TOELICHTING
Inleiding
Deze regeling wijzigt de bijlage bij de Regeling omgevingsrecht (Ror). Ingevolge artikel
9.2 van de Ror houdt het Wabo-bevoegd gezag, dan wel, in gevallen waarin een vergunning
krachtens artikel 6.2 van de Waterwet is aangevraagd, de waterbeheerder, bij de bepaling van de voor de inrichting of met
betrekking tot een lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT)
en monitoringeisen rekening met de relevante BBT-conclusies en de in de bijlage bij
de Ror aangewezen Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken.
Deze informatiedocumenten worden aangemerkt als een adequate en actuele invulling
van BBT.
In maart 2016 zijn voor twee van deze BBT-informatiedocumenten herziene versies vastgesteld.
Het document ‘Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het
emissiebeleid water’ (hierna ABM 2000) is vervangen door het nieuwe document ‘Algemene
BeoordelingsMethodiek 2016’ (hierna: ABM 2016). Het document ‘Handboek Immissietoets:
toetsing van lozingen op effecten voor het oppervlaktewater’ is vervangen door het
document ‘Handboek Immissietoets 2016’. De ABM 2016 en het Handboek Immissietoets
2016 zijn gepubliceerd op de website van het Handboek Water (respectievelijk www.infomil.nl/ABMwater en www.infomil.nl/Immissiewater) Met onderhavige wijzigingsregeling wordt voorzien in een verwijzing naar de nieuwe
documenten.
Inhoud van de BBT-informatiedocumenten
Beide documenten hebben een belangrijke rol binnen het algemene waterkwaliteitsbeleid
ten aanzien van lozingen. Dit beleid bestaat uit drie elementen die achtereenvolgens
als toetsstappen bij de beoordeling van een lozing aan bod komen.
Toetsstap 1 – Bronaanpak: Hierbij ligt het accent op het voorkómen dat bepaalde stoffen
via afvalwater in het oppervlaktewater worden geloosd. In deze stap wordt ten eerste
beoordeeld welke stoffen vanuit waterkwaliteitsoogpunt toelaatbaar zijn in het (productie)proces
en of gebruikte stoffen vervangen kunnen worden door andere, minder schadelijke stoffen.
Ten tweede wordt beoordeeld in welke mate het toelaatbaar is dat deze stoffen terechtkomen
in het te lozen afvalwater; hierbij wordt onder meer gekeken of door het aanpassen
van processen contact van deze stoffen met water kan worden vermeden en/of deze stoffen
kunnen worden hergebruikt. Bij beide beoordelingen wordt erop toegezien dat ten minste
de beste beschikbare technieken worden toegepast. Na het doorlopen van deze stap blijft
een zo klein mogelijke afvalwaterstroom over die zo weinig mogelijk milieubelastend
is.
Toetsstap 2 – Minimalisatie: in deze stap van de toetsing van een lozing wordt beoordeeld
in welke mate zuivering van de afvalwaterstroom noodzakelijk is voordat deze in het
oppervlaktewater wordt geloosd. Ook bij deze beoordeling wordt erop toegezien dat
ten minste de beste beschikbare technieken worden toegepast. Eventuele in wet- en
regelgeving van toepassing zijnde emissiegrenswaarden worden hierbij in acht genomen.
Toetsstap 3 – Immissietoets: in deze stap van de toetsing van een lozing wordt beoordeeld
of vanuit waterkwaliteitsoogpunt een nog verdergaande bronaanpak en/of zuivering nodig
is dan volgt uit de eerste twee toetsstappen. Dit wordt bepaald op basis van de kwaliteit
van het ontvangende oppervlaktewater waarop geloosd wordt en de relevante normen die
daarin gelden. Uit deze toetsstap kan volgen dat het nodig is technieken toe te passen
die nog meer bescherming bieden dan de beste beschikbare technieken.
De eerste twee toetsstappen zijn beschreven in de ABM. De laatste toetsstap is onderdeel
van het Handboek Immissietoets. Beide documenten zijn daarmee onlosmakelijk met elkaar
verbonden. Wijzigingen in het ene document hebben ook gevolgen voor het andere document.
De ABM beschrijft in de eerste plaats de wijze waarop de waterbezwaarlijkheid van
stoffen en mengsels bepaald wordt, gebaseerd op intrinsieke stofeigenschappen als
toxiciteit, carcinogeniteit en mutageniteit. In het document wordt een indeling gemaakt
in categorieën van aflopende waterbezwaarlijkheid. Bij elke categorie waterbezwaarlijkheid
van een stof of mengsel hoort een overeenkomstige saneringsinspanning. De saneringsinspanning
geeft het niveau aan van de inspanning die moet worden geleverd om de lozing van een
stof te verminderen. De ABM geeft tevens een beschrijving van de wijze waarop de noodzakelijke
saneringsinspanning van een lozing wordt bepaald op basis van de waterbezwaarlijkheid
van de in de lozing aanwezige stoffen/mengsels.
Het Handboek Immissietoets geeft invulling aan de doelstelling om de chemische en
ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en verbeteren (art. 2.1 van
de Waterwet). De immissietoets draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in het aandeel
van een individuele (punt)lozing in de totale concentratie van een stof in het betreffende
oppervlaktewaterlichaam en benedenstrooms. Hierbij wordt van een puntlozing op oppervlaktewater
beoordeeld of deze in lijn is met de maximaal toelaatbare hoeveelheid extra belasting
daarvan. Dit wordt enerzijds bepaald op basis van de geloosde stoffen en de hoeveelheden
daarvan en anderzijds op basis van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater
en de relevante normen die daarin gelden. Daarbij geldt dat deze effecten beoordeeld
worden buiten de directe nabijheid van de lozing. Binnen de zone waarbinnen vermenging
plaatsvindt van de geloosde stoffen met het ontvangende water, is het niet mogelijk
een realistisch beeld te krijgen van de effecten van de lozing. Toetsing aan de normen
vindt dan ook plaats op de rand van deze ‘mengzone’. Binnen de mengzone mogen de milieukwaliteitseisen
nog worden overschreden, daarbuiten niet. Toepassing van de immissietoets garandeert
eveneens dat ten gevolge van de betreffende lozing geen achteruitgang van de toestand
plaatsvindt en dat het tijdig bereiken van de goede toestand niet in gevaar komt.
Herziening van de BBT-informatiedocumenten
Herziening van de Algemene Beoordelingsmethodiek
In de ABM 2016 is het beleid ten aanzien van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) in afvalwater
geoperationaliseerd (Beleidsnotitie Aanpak Zeer Zorgwekkende Stoffen in afvalwater:
www.infomil.nl/ZZSbeleidwater). Dit beleid vormt een uitwerking van de eerder geformuleerde algemene beleidsdoelstelling
voor ZZS, neergelegd in een brief van 29 juni 2011 van de staatsecretaris van Infrastructuur
en Milieu aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2011/11, 27 801, nr.77). In deze brief zijn de hieronder genoemde RIVM-criteria overgenomen. ZZS zijn geclassificeerd
als de meest gevaarlijke stoffen voor mens en milieu die met voorrang aangepakt moeten
worden. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft criteria geformuleerd
om vast te stellen of een stof een ZZS is (‘Criteria voor Zeer Zorgwekkende Stoffen’,
RIVM Briefrapport 601357004/2011). Halfjaarlijks publiceert het RIVM een actuele lijst
van stoffen die aan deze criteria voldoen (zie http://www.rivm.nl/rvs/Stoffenlijsten/Zeer_Zorgwekkende_Stoffen). Het regeringsbeleid is om ernaar te streven deze stoffen uit de leefomgeving te
weren of ten minste beneden een verwaarloosbaar risiconiveau te brengen of te houden.
De aanpak van ZZS volgt daarbij de algemene waterkwaliteitsaanpak van bronaanpak,
minimalisatie en immissietoets. ZZS verschillen in deze aanpak op twee punten van
andere stoffen:
-
– ZZS worden met voorrang aangepakt. Dit vereist dat ZZS als zodanig in het toetsschema
geïdentificeerd worden en dat met name de bronaanpak van deze stoffen extra nadruk
krijgt;
-
– de reductie van de emissie van ZZS naar water wordt via continue verbetering bewerkstelligd.
Het proces om geleidelijk toe te werken naar een zo laag mogelijke concentratie van
deze stoffen in het oppervlaktewater moet haalbaar en betaalbaar zijn. Kosten zijn
haalbaar en betaalbaar als de gekozen techniek kan worden aangemerkt als BBT, geldend
voor de bedrijfstak waar de lozing plaatsvindt of indien vanuit waterkwaliteitsoogpunt
verdergaande maatregelen nodig zijn en de kosten van maatregelen zich verhouden tot
de milieugevolgen van de lozing.
Deze specifieke aanpak voor ZZS heeft tot een aantal wijzigingen in de ABM geleid.
Ten eerste is het van belang ZZS als zodanig te identificeren. In het stroomschema
van de ABM is daarom een aparte categorie waterbezwaarlijkheid (Z) opgenomen. Deze
categorie is een deelverzameling van wat in de vorige versie van dit document als
categorie A werd gedefinieerd. Categorie Z en categorie A (nieuw) vormen daarmee samen
categorie A (oud). Aan deze nieuwe categorie Z is ook de hoogste categorie saneringsinspanning
gekoppeld. Ten tweede is bij de beschrijving van deze saneringsinspanning duidelijk
aangegeven hoe de continue verbetering gerealiseerd kan worden.
Met deze aanpak geeft de ABM 2016 tevens invulling aan de Europese verplichting om
‘lozingen van prioritaire stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen, door
het vaststellen van beheersingsmaatregelen voor de belangrijkste bronnen van die lozingen,
onder andere op basis van een beoordeling van alle technische verminderingsopties’
(artikel 4, eerste lid, sub a, onder iv, in samenhang met artikel 16, achtste lid,
van de kaderrichtlijn water1). De prioritaire gevaarlijke stoffen zijn ZZS en door voor deze stoffen een cyclische
aanpak te hanteren gericht op het verkennen van opties om emissies tegen te gaan,
wordt de lozing van deze stoffen geleidelijk beëindigd.
Bij de herziening is daarnaast aandacht besteed aan actualisering van terminologie
en verwijzingen naar de relevante wet- en regelgeving. Het oude rapport was nog gebaseerd
op criteria uit Europese richtlijnen die inmiddels zijn opgevolgd door de nieuwere
REACH-Verordening2 en de CLP-Verordening3. Een meer gedetailleerd overzicht van de wijzigingen is opgenomen in de inleiding
van de ABM 2016.
Herziening van het Handboek Immissietoets
Met de operationalisering in de ABM 2016 van de aanpak van ZZS in afvalwater, is ook
het Handboek Immissietoets geactualiseerd. Het vorige Handboek dateerde uit 2011 en
inmiddels zijn er nieuwe ontwikkelingen geweest die destijds nog niet waren voorzien.
Naast verwijzingen naar de aanpak van ZZS, is de waterbodemimmissietoets vernieuwd
(middels de Handreiking Waterbodem Immissietoets) en is de tweedelijnsbeoordeling
voor metalen in lijn gebracht met de zogenoemde ‘PNEC-pro-methodiek’. Verder is aandacht
besteed aan verduidelijking van passages uit het vorige handboek, onder meer met betrekking
tot de toetsing van lozingen aan beschermde gebieden. Ten slotte is ook het onderscheid
tussen bestaande lozingen en nieuwe lozingen (dat achterhaald bleek in het licht van
nieuwe jurisprudentie en in vergelijking met de aanpak in andere Europese landen en
in het betreffende EU-richtsnoer) geschrapt. Een meer gedetailleerd overzicht van
de wijzigingen is opgenomen in de inleiding van het Handboek Immissietoets 2016.
Gevolgen
Gevolgen voor het milieu
Met de introductie van de vijfjaarlijkse cyclus voor lozingen van zeer zorgwekkende
stoffen, wordt gewerkt aan het haalbaar en betaalbaar weren van deze stoffen uit de
leefomgeving. Hoewel dit niet direct overal tot een verwaarloosbaar risiconiveau leidt
en emissies van deze stoffen via afvalwater slechts een zeer beperkt aandeel vormen
van deze stoffen in de leefomgeving, zullen op termijn zeker positieve effecten merkbaar
zijn. Ook zal de meer expliciete toetsing aan beschermde gebieden beter borgen dat
daar – ten minste voor andere dan opkomende stoffen – geen problemen zullen optreden
ten gevolge van lozingen van deze stoffen.
Gevolgen voor bedrijven
Bovenstaande wijzigingen zullen naar verwachting slechts zeer beperkt invloed hebben
op de kosten die bedrijven maken bij lozingen. De methodiek om stoffen in te delen
in de nieuwe klasse Z is niet wezenlijk anders dan bij de oude ABM die al sinds 2000
van kracht is; de informatie die nodig is voor indeling, is vergelijkbaar. Ook de
kosten die gepaard gaan met het vijfjaarlijks aanleveren van informatie over de maatregelen
om emissies van deze stoffen terug te dringen kunnen beperkt zijn, zeker wanneer informatie
hieromtrent tussen bedrijven uitgewisseld wordt. De actualisatie van het Handboek
Immissietoets expliciteert enkele opties voor efficiëntiewinst in deze toetsing en
daarmee gepaard gaande kostenbesparingen, hoewel de verduidelijking van de toetsing
aan beschermde gebieden anderzijds ook tot gevolg kan hebben dat meer stoffen dan
voorheen getoetst worden. Dit laatste betreft echter een verduidelijking van reeds
bestaande verplichtingen en niet een lastenverzwaring als zodanig.
Gevolgen voor de uitvoering
Door de aanwijzing van het ABM 2016 en het Handboek Immissietoets 2016 is het bevoegd
gezag verplicht met die documenten rekening te houden bij de beslissing op een aanvraag
om een watervergunning voor het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam
en bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het oprichten,
het veranderen of het in werking hebben van een inrichting. Ook moet bij het nemen
van een maatwerkbesluit daarmee rekening worden gehouden. Op grond van de regels in
het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen kan
bij maatwerkbesluit worden afgeweken van de in die besluiten opgenomen algemene regels,
wanneer die mogelijkheid expliciet in de algemene regels vermeld is. In deze gevallen
is in de regel aangegeven dat slechts afgeweken kan worden ‘indien genoemde waarden
of gehalten niet door toepassing van beste beschikbare technieken kunnen worden bereikt’.
Dit betekent dat ook in deze gevallen toepassing van de beste beschikbare technieken
als ondergrens geldt voor het verlenen van een maatwerkvoorschrift.
Consultatie en afstemming
De inpassing van het beleid met betrekking tot zeer zorgwekkende stoffen en de bijbehorende
actualisatie van beide BBT-informatiedocumenten is gecommuniceerd aan vertegenwoordigers
van het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Unie
van Waterschappen, VNO/NCW en de branchevereniging van de chemische industrie in Nederland
(VNCI). Beide documenten tot stand gekomen in inhoudelijke afstemming met een werkgroep
bestaande uit vertegenwoordigers van de Vereniging van Energie, Milieu en Water (VEMW),
de Dienst centraal milieubeheer Rijnmond (DCMR), Rijkswaterstaat en de waterschappen
De Dommel, Vechtstromen en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Het ontwerp van onderhavige regeling is niet ter internetconsultatie gebracht, omdat
de afstemming van de documenten met uitvoering en bedrijfsleven reeds tijdens de herziening
van de informatiedocumenten heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft de regeling geen
significante gevolgen voor burgers en bedrijven.
Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking op het vaste verandermoment van 1 juli 2016. De herziene
documenten hebben mede gevolgen voor de vergunningverleningspraktijk van waterschappen.
Om die reden is in lijn met het beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten rekening
gehouden met een invoeringstermijn van drie maanden.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen