijzigingsmeldingen als bedoeld in artikel 1:48, vierde lid, van de Wft, dient te beoordelen of de financiële positie van de aanvrager of financiële onderneming toereikend is, vraagt zij daarover advies aan DNB.

1.2.4 Samenwerking in het kader van markttoegang Wfm BES

Overeenkomstig artikel 1:14 Wfm BES vraagt de toezichthouder die beslist op een aanvraag voor een vergunning of een ontheffing inzake markttoegang en waarbij de aanvrager tevens moet voldoen aan wettelijke vereisten ten aanzien waarvan de andere toezichthouder beoordelingsbevoegd is, aan de andere toezichthouder advies over de vraag of al dan niet voldaan is aan die wettelijke vereisten. Als de toezichthouder die bevoegd is op de aanvraag te beslissen, overweegt van het in artikel 1:14, derde lid, van de Wfm BES bedoelde advies af te wijken, stelt zij de andere toezichthouder die het advies heeft uitgebracht, in de gelegenheid om haar advies mondeling toe te lichten.

1.2.5 Samenwerking in het kader van verklaringen van geen bezwaar Wfm BES

Overeenkomstig artikel 1:15 Wfm BES stelt DNB de AFM in de gelegenheid advies uit te brengen voordat zij een verklaring van geen bezwaar verleent.

1.3 Samenwerking in het kader van geschiktheid- en betrouwbaarheidstoetsingen

1.3.1 Samenwerking in het kader van geschiktheid- en betrouwbaarheidstoetsingen op grond van de Wft
1.3.2 Samenwerking in het kader van geschiktheid- en betrouwbaarheidstoetsingen op grond van de Wfm BES

Indien de toezichthouder constateert dat de betrouwbaarheid van een beleidsbepaler, medebeleidsbepaler of interne toezichthouder van een financiële onderneming waaraan een vergunning is verleend door de andere toezichthouder, niet of niet langer buiten twijfel staat, of indien zij constateert dat die persoon niet langer over de vereiste geschiktheid beschikt, wordt de procedure in acht genomen zoals beschreven in artikel 1:17 van de Wfm BES.

1.4 Samenwerking in het kader van handhavingsmaatregelen op grond van de Wft, Wfm BES, Pw, Wvb, Wwft en de Sw

  • 1.4.1 Indien een toezichthouder voornemens is een handhavingsmaatregel te treffen, als bedoeld in artikel 1:47 van de Wften artikel 1:16 Wft BES, vraagt hij de zienswijze van de andere toezichthouder. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing indien DNB voor de ECB een ontwerpbesluit opstelt met betrekking tot het intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 1: 104, vijfde lid, Wft.

  • 1.4.2 Daarnaast stemmen de toezichthouders het treffen van overige handhavingsmaatregelen en de eventuele publicatie daarvan, op grond van de Wft en de Wfm BES, voor zover deze betrekking hebben op financiële ondernemingen die onder zowel prudentieel als gedragstoezicht staan, alsmede van handhavingsmaatregelen en de eventuele publicatie daarvan op grond van de Wwft, de Wwft BES, de Sw, de Pw en de Wvb onderling af, tenzij zulks evident onnodig is.

1.5 Onderzoeken Wft, Wwft, Pw, Wvb, Sw, Wfm BES, en Wwft BES

  • 1.5.1 De toezichthouders wisselen hun voornemens met betrekking tot (thema)onderzoeken vooraf onderling uit en stellen elkaar, voor zover relevant, in de gelegenheid om deel te nemen aan de betreffende (thema)onderzoeken. Eventuele wensen van de andere toezichthouder worden meegenomen in het (thema)onderzoek, tenzij gegronde redenen zich hiertegen verzetten.

  • 1.5.2 Onverminderd het bepaalde onder 1.1 wisselen de toezichthouders onderzoeksrapportages onderling uit voor zover deze relevant zijn voor de andere toezichthouder. De resultaten uit de gedeelde onderzoeksrapportages zullen niet worden gebruikt zonder voorafgaand overleg met de andere toezichthouder.

1.6 Het overnemen van elkaars oordeel in het kader van de Pw en de Wvb

  • 1.6.1 Bij de uitvoering van de Pw en de Wvb neemt de toezichthouder het oordeel over de toezichtgegevens en inlichtingen, ten aanzien waarvan de andere toezichthouder primair beoordelingsbevoegd is, rechtstreeks over van de andere toezichthouder, zodat geen interpretatieverschillen kunnen ontstaan.

  • 1.6.2 Wanneer de toezichthouder moet oordelen over gegevens en inlichtingen ten aanzien waarvan de andere toezichthouder primair beoordelingsbevoegd is, schort de toezichthouder het geven van een oordeel op totdat de andere toezichthouder zijn oordeel heeft gegeven. De andere toezichthouder geeft dit oordeel op zo kort mogelijke termijn.

1.7 Samenwerking toezicht marktmisbruik Wft

Op verzoek van de AFM vraagt DNB jaarlijks aan de onder haar toezicht staande instellingen om gegevens te rapporteren op grond waarvan de AFM kan vaststellen of de betreffende instelling wordt ontheven van het bepaalde in afdeling 5.4.3 Wft.

1.8 Samenwerking in het kader van het optreden tegen illegale financiële ondernemingen en pensioenfondsen op grond van de Wft, Pw, Wvb, en Wfm BES

De afspraken in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing bij het optreden van een toezichthouder jegens een ieder die ten onrechte zonder vergunning, ontheffing, vrijstelling of anderszins wettelijke uitzondering actief is dan wel een pensioenfonds dat zonder registratie actief is en waarbij op voorhand niet is uitgesloten dat er raakvlakken zijn met de verantwoordelijkheden van de andere toezichthouder.

1.9 Afstemming van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels Wft, Pw en Wvb

De toezichthouders stemmen de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels ter uitvoering van de Wft, de Pw en de Wvb die betrekking hebben op het toezichtterrein van beide toezichthouders af.

1.10 Afhandeling van vragen en klachten Wft, Wwft, Sw, Wfm BES, Wwft BES, Pw en Wvb

De toezichthouders werken waar nodig en nuttig samen bij de afhandeling van vragen en klachten over uitvoering, beleid en regelgeving in verband met de uitvoering van de Wft, de Wwft, de Sw, de Wfm BES, de Wwft BES, de Pw en de Wvb.

1.11 Bekostiging van het toezicht

  • 1.11.1 De toezichthouders maken verrekenafspraken over de dekking van kosten die ontstaan door werkzaamheden die zij (mede) voor elkaar verrichten in het kader van toezicht en het opleggen van heffingen ingevolge de Wbft en de Wfm BES.

  • 1.11.2 De toezichthouders stellen elkaar over en weer alle benodigde gegevens ter beschikking voor de vaststelling van de heffingsplicht en de heffingsgrondslagen. Zij maken hierover nadere werkafspraken.

  • 1.11.3 De toezichthouders stemmen de behandeling van bezwaarprocedures inzake heffingen met elkaar af, voor zover deze zijn aangespannen door instellingen die onder toezicht van beide toezichthouders staan.

HOOFDSTUK II – COÖRDINATIE EN BESTUURLIJK OVERLEG

2.1 Coördinatie

De toezichthouders bevorderen door middel van onderlinge coördinatie de naleving van de afspraken uit dit convenant.

2.2 Bestuurlijk overleg

De toezichthouders hebben minimaal vier maal per jaar op bestuurlijk niveau overleg over de in dit convenant geregelde samenwerking, dan wel op ad hoc basis op verzoek van een van de toezichthouders als dit in het belang van een specifiek dossier gewenst is.

2.3 Externe communicatie

De toezichthouders informeren elkaar waar nodig en nuttig over voorgenomen externe communicatie.

2.4 Internationale samenwerking

De toezichthouders werken waar nodig en nuttig samen in hun internationale beleidsmatige en regelgevende activiteiten.

HOOFDSTUK III – SLOTBEPALINGEN

3.1 Evaluatie

3.1.1 De toezichthouders bespreken jaarlijks of de in dit convenant neergelegde afspraken worden nageleefd.

3.1.2 Wanneer één van de toezichthouders vindt dat het convenant moet worden aangepast, zullen de toezichthouders over wijziging van dit convenant in overleg treden.

3.2 Inwerkingtreding

Dit Convenant treedt in de plaats van het Convenant van 28 maart 2013 tussen de AFM en DNB (Staatscourant van 10 juni 2011, nr. 10191) en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2016.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te Amsterdam op 20 januari 2016.

Stichting Autoriteit Financiële Markten M.W.L. van Vroonhoven, Bestuursvoorzitter

H.W.O.L.M. Korte, Bestuurslid

De Nederlandsche Bank N.V. J. Sijbrand, Directeur

TOELICHTING

Algemeen

1.1 Inleiding

Dit convenant regelt de samenwerkingsafspraken tussen de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank NV (DNB) in het kader van het toezicht van de AFM en DNB op financiële ondernemingen en pensioenuitvoerders en het toezicht van de AFM op accountantsorganisaties. De AFM en DNB maken deze afspraken binnen de wettelijke kaders van de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Pensioenwet (Pw), de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb), de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta), de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), de Wet financiële markten BES (Wfm Bes), de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft Bes), de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft) en de Sanctiewet 1977 (Sw).

1.2 Vormen van toezicht en toedeling van toezicht

Op basis van de bovengenoemde wetten, met uitzondering van de Wta (op grond waarvan de AFM belast is met het toezicht op accountantsorganisaties), zijn de AFM en DNB beiden belast met het toezicht op financiële ondernemingen en pensioenuitvoerders. Het aan de AFM opgedragen toezicht op grond van de Wft, de Pw en de Wvb betreft het gedragstoezicht: het toezicht dat gericht is op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten (Wft) dan wel op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting door pensioenuitvoerders aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de zorgplicht bij de uitvoering van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid voor de individuele deelnemer of gewezen deelnemer, waarbij deze de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen (Pw en Wvb). Het aan DNB opgedragen toezicht betreft het prudentieel toezicht: het toezicht dat gericht is op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector (Wft) dan wel op de normen ten aanzien van de financiële soliditeit van pensioenfondsen en het bijdragen aan de financiële stabiliteit van de sector van pensioenfondsen (Pw en Wvb). In het kader van het toezicht op pensioenuitvoerders is DNB tevens belast met het materieel toezicht: het toezicht gericht op alle normen in de Pw en de Wvb die geen onderdeel uitmaken van gedrags- of prudentieel toezicht. Het gaat hierbij onder meer om normen met betrekking tot de pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst en normen met betrekking tot de relatie tussen de pensioenuitvoerder en de deelnemer (uitgezonderd de normen inzake de communicatie met de deelnemer die tot het terrein van het gedragstoezicht horen). Ten slotte zijn de AFM en DNB beiden belast met het integriteitstoezicht op financiële ondernemingen en pensioenfondsen: het toezicht op de betrouwbaarheid en geschiktheid van beleidsbepalers en interne toezichthouders van financiële ondernemingen en pensioenfondsen en op de normen inzake integere bedrijfsvoering. In beginsel is dit toezicht toebedeeld aan de toezichthouder die verantwoordelijk is voor de markttoegang van financiële ondernemingen respectievelijk de toelating van pensioenfondsen. Bij het bepalen welke toezichthouder verantwoordelijk is voor de markttoegang van een financiële onderneming of de toelating van een pensioenfonds is bepalend welk type toezicht – prudentieel toezicht/materieel toezicht respectievelijk gedragstoezicht – dominant is voor de desbetreffende categorie financiële ondernemingen of pensioenfondsen. Aldus is de AFM bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de markttoegang van een beheerder, een beleggingsinstelling, een beleggingsonderneming, een bewaarder en een financiëledienstverlener. DNB is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de markttoegang van een clearinginstelling, een kredietinstelling en een verzekeraar en voor de toelating van een pensioenfonds.

1.3 Raakvlakken

De door de wetgever aangebrachte afbakening van de verschillende vormen van toezicht en de toebedeling daarvan aan de AFM en DNB, zoals hiervoor beschreven, is in beginsel zodanig dat deze vormen van toezicht elkaar onderling uitsluiten. Dit neemt niet weg dat het toezicht van de AFM en dat van DNB onderling raakvlakken heeft, met name omdat het object van toezicht hetzelfde is – de financiële onderneming of het pensioenfonds – of omdat de AFM maatregelen kan treffen jegens een financiële onderneming of pensioenfonds, waarbij DNB verantwoordelijk is voor de markttoegang van de desbetreffende financiële onderneming of de toelating van het pensioenfonds of vice versa. Eén belangrijk raakvlak van het toezicht van de AFM en DNB betreft de bedrijfsvoering van financiële ondernemingen. Wat het toezicht op de bedrijfsvoering van financiële ondernemingen betreft, is daarbij een onderscheid gemaakt tussen onderdelen/aspecten van de bedrijfsvoering die primair in verband kunnen worden gebracht met:

  • a. de naleving van prudentiële normen,

  • b. de naleving van gedragsnormen, en

  • c. een aantal algemene aspecten van de bedrijfsvoering.

Het toezicht op de onderdelen a. en b. is logischerwijze toebedeeld aan de toezichthouder die verantwoordelijk is voor de naleving van de desbetreffende normen, i.c. respectievelijk DNB en de AFM. Het toezicht met betrekking tot de algemene aspecten van de bedrijfsvoering is toebedeeld aan de toezichthouder die verantwoordelijk is voor de markttoegang van de desbetreffende financiële onderneming. Het toezicht op de bedrijfsvoering van pensioenfondsen behoort uitsluitend tot de verantwoordelijkheid van DNB.

1.4 Samenwerking

In de onder 1.1 genoemde wetten is bepaald dat DNB en de AFM moeten samenwerken ten aanzien van een aantal onderwerpen. Dit convenant bevat een weergave van de afspraken die de toezichthouders op grond hiervan hebben gemaakt. Deze afspraken zien bijvoorbeeld op samenwerking in het kader van markttoegang, toetsingen van beleidsbepalers, handhavingsmaatregelen en handhavingsmaatregelen. Specifiek voor de Pw en de Wvb voorziet het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in artikel 38 dat de AFM en DNB nadere afspraken maken over het uitwisselen van gegevens en inlichtingen, het afstemmen van beleidsregels (met name over de inzet van handhavingsmaatregelen), de wijze en het moment waarop informatie over de toepassing van een handhavingsinstrument wordt uitgewisseld en het overnemen van elkaars oordeel. Het onderhavige Convenant voorziet onder meer in de hiervoor bedoelde nadere afspraken.

Met het oog op de leesbaarheid en praktische bruikbaarheid van het convenant is een aantal van de hiervoor genoemde, wettelijk geregelde samenwerkingsbepalingen als een aparte afspraak opgenomen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij dit convenant.

Afgezien van de wettelijke samenwerkingsbepalingen is het beleid van de AFM en DNB gericht op het handhaven en bevorderen van de efficiency en doelgerichtheid van het toezicht. In dat verband willen de AFM en DNB waar mogelijk gebruik maken van elkaars expertise en van de bij hen beschikbare gegevens, inlichtingen en inzichten. Ook willen de AFM en DNB daartoe gebruik maken van de bij hen beschikbare infrastructuur voor het opvragen van gegevens die de andere toezichthouder nodig mocht hebben. In dit kader past ook dat de AFM en DNB beleid en regelgeving, nationaal en internationaal overleg waar zinvol onderling afstemmen.

Samenwerking tussen DNB en de AFM gaat logischerwijs gepaard met het uitwisselen van vertrouwelijke informatie over de onder hun toezicht staande financiële ondernemingen, pensioenfondsen en accountantsorganisaties. Dat beide toezichthouders vanuit hun eigen toezichtdomein opereren, maakt dat zij toezicht houden op dezelfde instellingen en het spreekt in dat verband voor zich – mede ter voorkoming van onnodige extra informatie-uitvraag bij de betrokken instellingen – dat zoveel mogelijk relevante informatie wordt gedeeld.

Artikelsgewijze toelichting

Afspraak 1.1

Afspraak 1.1 ziet op de uitgangspunten en de mogelijkheden tot informatie-uitwisseling tussen de toezichthouders. Gelet op het gedeelde toezicht op dezelfde instellingen, zal de over en weer aanwezige informatie met betrekking tot die instellingen in beginsel ook relevant zijn voor de taakuitoefening van de ander. Als het doel waarvoor de informatie wordt verzocht of verstrekt is gelegen in die taakuitoefening, is uitwisseling in beginsel toegestaan. De toezichtwetten bevatten met het oog hierop ook specifieke uitwisselingsbepalingen (artikelen 1:90 Wft, 205 Pw, 199 Wvb, 63b Wta, 22 Wwft, 10h Sanctiewet 1977, 1.5 Wwft BES en 1:21 Wfm BES). Met inachtneming van deze bepalingen zullen beide toezichthouders elkaar informatie verstrekken ten behoeve van de taakuitoefening, deze informatie ook uitsluitend voor die taakuitoefening gebruiken en voor het overige geheim houden. Het spreekt voor zich dat degene die de ander om informatie verzoekt, daarbij kort aangeeft met welk doel deze wordt opgevraagd. Het uitgangspunt is dat – wanneer het beoogde doel onderdeel is van de taakuitoefening van de ander – de gevraagde informatie vervolgens in beginsel wordt verstrekt. Slechts in uitzonderlijke situaties kan van dit principe worden afgeweken. Het betreft hier situaties waarbij een specifiek geheimhoudingsregime geldt, zoals neergelegd in een daartoe opgesteld protocol. De verzochte informatie zal in een dergelijke situatie uitsluitend aan bepaalde personen binnen de verzoekende toezichthouder verstrekt worden. Deze personen zullen extra worden getoetst om te bepalen of zij voldoende belang hebben bij de te vertrekken informatie, en zijn vervolgens – als de informatie aan hen wordt verstrekt – ook gehouden deze informatie niet verder binnen of buiten de eigen organisatie te verspreiden. In het geval dat de verzochte informatie afkomstig is van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, en instemming van laatstgenoemde benodigd is om de informatie aan de verzoekende toezichthouder te mogen verstrekken, spant de aangezochte toezichthouder zich in om deze instemming te verkrijgen.

Met betrekking tot de Wta ziet de uitwisseling van informatie op het toetsen van beleidsbepalers voor accountantsorganisaties, financiële ondernemingen en pensioenfondsen. Verder houdt de AFM DNB op verzoek op de hoogte van informatie die nodig kan zijn voor de uitoefening van de bevoegdheid van DNB als bedoeld in artikel 1:78 Wft, artikel 174 Pw en artikel 169 Wvb, ten aanzien van accountants die voor financiële ondernemingen en pensioenfondsen accountantsverklaringen afleggen.

Afspraak 1.1.4 betreft een één-op-één vertaling van de wettelijk geregelde informatie-uitwisseling tussen de toezichthouders met betrekking tot gegevens en inlichtingen inzake de beheerste en integere bedrijfsvoering (artikelen 1:73 en 1:74 Wft; artikel 168, eerste tot en met vierde lid, Pw en artikel 163, eerste tot en met vierde lid, Wvb) (zie ook paragraaf 1.4 van deze toelichting).

Naast de hiervoor bedoelde, wettelijk geregelde informatie-uitwisseling verplichten de Pw en de Wvb specifiek tot het maken van afspraken over informatie-uitwisseling tussen de toezichthouders, waar de Wft dat niet doet. Deze verplichting is opgenomen in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, betreffende de uitwisseling van gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 205 Pw en artikel 199 Wvb. De hier bedoelde afspraken zijn neergelegd in afspraak 1.1. van het Convenant. De toezichthouders inventariseren bij wie welke informatie standaard beschikbaar is, zodat de pensioenfondsen niet worden belast met een dubbele uitvraag van gegevens. Bij de inventarisatie kan ook worden vastgesteld hoe inlichtingen die niet in de standaard uitvraag voorkomen alsnog beschikbaar komen. Specifiek voor de uitvoering van de Pw en de Wvb houdt deze informatie-uitwisseling bijvoorbeeld in dat de AFM kan beschikken over de door DNB bijgehouden stamkaart van pensioenfondsen, waarin kerngegevens van pensioenfondsen op basis van pensioenfondsstukken (statuten en reglementen), jaar- en kwartaalrapportages worden bijgehouden.

Afspraak 1.2

Afspraak 1.2.1 en 1.2.4 zien op het vragen van advies in het kader van markttoegang op grond van de Wft en de Wfm BES. In het kader van de behandeling van een aanvraag van een financiële onderneming voor een vergunning of ontheffing inzake markttoegang vraagt de toezichthouder die verantwoordelijk is voor de beslissing op die aanvraag advies aan de andere toezichthouder over de vraag of al dan niet is voldaan aan de wettelijke eisen voor vergunningen of ontheffingen inzake markttoegang die gerelateerd zijn aan het toezicht dat aan die andere toezichthouder is opgedragen. Sinds de inwerkingtreding van de Verordening Bankentoezicht is de ECB ten aanzien van bepaalde banken en beleggingsondernemingen in een aantal gevallen beslissingsbevoegd. In dergelijke situaties zal DNB een ontwerpbesluit opstellen. De adviesbevoegdheid van de AFM geldt in deze gevallen onverkort.

Afspraak 1.2.1.2 vloeit voort uit de implementatie van MiFID en ziet op het raadplegen van DNB bij de vergunningverlening van bepaalde beleggingsondernemingen. Eveneens wordt voorzien in de gevallen waarin de ECB bevoegd is toezicht te houden op grond van de Verordening Bankentoezicht.

Afspraak 1.2.2 beschrijft de adviesbevoegdheid van de AFM wanneer DNB een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 van de Wft verleent aan een (moedermaatschappij of persoon die zeggenschap heeft over een) beleggingsonderneming of beheerder van een icbe. Hetzelfde geldt indien DNB bevoegd is een ontwerpbesluit op te stellen ten behoeve van de ECB.

In afspraak 1.2.3 is beschreven dat de AFM in het kader van artikel 1:48, vierde lid, van de Wft in voorkomende gevallen ook de financiële positie van de aanvrager moet beoordelen. In die gevallen zal de AFM advies moeten vragen aan DNB.

Afspraak 1.2.5 beschrijft de adviesbevoegdheid van de AFM wanneer DNB een verklaring van geen bezwaar verleent als bedoeld in artikel 1:15 Wfm BES.

Afspraak 1.3

In de Wft en in de Wfm BES is bepaald dat DNB en de AFM samen moeten werken in het kader van betrouwbaarheids- en geschiktheidstoetsingen. Hiertoe is in beide wetten een samenwerkingsprocedure opgenomen. Deze procedures verschillen van elkaar. De in de Wft opgenomen procedure is uitgebreider. Dat heeft ermee te maken dat op grond van de Wft beide toezichthouders een rol hebben bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van (mede)beleidsbepalers en interne toezichthouders in het kader van een vergunningaanvraag en in het kader van een aanstelling. Dat is op grond van de Wfm BES niet het geval. Echter, op grond van de Wfm BES kan (net zoals op grond van de Wft) de niet-vergunningverlenende toezichthouder die in het kader van haar toezichtactiviteiten constateert dat een (mede)beleidsbepaler of interne toezichthouder niet of niet langer voldoet aan de betrouwbaarheids- en/of geschiktheidseisen de andere toezichthouder wel een bindende aanbeveling doen over de inhoud van een door de andere toezichthouder te treffen maatregel, te geven oordeel of te nemen beslissing.

Bij betrouwbaarheids- en geschiktheidstoetsingen van (mede)beleidsbepalers en interne toezichthouders bij banken geldt bovendien dat sinds inwerkingtreding van de Verordening Bankentoezicht de ECB in bepaalde gevallen beslissingsbevoegd is. Gelet daarop is ten behoeve van de duidelijkheid in afspraak 1.3.1. onderscheid gemaakt tussen de te volgen samenwerkingsprocedure met betrekking tot toetsingen van:

  • (i) betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers en interne toezichthouders van een financiële onderneming, niet zijnde een significante bank als bedoeld in de Verordening Bankentoezicht;

  • (ii) betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers en interne toezichthouders van een significante bank, als bedoeld in de Verordening bankentoezicht;

  • (iii) geschiktheid van dagelijks beleidsbepalers en interne toezichthouders van een bank, niet zijnde een significante bank, als bedoeld in de Verordening bankentoezicht, en van een verzekeraar; en

  • (iv) geschiktheid van dagelijks beleidsbepalers en interne toezichthouders van een significante bank, als bedoeld in de Verordening bankentoezicht.

Voor een toelichting op de samenwerkingsprocedures zelf wordt verwezen naar de wettelijke regeling en de toelichting daarop.

Afspraak 1.4

Onder handhavingsmaatregelen in het kader van de Wft worden in de eerste plaats verstaan de handhavingsmaatregelen als bedoeld in artikel 1:47 van die wet. Dit betreft onder meer het benoemen van een curator, de intrekking van een vergunning, het geven van een aanwijzing tot het heenzenden van een (dagelijks) beleidsbepaler, medebeleidsbepaler of interne toezichthouder en het door DNB opstellen van een ontwerpbesluit voor de ECB met betrekking tot de intrekking van een vergunning van een significante bank. Bij het voornemen tot het treffen van één van de hiervoor genoemde maatregelen zijn de toezichthouders wettelijk verplicht elkaars zienswijze te vragen overeenkomstig de in artikel 1:47 van de Wft geregelde procedure.

Daarnaast vindt op basis van dit convenant afstemming plaats over de overige handhavingsmaatregelen op grond van de Wft, de Wwft, de Sanctiewet 1977, de Pw, Wfm BES en de Wvb, voor zover deze betrekking hebben op financiële ondernemingen die onder zowel prudentieel als gedragstoezicht staan (zo staan bijvoorbeeld zelfstandige adviseurs en bemiddelaars ingevolge de Wft uitsluitend onder gedragstoezicht van de AFM, zodat afstemming met DNB als mede-toezichthouder op dezelfde financiële ondernemingen niet aan de orde is). Bij handhavingsmaatregelen op grond van de Wft betreft dit onder andere het geven van een aanwijzing (met uitzondering van een aanwijzing in de zin van artikel 1:75 Wft gericht op het heenzenden van een (mede)beleidsbepaler, omdat die reeds kwalificeert als een handhavingsmaatregel waarop de hiervoor genoemde, wettelijke zienswijzeprocedure van toepassing is), het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom, de publicatie van een dergelijke maatregel daaronder begrepen en een openbare waarschuwing. Deze afstemming heeft een andere status en zwaarte dan de wettelijke zienswijzeprocedure en is in beginsel vormvrij, met dien verstande dat de reactie van de ene toezichthouder op een door de andere toezichthouder voorgenomen handhavingsmaatregel wel steeds schriftelijk wordt gegeven. In spoedeisende gevallen is een mondelinge reactie voldoende en wordt de reactie van de andere toezichthouder later op schrift gesteld. Met betrekking tot de Pw en de Wvb zal in het bijzonder afstemming plaatsvinden over de handhaving van bepalingen, waarvan de AFM en DNB hebben vastgesteld dat het door één van de toezichthouders nemen van een handhavingsmaatregel bij niet naleving van één van deze bepalingen effect kan hebben op de realisatie van het toezichtdoel van de andere toezichthouder. Afspraak 1.4.2 voorziet daarmee in de uitvoering van artikel 38, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, betreffende de wijze en het moment waarop informatie over de toepassing van een handhavingsinstrument wordt uitgewisseld.

Afspraak 1.5

De uitwisseling van voornemens met betrekking tot (thema)onderzoeken is er primair op gericht om de kans op overlap in (thema)onderzoeken en daarmee onnodige belasting van financiële ondernemingen die in een dergelijk onderzoek worden betrokken te minimaliseren. Waar nodig en mogelijk zullen de financiële ondernemingen hierover worden geïnformeerd. Voor zover het betreffende (thema)onderzoek het toelaat zullen de toezichthouders elkaar over en weer in de gelegenheid stellen deel te nemen aan het betreffende (thema)onderzoek.

De afspraken houden tevens in dat de toezichthouders de onderzoekrapportages uitwisselen voor zover deze voor de andere toezichthouder relevante informatie bevatten. Daarbij is wel van belang dat steeds wordt nagegaan of uitwisseling volgens de geheimhoudingsbepalingen mogelijk is. Verder is het belangrijk dat bij het verstrekken van een rapportage aan de andere toezichthouder volkomen duidelijk is dat het gehele proces van hoor- en wederhoor tussen de financiële onderneming en de toezichthouder met betrekking tot het betreffende onderzoek is afgerond. Bij gezamenlijke onderzoeken wordt wanneer dat mogelijk en nuttig is, een gezamenlijk onderzoeksverslag opgesteld. Voor het overige is van belang dat de ontvangende toezichthouder voorafgaand overleg voert met de delende toezichthouder voor zover informatie die voortvloeit uit de onderzoeksrapportages wordt gebruikt.

Afspraak 1.6

Met deze afspraak wordt uitvoering gegeven aan artikel 38, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, betreffende het overnemen van elkaars oordeel. Bij de uitvoering van het toezicht op basis van de Pw en de Wvb heeft iedere toezichthouder een eigen takenpakket en werkterrein waarbinnen een eigen oordeel wordt geveld over de vraag of de onder toezicht staande pensioenuitvoerders aan de wettelijke eisen voldoen. Wanneer de AFM voor een oordeel over de naleving van de Pw en de Wvb gegevens of documenten nodig heeft waarover DNB een oordeel uit hoofde van prudentieel of materieel toezicht moet vormen, neemt de AFM dat oordeel van DNB rechtstreeks over. Wanneer DNB voor een oordeel over de naleving van de Pw en de Wvb een waardering over de communicatie van de pensioenuitvoerder of anderszins een oordeel uit hoofde van het gedragstoezicht nodig heeft, neemt DNB het oordeel van AFM daarover rechtstreeks over.

Afspraak 1.7

Welke gegevens nodig zijn om te bepalen of een financiële onderneming of pensioenfonds al dan niet is vrijgesteld van het bepaalde in afdeling 5.4.3 van de Wft, bepalen AFM en DNB in onderling overleg. DNB leidt de opgevraagde en verkregen gegevens door naar de AFM. De AFM oordeelt als verantwoordelijk toezichthouder over de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de (verkrijging van de) gegevens.

Afspraak 1.8

Afspraak 1.8 verklaart de in het eerste hoofdstuk van het Convenant gemaakte afspraken van toepassing bij het optreden van een toezichthouder tegen illegaal opererende financiële ondernemingen of pensioenfondsen. De afspraak voorziet erin dat de AFM en DNB ook ten aanzien van illegale financiële ondernemingen en pensioenfondsen gebruik maken van elkaars expertise en van de bij hen beschikbare gegevens, inlichtingen en inzichten, opdat de efficiency en doelgerichtheid van het toezicht wordt bevorderd.

Afspraak 1.9

In het kader van de Wft betreft het hier zowel de afstemming van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels als bedoeld in artikel 1:46 van de Wft, als de afstemming van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels met betrekking tot andere onderwerpen voor zover die voor zowel het gedragstoezicht als het prudentieel toezicht van belang zijn. In het kader van de Pw en de Wvb betreft dit de uitvoering van artikel 38, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, betreffende de afstemming van beleidsregels, met name over de inzet van handhavingsinstrumenten. De inzet van de handhavingsmaatregelen kan op basis van deze beleidsregel op elkaar worden afgestemd. Verder regelt deze afspraak hoe, wanneer en van welke maatregelen de toezichthouders elkaar op de hoogte stellen. De ruime formulering geeft ruimte voor invulling in de praktijk.

Afspraak 1.10

Behoeft geen nadere toelichting.

Afspraak 1.11

Behoeft geen nadere toelichting.

Afspraak 2.1

Om de coördinatie van de uitvoering van het convenant te bevorderen kunnen de toezichthouders coördinatoren voor de verschillende aandachtsgebieden van het convenant aanwijzen.

Afspraak 2.2

In het kader van het periodieke bestuurlijke overleg over de uitvoering van het convenant kunnen ook relevante ontwikkelingen binnen de financiële markten, de zienswijzen van de toezichthouders hierop en de wijze waarop zij naar aanleiding hiervan al dan niet zullen handelen, aan de orde komen.

Afspraak 2.3

Behoeft geen nadere toelichting.

Afspraak 2.4

Behoeft geen nadere toelichting.

Afspraak 3.1

Behoeft geen nadere toelichting.

Afspraak 3.2

Behoeft geen nadere toelichting.


X Noot
1

VERORDENING (EU) Nr. 1024/2013 VAN DE RAAD van 15 oktober 2013, Publicatieblad van de Europese Unie, L287/63.

Naar boven