ARTIKEL I. WIJZIGING SUBSIDIEREGELING SCHOLING JONGGEHANDICAPTEN MET ERNSTIGE SCHOLINGSBELEMMERINGEN
De Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen
wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
-
b. persoon met ernstige scholingsbelemmeringen: persoon die nog geen diploma van een
opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van
de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft verworven, die geen uitkering ontvangt op
basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering,
die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en kenmerken heeft zoals opgenomen in de
bij deze regeling behorende bijlage die:
-
1°. na scholing of opleiding, die strekt tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid
tot het verrichten van arbeid, in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten
als bedoeld in de artikelen 2:5 en 3:1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten en 6, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, en
-
2°. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek,
ook met toepassing van voorzieningen als bedoeld in de artikelen 35 en 36 van de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 7, eerste lid, onderdeel a, en 10, eerste lid,
van de Participatiewet, 2:22 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
en 19a van de Wet overige OCW-subsidies, ernstige belemmeringen ondervindt bij het
deelnemen aan dergelijke scholing of opleiding;.
2. In de onderdelen c en d wordt ‘jonggehandicapten’ vervangen door: personen.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma wordt
een onderdeel toegevoegd, luidende:
B
Na artikel 1 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 1a. Vaststelling persoon met ernstige scholingsbelemmeringen
-
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen oordeelt of een persoon een persoon
met ernstige scholingsbelemmeringen is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, met
dien verstande dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de persoon alleen
beoordeelt op de sociaal-medische criteria van de bij deze regeling behorende bijlage.
-
2. Voor de beoordeling van een persoon waarvoor het college verantwoordelijk is, maakt
de persoon gebruik van een daartoe door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
te verstrekken formulier. Bij de aanvraag overlegt de persoon op verzoek van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen alle gegevens die nodig zijn om vast te stellen of hij een
persoon met ernstige scholingsbelemmeringen is als bedoeld in artikel 1, onderdeel
b.
-
3. Indien het college verantwoordelijk is voor de re-integratie van een persoon, neemt
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aanvraag, bedoeld in het tweede
lid, niet in behandeling, dan nadat deze persoon schriftelijk instemming heeft verkregen
van het college.
Artikel 1b. Grondslag
Deze regeling berust op de artikelen 2:29, eerste lid, en 3:49, eerste lid, van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en 32c, eerste lid, van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
C
In de artikelen 2, eerste lid, 4, tweede lid, 6, derde lid, onderdelen c en e, 7,
aanhef, 9, onderdelen d, e en h, 11a, tweede lid, 13, eerste lid, onderdeel b, 14a,
eerste en tweede lid, en 14c, tweede lid, wordt ‘jonggehandicapten’ telkens vervangen
door: personen.
D
In de artikelen 7, onderdeel d, en 9, onderdelen f en g, wordt ‘jonggehandicapte’
vervangen door: persoon.
E
In artikel 7, onderdeel e, wordt ‘eerste lid, onderdeel j’ vervangen door: onderdeel
e.
F
De artikelen 14a en 14b vervallen.
G
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
H
Artikel 16 komt te luiden:
Artikel 16. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling voor scholing en re-integratie
van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen.
ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE REGELING SUBSIDIEPLAFOND SCHOLINGSINSTELLINGEN 2014–2020
De Regeling subsidieplafond scholingsinstellingen 2014-2020 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste en tweede lid, wordt ‘Subsidieregeling scholing jonggehandicapten
met ernstige scholingsbelemmeringen’ vervangen door: Subsidieregeling voor scholing
en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen.
B
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1a. Grondslag
Deze regeling berust op artikel 3 van de Subsidieregeling voor scholing en re-integratie
van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen.
ARTIKEL III. INWERKINGTREDING
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2015.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige
scholingsbelemmeringen (hierna: de subsidieregeling) voor de subsidieperiode na 1 april
2015 in verband met de Invoeringswet Participatiewet.
De Invoeringswet Participatiewet brengt wijzigingen met zich mee voor de positie van
personen met arbeidsbeperkingen, die behoren tot de doelgroep van de subsidieregeling.
De toegang tot de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna:
Wajong) is aangescherpt. Personen die voor de inwerkingtreding van de Invoeringswet
Participatiewetop 1 januari 2015 in de Wajong zaten behouden hun Wajong-uitkering,
terwijl het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) voor hun arbeidsondersteuning
bij arbeidsinschakeling verantwoordelijk blijft. Personen met arbeidsvermogen behoren
sinds 1 januari 2015 tot de doelgroep van de Participatiewet voor wie het college
van burgemeester en wethouders (hierna: het college) verantwoordelijk is voor de ondersteuning
bij arbeidsinschakeling.
De subsidieregeling wordt na inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling
open gehouden voor zowel de ‘oude’ groep van jonggehandicapten als de nieuwe instroom
vanuit de Participatiewet. Met deze wijzigingsregeling wordt daarin voorzien.
Met de verruiming van de definitie van de doelgroep wordt wat de kenmerken betreft
grotendeels aangesloten bij de doelgroep die voor inwerkingtreding van de Invoeringswet
Participatiewet nog op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
gebruik maakte van de regeling. De onderhavige wijzigingsregeling heeft geen consequenties
voor de doelstelling – en daarmee ook niet voor de doelgroep – van de subsidieregeling:
het subsidiëren van scholingsinstellingen die aangepaste scholing aanbieden ter bevordering
van arbeidsinschakeling van personen met arbeidsbeperkingen op grond van psychische,
verstandelijke of lichamelijke beperkingen en die als gevolg daarvan kampen met ernstige
scholingsbelemmeringen. De subsidieregeling blijft hiermee uitvoering geven aan de
(re-)integratiedoelstelling van jonge mensen met een arbeidsbeperking bij het vinden
en behouden van werk.
Van belang voor de uitvoering van de aangepaste subsidieregeling is de invulling die
betrokken instanties geven aan een bestendige uitvoering. De problematiek van de doelgroep
van de subsidieregeling raakt aan verantwoordelijkheden van meerdere bestuurlijke
en uitvoerende instanties. In de uitvoering van de regeling komen de expertise van
UWV, gemeenten en scholingsinstellingen op het gebied van bemiddeling en re-integratie
van personen met beperkingen goed samen.
In het nieuwe artikel 1a is een kader opgenomen met betrekking tot de instroom van
met name de nieuwe Participatiewetgroep. Het UWV, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(hierna: VNG) en scholingsinstellingen hebben ter aanvulling aangegeven ten behoeve
van deze regeling tot een gezamenlijk implementatiedocument te komen met een nadere
uitwerking hoe de instroom van deze groep kandidaten effectief moet plaatsvinden.
Zo kunnen gemeenten potentiële klanten van scholingsinstellingen in verbinding stellen
met deze instellingen. De toetsing van de doelgroep aan de toelatingscriteria (op
sociaal-medische gronden) en de beslissing over instroom bij de instellingen blijft
de eindverantwoordelijkheid van het UWV.
Het UWV heeft aangegeven dat de wijziging uitvoerbaar is, indien de beoordeling van
de persoon uit de Participatiewet enkel op sociaal-medische gronden hoeft plaats te
vinden. Het UWV geeft aan dat zij geen oordeel kan vellen voor de criteria met betrekking
tot het onderwijs- en arbeidsmarktniveau, waarbij een toets wordt gedaan op de haalbaarheid
van reguliere scholing en beantwoording van de vraag of het volgen van de aangepaste
scholing noodzakelijk en haalbaar is. Voor de groep uit de Wajong kan het UWV dit
wel aangeven, omdat het UWV daarvoor gegevens heeft. Voor de groep uit de Participatiewet
heeft het UWV deze gegevens niet, aangezien het college daarvoor verantwoordelijk
is. De regeling is hierop aangepast.
Het UWV heeft te rade gegeven dat, om de toestroom tot de regeling beperkt te houden,
naast het opnemen van een minimumleeftijd, het raadzaam is om een maximumleeftijd
op te nemen. Het stelt daarbij een leeftijd van 30 jaar voor. Dit voorstel is niet
overgenomen. Deze regeling is weliswaar bedoeld voor een jongere, maar afgezien wordt
van het verder reguleren van de subsidieregeling.
Ook de VNG bestempelt de wijziging als uitvoerbaar. Wel geeft het concept aanleiding
tot enkele opmerkingen. De VNG verzoekt om de opgenomen leeftijdsgrens van 18 jaar
te laten vervallen, zodat ook een jonger persoon in aanmerking komt voor de subsidieregeling.
Dit verzoek wordt niet overgenomen. Ten eerste is de standaardpraktijk voorafgaand
aan de voorliggende wijziging van de subsidieregeling dat enkel personen van 18 jaar
in aanmerking komen voor de subsidieregeling; dit volgt uit de methodiek van de Wajong.
Aangezien voor personen uit de Wajong nog steeds de leeftijdgrens van 18 jaar geldt,
is gekozen om dit ook op te nemen voor de personen uit de Participatiewet. Ten tweede
is de mogelijke scholing van personen onder de 18 jaar primair een verantwoordelijkheid
voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De VNG verzoekt ook om duidelijk in de subsidieregeling op te nemen wie de kosten
dient te dragen van de beoordeling van het UWV. Zo bestaat volgens de VNG onduidelijkheid
of gemeenten of het UWV de kosten van de beoordeling op sociaal-medische criteria
bij het UWV dienen te betalen. Als uitvoerder van de beoordeling komen deze kosten
ten laste van het UWV.
Als laatste geeft de VNG aan dat zij zich kan vinden in de verenging van de subsidieregeling
tot ‘personen zonder startkwalificatie’, zoals de wijzigingsregeling voor uitvoeringstoets
was geformuleerd. Wel geeft zij aan dat mogelijk een groep jongeren met een startkwalificatie
die extra ondersteuning nodig heeft, deze ondersteuning niet zal krijgen onder de
aangepaste subsidieregeling. De VNG wijst specifiek op personen die met goed gevolg
het hoger algemeen voortgezet onderwijs hebben afgerond. Om ook die personen onder
de doelgroep van de regeling te laten vallen, is de verenging van de subsidieregeling
beperkt.
De uitvoeringskosten zijn, blijkens de gegevens van het UWV, € 840.000, waarvan € 605.000
structureel. Tevens geeft het UWV aan als gevolg van de wijziging vijf extra bezwaarzaken
per jaar te verwachten. Er zijn geen effecten op de regeldruk.
Deze wijziging omvat ook enkele technische aanpassingen. Zo is de citeertitel alsmede
de grondslag van de regeling gewijzigd en is de regeling aangepast aan de Aanwijzingen
voor subsidieverstrekking (hierna: aanwijzingen)1.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In dit onderdeel is de omschrijving van de doelgroep aangepast, zoals ook beschreven
in het algemene gedeelte van deze toelichting.
Om de toelatingscriteria (instroomleeftijd) voor zowel de groep uit de Wajong als
de groep uit de Participatiewet gelijk te houden, is de leeftijdsgrens van 18 jaar
opgenomen. Ook is nieuw opgenomen in de begripsbepaling dat een persoon nog geen diploma
van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met
e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs mag hebben verworven. Het UWV heeft voor
de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling de subsidieregeling zo uitgevoerd
dat personen met een dergelijk diploma niet in aanmerking kwamen voor plaatsing op
een scholingsinstelling. Om deze voorwaarde ook voor de groep uit de Participatiewet
te laten gelden, wordt deze voorwaarde opgenomen in de subsidieregeling. Het opnemen
van deze voorwaarde doet geen afbreuk aan het karakter van de subsidie aan de scholingsinstellingen
als re-integratie-instrument. Dit blijkt uit de nog steeds aangehouden op re-integratie
gerichte plaatsingsprikkel. Nog steeds wordt een gedeelte van de subsidie enkel uitgekeerd
indien plaatsing op een arbeidsplek heeft plaatsgevonden.
Onder 1° is de verwijzing naar artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet
opgenomen. Dit houdt in dat de scholing en opleiding van dien aard behoren te zijn,
dat ook voor de groep uit de Participatiewet de scholing gericht dient te zijn op
arbeidsinschakeling.
Daarnaast is onder 2° van dit onderdeel de verwijzing naar artikel 2.17 van de Wet
Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen vervallen, aangezien
dit artikel is komen te vervallen (Wet van 11 september 2008 tot wijziging van de
Wet overige OCW-subsidies en de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen i.v.m. de overgang van de verantwoordelijkheid voor onderwijsvoorzieningen
voor jongeren met een handicap (Stb. 2008, 408)). Daarvoor in de plaats is de verwijzing naar artikel 19a van de Wet overige OCW-subsidies
opgenomen. Ook zijn de voorzieningenbepalingen uit de Participatiewet opgenomen.
Onderdeel B en H
In het in onderdeel B nieuw ingevoegde artikel 1a wordt bepaald dat het UWV een oordeel
geeft over de plaatsing van een persoon op een scholingsinstelling. Dit doet zij op
basis van de in de bijlage bij de subsidieregeling opgenomen sociaal-medische criteria.
Deze criteria vallen onder de punten: ‘problematiek’, ‘lichamelijke, psychische of
zintuiglijke belastbaarheid, mate van zelfredzaamheid’ en ‘persoonsgerichte zorg en
begeleiding’.
Voor de personen uit de Wajong die nog arbeidsvermogen hebben, is het UWV verantwoordelijk
voor de re-integratie. Van deze groep heeft het UWV al de benodigde informatie om
te beoordelen of er voldaan wordt aan de in de bijlage bij de subsidieregeling opgenomen
kenmerken. Voor deze groep wijzigt de procedure daarom ook niet door deze wijzigingsregeling.
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is het college echter verantwoordelijk
voor de re-integratie van personen met arbeidsvermogen die eerst onder de verantwoordelijkheid
van het UWV zouden vallen, maar vanaf 1 januari 2015 onder de Participatiewet zijn
komen te vallen. Om enerzijds recht te doen aan de positie van UWV als uitvoerder
van deze regeling, en anderzijds aan de positie van het college als verantwoordelijke
voor de persoon vallend onder de Participatiewet, is een bepaling opgenomen die recht
doet aan deze beide posities. Wil een persoon – vallend onder de Participatiewet –
een plaats verkrijgen op een scholingsinstelling, dan zal die persoon hiervoor in
overleg met de scholingsinstelling en met de schriftelijke instemming van het college
een aanvraag bij het UWV kunnen doen. Bij de aanvraag overlegt de persoon de gegevens
die nodig zijn voor een beoordeling van het UWV. De schriftelijke instemming van het
college kan ook bij de aanvraag worden meegezonden. Uit deze instemming dient in ieder
geval te blijken dat aan de noodzakelijke randvoorwaarden voor het volgen van het
onderwijs op de scholingsinstelling is voldaan. Hierbij kan gedacht worden aan het
ontheffen van de persoon, indien deze daadwerkelijk onderwijs op de scholingsinstelling
gaat volgen, van de sollicitatieplicht. Daarnaast is denkbaar dat de gemeente zijn
instemming laat afhangen van een advies over de motivatie van de persoon door de scholingsinstelling.
Hierbij kan ook een inschatting worden gedaan over de kans van slagen van de desbetreffende
persoon op de scholingsinstelling.
Het UWV gebruikt de aangeleverde gegevens enkel voor de uitvoering van de subsidieregeling
en met uitdrukkelijke toestemming van de aanvrager.
In het voortraject kan het college, als verantwoordelijke voor de Participatiewetgroep,
nog buiten de kaders van deze subsidieregeling eisen stellen aan een persoon, ten
behoeve van de benodigde instemming.
In het in onderdeel B ingevoegde nieuwe artikel 1b is voor de duidelijkheid de huidige
grondslag van de subsidieregeling omgehangen. De grondslag van de subsidieregeling
berust sinds 1 januari 2010 als gevolg van de Wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten
door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 582) op de artikelen 2.29, eerste lid, en 3.49, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten. Door de Invoeringswet Participatiewet berust de subsidieregeling
sinds 1 april 2015 mede op artikel 32c, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen. De citeertitel is in onderdeel G aangepast om recht te doen aan de
gewijzigde positie van de onderliggende doelgroep. Dit is ook aangekondigd in de memorie
van toelichting bij de Invoeringswet Participatiewet (Kamerstukken II 2011/12, 33 161, blz. 3, p. 107).
Onderdelen C en D
Gezien het feit dat de regeling niet alleen meer open staat voor het subsidiëren van
scholingsinstellingen die scholing bieden aan jonggehandicapten (in de zin van de
Wajong), maar ook aan personen vallend onder de Participatiewet, is gekozen voor de
neutrale term ‘personen’.
Onderdelen E en F
Naar aanleiding van de evaluatie van de subsidieregeling is die regeling bij regeling
van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 september 2013
aangepast (Stcrt. 2013, 25770). Bij die gelegenheid is artikel 9 gewijzigd, waarbij onderdeel j tot onderdeel e,
is geletterd. Abusievelijk is toen in artikel 7, onderdeel e, de verwijzing naar artikel
9, eerste lid, onderdeel j, blijven staan. Onderdeel E herstelt deze omissie.
Daarnaast is in bovengenoemde aanpassing artikel 14 komen te vervallen. In artikel
14 was de aanvullende subsidie voor de periode 2009-2012 geregeld. Omdat die subsidies
zijn verleend en zijn vastgesteld, is dat artikel komen te vervallen. Aangezien de
artikelen 14a en 14b verband hielden met de aanvullende subsidie, zijn deze artikelen
ingevolge onderdeel F alsnog komen te vervallen.
Onderdeel G
De subsidieregeling is aangepast aan de aanwijzingen door het opnemen van een horizonbepaling,
inhoudend dat de regeling met ingang van 1 januari 2018 vervalt. Volgens artikel 6a
van de aanwijzingen dient een subsidieregeling voorzien te zijn van een datum waarop
de regeling eindigt en deze datum dient te liggen vóór het tijdstip waarop na inwerkingtreding
van de regeling vijf jaren zijn verlopen. Indien de inhoud van een nieuwe regeling
in belangrijke mate overeenkomt met de inhoud van een vervallen regeling en er dus
in wezen voortzetting van de vervallen regeling plaatsvindt, dient een ontwerp van
deze regeling aan de Tweede Kamer te worden overlegd. In dat ontwerp dient te worden
gemotiveerd waarom een nieuwe regeling met in belangrijke mate dezelfde inhoud nodig
is. Ook is het mogelijk om een subsidieregeling te verlengen voordat deze vervalt,
maar ook dan dient overlegging van een ontwerp van de wijzigingsregeling aan de Tweede
Kamer plaats te vinden voordat tot vaststelling wordt overgegaan. Ook hier dient in
de toelichting op de regeling gemotiveerd te worden waarom verlenging nodig wordt
geacht.
In 2013 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede
Kamer meegedeeld (Kamerstukken II 2012/13, 31 224, nr. 38) dat de subsidieregeling nog zou worden voortgezet tot eind 2017. Met dien verstande
dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de aanloop naar het einde
van de looptijd van de subsidieregeling, de ontwikkelingen op aanpalende beleidsterreinen,
zoals (passend) onderwijs, Participatiewet, wettelijke quotumregeling en de verdere
decentralisatie van de zorg voor de jeugd naar gemeenten, zal beoordelen op hun effect
op de participatie van jongeren met beperkingen. Dit met het oog op de afweging die
rond deze regeling gemaakt dient te worden over beëindiging of voortzetting vanaf
2018. Met het opnemen van een vervaldatum van 1 januari 2018 wordt enerzijds aansluiting
gezocht bij de aanwijzingen en anderzijds ruimte geboden om de afhandeling van de
subsidievaststelling van het laatste cohort op de juiste wijze af te ronden. Om dit
laatste te bewerkstelligen is in het tweede lid opgenomen dat de subsidieregeling
van kracht blijft voor subsidie, verleend voor het vervallen van de subsidieregeling.
De afhandeling van de subsidieverlening van het laatste cohort wordt uiterlijk begin
2020 verwacht.
Artikel II
De Regeling subsidieplafond scholingsinstellingen 2014-2020 is gewijzigd in verband
met de nieuwe citeertitel van de Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van
personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen. Door de aanpassing
loopt de verwijzing weer naar behoren.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma