Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 augustus 2015, nr. HO&S/765202 tot wijziging van onder meer de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, voor het jaar 2015 en de Regeling studiefinanciering 2000 houdende wijzigingen in verband met onder meer de wijzigingen van de WSF 2000 door de Wet studievoorschot hoger onderwijs

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de artikelen 3.7, vierde lid, 6.7, derde lid, 10a.2, derde lid, 11.1, eerste lid, 12.14, zesde lid, en 12.21 van de Wet studiefinanciering 2000, artikel 8.1, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, artikel 10, eerste lid, van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing, artikel 25, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

ARTIKEL I. REGELING NORMEN WSF 2000, WTOS EN WSF BES, VOOR HET JAAR 2015

De Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, voor het jaar 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift van artikel 4 wordt ‘Aanpassing toetsingsinkomen partner’ vervangen door: Toetsingsinkomen partner.

B

In het opschrift van artikel 5 wordt ‘Aanpassing vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage’ vervangen door: Vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘Aanpassing vrije voet eigen inkomsten studerende’ vervangen door: Vordering wegens eigen inkomsten studerende.

2. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

3. Er wordt een lid toegevoegd luidende:

2. Naar de maatstaf van 1 januari 2015 bedraagt het bedrag, genoemd in artikel 3.17, vierde lid, van de WSF 2000, € 332,30.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘Aanpassing normbedragen studiefinanciering’ vervangen door: Normbedragen studiefinanciering.

2. De aanhef en de overzichten 1 en 2 komen te luiden:

De bedragen, genoemd in de overzichten 1 en 2 van artikel 3.18 van de WSF 2000 luiden per maand naar de maatstaf van 1 januari 2015 als volgt:

Overzicht 1. Normbedragen voor de kosten van levensonderhoud

A. Beroepsonderwijs

 

Normbedrag thuiswonend

€ 496,64

Normbedrag uitwonend

€ 701,42

B. Hoger onderwijs

 

Normbedrag

€ 854,13

Overzicht 2. Financieringsbronnen

A. Beroepsonderwijs

 

Basisbeurs (exclusief toeslag eenoudergezin)

 

thuiswonend

€ 81,02

uitwonend

€ 264,40

Basislening

 

thuis- en uitwonend

€ 176,49

Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage

 

thuiswonend

€ 239,13

uitwonend

€ 260,53

B. Hoger onderwijs

 

Basislening

€ 475,91

Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage

€ 378,22

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘Aanpassing maximale hoogte lening’ vervangen door: Maximale hoogte lening.

2. De zinsnede ‘artikelen 4.7, vierde lid, 4.18, tweede lid, 5.2, derde lid, en 10.3, derde lid’ wordt vervangen door: artikelen 4.7, derde lid, 4.18, tweede lid, en 5.2, vierde lid.

F

Na artikel 8 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 8a. Normbedrag kwijtschelding studieschuld

Naar de maatstaf van 1 januari 2015 bedraagt het bedrag, genoemd in artikel 6.2a, tweede lid, van de WSF 2000, € 1.230,12.

Artikel 8b. Normbedragen cohortgarantie

Naar de maatstaf van 1 januari 2015 bedragen de bedragen, genoemd in artikel 12.14, tweede lid, van de WSF 2000:

 

thuiswonende

uitwonende

a. maandbedrag als bedoeld in overzicht 1 van artikel 3.18

€ 649,34

€ 854,13

b. basisbeurs als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18

€ 102,77

€ 286,15

c. maximale aanvullende beurs of lening als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18

€ 245,30

€ 266,71

d. basislening als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18

€ 301,27

€ 301,27

Artikel 8c. Normbedrag verhoogde aanvullende beurs

Naar de maatstaf van 1 januari 2015 bedragen de bedragen, genoemd in artikel 12.16, eerste en tweede lid, van de WSF 2000, € 266,71 onderscheidenlijk € 109,67.

Artikel 8d. Normbedrag partnertoeslag

Naar de maatstaf van 1 januari 2015 bedraagt het bedrag, genoemd in artikel 12.17, vierde lid, van de WSF 2000, € 598,95.

G

In het opschrift van artikel 9 wordt ‘Aanpassing grensbedragen’ vervangen door: Grensbedragen.

H

In het opschrift van de artikelen 10 en 11 wordt ‘Aanpassing normbedragen’ vervangen door: Normbedragen.

I

In het opschrift van artikel 12 wordt ‘Aanpassing normbedrag’ vervangen door: Normbedrag.

J

In het opschrift van de artikelen 13 en 14 wordt ‘Aanpassing normbedrag’ vervangen door: Normbedragen.

K

In het opschrift van de artikel 15 wordt ‘Aanpassing normbedragen’ vervangen door: Normbedragen.

L

Hoofdstuk 5 en artikel 19 vervallen.

M

In artikel 20 wordt ‘Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, voor het jaar 2015’ vervangen door: Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES.

ARTIKEL II. REGELING STUDIEFINANCIERING 2000

De Regeling Studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘artikel 5.3, tweede lid, van de wet’ vervangen door: artikel 5.3, eerste lid, van de wet.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Dit artikel berust op artikel 3.7, vierde lid, van de wet.

B

In artikel 5.2, tweede lid, wordt ‘minimaal drie kalendermaanden’ vervangen door: minimaal één kalendermaand.

C

Na artikel 6a.1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 6b. Cohortgarantie studievoorschot hoger onderwijs

Artikel 6b.1. Aanspraken op grond van voormalig artikel 5.6 WSF 2000

Voor de toepassing van artikel 12.14, eerste lid, van de wet wordt ten aanzien van de student, bedoeld in artikel 5.6, vijfde tot en met achtste en tiende lid, van de wet, zoals dat luidde op 31 augustus 2015, onder ‘nominale duur van die opleiding’ verstaan de nominale duur die voor de betreffende student van toepassing is, inclusief de verlenging met een jaar op grond van artikel 5.6 van de wet, zoals dat luidde op 31 augustus 2015.

Artikel 6b.2. Omzettingsmoment studieschuld van lening beroepsonderwijs naar lening hoger onderwijs

De lening van een debiteur die op grond van artikel 10a.2, eerste lid, onderdeel b, of artikel 12.14, vijfde lid, van de wet een aanvraag heeft gedaan om die lening aan te merken als een lening hoger onderwijs, wordt met ingang van de datum waarop de aflosfase begint aangemerkt als een lening hoger onderwijs.

Artikel 6b.3. Toepassing nieuwe terugbetalingsregels op studieschuld waarop reeds is afgelost

Voor de debiteur, bedoeld in artikel 10a.2, eerste lid, onderdeel b, of 12.14, vierde lid, van de wet, voor wie reeds een aflosfase is aangevangen voordat artikel 12.14, vijfde lid, van de wet op hem van toepassing wordt, geldt het verzoek om de lening aan te merken als een lening hoger onderwijs voor beide leningen, met dien verstande dat:

  • a. de aanvraag wordt ingediend vóór aanvang van de aflosfase van de lening waarop artikel 12.14, vijfde lid, van de wet van toepassing is, maar na 31 december 2016;

  • b. beide leningen worden aangemerkt als een lening hoger onderwijs met ingang van de datum waarop de aflosfase van de lening waarop artikel 12.14, vijfde lid, van de wet van toepassing is begint; en

  • c. de totale duur van de aflosfase voor de lening waarvoor reeds een aflosfase was aangevangen, wordt verminderd met het aantal maanden dat die aflosfase reeds had geduurd.

ARTIKEL III. REGELING TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

In artikel 4.3 van de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt ‘door bijschrijving op de bank- of postbankrekening in Nederland’ vervangen door ‘door bijschrijving op de bankrekening’ en wordt ‘op een door hem aangewezen bank- of postbankrekening in Nederland’ vervangen door: op een door hem aangewezen bankrekening.

ARTIKEL IV. REGELING LES- EN CURSUSGELDWET

De artikelen 2 en 3 vervallen.

ARTIKEL V. UITVOERINGSREGELING EXPERIMENTENWET VOOROPLEIDINGSEISEN SELECTIE EN COLLEGEGELDHEFFING

In artikel 9 van de Uitvoeringsregeling experimentenwet vooropleidingseisen selectie en collegegeldheffing wordt ‘6.4 tot en met 6.18’ vervangen door: 6.4 tot en met 6.17.

ARTIKEL VI. UITVOERINGSREGELING LOONBELASTING 2011

In artikel 6.3, tweede lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 wordt ‘op een gift, een voorwaardelijke gift of een prestatiebeurs’ vervangen door: op een gift of een prestatiebeurs.

ARTIKEL VII. BELEIDSREGEL INZAKE AANVULLENDE VOORZIENING REISRECHT EX ARTIKEL 11.5 WET STUDIEFINANCIERING 2000

De Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 december 2013, nr. HO&S/558908, inzake de aanvullende voorziening reisrecht op grond van artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Het eerste lid (nieuw), onderdelen b en c, komen te luiden:

b. thuiswonende deelnemer:

deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is,

c. uitwonende deelnemer:

deelnemer die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5 van de WSF 2000,.

3. In het eerste lid (nieuw) worden de onderdelen d tot en met f geletterd f tot en met h.

4. In het eerste lid (nieuw) worden na onderdeel c, twee onderdelen ingevoegd, luidende:

d. student:

degene die hoger onderwijs volgt, niet zijnde extraneus,

e. studerende:

thuis- en uitwonende deelnemer of student.

5. Het eerste lid, onderdeel h (nieuw), komt te luiden:

h. woonadres:

adres waaronder de studerende in de basisregistratie personen staat ingeschreven.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt onder thuiswonende, onderscheidenlijk uitwonende deelnemer eveneens verstaan de thuiswonende, onderscheidenlijk uitwonende student die op grond van artikel 12.14 van de wet nog een basisbeurs ontvangt voor een thuiswonende of uitwonende student.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde lid tot zevende lid worden het derde en vierde lid genummerd vierde en vijfde lid.

2. In het eerste en tweede lid en het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt ‘de Dienst Uitvoering Onderwijs’ vervangen door: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

3. In het eerste lid en het vierde lid (nieuw) wordt ‘thuiswonende studerende’ vervangen door: thuiswonende deelnemer.

4. In het tweede lid en vijfde lid (nieuw) wordt ‘uitwonende studerende’ vervangen door: uitwonende deelnemer.

5. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Op verzoek van een student, die kan aantonen dat hij voor het verkeer tussen het woonadres en het adres van de onderwijsinstelling waarbij hij is ingeschreven of het stageadres voor het vervoer als voetganger op een pontveer per maand meer dan € 30,– moet besteden, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het meerdere vergoeden.

6. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt ‘artikel 5.3, tweede lid’ vervangen door: artikel 5.3, eerste lid.

7. Na het vijfde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Op verzoek van een student, die kan aantonen dat hij de onderwijsinstelling, waarbij hij is ingeschreven of het stageadres, met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet of niet tijdig kan bereiken of met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet meer thuis kan komen, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een tegemoetkoming toekennen gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van de WSF 2000.

8. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘het derde en vierde lid’ vervangen door: het vierde tot en met zesde lid.

ARTIKEL VIII. BELEIDSREGEL TOEPASSING HARDHEIDSCLAUSULE AANVULLENDE VOORZIENING OV-STUDENTENKAART

De Beleidsregel Toepassing hardheidsclausule aanvullende voorziening OV-Studentenkaart wordt ingetrokken.

ARTIKEL IX INWERKINGTREDING

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2015, met uitzondering van artikel II, onderdeel B, dat in werking treedt met ingang van 1 april 2016.

  • 2. Indien de Staatscourant, waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 augustus 2015, treedt zij, met uitzondering van artikel II, onderdeel B, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 september 2015.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

1. Algemeen

Deze ministeriële regeling wijzigt de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, voor het jaar 2015 en de Regeling studiefinanciering 2000. Daarnaast brengt de regeling wijzigingen aan in de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, de Uitvoeringsregeling experimentenwet vooropleidingseisen selectie en collegegeldheffing, de Uitvoeringregeling loonbelasting 2011, de Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 december 2013, nr. HO&S/558908, inzake de aanvullende voorziening reisrecht op grond van artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000 en de Beleidsregel toepassing hardheidsclausule aanvullende voorziening OV-studentenkaart.

2. Wijziging Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, voor het jaar 2015

De normbedragen die zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000), de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: WTOS) en de Wet studiefinanciering BES (hierna: WSF BES) worden jaarlijks vastgesteld bij ministeriële regeling om ze te kunnen aanpassen aan de loon- en prijsontwikkelingen. Dit dient te geschieden voor 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de normbedragen betrekking hebben. Voor het jaar 2015 zijn de normbedragen vastgesteld bij de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, voor het jaar 2015. Ten behoeve van de vindbaarheid en transparantie wordt die regeling met deze regeling gewijzigd zodat het de vorm krijgt van een basisregeling, die vervolgens elk jaar gewijzigd wordt met wijzigingsregelingen. Op deze manier wordt voorkomen dat elk jaar opnieuw een ministeriële regeling in werking treedt, die vervolgens weer vervalt.

Deze regeling wijzigt daarnaast de normbedragen zoals die na inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs per 1 september 2015 in de WSF 2000 zijn opgenomen.1 In de Wet studievoorschot hoger onderwijs zijn meerdere normbedragen opgenomen naar de maatstaf van 1 januari 2014. Met deze regeling worden deze normbedragen vastgesteld naar de maatstaf van 1 januari 2015. Deze nieuw vastgestelde normbedragen treden gelijktijdig met de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking. De normbedragen zoals opgenomen in de WTOS en de WSF BES wijzigen niet met deze regeling.

3. Wijziging Regeling studiefinanciering 2000

Deze regeling wijzigt tevens de Regeling studiefinanciering 2000. In de memorie van toelichting bij de Wet studievoorschot hoger onderwijs is het belang onderschreven van vervroegd en flexibel aflossen van studieschulden en is tegelijkertijd aangegeven dat de technologische ontwikkelingen bij DUO het mogelijk maken dat dit beter gefaciliteerd kan worden.2 Met het oog hierop wordt de minimale periode waarin de terugbetalingsperiode kan worden opgeschort verkort van drie maanden naar één maand. Hiermee wordt de oud-student meer flexibiliteit geboden bij de aflossing van zijn of haar studieschuld.

Tevens wordt met deze regeling de cohortgarantie, zoals opgenomen in de WSF 2000 per inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs per 1 september 2015, verduidelijkt zodat duidelijk is dat de cohortgarantie geldt voor studenten die een lerarenkopopleiding of een universitaire lerarenopleiding volgen en voor studenten met een chronische ziekte of handicap. Daarnaast worden nadere regels gesteld voor debiteuren die vóór het studiejaar 2009–2010 voor het eerst studiefinanciering ontvingen en die de keuze hebben hun volledige studieschuld onder de terugbetalingsregels van de lening hoger onderwijs terug te betalen.

4. Overige wijzigingen

Naast de bovengenoemde wijzigingen worden enkele wijzigingen in andere regelingen en beleidsregels doorgevoerd. Zie verder de artikelsgewijze toelichting.

5. Administratieve lasten

De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten.

Artikelsgewijs

Artikel I

A, B, C, onderdeel 1, D, onderdeel 1, E, onderdeel 1, G, H, I, J, K en M

De verschillende opschriften van de artikelen en de citeertitel worden gewijzigd, omdat deze regeling niet langer wordt ingericht als een jaarlijkse vaststellingsregeling, maar als een vaste regeling waarin de bedragen te vinden zijn. In beginsel worden alleen die bedragen nog jaarlijks gewijzigd.

C, onderdelen 2 en 3

Het artikel wordt verdeeld in leden. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de WSF 2000, zoals dat luidt vanaf inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, dient het bedrag genoemd in artikel 3.17, vierde lid, van de WSF 2000 jaarlijks aangepast te worden aan de hand van de loon- of prijsontwikkelingen in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar. In het nieuw toegevoegde tweede lid wordt het bedrag genoemd in artikel 3.17, vierde lid, van de WSF 2000 naar de maatstaf van 1 januari 2015 vastgesteld op € 332,30.

D, onderdeel 2

De prijsgevoelige normbedragen genoemd in de overzichten 1 en 2 van artikel 3.18 van de WSF 2000, zoals deze luiden vanaf de inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, worden aangepast naar de maatstaf van 1 januari 2015.

Het bedrag van de maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage zoals opgenomen in overzicht 2 wordt, voor zowel thuis- als uitwonende deelnemers, vanaf studiejaar 2015/2016 in het overzicht opgenomen exclusief de tegemoetkoming voor het lesgeld. Voor studiejaar 2014/2015 bedroeg deze tegemoetkoming € 93,17 per maand (een twaalfde deel van het wettelijk vastgestelde lesgeld). Nu de bedragen in de regeling worden vastgesteld naar de maatstaf van 1 januari 2015, is dat dus het bedrag waarmee gerekend is. Voor studiejaar 2015/2016 bedraagt de tegemoetkoming € 94,25 per maand (een twaalfde deel van het wettelijk vastgestelde lesgeld voor dat studiejaar).3

E, onderdeel 2

Per 1 september 2015 wordt de inhoud van artikel 4.7, vierde lid, van de WSF 2000 verschoven naar artikel 4.7, derde lid, van de WSF 2000 en wordt de inhoud van artikel 5.2, derde lid, van de WSF 2000 verschoven naar artikel 5.2, vierde lid, van de WSF 2000.

Hoofdstuk 10 van de WSF 2000 vervalt per 1 september 2015. Het bedrag genoemd in artikel 10.3, derde lid, van de WSF 2000 hoeft dus niet langer vastgesteld te worden.

F
Artikel 8a

In artikel 8a vindt aanpassing plaats van de waarde van de kwijtschelding als bedoeld in artikel 6.2a van de WSF 2000. Op grond van artikel 11.1, eerste lid, van de WSF 2000 wordt dit bedrag per 1 januari van ieder kalenderjaar door de minister aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex, omdat het gaat om een bedrag dat voor de inflatie in consumentenprijzen wordt geïndexeerd. Zie hiervoor ook artikel 2, tweede lid, waar het indexeringspercentage voor de prijsindexatie is geregeld.

Artikel 8b

De Wet studievoorschot hoger onderwijs voorziet in cohortgarantie, inhoudende dat op de in artikel 12.14, eerste lid, van de WSF 2000, zoals deze luidt per 1 september 2015, genoemde studenten bepaalde artikelen uit de WSF 2000 zoals die gold vóór de inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, van toepassing blijven voor de nominale duur van hun opleiding. In het tweede lid van artikel 12.14 van de WSF 2000 zijn de normbedragen geregeld die voor studenten met cohortgarantie in de plaats komen van de bedragen in artikel 3.18 van de WSF 2000. Deze normbedragen dienen op grond van artikel 12.21 van de WSF 2000 overeenkomstig artikel 11.1 van de WSF 2000 te worden aangepast. Nu de bedragen van artikel 3.18 van de WSF 2000 volgens artikel 17, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000 worden gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, betekent dit ook voor de bedragen voor studenten met cohortgarantie een indexatie aan de hand van de consumentenprijsindex.

In artikel 8b van deze regeling worden deze normbedragen vastgesteld naar de maatstaf van 1 januari 2015.

Artikel 8c

In artikel 12.16 van de WSF 2000 is geregeld dat voor de in dat artikel genoemde studenten in het studiejaar 2015–2016 eenmalig een verhoogde aanvullende beurs geldt. In het artikel zijn de bedragen naar de maatstaf van 1 januari 2014 opgenomen die voor eerstejaars bachelor- of masterstudenten met studievoorschot in de plaats komen van de bedragen van artikel 3.18 van de WSF 2000. Deze normbedragen dienen op grond van artikel 12.21 van de WSF 2000 overeenkomstig artikel 11.1 van de WSF 2000 te worden aangepast. Nu de bedragen van artikel 3.18 van de WSF 2000 volgens artikel 17, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000 worden gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, betekent dit ook voor de bedragen van de verhoogde aanvullende beurs een indexatie aan de hand van de consumentenprijsindex.

Met artikel 8c van deze regeling worden deze normbedragen vastgesteld naar de maatstaf van 1 januari 2015.

Artikel 8d

In artikel 12.17, vierde lid, van de WSF 2000 is het bedrag aan partnertoeslag opgenomen zoals dat geldt gedurende de eerste maanden na inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs. Het daarin genoemde bedrag is het bedrag naar de maatstaf van 1 januari 2014 dat voor studenten die al partnertoeslag hadden in de plaats komt van het bedrag van de partnertoeslag in artikel 3.18 van de WSF 2000. Dit normbedrag dient op grond van artikel 12.21 van de WSF 2000 overeenkomstig artikel 11.1 van de WSF 2000 te worden aangepast. Nu de bedragen van artikel 3.18 van de WSF 2000 volgens artikel 17, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000 worden gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, betekent dit ook voor het bedrag van de partnertoeslag een indexatie aan de hand van de consumentenprijsindex.

Met artikel 8d van deze regeling wordt dit bedrag vastgesteld naar de maatstaf van 1 januari 2015.

L

De artikelen 16, 17 en 18 zijn wijzigingsartikelen en zijn verwerkt in respectievelijk de Regeling studiefinanciering 2000, de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Regeling studiefinanciering BES. Hoofdstuk 5 kan dus vervallen.

Artikel 19 is uitgewerkt en kan dus eveneens vervallen.

Artikel II

A

Per 1 september 2015 wordt de inhoud van artikel 5.3, tweede lid, WSF 2000 verplaatst naar artikel 5.3, eerste lid, WSF 2000.

Met het nieuw toegevoegde vijfde lid wordt verduidelijkt dat het artikel berust op artikel 3.7, vierde lid, van de WSF 2000.

B

In artikel 5.2, eerste lid, van de Regeling studiefinanciering 2000 is geregeld dat de terugbetaling, bedoeld in artikel 6.7, tweede lid, en artikel 10a.5, eerste lid, van de WSF 2000 op aanvraag van de debiteur kan worden opgeschort met een of meerdere aflossingsvrije periodes. In het tweede lid van artikel 5.2 van de Regeling studiefinanciering 2000 is neergelegd dat deze aflossingsvrije periode minimaal drie kalendermaanden beslaat. Met dit artikel wordt deze minimumtermijn verkort van drie maanden naar één maand. Hiermee wordt de debiteur meer flexibiliteit geboden bij de aflossing van zijn of haar studieschuld.

C
Artikel 6b.1

De cohortgarantiebepaling die is opgenomen in artikel 12.14 van de wet regelt dat voor de doelgroep van de cohortgarantie de tekst van hoofdstuk 5 van toepassing blijft zoals die luidde op de datum vóór inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs (31 augustus 2015). In de aanhef van het eerste lid staat dat de cohortgarantie voor de doelgroep geldt voor de nominale duur van de opleiding. Daardoor bestond onduidelijkheid over de verlengde aanspraak op prestatiebeurs bij het volgen van een lerarenkopopleiding, universitaire lerarenopleiding of studenten met een handicap of chronische ziekte. Met artikel 6b.1 is verduidelijkt dat onder de nominale duur ook de verlengde nominale duur voor deze (vervolg)opleidingen valt. Artikel 5.6 blijft voor deze doelgroep dus van toepassing zolang zij in de verlengde nominale duur zitten.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de cohortgarantie dus niet geldt voor studenten die onder het studievoorschot een masteropleiding gaan volgen en daarna een lerarenkopopleiding of universitaire lerarenopleiding beginnen.

Artikel 6b.2

Oud-studenten die op enig moment als gevolg van de Wet studievoorschot hoger onderwijs geen basisbeurs meer ontvangen voor hun masteropleiding of vervolg van de duplex ordo opleiding, kunnen op grond van artikel 12.14, vijfde lid, van de wet hun volledige lening aflossen onder de terugbetalingsregels van de lening hoger onderwijs die zijn geïntroduceerd met de Wet studievoorschot hoger onderwijs (o.a. de terugbetalingstermijn van 35 jaar). Dat kan uitsluitend op verzoek. Komt er geen verzoek, dan wordt de volledige studielening aangemerkt als een lening beroepsonderwijs, wat betekent dat die wordt afgelost op grond van de voorwaarden zoals die golden op het moment dat de student voor het eerst ging lenen (o.a. de terugbetalingstermijn van 15 jaar).

Deze keuzemogelijkheid geldt op grond van artikel 10a.2, eerste lid, onderdeel b, van de wet eveneens voor debiteuren met een zogenoemde ‘oude schuld’. Het gaat dan om studenten die al vóór het studiejaar 2009–2010 voor het eerst studiefinanciering ontvingen en voor wie nog geen aflosfase was begonnen vóórdat zijn een lening hebben opgenomen onder het regime van het studievoorschot. Was de aflosfase voor de ‘oude schuld’ al wel begonnen, dan is eventueel artikel 6b.3 van deze regeling van toepassing.

Artikel 6b.2 regelt per wanneer de lening wordt aangemerkt als een lening hoger onderwijs. Dat gebeurt tegelijkertijd met het begin van de aflosfase. Dat betekent dat vanaf die datum de terugbetalingsregels van de lening hoger onderwijs voor de berekening van de draagkracht, de rente en de aflossingstermijn van kracht worden op de lening.

Artikel 6b.3

De aflosfase van een debiteur kan op enig moment worden opgeschort als de debiteur weer student wordt. Wanneer deze student als gevolg van de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs voor dat vervolg van zijn studie op enig moment geen basisbeurs meer krijgt voor zijn masteropleiding of vervolg van de duplex ordo opleiding, wordt vanaf dat moment artikel 12.14, vijfde lid, van de wet op hem van toepassing. Dat wil zeggen dat hij een keuzemogelijkheid krijgt om zijn volledige studieschuld onder de terugbetalingsregels van de lening hoger onderwijs (o.a. de terugbetalingstermijn van 35 jaar) terug te betalen. Doet hij daarvoor tijdig een aanvraag, dan worden beide leningen op grond van artikel 6b.3 afgelost volgens de terugbetalingsregels voor de lening hoger onderwijs. Voor de eerste lening geldt evenwel dat de maanden die de aflosfase al duurde voordat de student weer ging studeren in mindering worden gebracht op het aantal af te lossen maanden. Voor de tweede lening geldt gewoon een termijn van 35 jaar.

Artikel 6b.3 regelt eveneens per wanneer de beide leningen wordt aangemerkt als een lening hoger onderwijs. Dat gebeurt tegelijkertijd met het begin van de aflosfase van de laatste lening. Dat betekent dat vanaf die datum de terugbetalingsregels van de lening hoger onderwijs voor de berekening van de draagkracht, de rente en de aflossingstermijn van kracht worden op de beide leningen.

Artikel III

Sinds de invoering van de Europese Verordening voor SEPA is uitsluitend nog giraal betalingsverkeer op basis van gemeenschappelijk Europese standaarden toegestaan en is er geen onderscheid meer tussen binnenlands en grensoverschrijdend betalingsverkeer in euro’s.

Ondanks dat postbankrekeningen al geruime tijd niet meer bestaan, wordt deze term nog wel gehanteerd in dit artikel. Met deze wijziging wordt dit hersteld.

Artikel IV

Met ingang van studiejaar 2011–2012 zijn zowel de onderwijskaart als het gebruik van het bewijs van uitschrijving afgeschaft (Stb. 2011, 251). De artikelen 2 en 3 kunnen daarom vervallen.

Artikel V

Artikel 6.18 van de WSF 2000, dat pas op 1 september 2017 in werking treedt, ziet op de terugbetaling van het levenlanglerenkrediet en is niet van toepassing op de terugbetaling van de lening bedoeld in artikel 9.

Artikel VI

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 wordt aangepast aan de met de Wet studievoorschot hoger onderwijs gewijzigde formulering van artikel 3.104, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel VII

A

Onderdelen 2 tot en met 4. Met de inwerkingtreding van de Wet studievoorschot vervalt in het hoger onderwijs het onderscheid tussen thuis- en uitwonendheid. De bepalingen in deze beleidsregel blijven echter voor studenten in het hoger onderwijs van belang. Voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs blijft het onderscheid tussen thuis- en uitwonendheid wel bestaan. Bovenstaande wordt doorgevoerd in dit artikel.

Onderdeel 5. De Wet basisregistratie personen heeft de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens vervangen. In dit artikel wordt daarom de ‘gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens’ vervangen door de ‘basisregistratie personen’.

Onderdeel 6. Met het nieuw toegevoegde tweede lid wordt geregeld dat de bepalingen van deze beleidsregel waar rekening wordt gehouden met thuis- of uitwonendheid nog wel van toepassing zijn gedurende de nominale duur van de huidige opleiding van debiteuren die vallen onder de cohortgarantie als bedoeld in artikel 12.14 van de WSF 2000.

B

Onderdeel 2. De bevoegdheid vastgelegd in de leden 1 en 2 en 5 en 6 (nieuw) ligt bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit wordt met dit artikel hersteld.

Onderdelen 3, 4, 5, 7 en 8. De wijzigingen in artikel 1 worden doorgevoerd in dit artikel.

Onderdeel 6. Per 1 september 2015 wordt de inhoud van artikel 5.3, tweede lid, WSF 2000 verplaatst naar artikel 5.3, eerste lid, WSF 2000.

Artikel VIII

Deze beleidsregel is vervangen door de ‘Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 december 2013, nr. HO&S/558908, inzake de aanvullende voorziening reisrecht op grond van artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000 Beleidsregel inzake aanvullende voorziening reisrecht ex artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000’ en wordt dus ingetrokken.

Artikel IX

De regeling treedt – met uitzondering van een wijziging van de Regeling studiefinanciering 2000 die is opgenomen in artikel II, onderdeel B – in werking op 1 september 2015. Gelet op het begunstigende karakter van de regeling is het wenselijk dat deze regeling per 1 september 2015 in werking treedt, ondanks dat daarmee de invoeringstermijn van 2 maanden4 niet wordt gerespecteerd.

De wijziging in artikel 5.2 van de Regeling studiefinanciering 2000 gaat in per 1 april 2016.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Stb. 2015, 50.

X Noot
2

Kamerstukken II 2014/15, 34 035, nr. 3 (MvT), p. 19.

X Noot
3

Regeling vaststelling lesgeld en cursusgeldtarieven 2015–2016, Stcrt. 2014, 27251.

X Noot
4

Voorgeschreven in het kader van de afspraken rond de vaste verandermomenten, neergelegd in Aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Naar boven