Voorpublicatie tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele andere besluiten met name in verband met reparaties van de vierde tranche wijziging en tot intrekking van het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu maakt ingevolge artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer bekend dat een ieder gedurende vier weken na de dagtekening van deze Staatscourant schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur.

Uw zienswijze kunt u op de volgende manieren indienen:

  • 1. bij voorkeur per e-mail naar: activiteitenbesluit@minienm.nl of

  • 2. per brief naar het volgende adres:

    Ministerie van Infrastructuur en Milieu

    Directie VenR/Team Activiteitenbesluit

    Postbus 30945

    2500 GX Den Haag

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-..., Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (PbEG 1994 L 365) en de artikelen 5.3, eerste lid, 7.2, 8.40, 8.41, 8.42, 8.42a, 9.2.2.1, 9.5.1 tot en met 9.5.3 van de Wet milieubeheer, en de artikelen 1.1, derde lid, 2.1, eerste lid, onder i, 2.1, derde lid, 2.14, zesde lid, en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van, nr. ...);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsomschrijving van ‘kleiduiven’ komt te luiden:

kleiduiven:

voorwerpen die, in de lucht geschoten of geworpen, dan wel over de grond gerold of mechanisch voortbewogen, dienen als doel bij het schieten met hagelgeweren;.

2. In de begripsomschrijving van ‘laadportaal’ wordt ‘richtlijn 94/63’ vervangen door: richtlijn 94/63/EG.

3. Er wordt een begripsomschrijving ingevoegd in de alfabetische rangschikking, luidende:

richtlijn 94/63/EG:

richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (PbEG 1994 L 365);.

B

In artikel 1.2 wordt in de begripsomschrijving van ‘inrichting type A’, onderdeel i, subonderdelen 9, 10 en 12, ‘die voldoet aan NEN-EN 14214’ vervangen door: die valt onder klasse 3 van het ADR zonder bijkomende gevaareigenschappen.

C

In artikel 2.3, eerste lid, onder a, vervalt: en NEN 6961.

D

Artikel 2.3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

2. In het vierde lid wordt ‘stoffen’ vervangen door: geur.

E

Artikel 2.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het achtste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden:

  • 8. Indien de geografische ligging, de plaatselijke milieuomstandigheden of de technische kenmerken van de betrokken installatie daartoe aanleiding geven, kan het bevoegd gezag, als het belang van de bescherming van het milieu en het belang van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van luchtverontreiniging zich daartegen niet verzetten, bij maatwerkvoorschrift voor de stofcategorie ZZS voor zover het betreft:.

b. In onderdeel a wordt ‘artikel 2.5, vijfde lid’ vervangen door: artikel 2.5, zesde lid.

2. In het tiende lid wordt ‘en het achtste lid, onderdeel b’ vervangen door:, het achtste lid en het negende lid.

F

Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Indien de onder normale procesomstandigheden gedurende één uur optredende massastromen van een stof in de stofcategorie gA naar de lucht vanuit alle puntbronnen in de inrichting de in tabel 2.5 opgenomen grensmassastroom van die stofklasse overschrijdt, is de emissieconcentratie van die stof per puntbron niet hoger dan de in tabel 2.5 opgenomen emissiegrenswaarde behorende bij die stof.

2. Tabel 2.5 komt te luiden:

Tabel 2.5

Stofcategorie

Stofklasse

Grensmassastroom

Emissiegrenswaarde

ZZS

ERS

20

mg TEQ/jaar

0,1

ng TEQ/Nm3

 

MVP1

0,15

g/uur

0,05

mg/Nm3

 

MVP2

2,5

g/uur

1

mg/Nm3

sA

sA.1

0,25

g/uur

0,05

mg/Nm3

 

sA.2

2,5

g/uur

0,5

mg/Nm3

 

sA.3

10

g/uur

5

mg/Nm3

gA

gA.1

2,5

g/uur

0,5

mg/Nm3

 

gA.2

15

g/uur

3

mg/Nm3

 

gA.3

150

g/uur

30

mg/Nm3

 

gA.4

2.000

g/uur

50

mg/Nm3

 

gA.5

2.000

g/uur

200

mg/Nm3

gO

gO.1

100

g/uur

20

mg/Nm3

 

gO.2

500

g/uur

50

mg/Nm3

 

gO.3

500

g/uur

100

mg/Nm3

G

In artikel 2.6 komt tabel 2.6 te luiden:

Tabel 2.6

Stofcategorie

Stofklasse

Vrijstellingsgrens

ZZS

ERS

20

mg TEQ/jaar

 

MVP1

0,075

kg/jaar

 

MVP2

1,25

kg/jaar

S

S

100

kg/jaar

sO

sO

100

kg/jaar

sA

sA.1

0,125

kg/jaar

 

sA.2

1,25

kg/jaar

 

sA.3

5

kg/jaar

gA

gA.1

1,25

kg/jaar

 

gA.2

7,5

kg/jaar

 

gA.3

75

kg/jaar

 

gA.4

1.000

kg/jaar

 

gA.5

1.000

kg/jaar

gO

gO.1

50

kg/jaar

 

gO.2

250

kg/jaar

 

gO.3

250

kg/jaar

H

Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien de geografische ligging, de plaatselijke milieuomstandigheden of de technische kenmerken van de betrokken installatie daartoe aanleiding geven, kan het bevoegd gezag de emissiegrenswaarden voor de stofcategorieën S, sO, sA, gA en gO, bedoeld in de artikelen 2.5 en 2.6, met uitzondering van de emissiegrenswaarden voor stoffen waarvoor in de hoofdstukken 3, 4 en 5 eisen aan emissies naar de lucht zijn gesteld, bij maatwerkvoorschrift niet van toepassing verklaren en andere emissiegrenswaarden vaststellen, dan wel andere eisen stellen om luchtverontreiniging te voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is zoveel mogelijk te beperken.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot het vierde tot en met elfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift voor de stofcategorieën S, sO, sA, gA en gO, bedoeld in de artikelen 2.5 en 2.6, eisen stellen aan emissies van diffuse bronnen.

  • 3. Bij maatwerkvoorschriften op grond van het eerste en tweede lid worden in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken toegepast.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘vierde tot en met zesde lid’ vervangen door: zesde tot en met achtste lid.

4. In het zevende lid (nieuw) en het achtste lid (nieuw) wordt ‘vierde lid’ vervangen door: zesde lid.

I

In artikel 3.10e, vijfde lid, wordt ‘artikel 2.7, derde tot en met zesde lid’ vervangen door: artikel 2.7, vijfde tot en met achtste lid.

J

In de artikelen 3.26b, eerste lid, 3.38, tweede lid, 3.141, eerste lid, 3.143, eerste lid, 4.21, eerste lid, 4.23, eerste lid, 4.27a, eerste lid, 4.29, eerste lid, 4.31b, eerste lid, 4.33, eerste lid, 4.34, eerste lid, 4.35, eerste lid, 4.40, eerste lid, 4.41, eerste lid, 4.42, eerste lid, 4.44, eerste lid, 4.45, 4.46, 4.50, eerste lid, 4.54, eerste lid, 4.58, eerste lid, 4.60, eerste lid, 4.62, eerste lid, 4.65, eerste lid, 4.68, eerste lid, 4.74.2, tweede lid, 4.74.3, 4.74.4, 4.74.5, eerste lid, 4.74.6, 4.74b, 4.74f, 4.74j, tweede lid, 4.74s, eerste lid, 4.94, 4.94g, eerste lid, 4.103aa, 4.103d, 4.118a, 4.119 en 4.125, eerste en tweede lid, wordt ‘artikel 2.5, eerste, vierde en vijfde lid’ vervangen door: artikel 2.5, eerste, vierde en zesde lid.

K

In artikel 3.30a wordt ‘een tankwagen’ vervangen door: een tankwagen met organische oplosmiddelen.

L

In artikelen 3.54e en 3.54g, vijfde lid, wordt ‘ADR klasse 1.1, 1.2, 1.3 of 1.4’ vervangen door: ADR klasse 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 of 1.6.

M

Artikel 3.160 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Na ‘operationele belangen’ wordt een zinsnede ingevoegd, luidende: , of indien bijzondere lokale omstandigheden daartoe aanleiding geven,.

b. De zinsnede ‘van ten hoogste 55 dB Bs,dan’ wordt vervangen door: , echter niet hoger dan 55 dB Bs,dan.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.

N

In artikel 3.165, aanhef, wordt ‘2.5, eerste, vierde en vijfde lid’ vervangen door: 2.5, eerste, vierde en zesde lid.

O

Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt: het gebruik of de opslag in verpakking van stoffen van.

2. De onderdelen b en c komen te luiden:

  • b. het opslaan van stoffen van ADR klasse 5.2 behorend tot type D, E of F, waarvoor volgens het ADR temperatuurbeheersing niet is vereist, in een hoeveelheid van ten hoogste 1.000 kilogram per opslagvoorziening, in een verpakking niet zijnde LQ en voor zover het maximaal 30 kilogram desinfectiemiddelen betreft of de opslag plaatsvindt bij een inrichting waar rubber of kunststof wordt verwerkt;

  • c. het gebruik van stoffen van ADR klasse 5.2 behorend tot type D, E of F, waarvoor volgens het ADR temperatuurbeheersing niet is vereist, als desinfectiemiddel of bij een inrichting waar rubber of kunststof wordt verwerkt.

P

Artikel 4.75 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: 3.3.4,.

2. De aanhef van het derde lid komt te luiden:

  • 3. Ander afvalwater dan het afvalwater bedoeld in het tweede lid, afkomstig van een activiteit als bedoeld in het eerste lid, wordt niet geloosd indien het in enig steekmonster meer bevat dan:.

Q

Het opschrift ‘Afdeling 5.1. Industriële emissies’ wordt vervangen door het opschrift: Afdeling 5.0. Reikwijdte hoofdstuk 5.

R

Aan artikel 5 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Paragraaf 5.2 is van toepassing op degene die een inrichting type C drijft of op degene die een inrichting type B drijft waartoe een installatie behoort als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van richtlijn 94/63/EG.

  • 4. Paragraaf 5.3 is van toepassing op degene die een inrichting type C drijft.

S

Na artikel 5 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

AFDELING 5.1. INDUSTRIËLE EMISSIES.

T

In artikel 5.44, vierde lid, wordt ‘artikel 2.7, derde tot en met zevende lid’ vervangen door: artikel 2.7, vijfde tot en met negende lid.

U

Artikel 5.45 komt te luiden:

Artikel 5.45

Deze paragraaf is, in afwijking van paragraaf 3.2.1 en onverminderd artikel 3.10p, van toepassing op het in werking hebben van een installatie voor de productie van asfalt.

V

Artikel 5.50, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift andere eisen stellen dan bij of krachtens deze paragraaf gestelde eisen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.

W

Artikel 5.51 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de begripsomschrijvingen van ‘benzine’, ‘damp’ en ‘mobiele tank’ wordt ‘richtlijn 94/63’ vervangen door: richtlijn 94/63/EG.

b. De begripsomschrijving van ‘richtlijn 94/63’ vervalt.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift eisen stellen die strekken tot een hoger beschermingsniveau dan de voorschriften die bij of krachtens deze afdeling zijn gesteld.

X

In de artikelen 5.52 en 5.54, eerste lid, wordt ‘richtlijn 94/63’ vervangen door: richtlijn 94/63/EG.

ARTIKEL II

Het Besluit omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5.13b, tweede lid, wordt ‘onderdelen a tot en met g’ vervangen door: onderdelen a tot en met h.

B

In artikel 6.19 wordt ‘tweede lid, onder a en b’ vervangen door: tweede lid, onder a, b en h.

C

Bijlage I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:

1. Categorie 4.4, wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel g, sub 2, wordt na ‘en voor zover’ ingevoegd: het maximaal 30 kilogram desinfectiemiddelen betreft of.

b. In onderdeel h vervalt: of CMR stoffen.

2. In categorie 8.2, onderdeel b, wordt ‘onder p en q’ vervangen door: o en p.

ARTIKEL III

In de Bijlage, behorende bij het Besluit milieueffectrapportage, onderdelen D 32.5 en D 41.1, komt de vierde kolom te luiden:

De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn dan wel waarop titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

ARTIKEL IV

Het Besluit emissiearme huisvesting wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de begripsomschrijving van ‘emissiearm dierenverblijf’ te luiden:

emissiearm dierenverblijf:

dierenverblijf met een huisvestingssysteem waarvoor in bijlage 1 een maximale emissiewaarde voor ammoniak is opgenomen en waarvan de emissiefactor voor ammoniak lager is dan de emissiefactor voor ammoniak voor overige huisvestingssystemen;.

B

Artikel 3, eerste lid onder a, 4°, komt te luiden:

een dierenverblijf dat is uitgebreid na 1 april 2008 met niet meer dan 20 dierplaatsen;

ARTIKEL V

In artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 vervalt: (hierna: aandachtstoffenlijst Rps).

ARTIKEL VI

Het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer wordt ingetrokken.

ARTIKEL VII

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Dit wijzigingsbesluit bevat een verzameling wijzigingen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor), het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit mer), het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (hierna: Bkmw 2009) en het Besluit emissiearme huisvesting en bevat de intrekking van het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer. De wijzigingen zijn in de meeste gevallen wetstechnisch en reparatoir van aard en altijd van inhoudelijk ondergeschikte aard. Het gaat onder meer om kleine redactionele correcties, verduidelijkingen en het herstel van verwijzingen naar vernummerde artikelen of andere technische fouten. Het merendeel van de wijzigingen van het Activiteitenbesluit, het Bor en het Besluit mer is gericht op een goede verwerking van de zogenaamde vierde tranche wijziging van het Activiteitenbesluit (Stb. 2015, 337). Dit wijzigingsbesluit bevat dan ook op deze punten nadrukkelijk geen nieuw beleid ten aanzien van het beleid dat eerder is vastgelegd in het vierde tranche wijzigingsbesluit. Ook de wijzigingen in het Bkmw 2009 en het Besluit emissiearme huisvesting bevatten wetstechnische correcties. Daarnaast wordt met dit wijzigingsbesluit het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer ingetrokken, omdat met de invoering van de vierde tranche de mogelijkheid tot het stellen van voorschriften reeds was overgegaan naar het Activiteitenbesluit en nader onderzoek heeft aangetoond dat separate regelgeving van het kleiduivenschieten via het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer niet langer noodzakelijk is. Tenslotte vervalt met dit besluit de verwijzing naar een tweetal NEN-normen uit het Activiteitenbesluit die niet langer ter zake dienend zijn. Daar waar dit noodzakelijk is, worden de afzonderlijke wijzigingen in de artikelsgewijze toelichting behandeld.

2. Inhoud van het besluit

2.1 Reparaties van de vierde tranche in het Activiteitenbesluit, het Bor en het Besluit mer

Vanuit de wens om te komen tot vereenvoudiging van regelgeving en vermindering van administratieve en bestuurslasten, wordt sinds 2008 gewerkt aan het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit is een groot aantal activiteiten en bedrijfstakken (inrichtingen) onder algemene regels gebracht, onder vrijstelling van de vergunningplicht of omzetting van de omgevingsvergunning met een uitgebreide voorbereidingsprocedure (hierna: omgevingsvergunning milieu) naar een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (hierna: OBM). In verschillende tranches zijn steeds weer nieuwe activiteiten en bedrijfstakken onder algemene regels gebracht. De vierde tranche wijziging was de laatste grote wijziging van het Activiteitenbesluit voordat de Omgevingswet en de onderliggende regelgeving in werking zullen treden.

De aangebrachte wijzigingen houden geen nieuw beleid in ten aanzien van het beleid dat opgenomen is in de vierde tranche wijziging. Bij een groot deel van de reparaties gaat het om tekstuele of wetstechnische verbeteringen die de inhoud van bepalingen verduidelijken.

In enkele gevallen zijn er in het vierde tranche wijzigingsbesluit maatregelen genomen die een incorrecte uitwerking blijken te hebben, of juist nalaten iets te regelen dat door middel van de vierde tranche beoogd was geregeld te worden. Deze gebreken worden met dit besluit gerepareerd. Hierbij gaat het met name om hetgeen geregeld is in hoofdstuk 5 van het Activiteitenbesluit en de relatie tussen de daar opgenomen bepalingen en afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit. De wijzigingen in afdeling 2.3 benadrukken de voorrang van de specifieke voorschriften in hoofdstuk 5 op regels in afdeling 2.3 ten aanzien van dezelfde onderwerpen. Dergelijke wijzigingen voorkomen een onterechte samenloop van de algemene regels in hoofdstuk 2 en de op bepaalde situaties toegesneden regels in hoofdstuk 5. De wijzigingen in hoofdstuk 5 zelf hebben tot doel om de reikwijdte van dit hoofdstuk te verduidelijken en de maatwerkmogelijkheden te creëren die eerder bedoeld waren geregeld te zijn. De mogelijkheid tot maatwerkvoorschriften is onbedoeld niet opgenomen bij het toevoegen van de twee nieuwe afdelingen 5.2 en 5.3 in het vierde tranche wijzigingsbesluit. Het onderbrengen van de nieuwe set activiteiten in deze afdelingen van het Activiteitenbesluit diende ter implementatie van Europese normen uit richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (PbEG 1994 L 365). Bij deze implementatie is echter niet duidelijk geregeld dat voor deze eerder vergunningplichtige inrichtingen door middel van maatwerkvoorschriften afwijkende normen gesteld kunnen worden. Dit terwijl het stellen van voorschriften onder de vergunningplicht wel mogelijk was en maatwerk in het algemeen onder de toekomstige Omgevingswet het uitgangspunt zal zijn.

De reparaties in het Bor en het Besluit mer vloeien voort uit het feit dat de vierde tranchewijziging de omgevingsvergunning milieu voor enkele activiteiten heeft vervangen door een OBM en deze omzetting niet op alle plaatsen consequent is doorgevoerd. Het betreft bepaalde activiteiten van textielververijen, automobielassemblage en asbestverwijding. Daarnaast worden enkele categorieën uit bijlage I, onderdeel C, van het Bor in lijn gebracht met de bedoeling van de vierde tranche wijziging, waardoor de vergunningplicht komt te vervallen voor ziekenhuizen die maximaal 30 kilogram desinfectiemiddelen opslaan en voor zogenaamde CMR stoffen.

De actualisatie van de verwijzingen naar NEN-EN 14214 en NEN 6961 komen voort uit toezeggingen aan het parlement en het bedrijfsleven om te zorgen dat de milieuregelgeving in lijn wordt gebracht met de praktijk (Kamerstukken II 2013/14, 29 383, nr. 214). In dit kader zal ook de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling) worden aangepast.

2.2 Intrekking van het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer

Tot de inwerkingtreding van de vierde tranchewijziging gold voor het kleiduivenschieten een vergunningplicht en werd de bescherming van de bodem van kleiduivenbanen gereguleerd in het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer.

Met de inwerkingtreding van de vierde tranche vallen buitenschietbanen, inclusief kleiduivenbanen, onder de werking van de algemene regels van het Activiteitenbesluit. De milieuaspecten geluid, bodem en externe veiligheid van de buitenschietbanen worden sinds 1 januari 2016 geregeld in het Activiteitenbesluit en de plicht tot het hebben van een omgevingsvergunning milieu is komen te vervallen. Paragraaf 3.8.3 van het Activiteitenbesluit bepaalt onder meer dat in afwijking van artikel 2.9 van het Activiteitenbesluit bij het schieten op een buitenschietbaan ter voorkoming dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zo veel mogelijk beperken van de bodemverontreiniging de bij ministeriële regeling voorgeschreven maatregelen worden getroffen. De toepassing van deze bepaling maakt het mogelijk om ook voor kleiduivenbanen de noodzakelijke maatregelen ten behoeve van de bescherming van de bodem voor te schrijven. Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op de gebruikte patronen en kleiduiven en op fysieke voorzieningen op de schietbaan. In de toelichting bij artikel VI wordt hier nader op ingegaan.

In de Activiteitenregeling zullen de maatregelen worden uitgewerkt. De wijze waarop het Activiteitenbesluit het kleiduivenschieten reguleert verschilt van het Besluit kleiduivenschieten. Om deze reden is het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer ook niet direct met de inwerkingtreding van de vierde tranche ingetrokken. Eerst moest duidelijk worden of het Activiteitenbesluit voldoende waarborgen kan bieden voor de bescherming van de bodem en het voortbestaan van de schietsport op Olympisch niveau. Het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer bevatte een verbod op het gebruik van bepaalde (concentraties) milieugevaarlijke stoffen in patronen en kleiduiven, en liet enkel via een ontheffing voor aangewezen banen en aangewezen topsporters het gebruik van loodhagelpatronen toe. In de systematiek van het Activiteitenbesluit past het om het gebruik van genoemde milieugevaarlijke stoffen toe te staan op alle buitenschietbanen en door alle sporters, mits er wordt voldaan aan de gestelde bodembeschermende maatregelen. Inmiddels is gebleken dat er voldoende bodembeschermende maatregelen beschikbaar zijn die de bodem effectief beschermen tegen eventuele uitloging van stoffen uit loodhagelpatronen of kleiduiven. In de nieuwe systematiek zal het beschermingsniveau van de bodem verbeteren ten opzichte van de huidige situatie, waarin aan tijdelijke ontheffingen geen bodembeschermende maatregelen worden gekoppeld. Deze investeringen konden tot op heden redelijkerwijs niet worden gevergd vanwege de onzekerheid voor exploitanten die inherent is aan tijdelijke ontheffingen.

3. Uitvoering en handhaving

Het besluit is voor een handhaafbaarheids- uitvoerbaarheids en fraudegevoeligheidstoets voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat (RWS). Zowel de ILT als RWS hebben aangegeven een toets onnodig te achten.

4. Gevolgen

De reparaties in dit besluit hebben, vanwege de beperkt inhoudelijke aard van de wijzigingen, nauwelijks tot geen gevolgen. Eventuele feitelijke gevolgen zijn gelijk aan de effecten die eerder opgenomen zijn in de nota van toelichting bij de vierde tranchewijziging. De reparaties houden geen beleidswijziging in en hebben daarom geen additionele effecten ten aanzien van het vierde tranche wijzigingsbesluit. Daar waar maatwerkvoorschriften mogelijk zijn gemaakt gaat het om branches waarvoor eerder een vergunningplicht met mogelijkheid tot het stellen van voorschriften gold, of waarvoor de maatwerkmogelijkheden reeds na de vierde tranchewijziging hadden moeten gelden.

De gevolgen van het intrekken van het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer zijn eveneens beperkt. Uit overleg met de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (hierna: KNSA) is gebleken dat alleen op de kleiduivenbaan Emmer-Compascuum (de schietbaan die gebruik maakt van de ontheffing) de nodige maatregelen te genomen zullen worden om het schieten met loodhagelpatronen mogelijk te maken. Er zijn momenteel geen indicaties dat dit ook geldt voor andere banen. Ook wordt niet verwacht dat met milieuonvriendelijke kleiduiven zal worden geschoten. Dit betekent in de praktijk dat enkel voor de kleiduivenbaan Emmer-Compascuum de wijziging van de regelgeving gevolgen heeft in die zin dat niet langer slechts zes topsporters daar op basis van een ontheffing met loodhagelpatronen mogen schieten, maar dat dit daar geldt voor iedere sporter op basis van de getroffen bodembeschermende voorzieningen en maatregelen. Voor de overige banen wijzigt de praktijk niet.

De nalevingskosten en bedrijfseffecten van deze wijziging zijn afhankelijk van de vraag of een exploitant van een kleiduivenbaan er voor kiest om het gebruik van lood- of zinkhagelpatronen en ‘milieuonvriendelijke’ kleiduiven toe te staan, de individuele kenmerken van de baan en de vraag welke bodembeschermende voorzieningen en maatregelen noodzakelijk zijn. Momenteel betreft het enkel de baan in Emmer-Compascuum. De eenmalige investeringskosten zijn in opdracht van de KNSA geschat op circa € 670.000, de jaarlijkse onderhoudskosten op circa € 5.000 – € 35.000.

Door de kleiduivenbanen geheel onder het Activiteitenbesluit te laten vallen en de stofgerichte aanpak ten aanzien van de patronen en de kleiduiven te vervangen door een aanpak met bodembeschermende voorzieningen en maatregelen, kunnen het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer en de Regeling kleiduivenschieten milieubeheer worden ingetrokken en is het verlenen van een tijdelijke ontheffing niet langer nodig. Het streven is dit per medio 2017 te realiseren, en op dit moment nog één ontheffing te verlenen.

5. Voorhang, consultatie en inspraak

Bij brief van ... is het onderhavige ontwerpbesluit conform de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure van artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer aan het parlement aangeboden. De voorhangprocedure heeft [PM] tot vragen of aanpassing van het ontwerp geleid.

Ingevolge de Code interbestuurlijke verhoudingen is het ontwerpbesluit voorgelegd aan het Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). [PM]

Daarnaast is het ontwerpbesluit overeenkomstig artikel 21.6 van de Wet milieubeheer gepubliceerd in de Staatscourant en is een ieder uitgenodigd commentaar te leveren. Dit heeft geleid tot [PM] reacties.

Tevens is afzonderlijk uitvoerig overleg gevoerd met de KNSA en de kleiduivenbaan Emmer-Compascuum over de intrekking van het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer en de gevolgen hiervan. Zowel de KNSA als de kleiduivenbaan hebben aangegeven in te stemmen met de wijzigingen.

6. Notificatie

Het ontwerpwijzigingsbesluit is op [PM] gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). [PM]

Het ontwerpwijzigingsbesluit is niet aan de WTO gemeld, omdat het in dat kader geen significante gevolgen heeft.

7. Inwerkingtreding/overgangsrecht

Het wijzigingsbesluit zal op een bij koninklijk besluit te bepalen moment in werking treden, dat niet voor het gehele besluit hetzelfde hoeft te zijn. Voor zover het wijzigingsbesluit omissies en onregelmatigheden van de vierde tranchewijziging herstelt, zal het zo spoedig mogelijk na publicatie in werking treden. Hierbij wordt, gelet op de voordelen voor de doelgroep en het feit dat het reparatiewetgeving betreft, met een beroep op aanwijzing 174, vierde lid, onderdelen a en c, van de Aanwijzingen voor de regelgeving afgeweken van de vaste verandermomenten en publicatietermijnen. Via de VNG en via de website van Rijkswaterstaat (www.infomil.nl) zijn de betrokken bestuursorganen en de bedrijven over de wijzigingen geïnformeerd. De overige onderdelen van het wijzigingsbesluit zullen wel de data en publicatietermijnen rondom de vaste verandermomenten volgen. Het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer zal naar verwachting per 1 juli 2017 ingetrokken worden, waarvoor er nog één ontheffing verleend zal worden. De in werking treding van de actualisatie van de verwijzingen naar de NEN-normen staat gepland per 1 januari 2017. Hierdoor hebben partijen voldoende tijd om zich hierop voor te bereiden.

Artikelsgewijs

Artikel I – wijziging Activiteitenbesluit

Onderdeel A

De wijziging van de definitiebepaling van ‘kleiduiven’ in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit houdt verband met de intrekking van het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer. De verwijzing naar de begripsomschrijving van ‘kleiduiven’ in laatstgenoemd besluit is vervangen door de omschrijving uit dit ingetrokken besluit.

Daarnaast is de definitie van ‘richtlijn 94/63/EG’ opgenomen in dit artikel. Eerder was deze begripsbepaling te vinden in hoofdstuk 5. Vanwege het gebruik van het begrip in lager genummerde artikelen van het Activiteitenbesluit is de definitie verplaatst naar hoofdstuk 1 van het besluit. Een kleine wijziging in het begrip maakt dat dit op andere plekken in het besluit overeenkomstig gewijzigd wordt.

Onderdeel B

Deze wijziging verwijdert de verwijzing naar NEN-EN 14214 bij de specificatie van biodiesel. Deze verwijzing werd gebruikt voor het vastleggen van de activiteiten waarbij een bedrijf een inrichting type A kan zijn. Achtergrond van NEN-EN 14214 is het vastleggen van kwaliteitscriteria voor vloeibare brandstoffen, ten behoeve van de toepassing daarvan als brandstof. Bij inrichtingen type A gaat het echter niet om het verbranden van biodiesel, maar om het opslaan daarvan. Bij het opslaan is van belang dat de hoeveelheid brandbare vloeistoffen is gemaximeerd, en dat stoffen met andere gevaarseigenschappen niet of slechts in zeer beperkte hoeveelheden aanwezig zijn. Voor het vastleggen van het begrip biodiesel voor de criteria van een inrichting type A is daarom van belang dat de biodiesel brandbaarheid als enige gevaarseigenschap heeft. De onjuiste verwijzing naar NEN-EN 14214 is derhalve vervangen door de categorisering van biodiesel binnen ADR klasse 3 zonder bijkomende gevaareigenschappen.

Onderdeel C

Met deze wijziging vervalt de verwijzing naar NEN 6961 in artikel 2.3, eerste lid, onder a. NEN 6961 bevat regels voor de ontsluiting van elementen bij de analyse van watermonsters op zware metalen en verwijst voor bepalingen in water rechtstreeks naar NEN-EN-ISO 15587-1. Nu artikel 2.3, eerste lid, onder a, ook al naar deze Europese norm verwijst, is het opnemen van NEN 6961 overbodig en onnodig complicerend.

Onderdeel D

De afstemming tussen afdeling 2.3 en hoofdstuk 5 wordt met deze wijziging verduidelijkt. Artikel 2.3a, derde lid, regelt dat de specifieke eisen voor luchtemissies in de hoofdstukken 3 en 4 voorgaan op de algemene eisen in afdeling 2.3. Eenzelfde afbakening met hoofdstuk 5 ontbrak en is met dit onderdeel gerepareerd. De verwijzing naar artikel 2.5 is aangepast vanwege de vernummering van de leden in dat artikel. Tenslotte is er een tekstuele verduidelijking aangebracht.

Onderdeel E

De maatwerkmogelijkheid voor emissies van zeer zorgwekkende stoffen in artikel 2.4 wordt gerepareerd. In artikel 2.4, achtste lid, wordt verduidelijkt dat het bevoegd gezag een soepelere emissie-eis dan die uit artikel 2.5 kan toestaan. Een soepelere emissie-eis dan de emissie-eis uit artikel 2.5 zou alleen mogelijk moeten zijn als de omgeving voldoet aan de luchtkwaliteitseis uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer of aan het Maximaal Toelaatbaar Risico. In artikel 2.4, tiende lid, wordt de tekst ‘onderdeel b’ verwijderd. De afwijkingsmogelijkheid van het achtste lid geldt namelijk ook voor zeer zorgwekkende stoffen waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een luchtkwaliteitseis wordt gesteld.

Onderdeel F

De sommatiebepaling in artikel 2.5, eerste en vierde lid, geldt niet voor stoffen in de klasse gA. Het artikellid om dit te regelen ontbreekt echter en wordt bij deze reparatie alsnog toegevoegd als nieuw vijfde lid. De ratio achter een apart artikellid voor stoffen in de klasse gA is dat door grote verschillen in chemische en fysische eigenschappen tussen de verschillende gasvormige stoffen in deze klasse het in de praktijk vaak niet is mogelijk om de emissies van de verschillende stoffen gelijktijdig in dezelfde reinigingsinstallatie af te vangen. Deze stoffen en de noodzakelijke bestrijdingsmaatregelen worden daarom per stof beoordeeld.

Het wijzigingsonderdeel stelt verder tabel 2.5 opnieuw vast. De tabel zoals deze luidde voor deze wijziging was niet geheel helder, omdat de eenheid voor ZZS ERS stoffen anders is dan voor de overige emissiegrenswaarden. In de nieuwe versie zijn de eenheden voor de verschillende stoffencategorieën daarom achter de emissiegrenswaarden gezet. Inhoudelijk is de tabel niet gewijzigd.

Onderdeel G

Dit wijzigingsonderdeel stelt tabel 2.6 opnieuw vast. De tabel zoals deze luidde voor deze wijziging was, net als tabel 2.5, niet geheel helder, omdat de eenheid voor ZZS ERS stoffen anders is dan voor de overige emissiegrenswaarden. In de nieuwe versie zijn de eenheden voor de verschillende stoffencategorieën daarom achter de emissiegrenswaarden gezet. Inhoudelijk is de tabel niet gewijzigd.

Onderdeel H

Artikel 2.7 beoogt drie maatwerkmogelijkheden te geven: de mogelijkheid om af te wijken van de emissiegrenswaarden voor luchtemissies uit puntbronnen, de mogelijkheid tot het stellen van eisen aan diffuse emissies en de mogelijkheid tot het stellen van andere eisen om luchtverontreiniging tegen te gaan. Afwijken met een maatwerkvoorschrift kan leiden tot strengere emissiegrenswaarden, maar ook tot minder strenge grenswaarden. Strengere voorwaarden dan haalbaar met de toepassing van de beste beschikbare technieken moeten gesteld worden als de milieukwaliteitsnormen in het geding zijn. In het geval van minder strenge eisen kan dit alleen het geval zijn als het realiseren van de emissiegrenswaarden uit tabel 2.5 tot buitensporig hoge kosten zou leiden, als gevolg van de geografische ligging, plaatselijke milieuomstandigheden of technische kenmerken van de betrokken installatie. Deze reparatie verduidelijkt de tekst.

Onderdeel I

Dit onderdeel corrigeert de verwijzing naar artikel 2.7 vanwege de vernummering van leden in dat artikel.

Onderdeel J

Dit onderdeel corrigeert de verwijzingen naar artikel 2.5 vanwege de vernummering van leden in dat artikel.

Onderdeel K

Een kleine tekstuele wijziging verduidelijkt dat de afstandseis van 20 meter, die moet worden aangehouden tot het vulpunt en tot de opstelplaats van de tankwagen, alleen geldt voor tankwagens met organische oplosmiddelen en niet voor andere tankwagens.

Onderdeel L

In de artikelen 3.54e en 3.54g, vijfde lid, stonden ADR klassen 1.1 tot en met 1.4 genoemd. Deze paragraaf is echter ook van toepassing op explosieven van ADR klasse 1.5 en 1.6.

Onderdeel M

Bij de vierde tranchewijziging was voorzien in de creatie van maatwerkmogelijkheden voor het bevoegd gezag ten aanzien van geluidsnormen voor buitenschietbanen. Artikel 3.160 bleek hier evenwel niet op aangepast en wordt met deze reparatie gecorrigeerd. Daarnaast is een tekstuele verduidelijking aangebracht.

Onderdeel N

Dit onderdeel corrigeert de verwijzing naar artikel 2.5 vanwege de vernummering van de leden in dat artikel.

Onderdeel O

De wijziging van artikel 4.8 houdt verband met het vervallen van de vergunningplicht door middel van wijziging van het Bor voor organische peroxiden die als desinfectiemiddel worden gebruikt. De opslag van desinfectiemiddelen (ADR klasse 5.2) leidde namelijk onbedoeld tot vergunningplicht bij ziekenhuizen, in de voedingsmiddelenindustrie en mogelijk ook in andere branches. Dit wordt nu gerepareerd, omdat de bedoeling was om de vergunningplicht te laten vervallen voor veel voedingsmiddelenbedrijven in de derde tranchewijziging en voor de meeste ziekenhuizen in de vierde tranchewijziging. De vergunningplicht vervalt voor de opslag van maximaal 30 kilogram organische peroxiden die als infectiemiddel worden gebruikt. Met de drempel van 30 kilogram is aansluiting gezocht bij de niveaus van hoeveelheden die gebruikt wordt in de PGS8-voorschriften. De werkingssfeer van paragraaf 4.1.5. Activiteitenbesluit is aangepast, zodat de opslag en het gebruik van deze middelen moeten voldoen aan paragraaf 4.1.5.

Onderdeel P

Aan artikel 4.75, eerste lid, is bij de vierde tranche wijziging ten onrechte een verwijzing naar paragraaf 3.3.4 toegevoegd. Deze eisen aan het afvalwater van parkeergarages zijn eerder juist verwijderd uit deze paragraaf, door het laten vervallen van artikel 3.26f. De onjuiste verwijzing naar paragraaf 3.3.4 is met deze reparatie vervallen.

In artikel 4.75, derde lid, staan eisen voor een lozing op een vuilwaterriool. In het lid zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit stond dat het afvalwater afkomstig is uit een ruimte of van een vloeistofdichte vloer. Deze formulering werkte onnodig beperkend, aangezien, bijvoorbeeld, het met water onder hoge druk reinigen van de romp van een pleziervaartuig onder de waterlijn ook buiten op een vloeistofkerende vloer mag plaatsvinden (artikel 4.99, derde lid, Activiteitenregeling). Voor een dergelijke situatie zou artikel 4.75, derde lid, dan onterecht niet gelden. De formulering is daarom aangepast, zodat het artikellid ook geldt voor afvalwater dat afkomstig is van een vloeistofkerende vloer.

Onderdelen Q, R, S

In het vierde tranche wijzigingsbesluit is hoofdstuk 5 van het Activiteitenbesluit uitgebreid met de afdelingen 5.2 en 5.3. De reikwijdtebepaling in artikel 5 zag echter slechts op de eerste afdeling; de reikwijdte van de afdelingen 5.2 en 5.3 volgde uit de toelichting en het systeem van het Activiteitenbesluit. Ter verduidelijking van de toepassing van hoofdstuk 5, en in lijn met de overige hoofdstukken, is een afdeling 5.0 ingevoegd met een reikwijdtebepaling voor het gehele hoofdstuk.

De afdelingen 5.2 en 5.3 zijn, in overeenstemming met het systeem van het Activiteitenbesluit, in beginsel van toepassing op degene die een inrichting type C drijft. In een enkel geval kan het echter voorkomen dat de regels uit afdeling 5.2 ook gelden voor inrichtingen type B. Het gaat hierbij om inrichtingen die naar hun aard onder de reikwijdte van artikel 2, onderdeel c, van richtlijn 94/63/EG vallen, maar niet vergunningplichtig zijn op basis van het Bor (categorie 5.4, onderdelen a en d, van Bijlage I Bor). Dit is evenwel, gezien de lage drempel voor de vergunningplicht in het Bor, een uitzonderingssituatie. Het aantal inrichtingen van categorie B dat onder de voorschriften van hoofdstuk 5 valt, wordt verder beperkt door de implementatie van voorschriften uit de richtlijn 94/63/EG voor ondergrondse opslag van benzine in artikel 3.38a van de Activiteitenregeling. Ook afdeling 5.1 kan in uitzonderingssituaties van toepassing zijn op inrichtingen type B (regeneratie van glycol, paragraaf 5.1.5). In dat opzicht heeft reeds de vierde tranchewijziging het uitgangpunt dat hoofdstuk 5 enkel voor type C geldt verlaten.

Onderdeel T

Dit onderdeel corrigeert de verwijzing naar artikel 2.7 vanwege de vernummering van de leden in dat artikel.

Onderdeel U

De verwijzing naar artikel 2.3a zoals die opgenomen was in artikel 5.45 voor de inwerkingtreding van dit besluit beoogde te regelen dat de specifieke eisen voor de productie van asfalt in paragraaf 5.1.6 voorgaan op de algemene eisen aan luchtemissies in afdeling 2.3. Door de reparatie van artikel 2.3a (onderdeel D) is die verwijzing overbodig geworden.

De verwijzing naar paragraaf 3.2.1 en artikel 3.10p regelt dat paragraaf 3.2.1 niet van toepassing is op het in werking hebben van een installatie voor de productie van asfalt, uitgezonderd de eisen aan keuring en onderhoud uit artikel 3.10p van die paragraaf. De tekst is op dit punt verduidelijkt.

Onderdeel V

Artikel 5.50, eerste lid, regelde dat de emissiegrenswaarden voor vluchtige organische stoffen uit afdeling 2.3 niet gelden voor diffuse emissies uit de op- en overslag van vloeistoffen. Echter, de emissiegrenswaarden uit afdeling 2.3 gelden slechts voor puntbronnen (artikel 2.5, eerste lid). Voor diffuse emissies geeft afdeling 2.3 alleen de bevoegdheid om met maatwerkvoorschriften eisen te stellen aan diffuse emissies (in artikel 2.4, achtste lid, en artikel 2.7, eerste lid). Artikel 5.50, eerste lid, was daarom verwarrend en is komen te vervallen.

Paragraaf 5.1.7, waar artikel 5.50 onderdeel van is, geeft voorschriften voor diffuse emissies. Artikel 2.4, achtste lid en 2.7, eerste lid, geven de bevoegdheid om bij maatwerkvoorschrift eisen aan diffuse emissies te stellen. Uit de tekst en toelichting was niet geheel duidelijk dat deze bevoegdheid kan worden gebruikt om af te wijken van de voorschriften over diffuse emissies voor op- en overslag van vloeistoffen. Er is daarom in artikel 5.50, eerste lid, een specifieke maatwerkmogelijkheid voor deze activiteit opgenomen.

Onderdeel W

De begripsomschrijving van ‘richtlijn 94/63/EG’ is verplaatst van artikel 5.51 naar de definitiebepalingen in artikel 1.1. Dit vanwege het gebruik van dit begrip in artikelen van het Activiteitenbesluit met een lagere nummering. Een kleine wijziging in het begrip maakt verder dat dit op andere plekken in het besluit overeenkomstig gewijzigd is.

De toevoeging van het derde lid regelt in lijn met de artikelen 3, 4 en 6 van richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (PbEG 1994 L 365), een maatwerkbevoegdheid om strengere eisen te kunnen stellen aan de op- en overslag van benzine, dan opgenomen in Afdeling 5.2. Vergelijkbare maatwerkmogelijkheden staan in Afdeling 2.3. Omdat activiteitspecifieke eisen, in dit geval voor op- en overslag van benzine, voorgaan op de algemene eisen uit afdeling 2.3, is deze specifieke maatwerkmogelijkheid in afdeling 5.2 nodig om te kunnen afwijken.

Onderdeel X

Dit onderdeel corrigeert de verwijzing naar de definitie van richtlijn 94/63/EG conform de vaststelling van de nieuwe begripsbepaling in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit.

Artikel II – Wijziging Bor

Onderdelen A en B

Met de vierde tranche wijziging van het Activiteitenbesluit is het opslaan van ten hoogste 50 ton verwijderd asbest en verwijderde asbesthoudende producten, ontstaan bij werkzaamheden die buiten de inrichting zijn verricht door degene die de inrichting drijft, toegevoegd aan artikel 2.2a, tweede lid van het Bor. Deze categorie activiteiten (toegevoegd onder h van dit tweede lid) valt daarmee sinds de vierde tranchewijziging onder de vergunningsplicht van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (OBM). De toevoeging van dit nieuwe onderdeel is echter niet overgenomen in de verwijzing in artikel 5.13b, tweede lid, waarin de weigeringsgronden voor de vergunningverlening zijn geregeld. Het nieuwe onderdeel was evenmin toegevoegd aan artikel 6.19, waarin geregeld is dat er geen vergunning van rechtswege wordt verleend, wanneer de beslistermijn van het bevoegd gezag is verstreken. Gezien de aard van de categorie is dit wel gewenst. Beide omissies worden met deze reparatie hersteld. Het ontbreken van de expliciete weigeringsgrond heeft in de praktijk niet geleid tot ongewenste gevolgen voor het milieu, aangezien het Activiteitenbesluit inhoudelijk voldoende handvatten biedt om in dergelijke gevallen tot handhaving over te gaan.

Onderdeel C

Met de wijziging in bijlage I, onderdeel C, categorie 4.4, onder g, sub 2, vervalt de vergunningplicht voor de opslag van maximaal 30 kilogram desinfectiemiddelen. De opslag van desinfectiemiddelen (ADR klasse 5.2) leidde voor de inwerkingtreding van dit besluit onbedoeld tot vergunningplicht bij ziekenhuizen, in de voedingsmiddelenindustrie en in andere branches. Dit is gerepareerd, omdat de bedoeling was om de vergunningplicht te laten vervallen voor veel voedingsmiddelenbedrijven in de derde tranche en voor de meeste ziekenhuizen in de vierde tranchewijziging. De risico’s van de opslag zijn beperkt, omdat het de weinig reactieve type F peroxiden betreft en de vergunningplicht vervalt voor de opslag van maximaal 30 kilogram organische peroxiden die als infectiemiddel worden gebruikt. Met de drempel van 30 kilogram is aansluiting gezocht bij de niveaus van hoeveelheden die gebruikt wordt in de PGS8-voorschriften. Door het vervallen van de vergunningplicht voor de opslag van maximaal 30 kilogram desinfectiemiddelen en aanpassing van het Activiteitenbesluit, artikel 4.8, moeten opslag en gebruik van deze stoffen voldoen aan Activiteitenbesluit en – regeling, paragraaf 4.1.5.

Voor CMR stoffen in verpakking gelden dezelfde regels als voor verpakte gevaarlijke stoffen, waardoor ‘gevaarlijke stoffen of CMR stoffen’ vaak samen worden genoemd. Opname in Bijlage I, onderdeel C, categorie 4.4, onder h, betekende evenwel dat verpakte CMR stoffen ten onrechte vergunningplichtig waren, aangezien deze niet terug kwamen in de opsomming van niet-vergunningplichtige activiteiten. Door CMR stoffen weg te laten uit onderdeel h is duidelijk dat de bedoelde opslag met verpakte CMR stoffen niet vergunningplichtig is.

In bijlage I, onderdeel C, categorie 8.2, wordt de verwijzing naar categorie 8.3 van hetzelfde onderdeel gecorrigeerd. De leden van categorie 8.3 zijn bij de vierde tranchewijziging van het Activiteitenbesluit verletterd, maar de verwijzing naar deze leden is per abuis in de vierde tranchewijziging niet aangepast.

Artikel III – Wijziging Besluit mer

De bijlage bij het Besluit mer is aangepast aan de omzetting in de vierde tranchewijziging van het Activiteitenbesluit van de omgevingsvergunning milieu in een OBM voor bepaalde activiteiten rondom autoassemblage en textielververijen.

Artikel IV – Wijziging Besluit emissiearme huisvesting

Onderdeel A

Dit onderdeel betreft een wijziging van het begrip ‘emissiearm dierenverblijf’. Bij kleine uitbreidingen van een emissiearm dierenverblijf kan het bevoegd gezag onder voorwaarden toestaan dat hetzelfde emissiearme huisvestingssysteem wordt toegepast dat al aanwezig is.

De begripsomschrijving van ‘emissiearm dierenverblijf’ had echter onbedoeld ook betrekking op bepaalde melkrundveestallen die niet als een emissiearm huisvestingssysteem kunnen worden aangemerkt, te weten melkrundveestallen die zijn opgericht tussen 1 april 2008 en 1 juli 2015 en waarbij sprake is van beweiden. Voor deze stalsystemen is in kolom A van de tabel in de bijlage bij het besluit in voetnoot 1 een maximale emissiewaarde opgenomen, waardoor deze stallen binnen de begripsomschrijving zijn komen te vallen.

Door aan de begripsomschrijving van ‘emissiearm dierenverblijf’ een zinsnede toe te voegen, wordt deze omissie ongedaan gemaakt. Bedoelde stallen vallen nu niet langer onder het begrip emissiearm dierenverblijf.

Onderdeel B

In het Besluit emissiearme huisvesting was beoogd om van de maximale emissiewaarde vrijstelling te verlenen voor een uitbreiding met maximaal 20 dierplaatsen, zoals eerder was opgenomen in het bij de inwerkingtreding van dat besluit ingetrokken Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Per abuis was de vrijstelling verleend voor een uitbreiding ‘met minder dan 20 dierplaatsen’, dat wil zeggen maximaal 19 dierplaatsen. Met deze wijziging is deze vergissing hersteld.

Artikel V – Wijziging Bkmw 2009

In artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van het Bkmw 2009 is een zinsnede geschrapt die daarin abusievelijk was opgenomen en die het karakter van een toelichting had. Het schrappen van deze zinsnede heeft geen inhoudelijke consequentie.

Artikel VI – Intrekking Besluit kleiduivenschieten milieubeheer

Het kleiduivenschieten heeft in het verleden geleid tot ernstige bodemverontreiniging door stoffen zoals lood, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), zware metalen en metaal- en plasticresten afkomstig van hagelpatronen en kleiduiven, waardoor het wenselijk werd geacht in een algemeen verbindend voorschrift eisen te stellen aan de samenstelling van de gebruikte patronen en de kleiduiven, het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer. Vanwege de bodemverontreiniging die lood en zink veroorzaken was in genoemd besluit een verbod opgenomen op het schieten met lood- of zinkhagelpatronen of het voorhanden hebben van deze patronen tijdens het schieten op kleiduiven. Het besluit stelde tevens in artikel 3 een verbod in op het gebruik van kleiduiven die bepaalde concentraties milieugevaarlijke stoffen bevatten. In het besluit was een ontheffingsmogelijkheid gecreëerd op het loodverbod voor aangewezen topsporters, voor een bepaalde duur en voor zover die topsporters gebruik maakten van aangewezen schietbanen. De laatste stand van zaken vóór dit wijzigingsbesluit was dat één ontheffing was verleend aan de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (hierna: KNSA), waarin voor zes topsporters tot en met 31 december 2016 voor het gebruik van loodhagelpatronen op de kleiduivenbaan Emmer-Compascuum ontheffing werd verleend. Reden van de ontheffing is dat de organisatoren van internationale wedstrijden het gebruik van loodhagelpatronen verplicht stellen. Aangezien het instrument van de ontheffing echter geen permanente oplossing bood voor de bescherming van de bodem – er ontstond immers geen plicht tot het treffen van bodembeschermende voorzieningen of maatregelen – en tevens geen zekerheid bood voor het op lange termijn voortbestaan in Nederland van de sport op Olympisch niveau, is bij het verlenen van de ontheffing al aangekondigd dat in overleg met de KNSA naar een permanente oplossing zou worden gezocht. Die oplossing is nu gevonden. In opdracht van de KNSA is een aantal onderzoeken gedaan naar mogelijkheden voor het treffen van bodembeschermende voorzieningen en maatregelen om uitloging van gevaarlijke stoffen uit patronen en kleiduiven tegen te gaan. Op basis van deze onderzoeken is bepaald dat kleiduivenbanen onder het Activiteitenbesluit gebracht kunnen worden en dat het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer kan worden ingetrokken. Het risico van uitloging van stoffen uit kleiduiven is overigens theoretisch, omdat er inmiddels enkel kleiduiven van milieuvriendelijke materialen in gebruik zijn. Mede gelet op de kleiduivenmarkt in de ons omringende landen valt niet te verwachten dat de samenstelling van de kleiduiven in – voor de bodem – negatieve zin zal wijzigen.

In de Activiteitenregeling zal artikel 3.158 van het Activiteitenbesluit ten aanzien van kleiduivenbanen worden uitgewerkt. Hierbij zal worden bepaald dat op een kleiduivenbaan waar lood- en zinkhagelpatronen of ‘milieuonvriendelijke’ kleiduiven worden gebruikt, wordt voorzien in een bodembeschermende voorziening en eventueel vangnetten en schermen. Daarbij gaat het om een fysieke voorziening die voorkomt dat lood uitloogt naar de bodem door contact met hemelwater, zoals een zgn. geotextiel onder de toplaag van de bodem of een verharding. Welke voorziening geschikt is zal per geval beoordeeld moeten worden. Voor het aanwijzen van de ‘milieuonvriendelijke kleiduiven’ zal de lijst met stoffen en concentraties uit de Regeling kleiduivenschieten milieubeheer worden overgenomen. Tevens wordt bepaald dat achtergebleven resten van patronen of kleiduiven periodiek worden verwijderd. De frequentie hiervan zal afhangen van de intensiteit van het gebruik van de baan en het type bodembeschermende voorziening. Ten slotte dienen de controle, het onderhoud en beheer van de bodembeschermende voorziening te worden vastgelegd in bedrijfsinterne procedures en werkinstructies. In de Activiteitenregeling zullen bovenstaande punten worden geconcretiseerd.

Artikel VII – Inwerkingtreding

Het besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen moment. Voor de reparaties zal dit kort na de publicatie in het Staatsblad zijn. Hierbij wordt op grond van aanwijzing 174, vierde lid, onderdelen a en c, van de Aanwijzingen voor de regelgeving afgeweken van de vaste verandermomenten van regelgeving. Intrekking van het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer zal naar verwachting medio 2017 geschieden. De actualisatie van verwijzing naar de NEN-normen is gepland per 1 januari 2017, om partijen voldoende tijd te geven zich hierop voor te bereiden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

Naar boven