TOELICHTING
Algemeen
De wijzigingen in de onderhavige regeling hebben betrekking op de regels inzake arbodiensten
die zijn opgenomen in de Arbeidsomstandighedenregeling en in de bijlagen IIa en IIb
bij de Arbeidsomstandighedenregeling.
Naast een tijdelijke aanpassing in het kader van de aanwijzing van certificerende
instellingen, zijn enkele wijzigingen opgenomen die betrekking hebben op in de praktijk
gesignaleerde knelpunten. Het gaat daarbij om de vakkenniseisen van auditors, de eisen
die aan arbodiensten worden gesteld met betrekking tot de door hen te contracteren
kerndeskundigen en om overleg tussen de kerndeskundigen.
Daarnaast zijn de informatieverplichtingen van een gecertificeerde instelling op twee
punten gewijzigd waardoor de administratieve lasten zijn verminderd. De toezichtlasten
dalen doordat het aantal documenten dat beoordeeld moet worden afneemt. Op de handhavingkosten
hebben de wijzigingen geen effect. Tot slot zijn enkele technische aanpassingen opgenomen.
Naar aanleiding van de regelingswijziging is op 27 februari 2015 advies gevraagd aan
de Inspectie SZW.
De Inspectie SZW heeft in het kader van de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets
enkele vragen gesteld en technische verbetervoorstellen gedaan. De laatstgenoemde
voorstellen zijn overgenomen.
Artikelsgewijs
Onderdeel A, B, D, subonderdeel 1 en onderdeel E, subonderdeel 1 (artikel 2.7, 2.8
en bijlage IIa en bijlage IIb)
Het is verwarrend om in de bijlagen bij de naam van het document een jaartal en versienummer
te vermelden omdat de betreffende bijlagen door de onderhavige wijziging aangepast
worden. Door de publicatie in de Staatscourant is af te leiden sinds wanneer de tekst
van de betreffende bijlage geldt.
Onderdeel C
Het eerste lid betreft een tijdelijke aanpassing van de eisen om door de Minister
van SZW aangewezen te kunnen worden als een certificerende instelling voor het afgeven
van het certificaat arbodienst. Door deze wijziging is dat mogelijk zonder beoordeling
van de Raad voor de Accreditatie. Onlangs is gebleken dat dit tijdelijk noodzakelijk
is, zodat een andere deskundige organisatie dan de Raad voor Accreditatie deze beoordeling
kan uitvoeren.
TNO zal een onafhankelijke deskundige beoordeling gaan uitvoeren op basis van de geldende
eisen voor de aanwijzing van certificerende instellingen voor het verlenen van het
certificaat Arbodienst, zoals gewijzigd met de onderhavige regeling.
Voorzien is dat binnen een jaar een meer omvangrijke wijziging van de bijlagen IIa
en IIB wordt doorgevoerd. Vanaf dat moment zullen toekomstige beoordelingen en tussentijdse
controles weer door de Raad voor Accreditatie worden uitgevoerd.
Op grond van het overgangsrecht opgenomen in Artikel I, onderdeel E, van het Besluit
van 7 september 2009 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit en enige Warenwetbesluiten
in verband met de herziening van het stelsel van certificatie Stb. 2009, 395 loopt de aanwijzing van de huidige cki’s af met ingang van 1 april 2015. Gezien de
doorlooptijd van de beoordeling, de aanvraag voor aanwijzing en de daarop volgende
beschikking zal er vanaf 1 april 2015 een korte periode zijn waarin er geen aangewezen
instelling zal kunnen zijn voor het verlenen van dit certificaat.
Hiervan mogen arbodiensten die hun certificaat willen of moeten vernieuwen geen nadelige
effecten ondervinden. Om die reden is in het tweede lid bepaald dat het certificaat
van arbodiensten waarvan de geldigheid eindigt tussen 1 april 2015 en 30 juni 2015
van rechtswege wordt verlengd tot 1 juli 2015.
Vanaf 1 juli 2015 zullen er weer een of meerdere aangewezen instellingen zijn die
het certificaat arbodienst rechtsgeldig kunnen verlenen. Daarnaast is er zoals gezegd
een verdergaande wijziging van de bijlagen IIa en IIb in voorbereiding, die naar verwachting
binnen een jaar wordt doorgevoerd.
Onderdeel D, subonderdeel 2 en subonderdeel 3, onder a en onderdeel E, subonderdeel
6
Geconstateerd is dat bij de vermelding van deze norm ten onrechte het jaartal ontbreekt.
Onderdeel D, subonderdeel 3, onder b tot en met d
De eisen inzake bekwaamheid met betrekking tot de leadauditor, de overige auditor
en met betrekking tot de coördinator certificatie arbodiensten zijn aangepast.
Voor de leadauditors van de CKI’s geldt dat zij een opleiding voor één van de vier
kerndeskundigen met goed gevolg moeten hebben afgerond (zie paragraaf 4.1.1), maar
zij hoeven niet te beschikken over het betreffende persoonscertificaat.
Voor het verkrijgen en behouden van zo’n certificaat is het namelijk vereist om aantoonbaar
advieswerk te verrichten. Het verrichten van advieswerk laat zich echter niet verenigen
met het werk van een leadauditor.
Daarom is de na het eerste bolletje bij ‘Bekwaamheid’ omschreven eis tot het bijhouden
van de vakkennis nu anders geformuleerd.
Een identieke wijziging is om dezelfde reden doorgevoerd met betrekking tot de bekwaamheidseisen
voor overige auditors en voor de coördinator certificatie arbodiensten.
Tevens zijn met betrekking tot de leadauditor en de coördinator certificatie arbodiensten
de na het derde en vierde bolletje omschreven eisen iets anders geformuleerd omdat
in de bestaande formulering het doel van het overleg tussen auditoren onvoldoende
tot uitdrukking kwam. Daarom is toegevoegd dat het overleg plaats vindt ten behoeve
van een geharmoniseerde uitvoering van de certificatie eisen die gesteld worden aan
arbodiensten. Het zijn de auditors van de aangewezen instellingen die in de praktijk
tegen interpretatieproblemen aanlopen en dit in onderling overleg kunnen bespreken.
Hierna kunnen zij voorstellen voor geharmoniseerde interpretatie van de certificatie
eisen voorleggen aan het CCvD ter vaststelling. Dit laat onverlet dat ook andere betrokken
partijen bij arbodienstverlening die in het CCvD vertegenwoordigd zijn, zoals vertegenwoordigers
van landelijke organisaties van werkgevers en werknemers, alsmede van arbodiensten,
hiertoe initiatieven kunnen ontplooien.
Onderdeel D, subonderdeel 4
De formulering van de verplichting van de CKI om kosteloos jegens de Minister aan
te tonen dat de CKI controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen
is aangepast. Deze informatie hoeft slechts gegeven te worden indien daar om gevraagd
wordt. Hiermee wordt onnodige administratieve belasting voorkomen.
De verplichting van de CKI om de Minister jaarlijks een afschrift te sturen van de
verzekeringspolis inzake wettelijke aansprakelijkheid is geschrapt. De verplichting
tot het jaarlijks sturen van zo’n afschrift is onnodig administratief belastend. Voor
de volledigheid wordt opgemerkt dat de verplichting om zo’n verzekering te hebben
uiteraard wél blijft bestaan (zie artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel e, Arbeidsomstandighedenbesluit
en paragraaf 4.2.6 van bijlage IIa).
Onderdeel D, subonderdeel 5
De wijziging betreft een uitsluitend technische correctie. Omdat de betreffende regeling
een citeertitel heeft is toevoeging van het Staatscourantnummer niet noodzakelijk
en ook niet wenselijk omdat daarmee sprake is van een statische verwijzing.
Onderdeel E, subonderdeel 2 en 5
Geconstateerd is dat in de tekst na DEEL II: NORMEN is aangeven dat er vervolgens
twee hoofdstukken zullen volgen, namelijk hoofdstuk 6 en 7, maar verzuimd is hoofdstuk
7 bij de inhoudsopgave op te nemen en het hoofdstuknummer van hoofdstuk 7 op te nemen.
Onderdeel E, subonderdeel 3
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit geldt
dat op elk van de vier vakgebieden ten minste één deskundige werkzaam moet zijn voor
de arbodienst. Deze bepaling is nader uitgewerkt in hoofdstuk 6 van bijlage IIb, en
wel in onderdeel 3 over het personeel. Daarin is bepaald dat één van de kerndeskundigen
een arbeidsovereenkomst (of publiekrechtelijke aanstelling) heeft voor ten minste
20 uren per week en dat de overige drie kerndeskundigen een arbeidsovereenkomst of
aanstelling hebben van ten minste 40 uur per jaar. In de praktijk blijkt dat met name
kleine arbodiensten problemen met de laatstgenoemde eis. Bij kleine arbodiensten met
een eveneens klein klantenbestand in een bepaald specifiek segment, is denkbaar dat
er nauwelijks tot geen behoefte bestaat aan advisering door een hogere veiligheidskundige,
bijvoorbeeld omdat alleen sprake is van werkzaamheden in een kantoor. Op grond van
de huidige regelgeving is desondanks vereist dat iedere arbodienst een arbeidsovereenkomst
of aanstelling voor onbepaalde tijd heeft met een arbokerndeskundige in elk van de
vier categorieën. Ook al gaat het maar om een contract van 40 uur per jaar, in de
praktijk blijkt dat kleine arbodiensten daaraan niet kunnen voldoen zonder hun rendabel
functioneren in gevaar te brengen.
Dat heeft ertoe geleid dat de CKI’s hebben geconstateerd dat een aanzienlijk aantal
kleine arbodiensten op dit punt niet aan de eisen voldoet. De CKI’s hebben deze tekortkomingen
aangemerkt als een lichte tekortkoming (minor-nonconfimity) en een dergelijke tekortkoming
behoort overeenkomstig paragraaf 4.5 binnen een half jaar te zijn opgelost.
Kleinere arbodiensten zullen echter ook ná het verstrijken van die termijn niet in
staat zijn om aan deze eis te voldoen. Indien onverkort wordt vastgehouden aan deze
eis zou een aanzienlijk aantal kleinere arbodiensten het risico lopen het certificaat
kwijt te raken.
Aangezien er op dit moment gewerkt wordt aan een meer omvangrijke wijziging van bijlagen
IIa en IIb, waarbij ook bezien wordt of de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke
aanstelling tussen de arbodienst en de kerndeskundige en het minimum aantal uren als
eisen gehandhaafd moeten blijven, wordt het onwenselijk geacht om nu over te gaan
tot het intrekken van certificaten op basis van de huidige eis. Daarom is ervoor gekozen
om de termijn waarbinnen alsnog voldaan moet worden aan deze specifieke eis tot twee
jaar te verlengen.
Onderdeel E, subonderdeel 5
Ten behoeve van een goede dienstverlening aan hun klanten moeten de kerndeskundigen
van een arbodienst samenwerken. Die samenwerking moet vorm gegeven worden binnen de
arbodienst en daarom is nu bepaald dat deze samenwerking moet worden ingebed in de
taak- en functieomschrijvingen. De arbodienst zal moeten aantonen dat hiermee de samenwerking
afdoende is geborgd voor een goede samenhangende dienstverlening aan hun klanten.
Dat biedt een betere waarborg dan de eis dat ten minste drie keer per jaar gedurende
ten minste één uur multidisciplinair overleg plaats vindt. Daarom is deze eis gewijzigd.
Artikel II
Gezien het karakter van de wijzigingen is het wenselijk dat de onderhavige regeling
zo snel mogelijk in werking treedt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher