ARTIKEL I. REGELING NORMEN WSF 2000, WTOS en WSF BES
De Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘0,92 procent’ vervangen door: 0,96 procent.
2. In het tweede lid wordt ‘2,51 procent’ vervangen door: 0,98 procent.
3. In het derde lid wordt ‘1,73 procent’ vervangen door: 1,47 procent.
B
Artikel 3 komt te luiden:
Artikel 3. Rentepercentage WSF 2000 en WSF BES
-
1. Het rentepercentage, bedoeld in artikel 6.3 van de WSF 2000, wordt voor het jaar
2016 vastgesteld op 0,01 procent.
-
2. Het rentepercentage, bedoeld in artikel 4.3 van de WSF BES, wordt voor het jaar 2016
vastgesteld op 0,0 procent.
D
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt na ‘ouderlijke bijdrage’ toegevoegd: beroepsonderwijs.
2. De zinsnede ‘2015’ wordt vervangen door: 2016.
3. De zinsnede ‘genoemd in artikel 3.9, derde lid, van de WSF 2000’ wordt vervangen
door: genoemd in artikel 3.9, tweede lid, van de WSF 2000.
4. De zinsnede ‘€ 16.890,62 respectievelijk € 21.399,51’ wordt vervangen door: € 17.052,77
respectievelijk € 21.604,95.
E
Na artikel 5 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 5a. Vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage hoger onderwijs
-
1. Naar de maatstaf van 1 januari 2016 wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.9a, onder
a, van de WSF 2000, vastgesteld op € 15.283,32.
-
2. Naar de maatstaf van 1 januari 2016 wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.9a, onder
b, van de WSF 2000, vastgesteld op € 19.362,96.
F
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘met ingang van 1 januari 2015’ vervangen door:
met ingang van 1 januari 2016.
2. In het eerste lid wordt het bedrag ’€ 13.856,11’ vervangen door: € 13.989,13.
3. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘naar de maatstaf van 1 januari 2015’ vervangen
door: naar de maatstaf van 1 januari 2016.
4. In het tweede lid wordt het bedrag ‘€ 332,30’ vervangen door: € 335,73.
G
Artikel 7, aanhef en de overzichten 1, 2 en 3, komt te luiden:
De bedragen, genoemd in de overzichten 1, 2 en 3 van artikel 3.18 van de WSF 2000
luiden per maand naar de maatstaf van 1 januari 2016 als volgt:
Overzicht 1. Normbedragen voor de kosten van levensonderhoud
A. Beroepsonderwijs
|
|
Normbedrag thuiswonend
|
€ 501,51
|
Normbedrag uitwonend
|
€ 708,29
|
B. Hoger onderwijs
|
|
normbedrag
|
€ 862,50
|
Overzicht 2. Financieringsbronnen
A. Beroepsonderwijs
|
|
Basisbeurs (exclusief toeslag eenoudergezin)
|
|
thuiswonend
|
€ 81,81
|
uitwonend
|
€ 266,99
|
Basislening
|
|
thuis- en uitwonend
|
€ 178,22
|
Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage
|
|
thuiswonend
|
€ 241,48
|
uitwonend
|
€ 263,08
|
B. Hoger onderwijs
|
|
Basislening
|
€ 480,57
|
Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage
|
€ 381,93
|
Overzicht 3. Aanvullende financieringsbron
|
Hoger onderwijs
|
Beroepsonderwijs
|
Toeslag eenoudergezin
|
€ 249,54
|
€ 249,54
|
H
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘van 1 januari 2015 tot 1 januari 2016’ wordt vervangen door: van 1 januari
2016 tot 1 januari 2017.
2. Het bedrag ‘€ 916,96’ wordt vervangen door: € 925,95.
I
Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘naar de maatstaf van 1 januari 2015’ wordt vervangen door: naar de maatstaf
van 1 januari 2016.
2. Het bedrag ‘€ 1.230,12’ wordt vervangen door: € 1.242,18.
J
Artikel 8b, aanhef en overzicht, komt te luiden:
Naar de maatstaf van 1 januari 2016 luiden de bedragen, genoemd in artikel 12.14,
tweede lid, van de WSF 2000:
|
thuiswonende
|
uitwonende
|
a. maandbedrag als bedoeld in overzicht 1 van artikel 3.18
|
€ 655,70
|
€ 862,50
|
b. basisbeurs als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18
|
€ 103,78
|
€ 288,95
|
c. maximale aanvullende beurs of lening als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18
|
€ 249,56
|
€ 271,19
|
d. basislening als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18
|
€ 302,36
|
€ 302,36
|
K
Artikel 8c wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘naar de maatstaf van 1 januari 2015’ wordt vervangen door: naar de maatstaf
van 1 januari 2016.
2. De zinsnede ‘€ 266,71 onderscheidenlijk € 109,67’ wordt vervangen door: € 271,19
onderscheidenlijk € 110,74.
M
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘met ingang van schooljaar 2015–2016’ vervangen
door: met ingang van schooljaar 2016–2017.
2. In het eerste lid wordt het bedrag ‘€ 33.329,43’ vervangen door: € 33.649,39.
3. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘met ingang van 1 januari 2015’ vervangen door:
met ingang van 1 januari 2016.
4. In het tweede lid wordt het bedrag ‘€ 3.746,89’ vervangen door: € 3.782,86.
N
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt ‘2015’ vervangen door: 2016.
2. In onderdeel a wordt ‘€ 111,53’ vervangen door: € 112,62.
3. In onderdeel b wordt ‘€ 260,03’ vervangen door: € 262,58.
O
Artikel 11, aanhef en het overzicht, komt te luiden:
Met ingang van schooljaar 2016–2017 wordt de tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld
in artikel 4.6 van de WTOS, als volgt vastgesteld:
Overzicht bedragen tegemoetkoming schoolkosten per maand 2016–2017
a. onderbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs en onderbouw + bovenbouw
volledig op grond van de WEB bekostigd voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd in
een agrarisch opleidingscentrum
|
€ 79,40
|
b. bovenbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs
|
€ 86,94
|
c. onderbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo
|
€ 108,73
|
d. bovenbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo
|
€ 116,30
|
e. speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs
|
€ 52,75
|
f. voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo)
|
€ 116,30
|
P
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘met ingang van het schooljaar 2015–2016’ wordt vervangen door: met ingang
van het schooljaar 2016–2017.
2. Het bedrag ‘€ 724,40’ wordt vervangen door: € 731,50.
Q
Artikel 13, aanhef en de overzichten 1 en 2, komt te luiden:
Met ingang van het schooljaar 2016–2017 wordt de tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld
in de overzichten 1 en 2 van artikel 5.10 van de WTOS, als volgt vastgesteld:
Overzicht 1. Onderwijs gedurende gehele schooljaar of geen onderwijs meer vanaf 1 januari
aantal minuten per week
|
schoolkosten
|
540 of meer
|
€ 312,98
|
540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540
|
€ 156,49 + € 156,49 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd
|
270 tot 540
|
€ 210,86
|
270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270
|
€ 105,43 + € 105,43 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd
|
minder dan 270
|
nihil
|
Overzicht 2. Geen onderwijs meer volgen na 30 september en voor 1 januari
aantal minuten per week
|
schoolkosten
|
540 of meer
|
€ 156,49
|
540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540
|
€ 78,25 + € 78,24 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd
|
270 tot 540
|
€ 105,43
|
270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270
|
€ 52,72 + € 52,71 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd
|
Minder dan 270
|
nihil
|
R
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt ‘2015–2016’ vervangen door: 2016–2017.
2. In onderdeel a wordt ‘€ 724,00’ vervangen door: € 732,00.
3. In onderdeel b wordt ‘€ 309,94’ vervangen door: € 312,98.
4. In onderdeel c wordt ‘€ 208,81’ vervangen door: € 210,86.
S
Artikel 15, aanhef en de overzichten, komt te luiden:
Met ingang van 1 januari 2016 worden de bedragen, bedoeld in artikel 2.2 van de WSF
BES, als volgt vastgesteld:
Bedragen studiefinanciering BES:
I. Onderwijstype
|
II. Plaats opleiding
|
III. Prestatiebeurs of gift per maand
|
IV. Lening tijdens prestatiebeurs per maand
|
V. Lening na prestatiebeurs per maand
|
Beroepsonderwijs
|
Eigen openbaar lichaam
|
USD 74,23
|
USD 148,46
|
USD 222,69
|
|
Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten
|
USD 241,23
|
USD 482,46
|
USD 723,69
|
|
Overig deel Caribische regio
|
USD 371,13
|
USD 742,26
|
USD 1.113,39
|
|
Verenigde Staten van Amerika
|
USD 509,11
|
USD 1.018,22
|
USD 1.527,33
|
Hoger onderwijs
|
Eigen openbaar lichaam
|
USD 139,17
|
USD 278,34
|
USD 417,51
|
|
Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten
|
USD 278,33
|
USD 556,66
|
USD 834,99
|
|
Overig deel Caribische regio
|
USD 371,13
|
USD 742,26
|
USD 1.113,39
|
|
Verenigde Staten van Amerika
|
USD 509,11
|
USD 1.018,22
|
USD 1.527,33
|
Bedragen opstarttoelage BES:
I. Onderwijstype
|
II. Plaats opleiding
|
III. Prestatiebeurs
|
IV. Lening
|
Beroepsonderwijs opleiding niveau 3 of 4 en hoger onderwijs
|
Europees deel van Nederland
|
USD 2.561,92
|
USD 5.123,84
|
ARTIKEL II. REGELING STUDIEFINANCIERING 2000
De Regeling studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5.2, vijfde lid, vervalt.
B
Artikel 6.1, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘naar de maatstaf van 1 januari 2015’ wordt vervangen door: naar de maatstaf
van 1 januari 2016.
2. Het bedrag ‘€ 162,87’ wordt vervangen door: € 164,47.
ARTIKEL III. REGELING TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN
Artikel 3.1, derde lid, van de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘naar de maatstaf van 1 januari 2015’ wordt vervangen door: naar de maatstaf
van 1 januari 2016.
2. Het bedrag ‘€ 61,31’ wordt vervangen door: € 61,91.
ARTIKEL IV. REGELING STUDIEFINANCIERING BES
Artikel 5.1, derde lid, van de Regeling studiefinanciering BES, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘naar de maatstaf van 1 januari 2015’ wordt vervangen door: naar de maatstaf
van 1 januari 2016.
2. Het bedrag ‘USD 241,24’ wordt vervangen door: USD 244,79.
ARTIKEL V. INWERKINGTREDING
-
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, met uitzondering van
artikel I onderdeel D, subonderdelen 1 en 3, en onderdeel E, dat in werking treedt
met ingang van 1 september 2016 en artikel II, onderdeel A, dat in werking treedt
met ingang van 1 april 2016.
-
2. Indien de Staatscourant, waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na
31 december 2015, treedt zij, met uitzondering van artikel I onderdeel D, subonderdelen
1 en 3, en onderdeel E, en artikel II, onderdeel A, in werking met ingang van de dag
na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt
zij terug tot en met 1 januari 2016.
TOELICHTING
1. Algemeen
Deze ministeriële regeling wijzigt de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, de
Regeling studiefinanciering 2000, de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten, en de Regeling studiefinanciering BES.
2. Wijziging Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
De normbedragen die zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF
2000), de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: WTOS), en
de Wet studiefinanciering BES (hierna: WSF BES) worden jaarlijks aangepast aan de
loon- en prijsontwikkelingen. Tevens wordt vastgesteld wat wordt verstaan onder de
consumentenprijsindex en het indexcijfer van de cao-lonen, op basis waarvan de nieuwe
bedragen zijn berekend.
Dit dient te geschieden vóór 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop
de normbedragen betrekking hebben. In deze regeling tot wijziging van de Regeling
normen WSF 2000, WTOS en WSF BES worden de normbedragen en percentages vastgesteld
die gelden voor het jaar 2016.
3. Wijziging Regeling studiefinanciering 2000
Deze regeling wijzigt tevens de Regeling studiefinanciering 2000. Met deze wijzigingsregeling
wordt geregeld dat voor debiteuren in het buitenland de minimale aflosvrije periode
verkort wordt van één jaar naar één maand. Op deze manier wordt de oud-student die
in het buitenland woont flexibiliteit geboden bij de aflossing van zijn of haar studieschuld.
In de Wijzigingsregeling van 16 augustus 20151 werd dit reeds geregeld voor debiteuren die in Nederland wonen.
4. Overig WSF 2000
Hoewel de reisvoorziening bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, en de draagkrachtvrije
voet bedoeld in artikel 6.10, tweede lid, van de WSF 2000, niet bij ministeriële regeling
worden vastgesteld, worden de bedragen in het kader van de duidelijkheid in de toelichting
genoemd.
Reisvoorziening
In artikel 5.3, eerste lid, van de WSF 2000 is vastgesteld dat het deel van de prestatiebeurs
dat betrekking heeft op het recht op de reisvoorziening, gelijk is aan een twaalfde
deel van de waarde die daarvoor per studerende door het vervoerbedrijf aan de minister
in rekening wordt gebracht. Dit deel van de prestatiebeurs bedraagt voor kalenderjaar
2016 € 99,66 en wordt, overeenkomstig artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin, niet
uitbetaald of verrekend.
Draagkrachtvrije voet
In artikel 6.10, tweede lid, van de WSF 2000 is vastgesteld dat de draagkrachtvrije
voet op het draagkrachtinkomen in mindering wordt gebracht. Dit bedrag wordt niet
bij ministeriële regeling vastgesteld, maar vloeit rechtstreeks voort uit het geregelde
op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor 120 procent van het
belastbaar minimumloon wordt € 23.104,07 gelezen. Voor 84 procent van het belastbaar
minimumloon wordt € 16.172,85 gelezen. Voor 143 procent wordt € 27.532,33 gelezen.
Voor 100 procent wordt € 19.253,38 gelezen.
5. Overig WTOS
Hoewel de tegemoetkoming onderwijsbijdrage voor de verschillende categorieën die de
WTOS bedient, niet bij ministeriële regeling worden vastgesteld, worden de bedragen
in het kader van de duidelijkheid in de toelichting genoemd.
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage
De WTOS bedient verschillende categorieën personen. De tegemoetkomingen zijn voor
de onderwijsbijdrage gebaseerd op verschillende te betalen onderwijsbijdragen.
Voor een bepaalde groep deelnemers aan het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
(hierna: vavo) (artikel 4.4, eerste lid, WTOS) is de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage
gelijk aan het lesgeld, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet.
Dit bedrag is voor het schooljaar 2016–2017 vastgesteld op € 1.137,00 (Regeling vaststelling
lesgeld en cursusgeldtarieven 2016–2017). Een twaalfde deel hiervan is € 94,75.
Voor studenten aan een lerarenopleiding (artikel 5.3) is het tegemoetkomingsbedrag
aan onderwijsbijdrage gebaseerd op het minimumbedrag aan deeltijdcollegegeld zoals
dat gold in studiejaar 2009–2010. Deze tegemoetkoming is dus gefixeerd (kan niet worden
geïndexeerd) en bedraagt € 567,23.
Voor leerlingen in het deeltijd voortgezet onderwijs en vavo is de hoogte van de onderwijsbijdrage
2016/2017 afhankelijk van de periode waarin en het aantal minuten per week dat onderwijs
gevolgd wordt (artikel 5.10 en artikel 10.7, tweede lid, WTOS). De onderwijsbijdrage
bedraagt € 360,00 indien per week meer dan 540 minuten onderwijs wordt gevolgd en
€ 240,00 wanneer 270 tot 540 minuten onderwijs per week wordt gevolgd. Indien minder
dan 270 minuten per week onderwijs wordt gevolgd is de onderwijsbijdrage nihil.
6. Administratieve lasten
De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten.
Artikelsgewijs
Artikel I
A
Op grond van artikel 11.1 van de WSF 2000, artikel 17 van het BSF 2000, artikel 11.1
van de WTOS en artikel 5 van het BTOS worden de normbedragen jaarlijks aangepast aan
de hand van de consumentenprijsindex of het indexcijfer van de cao-lonen. Op grond
van artikel 8.1 van de WSF BES worden de normbedragen BES jaarlijks aangepast aan
de hand van de in Caribisch Nederland geldende consumentenprijsindex.
Onderdeel 1. Als indexcijfer van de cao-lonen wordt gehanteerd de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief
bijzondere beloningen (2010 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door
het Centraal Bureau voor de Statistiek. De indexering is bepaald door de procentuele
wijziging die het indexcijfer van de cao-lonen over de maand december van het tweede
jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand december
van het daaraan voorafgaande jaar. Bedoeld indexcijfer over december 2013 bedraagt
104,0 en over december 2014 105,0. De procentuele ontwikkeling is 0,96 procent. De
loongevoelige WSF 2000-(grens)bedragen en WTOS-(grens)bedragen voor het jaar 2016
zijn berekend met gebruikmaking van deze laatste procentuele ontwikkeling.
Onderdeel 2. Als consumentenprijsindex wordt gehanteerd de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens
(2006 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor
de Statistiek. De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het consumentenprijsindexcijfer
over het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van
het daaraan voorafgaande jaar. De prijsgevoelige WSF 2000-normbedragen en de prijsgevoelige
WTOS-bedragen worden jaarlijks aangepast met die procentuele wijziging. Bedoeld indexcijfer
over 2013 bedraagt 114,71 en over 2014 115,83. De procentuele ontwikkeling is 0,98
procent.
Onderdeel 3. De indexering naar bedragen van 2016 is bepaald door de procentuele wijziging die
het consumentprijsindexcijfer over het tweede jaar voorafgaand (2014) aan de aanpassing
heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar (2013). Bedoeld indexcijfer
over 2013 bedraagt 110,26 en over 2014 111,88. De procentuele ontwikkeling is 1,47
procent.
B
Artikel 6.3, eerste lid, van de WSF 2000, en artikel 4.3 van de WSF BES schrijven
voor dat jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage wordt vastgesteld.
Met ingang van de Wet studievoorschot hoger onderwijs (Stb. 2015, 50) moet bij de WSF 2000 uit worden gegaan van een rentepercentage dat gelijk is aan
het gemiddeld effectief rendement over de maand september van dat jaar van de openbare
lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan
de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd
van 3 tot 5 jaren. Het gemiddeld effectief rendement bedroeg over september 2015 0,01
procent.
In de WSF 2000 worden twee verschillende rentepercentages gehanteerd: een percentage
van toepassing op leningen aangegaan na 31 december 1991 en een percentage van toepassing
op leningen aangegaan voor 1 januari 1992. Overeenkomstig artikel 12.10a van de WSF
2000 is dat laatste percentage elk jaar 1,65-procentpunt lager dan het eerste percentage.
Gelet op het feit dat het eerste percentage voor 2015 0,01 procent bedraagt, komt
het rentepercentage voor leningen aangegaan voor 1 januari 1992 op 0 procent te staan.
Bij de WSF BES moet worden uitgegaan van een rentepercentage dat gelijk is aan het
over de maand oktober van dat jaar bekendgemaakte gemiddeld effectief rendement van
openbare leningen, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering
aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd
van 3 tot 5 jaar. Het gemiddeld effectief rendement over de maand oktober 2015 is
negatief. Omdat de wet uit gaat van een positief rentepercentage, wordt het rentepercentage
WSF BES voor 2016 vastgesteld op 0,0 procent.
C
Per 1 januari 2016 vervalt artikel 3.4 van de WSF 2000, inhoudende de toekenning van
een toeslag voor een partner voor een studerende met een partner die financieel afhankelijk
van hem is en die niet in aanmerking komt voor studiefinanciering. Als gevolg hiervan
komt ook artikel 4 van de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES te vervallen.
D
In artikel 5 vindt aanpassing van de vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage
plaats. Zie voor de berekening van de bedragen de toelichting bij A, subonderdeel 1.
Het betreft hier een redactionele wijziging. Met ingang van 1 september 2016 treedt
het gewijzigde artikel 3.9 WSF 2000 in werking, waardoor artikel 3.9, derde lid, van
de WSF 2000 wordt vernummerd naar artikel 3.9, tweede lid, van de WSF 2000. De verwijzing
in dit artikel wordt daarom vanaf die datum ook aangepast. Per die datum wordt ook
het opschrift van het artikel aangevuld; dit artikel geldt vanaf die datum alleen
nog voor mbo-studenten.
E
Met ingang van 1 september 2016 treedt het nieuwe artikel 3.9a van de WSF 2000 in
werking. Dit artikel is ingevoerd vanwege de verhoging van de aanvullende beurs voor
ho-studenten. Artikel 3.9 is van overeenkomstige toepassing op de berekening van de
veronderstelde ouderlijke bijdrage voor ho-studenten, maar de vrije voeten worden
voor het hoger onderwijs verlaagd. Op grond van artikel 11.1 van de WSF 2000 worden
de bedragen aangepast aan de hand van de loon- of prijsontwikkelingen in het tweede
daaraan voorafgaande kalenderjaar.
F
In artikel 6 vindt aanpassing van loongevoelige WSF 2000-grensbedragen plaats, namelijk
de vrije voeten eigen inkomsten genoemd in artikel 3.17, eerste lid, WSF 2000, en
het bedrag genoemd in artikel 3.17, vierde lid, WSF 2000). Zie voor de berekening
van de bedragen de toelichting bij A, subonderdeel 1.
G en H
In deze artikelen vindt aanpassing plaats van de prijsgevoelige WSF 2000-normbedragen,
bedoeld in de artikelen 3.18, 4.7, derde lid, 4.18, tweede lid, en 5.2, vierde lid,
van de WSF 2000. Zie voor de berekening van de bedragen de toelichting bij A, subonderdeel 2.
Ten aanzien van de toeslag eenoudergezin, genoemd in artikel 3.18, wordt het bedrag
genoemd dat is ingevoerd met de Wet hervorming kindregelingen. De toeslag is op grond
van de Wet hervorming kindregelingen overigens ook in een apart overzicht 3 geplaatst.
Het bedrag toeslag eenoudergezin werd in 2015 vastgesteld op € 247,12 per maand en
wordt voor het eerst in 2016 geïndexeerd. Naar de maatstaf van 1 januari 2016 bedraagt
de toeslag eenoudergezin € 249,54 per maand.
I
In artikel 8a vindt aanpassing plaats van de waarde van de kwijtschelding studieschuld
voor studenten met een handicap of chronische ziekte, bedoeld in artikel 6.2a van
de WSF 2000. Op grond van artikel 11.1, eerste lid, van de WSF 2000 wordt dit bedrag
per 1 januari van ieder kalenderjaar door de minister aangepast aan de hand van de
consumentenprijsindex, omdat het gaat om een bedrag dat voor de inflatie in consumentenprijzen
wordt geïndexeerd. Zie hiervoor ook A, onderdeel 2, waar het indexeringspercentage voor de prijsindexatie is geregeld. Het normbedrag
wordt nu vastgesteld naar de maatstaf van 1 januari 2016.
J
In artikel 12.14, tweede lid, van de WSF 2000 zijn de normbedragen geregeld die voor
studenten met cohortgarantie in de plaats komen van de bedragen in artikel 3.18 van
de WSF 2000. Deze normbedragen dienen op grond van artikel 12.21 van de WSF 2000 overeenkomstig
artikel 11.1 van de WSF 2000 te worden aangepast. Nu de bedragen van artikel 3.18
van de WSF 2000 volgens artikel 17, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering
2000 worden gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, betekent dit ook voor
de bedragen voor studenten met cohortgarantie een indexatie aan de hand van de consumentenprijsindex.
Het normbedrag wordt nu vastgesteld naar de maatstaf van 1 januari 2016.
K
In artikel 12.16 van de WSF 2000 is geregeld dat voor de in dat artikel genoemde studenten
in het studiejaar 2015–2016 eenmalig een verhoogde aanvullende beurs geldt. In het
artikel zijn de bedragen opgenomen die voor eerstejaars bachelor- of masterstudenten
met studievoorschot in de plaats komen van de bedragen van artikel 3.18 van de WSF
2000. Deze normbedragen dienen op grond van artikel 12.21 van de WSF 2000 overeenkomstig
artikel 11.1 van de WSF 2000 te worden aangepast. Nu de bedragen van artikel 3.18
van de WSF 2000 volgens artikel 17, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering
2000 worden gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, betekent dit ook voor
de bedragen van de verhoogde aanvullende beurs een indexatie aan de hand van de consumentenprijsindex.
Het normbedrag wordt nu vastgesteld naar de maatstaf van 1 januari 2016.
L
Per 1 januari 2016 vervalt artikel 12.17 van de WSF 2000. Als gevolg van het vervallen
van artikel 12.17 WSF 2000 per 1 januari 2016 dient ook artikel 8d van de Regeling
normen WSF 2000, WTOS en WSF BES te vervallen.
M
De grensbedragen draagkracht, bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, van de WTOS, en
toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 10.5, tweede lid, van de WTOS, zijn loongevoelig
en worden dus aangepast zoals beschreven bij A, subonderdeel 1.
N, O, P, Q, R
In deze artikelen vindt aanpassing plaats van de prijsgevoelige WTOS-normbedragen,
bedoeld in de artikelen 4.3, 4.6, 5.4, 5.10, en 10.7, derde lid, van de WTOS. Zie
voor de berekening van de bedragen de toelichting bij A, subonderdeel 2.
S
In dit artikel vindt aanpassing plaats van de prijsgevoelige WSF BES-normbedragen
in artikel 2.2 van de WSF BES. Zie voor de berekening van de bedragen de toelichting
bij A, subonderdeel 3.
Artikel II
A
In artikel 5.2, eerste lid, van de Regeling studiefinanciering 2000 (hierna: RSF 2000)
is geregeld dat de terugbetaling, bedoeld in artikel 6.7, tweede lid, en artikel 10a.5,
eerste lid, van de WSF 2000, op aanvraag van de debiteur kan worden opgeschort met
een of meerdere aflossingsvrije periodes. In de memorie van toelichting bij de Wet
studievoorschot hoger onderwijs is het belang onderschreven van vervroegd en flexibel
aflossen van studieschulden en is tegelijkertijd aangegeven dat de technologische
ontwikkelingen bij DUO het mogelijk maken dat dit beter gefaciliteerd kan worden.2 Met het oog hierop wordt met de Wijzigingsregeling van 16 augustus 20153 per 1 april 2016 artikel 5.2, eerste lid, RSF 2000 aangepast, in die zin dat de minimale
aflosvrije periode waarmee de aflossingsvrije periode waarmee de debiteur op aanvraag
de terugbetaling kan opschorten verkort wordt van drie maanden naar één maand.
In artikel 5.2, vijfde lid, is bepaald dat in afwijking van het tweede lid een aflosvrije
periode voor een debiteur die in het buitenland woont minimaal één kalenderjaar beslaat.
Om debiteuren in het buitenland ook meer flexibiliteit te bieden bij de aflossing
van hun studieschuld, vervalt met deze regeling artikel 5.2, vijfde lid, van de RSF
2000. Een debiteur in het buitenland lost ingevolge hoofdstuk 10a van de WSF 2000
af in jaarlijkse termijnen. Een debiteur die heeft besloten per maand af te lossen,
krijgt met deze wijziging de mogelijkheid per maand de terugbetaling op te schorten.
Indien een debiteur in jaarlijkse termijnen betaalt, krijgt de debiteur met deze wijziging
de mogelijkheid de terugbetaling één of meerdere maanden op te schorten, waarbij betaling
van de resterende maanden van het betreffende jaar op een vast moment in het jaar
plaatsvindt.
B
Op grond van artikel 7.4, vijfde lid, van de WSF 2000 worden bij ministeriële regeling
regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen.
Dit is gebeurd in de Regeling studiefinanciering 2000 (RSF 2000). In artikel 6.1,
derde lid, RSF 2000 is het bedrag bepaald waarmee teveel uitbetaalde bedragen worden
verrekend. In artikel 6.2 RSF 2000 is bepaald dat dit bedrag wordt aangepast aan de
procentuele ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer.
Artikel III
Op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de WTOS worden bij ministeriële regeling
regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen.
Dit is gebeurd in de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (RTOS).
In artikel 3.1, derde lid, RTOS, is het bedrag bepaald waarmee teveel uitbetaalde
bedragen worden verrekend. In artikel 6 3.3 RTOS is bepaald dat dit bedrag wordt aangepast
aan de procentuele ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer.
Artikel IV
Artikel 5.2 van de WSF BES bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld
met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van bedragen. Op grond daarvan
is in artikel 5.1, derde lid, van de Regeling studiefinanciering BES het bedrag bepaald
waarmee teveel uitbetaalde bedragen worden verrekend. In artikel 5.2 van die regeling
is bepaald dat overeenkomstig 8.1 van de WSF BES dit bedrag op gelijke wijze wordt
aangepast als de normbedragen in artikel 2.2 van de WSF BES (indexering aan de hand
van de consumentenprijsindex).
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker