TOELICHTING
1. Algemeen
Op grond van de herziening van de langdurige zorg zoals deze per 1 januari 2015 vorm
heeft gekregen in de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015),
een wijziging van het Besluit zorgverzekering en de Wet langdurige zorg (Wlz), komen
verzekerden die onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een indicatie
hadden voor extramurale zorg in principe niet in aanmerking voor Wlz-zorg. In plaats
daarvan kunnen zij zorg, ondersteuning of jeugdhulp krijgen op grond van hun zorgverzekering,
de Wmo 2015 of de Jeugdwet. De in artikel 11.1.1 van de Wlz genoemde groepen verzekerden
die onder de AWBZ een indicatie hadden voor intramurale zorg, dat wil zeggen een indicatie
voor één van de in dat artikel genoemde zorgzwaartepakketten (zzp's) hadden, zijn
daarentegen per 2015 wél in de Wlz gekomen, zij het dat verzekerden met zogenoemde
‘lage zzp’s1’ vanaf 1 januari 2016 hun zorg op grond van de hun zorgverzekering of de Wmo 2015
zullen ontvangen, tenzij zij in een Wlz-instelling wensen te gaan verblijven.2
Op bovengenoemd principe is in de Wlz één uitzondering gemaakt. Er waren namelijk
verzekerden met een AWBZ-indicatie voor extramurale zorg met zulke zware gezondheidsproblemen,
dat zij in aanmerking zouden zijn gekomen voor een indicatie voor een zzp indien zij
deze zouden hebben aangevraagd. Daarnaast zullen zij waarschijnlijk ook aan het Wlz-indicatiecriterium
voldoen. Besloten is ook deze verzekerden – die verder ook ‘Wlz-indiceerbaren’ zullen
worden genoemd – met ingang van 2015 desgewenst toegang tot de Wlz te verschaffen.
Daartoe is in artikel 11.1.1, zesde lid, van de Wlz geregeld dat verzekerden die behoren
tot bij ministeriële regeling aan te wijzen groepen en die zich voor 1 januari 2015
bij het CIZ hebben aangemeld, tot 1 januari 2016 een indicatiebesluit voor de Wlz
ontvangen, zonder dat het CIZ inhoudelijk toetst of betrokkenen aan het Wlz-indicatiecriterium
voldoen. Bovendien ontvangen zij, tenzij de gezondheidssituatie wijzigt, in 2015 evenveel
zorg of een even hoog persoonsgebonden budget als in 2014. Het CIZ zal in 2015 vervolgens
alsnog inhoudelijk beoordelen of betrokkenen aan het Wlz-indicatiecriterium voldoen
en zo ja, op welke zorg betrokkenen precies recht hebben. Het daaruit voortvloeiende
indicatiebesluit zal op 1 januari 2016 ingaan.
In voorliggende ministeriële regeling worden de groepen verzekerden beschreven die,
indien zij zich voor 1 januari 2015 bij het CIZ gemeld hebben, in dat jaar recht hebben
op de hiervoor beschreven ongetoetste toegang tot de Wlz en de bijbehorende zorg-
of budgetgarantie. De groepen die in deze ministeriële regeling worden aangewezen,
vormen een juridische vertaling van de groepen die zijn genoemd in de brief van de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van 9 september 2014
aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 67). Daarnaast sluit deze ministeriële regeling aan bij hetgeen de Staatssecretaris
van VWS in zijn brief van 7 oktober 2014 (Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 172) aan de Tweede Kamer heeft gemeld, namelijk dat zowel de groepen, genoemd onder 1,
2 en 3 als de groepen, genoemd onder a, b en c in de brief van 9 september 2014, de
mogelijkheid zouden krijgen van ongetoetste toegang (in 2015) tot de Wlz.
De Wlz trad op 1 januari 2015 in werking. Omdat artikel 11.1.1, zesde lid, Wlz iets
regelt over de periode voor de inwerkingtreding van de Wlz, heeft artikel 11.1.1,
zesde lid, Wlz in artikel 13.1.1 Wlz terugwerkende kracht gekregen, en wel tot en
met 1 oktober 2014. Aangezien voorliggende ministeriële regeling gebaseerd is op artikel
11.1.1, zesde lid, Wlz, kan deze op zijn vroegst tegelijk met laatstgenoemd artikel
in werking treden. Ook hier geldt echter terugwerkende kracht tot en met 1 oktober
2014 (zie artikel 10 van voorliggende regeling). In de praktijk is een en ander uitvoerbaar
gemaakt door op 4 december 2014 een concept van de ministeriële regeling te publiceren
(Stcrt. 2014, nr. 34386). Daarnaast heeft het CIZ in het najaar van 2014 de verzekerden die tot de in deze
ministeriële regeling opgenomen groepen behoren, voor zover deze uit zijn bestanden
naar voren kwamen, aangeschreven om zich desgewenst te melden. Daartoe konden zij
een bij de brief gesloten antwoordkaart aan het CIZ retourneren.
Overigens is, mede gelet op de motie van de TweedeKamerleden Bergkamp en Dik-Faber
van 13 juni 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 30 597 nr. 328), zowel in het gepubliceerde concept van de regeling als in voorliggende definitieve
versie ervan de groep verzekerden met intensieve behandeling in groepsverband ten
opzichte van de omschrijving daarvan in de brief van 9 september 2014, nog enigszins
uitgebreid. De uitbreiding betreft verzekerden met een verstandelijke handicap die
krachtens hun indicatiebesluit waren aangewezen op de zwaardere vormen van begeleiding
of behandeling in een groep, geen indicatie hadden voor ten minste acht dagdelen behandeling
in groepsverband, maar naar verwachting wel voldoen aan de indicatiecriteria voor
Wlz-zorg. Deze verzekerden zijn slechts herkenbaar aan het type zorg in natura dat
zij ontvangen. Om deze reden wordt in de regeling verwezen naar de Beleidsregel Prestatiebeschrijvingen
en tarieven dagbesteding en vervoer AWBZ (CA-300-582) van de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa), waar deze prestaties werden omschreven. In concreto gaat het om verzekerden
wier zorg werd gedeclareerd op basis van prestatiecode H818 (dagactiviteit (begeleiding)
VG kind gedrag) of H822 (dagbehandeling VG kind gedrag). Aan deze behandeling lag
een advies van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) ten grondslag. Verder
betreft het de groepen jeugd en volwassenen met behandeling zoals omschreven bij de
prestatiecode’s H817 (dagbehandeling VG kind emg3) en H819 (dagbehandeling VG emg volwassenen). Omdat de behandelvorm ‘behandeling
groep’ pas sinds 1 januari 2010 bestaat, is het mogelijk dat de bij prestatiecodes
H817 en H819 beschreven zorg gedeclareerd werd op basis van andere prestatiecodes.
Indien de verzekerde de zorg ontving die bij laatstbedoelde prestatiecodes was omschreven,
is hij desalniettemin Wlz-indiceerbaar. Al de hier bedoelde verzekerden voldoen aan
de eis dat zij desgewenst een indicatie voor intramurale AWBZ-zorg zouden hebben kunnen
krijgen, en ook zouden zij bij een inhoudelijke toetsing waarschijnlijk aan het indicatiecriterium
voor de Wlz voldoen. Zij waren echter in de bestanden van het CIZ niet te herkennen,
en konden daarom niet aangeschreven worden om hen te wijzen op de mogelijkheid op
1 januari 2015 hun zorg op grond van de Wlz te krijgen. In plaats daarvan hebben de
kinderdienstencentra, waar deze verzekerden hun begeleiding of behandeling in een
groep krijgen, de vertegenwoordigers van deze verzekerden op de mogelijkheid gewezen
om de zorg vanaf 2015 op grond van de Wlz te betrekken. De behandelende zorgverleners
die bij de begeleiding of behandeling van de betreffende verzekerden betrokken zijn,
dienden de aanvraag van de cliënt mede ondertekenen ten bewijze dat de zorg in natura
werd geleverd en gedeclareerd op basis van de codes H818 of H822, dan wel dat zorg
werd verleend als omschreven bij de codes H817 of H819 (en ook op die codes wordt
gedeclareerd dan wel op andere codes wordt gedeclareerd). De kinderdienstencentra
hebben de aanvragen van hun cliënten rechtstreeks naar het CIZ gestuurd.
2. Artikelsgewijs
Artikel 1
Artikel 1 bevat een aantal begripsomschrijvingen. Aangezien de Wlz-indiceerbaren die
zich voor de (in 2015) ongetoetste toegang tot de Wlz wilden melden, dit voor de inwerkingtreding
van de Wlz, derhalve tijdens de werking van de AWBZ, moesten doen, is aangesloten
bij de begripsomschrijvingen zoals deze bij en krachtens de AWBZ werden gehanteerd.
Omdat voorliggende regeling grotendeels voor 1 januari 2015 moest worden uitgevoerd
(zie ook de in artikel 10 geregelde terugwerkende kracht) is er in de artikelen van
deze regeling, anders dan in voorliggende toelichting, bovendien van uitgegaan dat
de AWBZ en de daaronder hangende lagere regelgeving nog bestaan (dat was immers voor
1 januari 2015 ook daadwerkelijk het geval). Indien het CIZ, bijvoorbeeld in het kader
van een bezwaarprocedure, nog na 1 januari 2015 beslist of een verzekerde Wlz-indiceerbaar
is, dient het derhalve met behulp van de AWBZ-begrippen na te gaan of betrokkene voor
1 januari 2015 tot één van de in voorliggende regeling opgenomen groepen behoorde.
Voor de begrippen ‘intensieve kindzorg’ en ‘palliatief terminale zorg’ kon niet worden
aangesloten voor begrippen uit de AWBZ, aangezien deze begrippen niet bij of krachtens
die wet werden omschreven. Voor het begrip ‘intensieve kindzorg’ is daarom zoveel
mogelijk aangesloten bij de omschrijving van artikel 2.10 van het Besluit zorgverzekering
zoals dat artikel op 1 januari 2015 is komen te luiden. De begripsomschrijving van
‘palliatief terminale zorg’ is gelijk aan die in het Besluit langdurige zorg (Blz).
Gelet op de omschrijving van het begrip 'indicatiebesluit' in artikel 1 en de verdere
artikelen van deze regeling, dienen Wlz-indiceerbaren te beschikken over een AWBZ-indicatiebesluit
dat ten minste geldig is tot en met 1 oktober 2014. Gezien de inwerkingtredingsdatum
van de Wlz, 1 oktober 2015, lag het in juridische zin meer voor de hand om te eisen
dat het indicatiebesluit gold tot en met 31 december 2015. Dit was voor het CIZ echter
niet uitvoerbaar. De regeling brengt derhalve met zich, dat ook verzekerden wier indicatiebesluit
na 1 oktober 2014 afliep Wlz-indiceerbaar konden zijn. Een probleem is dat niet, aangezien
niet te verwachten is dat de gezondheidssituatie van de hier bedoelde verzekerden
tussen de na 1 oktober 2014 gelegen dag waarop hun indicatiebesluit eindigt en 1 januari
2015 dusdanig verbeterd is, dat zij eigenlijk niet Wlz-indiceerbaar zouden moeten
zijn.
Artikel 2
Artikel 2 bepaalt dat Wlz-indiceerbaren verzekerden zijn die behoren tot één of meer
van de in de artikelen 3 tot en met 8 beschreven groepen. Dit geldt echter uiteraard
niet indien het gaat om verzekerden met een indicatie voor verblijf, dat wil zeggen
een zzp geïndiceerd hebben gekregen. Voor dergelijke verzekerden geldt het overgangsrecht
zoals omschreven in de eerste alinea van deze toelichting. Voorts geldt dit niet indien
krachtens het indicatiebesluit van een verzekerde een psychiatrische aandoening of
beperking de dominante grondslag was voor het indicatiebesluit, of indien iemand die
tot zo’n groep behoorde daarnaast krachtens zijn indicatiebesluit recht had op ADL-assistentie
of palliatief terminale zorg. De regering is namelijk van mening dat verzekerden die
vooral wegens een psychiatrische aandoening of beperking op extramurale AWBZ-zorg
waren aangewezen, vanaf 1 januari 2015 hun zorg op grond van hun zorgverzekering,
de Wmo 2015 of de Jeugdwet dienen te krijgen. Zij zullen dan ook niet voldoen aan
het indicatiecriterium van de Wlz. Wat betreft ADL-assistentie is hiervoor gekozen
omdat op grond van artikel 10.1.4, tweede lid, Wlz voor individuele verzekerden geen
samenloop mogelijk is tussen subsidieverlening voor ADL-assistentie en Wlz-zorg. Palliatief
terminale zorg is voor mensen die geen indicatie voor AWBZ-verblijf of een Wlz-indicatie
hebben vanaf 2015 verzekerd op grond van de zorgverzekering, óók indien het gaat om
mensen die in het laatste stadium van hun leven aan het indicatiecriterium voor de
Wlz zouden voldoen. De regering wil namelijk voorkomen dat mensen die tot de laatste
drie maanden van hun leven niet op Wlz-zorg zijn aangewezen, daar in die laatste drie
maanden alsnog op aangewezen kunnen raken en dientengevolge met een ander verzekeringsregime
te maken krijgen4. Om die reden regelt artikel 2, onderdeel c, dat mensen met een indicatie voor extramurale
AWBZ-zorg en een behoefte aan palliatieve zorg, niet tot de Wlz-indiceerbaren behoren.
Ook verzekerden jonger dan twintig jaar die intensieve kindzorg krijgen, zijn generiek
uitgesloten. De problematiek die bij intensieve kindzorg behoort is zodanig medisch,
dat besloten is dat intensieve kindzorg onder de dekking van de zorgverzekering thuishoort.
Dit geldt echter niet voor verzekerden van vijf jaar of ouder maar jonger dan twintig
die een verstandelijke handicap hebben en daarnaast een somatische aandoening of beperking
of een lichamelijke handicap (onderdelen d en e, zie ook de toelichting bij artikel
4). Ten slotte zijn verzekerden jonger dan achttien jaar die krachtens hun indicatiebesluit
zijn aangewezen op verpleging in verband met een behoefte aan thuisbeademing niet
indiceerbaar voor de Wlz, tenzij zij tevens zijn aangewezen op zorg in verband met
een verstandelijke handicap (onderdeel f). Dit komt omdat hun zorg vanaf 2015 beschouwd
wordt als intensieve kindzorg, die op grond van de zorgverzekering verzekerd zal zijn.
Ook hier geldt echter dat dit anders is indien de verzekerde naast de verpleging in
verband met de thuisbeademing zorg nodig heeft vanwege een verstandelijke handicap.
Volwassenen met een indicatie voor verpleging in verband met een behoefte aan individueel
verpleegkundig toezicht bij thuisbeademing, behoren op grond van artikel 8 wél tot
de Wlz-indiceerbaren.
Artikel 3
De groep, bedoeld in artikel 3, omvat de groep die in de brief van 9 september 2014
als ‘groep 1’ is aangeduid. Het gaat hier om ongeveer 450 kinderen (d.w.z. verzekerden
tot achttien jaar) en jongvolwassenen. Onder de AWBZ kreeg iemand normaliter een indicatie
voor intramurale zorg indien hij gedurende meer dan drie etmalen per week, oftewel
meer dan achttien dagdelen per week, was aangewezen op zorg. Bij kinderen en jongvolwassenen
die thuis wilden blijven wonen, is hier soms een uitzondering op gemaakt in die zin,
dat de totale hoeveelheid zorg die zij voor extramurale zorg geïndiceerd kregen, de
achttien dagdelen overschreed. Dit werd wel het toelaten van ‘enige ondoelmatigheid’
genoemd. Voorliggend artikel leidt ertoe dat verzekerden die voor in totaal negentien
of meer dagdelen voor begeleiding in een groep, behandeling in een groep, of kortdurend
verblijf dan wel tijdelijk verblijf zijn geïndiceerd, gebruik kunnen maken van de
mogelijkheid van ongetoetste toegang, in 2015, tot de Wlz.
Het tweede lid bepaalt hoe de indicatie wordt herleid tot dagdelen. Een indicatie
voor bijvoorbeeld ‘klasse 3 begeleiding groep’ geldt dientengevolge als een indicatie
voor 3 dagdelen ‘begeleiding groep’, en een indicatie voor ‘klasse 2 kortdurend verblijf’
als een indicatie voor twaalf dagdelen kortdurend verblijf.
Artikel 4
Artikel 4 komt overeen met de tweede groep, genoemd in de brief van 9 september 2014.
Kinderen bij wie zich op zeer jonge leeftijd naast complexe somatische problematiek
of een lichamelijk handicap ook een verstandelijke handicap manifesteert, kunnen tot
hun vijfde levensjaar behoren tot de doelgroep voor de intensieve zorg voor kinderen
met een somatische aandoening. Tot hun vijfde levensjaar ligt het accent veelal op
de medische zorg en valt deze zorg daarom onder de intensieve zorg voor kinderen met
een somatische aandoening die op grond van de zorgverzekering wordt gefinancierd.
Gaandeweg verschuift het aangrijpingspunt van de medische zorg naar de gehandicaptenzorg
en kan duidelijk worden dat deze kinderen vanwege hun ernstige verstandelijke handicap
levenslang en levensbreed zorg nodig hebben en tot de doelgroep van de Wlz behoren.
Zoals hiervoor al beschreven, ligt het omslagpunt van het aangrijpingspunt van de
zorg van het medische aspect naar de gehandicaptenzorg zo op het vijfde levensjaar
van een kind. Om deze reden is dit overgangsrecht niet van toepassing op meervoudig
gehandicapte kinderen onder de leeftijd van vijf jaar. De grens van de leeftijd van
negentien jaar is gebaseerd op een verlenging van de leeftijd voor intensieve kindzorg
voor kinderen die vanaf 9 juli 2013 tot en met 31 december 2014 de leeftijdsgrens
van achttien jaar bereikten, zoals aangekondigd bij brief van 9 juli 2013 (Kamerstukken
II 2012/13, 30 597, nr. 368).
Artikel 5
Groep 3 uit de brief van 9 september 2014 omvat ongeveer 3.700 kinderen met een zware
verstandelijke handicap die voor ten minste acht dagdelen behandeling in groepsverband
zijn geïndiceerd. Deze groep is in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, opgenomen.
De reikwijdte is in beperkte mate uitgebreid: ook volwassenen die aan de in artikel
5 opgenomen criteria voldoen, behoren tot de Wlz-indiceerbaren.
In artikel 5, eerste lid, onderdeel b, is de groep opgenomen waarop in het laatste
tekstblok van het algemeen deel van deze toelichting is ingegaan.
Artikel 6
Sinds 1 januari 2011 kan een verzekerde die op permanent toezicht is aangewezen, in
aanmerking komen voor kortdurend verblijf5. De verzekerde gaat dan gedurende maximaal drie etmalen per week in een instelling
logeren om zijn mantelzorger(s) te ontlasten. Ook deze verzekerden, die in de brief
van 9 september 2014 als groep a opgenomen zijn, behoren tot de Wlz-indiceerbaren.
Artikel 7
Onder artikel 7 vallen verzekerden met een ernstige lichamelijke handicap en in totaal
25 uur of meer persoonlijke zorg (verpleging, persoonlijke verzorging of begeleiding
individueel). Dit is de groep die in de brief van 9 september 2014 als groep b is
aangeduid.
De indicatie voor verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding individueel wordt
in klassen aangegeven, waarin iedere klasse staat voor een bandbreedte in uren. In
de bijlage wordt aangegeven hoe dit voor iedere klasse wordt omgerekend naar een aantal
uren dat meetelt om te berekenen of het aantal van 25 uren, bedoeld in het eerste
lid, wordt bereikt. Bij de berekening wordt uitgegaan van het gemiddelde aantal uren
binnen de bandbreedte van de klasse waarin de cliënt is geïndiceerd. Een verzekerde
met een indicatie voor ‘begeleiding individueel’ in klasse 6, voor ‘persoonlijke verzorging’
in klasse 3 en voor ‘verpleging’ in klasse 4, komt uit op een totaal aantal uren van
(14,5 + 5,5 + 8,5 =) 28,5 uur, en is daarmee een Wlz-indiceerbare. Heeft iemand een
indicatie voor meer uren dan de hoogste klasse, dan wordt uitgegaan van 25 uur (bij
‘begeleiding individueel’ of bij ‘persoonlijke verzorging’) dan wel van 20 uur (bij
‘verpleging’) vermeerderd met het aantal extra geïndiceerde uren. De basisaantallen
van 25 en 20 zijn afkomstig van het maximum van de bandbreedte van de hoogste relevante
klasse. Een indicatie voor ‘individuele begeleiding’ of ‘persoonlijke verzorging’
voor meer uur dan de hoogste klasse, betekent derhalve in wezen dat iemand alleen
al op grond van zijn indicatie voor de desbetreffende vorm van zorg Wlz-indiceerbaar
is, aangezien de basis voor zo’n indicatie 25 uur zorg is, waarbovenop nog de extra
uren komen.
Artikel 8
Ook volwassenen die een indicatie hadden voor verpleging in verband met een behoefte
aan individueel verpleegkundig toezicht bij thuisbeademing (groep c uit de brief van
9 september 2014), behoren tot de Wlz-indiceerbaren. Artikel 8 regelt dat.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn