Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 maart 2015, nr. 2015-00000150910, tot wijziging van de Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen en de Regeling subsidieplafond scholingsinstellingen 2014-2020 in verband met aanpassingen in onderliggende doelgroep door de Invoeringswet Participatiewet

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 32c, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, 2:29, eerste lid, en 3:49, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en 3 van de Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING SUBSIDIEREGELING SCHOLING JONGGEHANDICAPTEN MET ERNSTIGE SCHOLINGSBELEMMERINGEN

De Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. persoon met ernstige scholingsbelemmeringen: persoon die nog geen diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft verworven, die geen uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en kenmerken heeft zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage die:

    • 1°. na scholing of opleiding, die strekt tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten als bedoeld in de artikelen 2:5 en 3:1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en 6, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, en

    • 2°. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, ook met toepassing van voorzieningen als bedoeld in de artikelen 35 en 36 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 7, eerste lid, onderdeel a, en 10, eerste lid, van de Participatiewet, 2:22 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en 19a van de Wet overige OCW-subsidies, ernstige belemmeringen ondervindt bij het deelnemen aan dergelijke scholing of opleiding;.

2. In de onderdelen c en d wordt ‘jonggehandicapten’ vervangen door: personen.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. het college: het college van burgemeester en wethouders.

B

Na artikel 1 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1a. Vaststelling persoon met ernstige scholingsbelemmeringen

  • 1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen oordeelt of een persoon een persoon met ernstige scholingsbelemmeringen is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, met dien verstande dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de persoon alleen beoordeelt op de sociaal-medische criteria van de bij deze regeling behorende bijlage.

  • 2. Voor de beoordeling van een persoon waarvoor het college verantwoordelijk is, maakt de persoon gebruik van een daartoe door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te verstrekken formulier. Bij de aanvraag overlegt de persoon op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen alle gegevens die nodig zijn om vast te stellen of hij een persoon met ernstige scholingsbelemmeringen is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b.

  • 3. Indien het college verantwoordelijk is voor de re-integratie van een persoon, neemt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, niet in behandeling, dan nadat deze persoon schriftelijk instemming heeft verkregen van het college.

Artikel 1b. Grondslag

Deze regeling berust op de artikelen 2:29, eerste lid, en 3:49, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en 32c, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

C

In de artikelen 2, eerste lid, 4, tweede lid, 6, derde lid, onderdelen c en e, 7, aanhef, 9, onderdelen d, e en h, 11a, tweede lid, 13, eerste lid, onderdeel b, 14a, eerste en tweede lid, en 14c, tweede lid, wordt ‘jonggehandicapten’ telkens vervangen door: personen.

D

In de artikelen 7, onderdeel d, en 9, onderdelen f en g, wordt ‘jonggehandicapte’ vervangen door: persoon.

E

In artikel 7, onderdeel e, wordt ‘eerste lid, onderdeel j’ vervangen door: onderdeel e.

F

De artikelen 14a en 14b vervallen.

G

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2018, met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft op voor die datum reeds verleende subsidies.

H

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE REGELING SUBSIDIEPLAFOND SCHOLINGSINSTELLINGEN 2014–2020

De Regeling subsidieplafond scholingsinstellingen 2014-2020 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste en tweede lid, wordt ‘Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen’ vervangen door: Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen.

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a. Grondslag

Deze regeling berust op artikel 3 van de Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 24 maart 2015

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen (hierna: de subsidieregeling) voor de subsidieperiode na 1 april 2015 in verband met de Invoeringswet Participatiewet.

De Invoeringswet Participatiewet brengt wijzigingen met zich mee voor de positie van personen met arbeidsbeperkingen, die behoren tot de doelgroep van de subsidieregeling. De toegang tot de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong) is aangescherpt. Personen die voor de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewetop 1 januari 2015 in de Wajong zaten behouden hun Wajong-uitkering, terwijl het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) voor hun arbeidsondersteuning bij arbeidsinschakeling verantwoordelijk blijft. Personen met arbeidsvermogen behoren sinds 1 januari 2015 tot de doelgroep van de Participatiewet voor wie het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) verantwoordelijk is voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

De subsidieregeling wordt na inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling open gehouden voor zowel de ‘oude’ groep van jonggehandicapten als de nieuwe instroom vanuit de Participatiewet. Met deze wijzigingsregeling wordt daarin voorzien.

Met de verruiming van de definitie van de doelgroep wordt wat de kenmerken betreft grotendeels aangesloten bij de doelgroep die voor inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet nog op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten gebruik maakte van de regeling. De onderhavige wijzigingsregeling heeft geen consequenties voor de doelstelling – en daarmee ook niet voor de doelgroep – van de subsidieregeling: het subsidiëren van scholingsinstellingen die aangepaste scholing aanbieden ter bevordering van arbeidsinschakeling van personen met arbeidsbeperkingen op grond van psychische, verstandelijke of lichamelijke beperkingen en die als gevolg daarvan kampen met ernstige scholingsbelemmeringen. De subsidieregeling blijft hiermee uitvoering geven aan de (re-)integratiedoelstelling van jonge mensen met een arbeidsbeperking bij het vinden en behouden van werk.

Van belang voor de uitvoering van de aangepaste subsidieregeling is de invulling die betrokken instanties geven aan een bestendige uitvoering. De problematiek van de doelgroep van de subsidieregeling raakt aan verantwoordelijkheden van meerdere bestuurlijke en uitvoerende instanties. In de uitvoering van de regeling komen de expertise van UWV, gemeenten en scholingsinstellingen op het gebied van bemiddeling en re-integratie van personen met beperkingen goed samen.

In het nieuwe artikel 1a is een kader opgenomen met betrekking tot de instroom van met name de nieuwe Participatiewetgroep. Het UWV, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en scholingsinstellingen hebben ter aanvulling aangegeven ten behoeve van deze regeling tot een gezamenlijk implementatiedocument te komen met een nadere uitwerking hoe de instroom van deze groep kandidaten effectief moet plaatsvinden. Zo kunnen gemeenten potentiële klanten van scholingsinstellingen in verbinding stellen met deze instellingen. De toetsing van de doelgroep aan de toelatingscriteria (op sociaal-medische gronden) en de beslissing over instroom bij de instellingen blijft de eindverantwoordelijkheid van het UWV.

Het UWV heeft aangegeven dat de wijziging uitvoerbaar is, indien de beoordeling van de persoon uit de Participatiewet enkel op sociaal-medische gronden hoeft plaats te vinden. Het UWV geeft aan dat zij geen oordeel kan vellen voor de criteria met betrekking tot het onderwijs- en arbeidsmarktniveau, waarbij een toets wordt gedaan op de haalbaarheid van reguliere scholing en beantwoording van de vraag of het volgen van de aangepaste scholing noodzakelijk en haalbaar is. Voor de groep uit de Wajong kan het UWV dit wel aangeven, omdat het UWV daarvoor gegevens heeft. Voor de groep uit de Participatiewet heeft het UWV deze gegevens niet, aangezien het college daarvoor verantwoordelijk is. De regeling is hierop aangepast.

Het UWV heeft te rade gegeven dat, om de toestroom tot de regeling beperkt te houden, naast het opnemen van een minimumleeftijd, het raadzaam is om een maximumleeftijd op te nemen. Het stelt daarbij een leeftijd van 30 jaar voor. Dit voorstel is niet overgenomen. Deze regeling is weliswaar bedoeld voor een jongere, maar afgezien wordt van het verder reguleren van de subsidieregeling.

Ook de VNG bestempelt de wijziging als uitvoerbaar. Wel geeft het concept aanleiding tot enkele opmerkingen. De VNG verzoekt om de opgenomen leeftijdsgrens van 18 jaar te laten vervallen, zodat ook een jonger persoon in aanmerking komt voor de subsidieregeling. Dit verzoek wordt niet overgenomen. Ten eerste is de standaardpraktijk voorafgaand aan de voorliggende wijziging van de subsidieregeling dat enkel personen van 18 jaar in aanmerking komen voor de subsidieregeling; dit volgt uit de methodiek van de Wajong. Aangezien voor personen uit de Wajong nog steeds de leeftijdgrens van 18 jaar geldt, is gekozen om dit ook op te nemen voor de personen uit de Participatiewet. Ten tweede is de mogelijke scholing van personen onder de 18 jaar primair een verantwoordelijkheid voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De VNG verzoekt ook om duidelijk in de subsidieregeling op te nemen wie de kosten dient te dragen van de beoordeling van het UWV. Zo bestaat volgens de VNG onduidelijkheid of gemeenten of het UWV de kosten van de beoordeling op sociaal-medische criteria bij het UWV dienen te betalen. Als uitvoerder van de beoordeling komen deze kosten ten laste van het UWV.

Als laatste geeft de VNG aan dat zij zich kan vinden in de verenging van de subsidieregeling tot ‘personen zonder startkwalificatie’, zoals de wijzigingsregeling voor uitvoeringstoets was geformuleerd. Wel geeft zij aan dat mogelijk een groep jongeren met een startkwalificatie die extra ondersteuning nodig heeft, deze ondersteuning niet zal krijgen onder de aangepaste subsidieregeling. De VNG wijst specifiek op personen die met goed gevolg het hoger algemeen voortgezet onderwijs hebben afgerond. Om ook die personen onder de doelgroep van de regeling te laten vallen, is de verenging van de subsidieregeling beperkt.

De uitvoeringskosten zijn, blijkens de gegevens van het UWV, € 840.000, waarvan € 605.000 structureel. Tevens geeft het UWV aan als gevolg van de wijziging vijf extra bezwaarzaken per jaar te verwachten. Er zijn geen effecten op de regeldruk.

Deze wijziging omvat ook enkele technische aanpassingen. Zo is de citeertitel alsmede de grondslag van de regeling gewijzigd en is de regeling aangepast aan de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (hierna: aanwijzingen)1.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

In dit onderdeel is de omschrijving van de doelgroep aangepast, zoals ook beschreven in het algemene gedeelte van deze toelichting.

Om de toelatingscriteria (instroomleeftijd) voor zowel de groep uit de Wajong als de groep uit de Participatiewet gelijk te houden, is de leeftijdsgrens van 18 jaar opgenomen. Ook is nieuw opgenomen in de begripsbepaling dat een persoon nog geen diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs mag hebben verworven. Het UWV heeft voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling de subsidieregeling zo uitgevoerd dat personen met een dergelijk diploma niet in aanmerking kwamen voor plaatsing op een scholingsinstelling. Om deze voorwaarde ook voor de groep uit de Participatiewet te laten gelden, wordt deze voorwaarde opgenomen in de subsidieregeling. Het opnemen van deze voorwaarde doet geen afbreuk aan het karakter van de subsidie aan de scholingsinstellingen als re-integratie-instrument. Dit blijkt uit de nog steeds aangehouden op re-integratie gerichte plaatsingsprikkel. Nog steeds wordt een gedeelte van de subsidie enkel uitgekeerd indien plaatsing op een arbeidsplek heeft plaatsgevonden.

Onder 1° is de verwijzing naar artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet opgenomen. Dit houdt in dat de scholing en opleiding van dien aard behoren te zijn, dat ook voor de groep uit de Participatiewet de scholing gericht dient te zijn op arbeidsinschakeling.

Daarnaast is onder 2° van dit onderdeel de verwijzing naar artikel 2.17 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen vervallen, aangezien dit artikel is komen te vervallen (Wet van 11 september 2008 tot wijziging van de Wet overige OCW-subsidies en de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen i.v.m. de overgang van de verantwoordelijkheid voor onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap (Stb. 2008, 408)). Daarvoor in de plaats is de verwijzing naar artikel 19a van de Wet overige OCW-subsidies opgenomen. Ook zijn de voorzieningenbepalingen uit de Participatiewet opgenomen.

Onderdeel B en H

In het in onderdeel B nieuw ingevoegde artikel 1a wordt bepaald dat het UWV een oordeel geeft over de plaatsing van een persoon op een scholingsinstelling. Dit doet zij op basis van de in de bijlage bij de subsidieregeling opgenomen sociaal-medische criteria. Deze criteria vallen onder de punten: ‘problematiek’, ‘lichamelijke, psychische of zintuiglijke belastbaarheid, mate van zelfredzaamheid’ en ‘persoonsgerichte zorg en begeleiding’.

Voor de personen uit de Wajong die nog arbeidsvermogen hebben, is het UWV verantwoordelijk voor de re-integratie. Van deze groep heeft het UWV al de benodigde informatie om te beoordelen of er voldaan wordt aan de in de bijlage bij de subsidieregeling opgenomen kenmerken. Voor deze groep wijzigt de procedure daarom ook niet door deze wijzigingsregeling.

Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is het college echter verantwoordelijk voor de re-integratie van personen met arbeidsvermogen die eerst onder de verantwoordelijkheid van het UWV zouden vallen, maar vanaf 1 januari 2015 onder de Participatiewet zijn komen te vallen. Om enerzijds recht te doen aan de positie van UWV als uitvoerder van deze regeling, en anderzijds aan de positie van het college als verantwoordelijke voor de persoon vallend onder de Participatiewet, is een bepaling opgenomen die recht doet aan deze beide posities. Wil een persoon – vallend onder de Participatiewet – een plaats verkrijgen op een scholingsinstelling, dan zal die persoon hiervoor in overleg met de scholingsinstelling en met de schriftelijke instemming van het college een aanvraag bij het UWV kunnen doen. Bij de aanvraag overlegt de persoon de gegevens die nodig zijn voor een beoordeling van het UWV. De schriftelijke instemming van het college kan ook bij de aanvraag worden meegezonden. Uit deze instemming dient in ieder geval te blijken dat aan de noodzakelijke randvoorwaarden voor het volgen van het onderwijs op de scholingsinstelling is voldaan. Hierbij kan gedacht worden aan het ontheffen van de persoon, indien deze daadwerkelijk onderwijs op de scholingsinstelling gaat volgen, van de sollicitatieplicht. Daarnaast is denkbaar dat de gemeente zijn instemming laat afhangen van een advies over de motivatie van de persoon door de scholingsinstelling. Hierbij kan ook een inschatting worden gedaan over de kans van slagen van de desbetreffende persoon op de scholingsinstelling.

Het UWV gebruikt de aangeleverde gegevens enkel voor de uitvoering van de subsidieregeling en met uitdrukkelijke toestemming van de aanvrager.

In het voortraject kan het college, als verantwoordelijke voor de Participatiewetgroep, nog buiten de kaders van deze subsidieregeling eisen stellen aan een persoon, ten behoeve van de benodigde instemming.

In het in onderdeel B ingevoegde nieuwe artikel 1b is voor de duidelijkheid de huidige grondslag van de subsidieregeling omgehangen. De grondslag van de subsidieregeling berust sinds 1 januari 2010 als gevolg van de Wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 582) op de artikelen 2.29, eerste lid, en 3.49, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Door de Invoeringswet Participatiewet berust de subsidieregeling sinds 1 april 2015 mede op artikel 32c, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De citeertitel is in onderdeel G aangepast om recht te doen aan de gewijzigde positie van de onderliggende doelgroep. Dit is ook aangekondigd in de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Participatiewet (Kamerstukken II 2011/12, 33 161, blz. 3, p. 107).

Onderdelen C en D

Gezien het feit dat de regeling niet alleen meer open staat voor het subsidiëren van scholingsinstellingen die scholing bieden aan jonggehandicapten (in de zin van de Wajong), maar ook aan personen vallend onder de Participatiewet, is gekozen voor de neutrale term ‘personen’.

Onderdelen E en F

Naar aanleiding van de evaluatie van de subsidieregeling is die regeling bij regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 september 2013 aangepast (Stcrt. 2013, 25770). Bij die gelegenheid is artikel 9 gewijzigd, waarbij onderdeel j tot onderdeel e, is geletterd. Abusievelijk is toen in artikel 7, onderdeel e, de verwijzing naar artikel 9, eerste lid, onderdeel j, blijven staan. Onderdeel E herstelt deze omissie.

Daarnaast is in bovengenoemde aanpassing artikel 14 komen te vervallen. In artikel 14 was de aanvullende subsidie voor de periode 2009-2012 geregeld. Omdat die subsidies zijn verleend en zijn vastgesteld, is dat artikel komen te vervallen. Aangezien de artikelen 14a en 14b verband hielden met de aanvullende subsidie, zijn deze artikelen ingevolge onderdeel F alsnog komen te vervallen.

Onderdeel G

De subsidieregeling is aangepast aan de aanwijzingen door het opnemen van een horizonbepaling, inhoudend dat de regeling met ingang van 1 januari 2018 vervalt. Volgens artikel 6a van de aanwijzingen dient een subsidieregeling voorzien te zijn van een datum waarop de regeling eindigt en deze datum dient te liggen vóór het tijdstip waarop na inwerkingtreding van de regeling vijf jaren zijn verlopen. Indien de inhoud van een nieuwe regeling in belangrijke mate overeenkomt met de inhoud van een vervallen regeling en er dus in wezen voortzetting van de vervallen regeling plaatsvindt, dient een ontwerp van deze regeling aan de Tweede Kamer te worden overlegd. In dat ontwerp dient te worden gemotiveerd waarom een nieuwe regeling met in belangrijke mate dezelfde inhoud nodig is. Ook is het mogelijk om een subsidieregeling te verlengen voordat deze vervalt, maar ook dan dient overlegging van een ontwerp van de wijzigingsregeling aan de Tweede Kamer plaats te vinden voordat tot vaststelling wordt overgegaan. Ook hier dient in de toelichting op de regeling gemotiveerd te worden waarom verlenging nodig wordt geacht.

In 2013 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer meegedeeld (Kamerstukken II 2012/13, 31 224, nr. 38) dat de subsidieregeling nog zou worden voortgezet tot eind 2017. Met dien verstande dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de aanloop naar het einde van de looptijd van de subsidieregeling, de ontwikkelingen op aanpalende beleidsterreinen, zoals (passend) onderwijs, Participatiewet, wettelijke quotumregeling en de verdere decentralisatie van de zorg voor de jeugd naar gemeenten, zal beoordelen op hun effect op de participatie van jongeren met beperkingen. Dit met het oog op de afweging die rond deze regeling gemaakt dient te worden over beëindiging of voortzetting vanaf 2018. Met het opnemen van een vervaldatum van 1 januari 2018 wordt enerzijds aansluiting gezocht bij de aanwijzingen en anderzijds ruimte geboden om de afhandeling van de subsidievaststelling van het laatste cohort op de juiste wijze af te ronden. Om dit laatste te bewerkstelligen is in het tweede lid opgenomen dat de subsidieregeling van kracht blijft voor subsidie, verleend voor het vervallen van de subsidieregeling. De afhandeling van de subsidieverlening van het laatste cohort wordt uiterlijk begin 2020 verwacht.

Artikel II

De Regeling subsidieplafond scholingsinstellingen 2014-2020 is gewijzigd in verband met de nieuwe citeertitel van de Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen. Door de aanpassing loopt de verwijzing weer naar behoren.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009, nr. 3086451, houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stcrt. 2009, 20306).

Naar boven