Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 december 2015, kenmerk 868952-144025-WJZ, houdende een wijziging van de Regeling Jeugdwet, de Regeling langdurige zorg en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 in verband met het harmoniseren van regels inzake het budgetbeheer van de Sociale verzekeringsbank

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 3.6.4, derde en vierde lid, artikel 3.6.6, tweede lid, en artikel 3.6.7, de onderdelen c, d en f, van het Besluit langdurige zorg, artikel 8.3 van het Besluit Jeugdwet en artikel 5.3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘betalingen uit het persoonsgebonden budget’ vervangen door: uitsluitend aan een derde een betaling uit het persoonsgebonden budget voor geleverde jeugdhulp.

b. In onderdeel b wordt ‘een derde’ vervangen door: de derde.

2. In het derde lid wordt ‘de naam en het adres van de derde, het tarief, een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen, bevat’ vervangen door: bevat:

  • a. de naam en het adres van de derde;

  • b. het tarief;

  • c. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen; en

  • d. een handtekening van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie betreft.

3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘beëindigen of weigeren’ vervangen door: geheel of gedeeltelijk beëindigen, weigeren of opschorten.

b. Onder vervanging van een punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. indien de derde de declaratie niet binnen zes weken na de maand waarin de prestatie is verleend, heeft ingediend bij de persoon aan wie het persoongebonden budget is verstrekt;

  • d. indien de Sociale verzekeringsbank de declaratie niet heeft ontvangen binnen vier weken nadat de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt, deze heeft ontvangen;

  • e. indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d, van de wet, de Sociale verzekeringbank daarom verzoekt.

4. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie, tenzij een declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het vierde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de cliënt uit tot herstel daarvan. Na herstel van de declaratie wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie niet binnen een door de Sociale verzekeringbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt de termijn, bedoeld in de eerste volzin, verlengd met tien dagen.

5. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Een persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt of zijn vertegenwoordiger kan de Sociale verzekeringsbank verzoeken om namens hem in aanvulling op de hem bij de beschikking, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet toegekende jeugdhulp, jeugdhulp te betalen als omschreven in het document, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b. De Sociale verzekeringsbank willigt een verzoek als bedoeld in de eerste volzin in voor zover de in die zin bedoelde persoon daartoe voldoende geld bij haar heeft gestort. Een verzoek tot betalingen voor aanvullende jeugdhulp geschiedt met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende jeugdhulp de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

B

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

  • 1. In afwijking van artikel 8, aanhef en tweede, onderdeel b, kan de Sociale verzekeringsbank rechtstreeks aan de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt, betalen:

    • a. door die persoon gemaakte vervoerskosten; of

    • b. een verantwoordingsvrij bedrag voor jeugdhulp.

  • 2. In afwijking van artikel 8, vierde lid, onderdelen c en d, ontvangt de Sociale verzekeringsbank uiterlijk vier weken na het eindigen van de beschikking, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet een declaratie ter betaling van vervoerskosten van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 3. De Sociale verzekeringsbank ontvangt een verzoek om een verantwoordingsvrij bedrag voor jeugdhulp voor het eindigen van de beschikking, bedoeld in het tweede lid, van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt. Op dit verzoek is artikel 8, vierde lid, onderdelen a, b en e, van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie, bedoeld in het tweede lid, of het verzoek, bedoeld in het derde lid, is opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.

ARTIKEL II

De Regeling langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.16, tweede lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 3° vervalt de zinsnede: , en door de zorgverlener wordt ondertekend.

2. In onderdeel 4° vervalt de zinsnede: , en dat het namens de zorgverlenende instantie wordt ondertekend.

B

Artikel 5.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor het eerste lid vervalt de aanduiding ‘1.’.

2. Aan onderdeel e, wordt een zinsnede toegevoegd, luidende:, tenzij het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten.

C

In artikel 5.21, tweede lid, wordt ‘zes weken’ vervangen door: een half jaar.

D

Artikel 5.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de naam en het adres van deze persoon, het tarief, een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen, bevat’ vervangen door: bevat:

  • a. de naam en het adres van deze persoon;

  • b. het tarief;

  • c. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen; en

  • d. een handtekening van de verzekerde of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie betreft.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget voor kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten, indien de declaratie is ingediend met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.

3. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘tot beëindiging van de betalingen of weigering van een betaling’ vervangen door: tot beëindiging of opschorting van de betalingen of een geheel of gedeeltelijke weigering of opschorting van een betaling.

b. In onderdeel b wordt na ‘het recht’ ingevoegd: , waaronder het recht.

c. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. indien de Sociale verzekeringsbank de declaratie niet heeft ontvangen binnen vier weken nadat de verzekerde deze heeft ontvangen;.

d. Onder vervanging van een punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. indien het zorgkantoor van de verzekerde bij de toepassing van artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht de Sociale verzekeringbank daarom verzoekt voor een termijn van ten hoogste dertien weken;

  • f. in het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank.

4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie, tenzij een declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het derde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de cliënt uit tot herstel daarvan. Na herstel van de declaratie wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie niet binnen een door de Sociale verzekeringbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel c, wordt de termijn, bedoeld in de eerste volzin, verlengd met tien dagen.

5. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. Een verzekerde of zijn vertegenwoordiger kan de Sociale verzekeringsbank verzoeken om namens hem, in aanvulling op de hem bij de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget toegekende zorg, zorg te betalen als omschreven in de zorgovereenkomst. De Sociale verzekeringsbank willigt een verzoek als bedoeld in de eerste volzin in voor zover de verzekerde daartoe voldoende geld bij haar heeft gestort. Een verzoek tot betalingen voor aanvullende zorg geschiedt met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende zorg de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

E

Na artikel 5.23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.23a

  • 1. In afwijking van artikel 5.23, derde lid, onderdeel c, ontvangt de Sociale verzekeringsbank uiterlijk vier weken na het eindigen van de subsidieperiode een declaratie ter betaling van het verantwoordingsvrij bedrag, bedoeld in artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel d, van het besluit, of de vervoerskosten, bedoeld in artikel 3.6.4, vijfde lid, van het Besluit, van de verzekerde.

  • 2. De Sociale verzekeringsbank ontvangt een verzoek om het verantwoordingsvrij bedrag, bedoeld in artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel d, van het besluit, voor het eindigen van de beschikking, bedoeld in het tweede lid, van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt. Op dit verzoek is artikel 5.23, derde lid, onderdelen a, d, e en f, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie, bedoeld in het eerste lid, of het verzoek, bedoeld in het tweede lid, is opgesteld met gebruikmaking van de modellen die door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar zijn gesteld.

ARTIKEL III

De Uitvoeringsregeling Wmo 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘betalingen uit het persoonsgebonden budget’ vervangen door: uitsluitend aan een derde betalingen uit het persoonsgebonden budget voor geleverde maatschappelijke ondersteuning.

b. In onderdeel b wordt ‘een derde’ vervangen door: de derde.

2. In het derde lid wordt ‘de naam en het adres van de derde, het tarief, een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen, bevat’ vervangen door: bevat:

  • a. de naam en het adres van de derde;

  • b. het tarief;

  • c. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen; en

  • d. een handtekening van de cliënt of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie betreft.

3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na ‘tot beëindiging van de betalingen of weigering van een betaling’ vervangen door: tot beëindiging of opschorting van de betalingen of een geheel of gedeeltelijke weigering of opschorting van een betaling.

b. Onder vervanging van een punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. indien de derde de declaratie niet binnen zes weken na de maand waarin de prestatie is verleend, heeft ingediend bij de cliënt;

  • d. indien de Sociale verzekeringsbank de declaratie niet heeft ontvangen binnen vier weken nadat de cliënt deze heeft ontvangen;

  • e. indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, de Sociale verzekeringbank daarom verzoekt.

4. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie, tenzij een declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het vierde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de cliënt uit tot herstel daarvan. Na herstel van de declaratie wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie niet binnen een door de Sociale verzekeringbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt de termijn, bedoeld in de eerste volzin, verlengd met tien dagen.

5. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Een cliënt of zijn vertegenwoordiger kan de Sociale verzekeringsbank verzoeken om namens hem, in aanvulling op de hem bij de beschikking, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet, toegekende maatschappelijke ondersteuning, maatschappelijke ondersteuning te betalen als omschreven in het document, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b. De Sociale verzekeringsbank willigt een verzoek als bedoeld in de eerste volzin in voor zover de cliënt daartoe voldoende geld bij haar heeft gestort. Een verzoek tot betalingen voor aanvullende maatschappelijke ondersteuning geschiedt met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende maatschappelijke ondersteuning de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

B

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. In afwijking van artikel 2, tweede, onderdeel b, kan de Sociale verzekeringsbank rechtstreeks aan de cliënt betalen:

    • a. door de cliënt betrokken vervoerskosten; of

    • b. een verantwoordingsvrij bedrag voor maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2. In afwijking van artikel 2, vierde lid, onderdelen c en d, ontvangt de Sociale verzekeringsbank uiterlijk vier weken na het eindigen van de beschikking, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet een declaratie ter betaling van vervoerskosten van de cliënt.

  • 3. De Sociale verzekeringsbank ontvangt een verzoek om een verantwoordingsvrij bedrag voor maatschappelijke ondersteuning uiterlijk voor het eindigen van de beschikking, bedoeld in het tweede lid, van de cliënt. Op dit verzoek is artikel 2, vierde lid, onderdelen a, b en e, van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie, bedoeld in het tweede lid, of het verzoek, bedoeld in het derde lid, is opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.

C

In de artikelen 9, onderdeel a, 10, eerste lid, onderdelen a, b, c, e en f, en tweede lid, aanhef en onderdeel a, 11, onderdelen a en b, en 12, eerste en derde lid, wordt telkens ‘verzekerde’ vervangen door: cliënt.

D

In de artikelen 9, onderdeel b, 10, eerste lid, onderdelen c tot en met f, en tweede lid, onderdeel b, en 12, tweede, vierde en vijfde lid, wordt telkens ‘verzekerden’ vervangen door: cliënten.

ARTIKEL IV

Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, blijft van toepassing ten aanzien van declaraties voor prestaties die zijn verricht voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling.

ARTIKEL V

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling heeft tot doel om de bepalingen in de Regeling Jeugdwet, de Regeling langdurige zorg en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 ten aanzien van het verrichten van betalingen uit het persoonsgebonden budget (pgb) door de Sociale verzekeringsbank (SVB) te harmoniseren.

2. Huidig kader en aanleiding

Sinds 1 januari 2015 wordt gewerkt met 'trekkingsrechten': een op grond van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend pgb wordt niet op de rekening van de budgethouder gestort, maar het budget wordt bij de SVB aangehouden. De SVB betaalt, op verzoek van de budgethouder en na een aantal checks, namens de budgethouder de door hem gecontracteerde dienstverlener voor de verleende diensten. Tot 1 januari 2015 werd een pgb doorgaans op de rekening van de budgethouder gestort, opdat hij de door hem gecontracteerde dienstverleners daaruit kon betalen.

De budgethouder verkrijgt het persoonsgebonden budget voor het inkopen van aan hem te leveren voorzieningen op grond van de Wmo 2015 of de Jeugdwet of aan hem te verlenen zorg op grond van de Wlz. De budgethouder is verantwoordelijk voor het aangaan van een overeenkomst voor dit doel met degene(n) die de voorziening levert (of leveren). De budgethouder dient deze overeenkomst(en) te laten goedkeuren door het college (pgb Wmo 2015 en pgb Jeugdwet) respectievelijk het zorgkantoor (pgb Wlz).

De overeenkomst heeft ofwel het karakter van een overeenkomst van opdracht, zodat op de budgethouder tegenover de zorgaanbieder de verplichtingen rusten die het Burgerlijk Wetboek (BW) aan een opdrachtgever ter zake stelt, ofwel die van een arbeidsovereenkomst, zodat op de budgethouder de verplichtingen rusten die het BW en ook andere wetten, zoals de belasting-, arbeidsomstandigheden- en socialeverzekeringswetten aan de budgethouder als werkgever stelt.

De SVB is verantwoordelijk voor het namens de budgethouder verrichten van betalingen aan de gecontracteerde derde voor de geleverde voorziening, uit hoofde van de daartoe tussen de budgethouder en de derde gesloten overeenkomst. Daarnaast is de SVB verantwoordelijk voor het budgetbeheer en de ondersteuning van de budgethouder bij de mogelijke werkgeverstaken die voor de budgethouder voortvloeien uit diens overeenkomst met de derde. Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren dus ook het registreren, adviseren, afdragen van belasting, van premies sociale verzekering en van inkomensafhankelijke bijdragen voor de Zorgverzekeringswet, administreren, toetsen op de door het college bij de verlening van het pgb gestelde voorwaarden en het faciliteren van werkgeverschap van de budgethouder (zoals op het gebied van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid).

Bij de Jeugdwet en de Wmo 2015 stelt het college de maatwerkvoorziening vast waarvoor het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Het college bepaalt bij beschikking op welke jeugdhulp of ondersteuning men recht heeft en daarmee welke diensten een budgethouder mag betrekken van derden. Echter, het trekkingsrecht brengt met zich dat alle betalingen gecentraliseerd voor de Wlz, Wmo 2015 en Jeugdwet door de SVB plaatsvinden. Er is daarom behoefte bij de SVB, gezien de geschetste bevoegdheden, het budgetbeheer zoveel mogelijk te stroomlijnen. Daarbij vormt de beleidsvrijheid van gemeenten een randvoorwaarde.

3. Stroomlijning proces trekkingsrecht

Zoals gezegd, zijn de betalingen uit pgb’s op grond van de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Wlz gecentraliseerd bij de SVB. Voor een efficiënte uitvoering van de betalingen uit het pgb is het van belang dat processen daarvoor binnen de SVB zoveel mogelijk gelijk kunnen verlopen. In dat kader is ervoor gekozen om, in verband met de goede uitvoering van het budgetbeheer, via voorliggende wijzigingsregeling termijnen te uniformeren. De termijnen voor het indienen van declaraties bij de budgethouder door degene die de voorziening of zorg levert en voor het indienen van declaraties bij de SVB door de budgethouder worden nu dezelfde. Deze termijnen zijn van belang om ervoor te zorgen dat de SVB de budgethouder op tijd kan uitbetalen en afdrachten kan doen voor loonheffing, sociale premies en de zorgverzekering.

Verder geldt de uniforme eis dat een schriftelijke declaratie door de budgethouder wordt ondertekend. De eis in de Regeling langdurige zorg voor het ondertekenen van de declaratie door de zorgverlener komt te vervallen. Hierdoor zijn de regels rond het ondertekenen van declaraties geharmoniseerd.

Ten slotte zijn alle regels met betrekking tot het herstellen van (o.a. onvolledige) declaraties geüniformeerd en is een kader geïntroduceerd voor het vrijwillige bijstorten door budgethouders in aanvulling op de pgb-gelden. In de artikelsgewijze toelichting wordt nader ingegaan op de concrete veranderingen.

4. Vervoerskosten en het verantwoordingsvrij bedrag

Onder de eerdere regelgeving was het niet mogelijk betalingen te verrichten zonder dat hier een vooraf bij het college of de SVB aangemelde overeenkomst aan ten grondslag lag. In de praktijk leidt dit tot problemen bij incidenteel vervoer en de zogenaamde verantwoordingsvrije bedragen die sommige gemeenten uitkeren op grond van de pgb-beschikking.

Bij incidenteel vervoer kan in 90% van de gevallen vooraf een overeenkomst worden gesloten, maar in 10% van de gevallen kan dit niet en wordt de betaling aan de vervoerder voorgeschoten door de budgethouder.

Daarnaast kan ook een verantwoordingsvrij bedrag rechtstreeks aan de budgethouder worden overgemaakt. Dit bedrag, doorgaans een klein percentage van het pgb, is bedoeld voor kleine uitgaven, bijvoorbeeld postzegels of telefoonkosten, die verbonden zijn aan de kosten die een pgb met zich meebrengt. Deze kosten worden niet afzonderlijk gedeclareerd, maar op verzoek wordt het totale toegekende bedrag aan de budgethouder overgemaakt.

Krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die met ingang van 1 januari 2015 is vervallen, waren verantwoordingsvrije bedragen onderdeel van het pgb. Het betalen van dit bedrag is ook in de huidige Wet langdurige zorg opgenomen (zie artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit langdurige zorg). In deze regeling worden de regels hieromtrent geharmoniseerd onder de drie wetten. Ook sommige gemeenten kennen desgevraagd als onderdeel van het pgb een verantwoordingsvrije bedrag toe. Daarbij is de hoogte van dit bedrag niet voor iedere budgethouder gelijk. De pgb-beschikking bepaalt de hoogte van het verantwoordingsvrij bedrag.

In de regelgeving is het nu mogelijk gemaakt om rechtstreekse betalingen aan de budgethouder te verstrekken voor vervoerskosten en, op verzoek, het verantwoordingsvrij bedrag. De declaratie of een verzoek om een verantwoordingsvrij bedrag voldoet aan het model dat daarvoor is vastgesteld door de SVB en dat is te vinden op haar website.

5. Uitvoering, financiële gevolgen en administratieve lasten

De voorgestelde wijzigingen zijn in nauw overleg met de SVB tot stand gekomen. De SVB acht de wijzigingen in deze vorm uitvoerbaar. De financiële gevolgen zijn verwaarloosbaar. Het doel van de regeling is om de werkwijze te uniformeren en daardoor de centrale uitvoering van het trekkingsrecht door de SVB efficiënter te maken. De uniforme eis dat een declaratie door de budgethouders wordt ondertekend betreft een kleine toename van de administratieve lasten voor de cliënt. Deze toename is echter verdedigbaar aangezien het ter voorkoming van misbruik van belang is om de budgethouder de declaratie te laten accorderen.

Daarnaast leidt de aanvraag van een verantwoordingsvrij bedrag ook tot aanvullende administratieve lasten, maar deze zijn nog niet te kwantificeren, omdat gemeenten de beleidsvrijheid hebben om al dan niet een verantwoordingsvrij bedrag toe te kennen. Naar verwachting zullen deze zeer beperkt zijn.

De mogelijkheid voor de budgethouder om bovenop het pgb aanvullend bedragen te storten bij de SVB betreft een kleine toename van de administratieve lasten voor de cliënt. Dit betreft een logisch gevolg van een extra mogelijkheid waar de budgethouder zelf toe kan besluiten. Als de cliënt een vrijwillige storting doet, zal de cliënt ook een betaalopdracht naar de SVB moeten toesturen. Zie verder de artikelsgewijze toelichting.

II. Artikelsgewijs

De artikelen I en III

Deze artikelen wijzigen artikel 8 van de Regeling Jeugdwet en artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.

Onderdeel A van de artikelen I en III

Allereerst worden nieuwe regels gesteld over het indienen van declaraties. Momenteel zijn er voor de pgb's Wmo 2015 en Jeugdwet geen termijnen vastgesteld voor:

  • a. het inleveren van declaraties bij de budgethouder door degene die de voorziening levert;

  • b. het indienen van declaraties van de budgethouder bij de SVB.

Dit samenstel van termijnen richt zich tot de indiener van de declaraties bij de SVB en maakt het mogelijk om de (loon)betaling voor jeugdhulp, zorg en maatschappelijke ondersteuning en belastingafdrachten en de controle daarop tijdig uit te voeren. De Regeling langdurige zorg stelt hiervoor al wel termijnen vast (artikelen 5.16, tweede lid, onderdeel a, onder 2, en 5.23, tweede lid, onderdeel c). De onder a genoemde termijn wordt met voorliggende wijzigingsregeling voor alle drie de regelingen nu vastgesteld op 6 weken na de maand waarin de prestatie is geleverd. Deze termijn is conform de Regeling langdurige zorg in de zorgovereenkomsten vastgelegd. De termijn onder b wordt voor alle regelingen vastgesteld op vier weken nadat de declaratie door de budgethouder is ontvangen.

In het verlengde hiervan is geregeld dat de budgethouder een ontvangen schriftelijke declaratie moet ondertekenen. Een elektronisch ingediende declaratie moet altijd via DigiD worden bekrachtigd. Om deze reden is de handtekening alleen verplicht bij een fysieke schriftelijke declaratie.

Hierdoor is helder dat de declaratie door de budgethouder akkoord is bevonden. Dit is een waarborg tegen het doorsturen van facturen voor diensten die niet zijn afgenomen. Betalingen kunnen, bij het niet voldoen aan de gestelde regels, door de SVB geweigerd worden. Uiteraard staat daarna een herstelmogelijkheid open.

Voorts is de regeling rond het weigeren van een betaling door de SVB verder uitgewerkt. Momenteel is de SVB verplicht om een betaling binnen een dertig dagen te verrichten of een weigeringbeschikking te versturen. De hoofdregel dat de SVB zo snel mogelijk betaalt blijft, gehandhaafd. De SVB garandeert dat een declaratie, mits geen onregelmatigheden worden geconstateerd, binnen dertig dagen kan worden uitbetaald. In de praktijk zal de SVB uiteraard eerder uitbetalen. Het gaat om een maximumtermijn.

Aanvullend is een afzonderlijke (uiterlijke) termijn van veertig dagen vastgesteld als de SVB een verwerking moet doen in de salarisadministratie. Deze termijn is vooral nodig om afdrachten ten behoeve van loonbelasting en volksverzekeringen e.d. te doen en loonstroken op te stellen.

Bij een beslissing over het uitbetalen is het van belang dat de budgethouder rechtsbescherming heeft bij een weigering van een betaling. Echter, het komt de uitvoering ten goede dat de budgethouder onvolkomenheden kan herstellen bij een declaratie zonder dat een betaling direct bij beschikking wordt geweigerd. In verband hiermee is de procedure aangepast.

In het geval een declaratie correct door de budgethouder wordt hersteld, wordt binnen dertig dagen daarna uitbetaald.

Naast het weigeren van een individuele betaling naar aanleiding van een declaratie is het ook mogelijk het verrichten van betalingen geheel te beëindigen. Het beëindigen van de betalingen is niet altijd noodzakelijk. In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting een beter instrument om ruimte te bieden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek, bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Om deze redenen is deze mogelijkheid aan de regelingen toegevoegd. Opschorting kan ook worden ingezet als gemeenten in hun verordening op grond van artikel 2.1.3, vierde lid, van de Wmo 2015 dan wel artikel 2.9, onderdeel d, van de Jeugdwet regels hebben gesteld ter bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van het pgb. In dit verband is een grond opgenomen voor de SVB om op verzoek van het budgetverstrekkende college (een) betaling(en) op te schorten of te weigeren op grond van de gemeentelijke verordening (vlg. artikel 4:56 van de Awb).

Naar aanleiding van de amendementen van respectievelijk de leden Van der Staaij en Voortman en Bisschop en Voortman (resp. Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 55 en Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 23) is de mogelijkheid opgenomen dat de budgethouder gelden kan bijstorten om meer of duurdere zorg in te kopen. Echter, het is niet de bedoeling dat deze diensten zover gaan dat zij vallen onder de reikwijdte van 2:11 of 3:5 van de Wet financieel toezicht, namelijk dat de SVB een bankbedrijf uitoefent. Hiervoor is een vergunning vereist. Om deze reden is geregeld aan welke voorwaarden een vrijwillige bijstorting is gebonden. Dit voorkomt dat de mogelijkheid tot bijstorten leidt tot bancaire activiteiten bij de SVB en dat bij de betalingen omtrent het pgb onnodig vermenging van private of publiekrechtelijke rechtsverhoudingen ontstaat die voor betrokken partijen onduidelijkheid met zich kan brengen.

In beide artikelen is daarom het zesde lid inzake de vrijwillige bijstorting door budgethouders verder uitgewerkt. Het lid regelt dat de budgethouder of zijn vertegenwoordiger geld kan bijstorten bij de SVB ten behoeve van een concrete betaalopdracht om meer of duurdere jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning in te kopen. Indien de budgethouder meer (uren) of een duurdere variant wil betrekken dan het toegekende pgb mogelijk maakt, kan de SVB betalingen verrichten uit bijgestorte gelden voor diensten die zijn omschreven in de overeenkomst op grond waarvan die diensten worden ingekocht en in aanvulling op hetgeen is toegekend op grond van de pgb-beschikking. Met andere woorden: als men recht heeft op huishoudelijke hulp kan men alleen meer of duurdere huishoudelijke hulp inkopen en geen andersoortige diensten. Betalingsopdrachten worden ingediend met gebruikmaking van een formulier dat door de SVB beschikbaar wordt gesteld.

Ten slotte is in het eerste lid van de artikelen 8 van de Regeling Jeugdwet of 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (artikel I en III) geëxpliciteerd dat de hoofdregel van het trekkingsrecht is dat de SVB alleen betalingen verricht aan aanbieders (derden) voor geleverde jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning.

Onderdeel B van de artikelen I en III

In dit onderdeel wordt een uitzondering geregeld op de hoofdregel dat een budgethouder geen geld op eigen rekening krijgt. De SVB mag momenteel alleen op basis van een vooraf bij de SVB aangemelde overeenkomst betalingen verrichten. Dit heeft tot gevolg dat voor 10% van het totaal aan vervoer – dat ten laste van pgb’s gebracht zou moeten worden – geen kosten kunnen worden gedeclareerd, omdat dit vervoer incidenteel en zonder goedgekeurde overeenkomst plaatsvindt. Aan de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en de Regeling Jeugdwet wordt daarom een artikel toegevoegd dat regelt dat de budgethouder voorgeschoten vervoerskosten ten laste mag brengen van zijn pgb.

Een declaratie voor vervoerskosten kan door de budgethouder worden ingediend tot vier weken na het vervallen van de toekenningsbeschikking die aanspraak geeft op vervoer. Op deze manier kunnen kosten die vlak voor het vervallen van de beschikking zijn gemaakt nog tijdig worden gedeclareerd. In tegenstelling tot de pgb’s onder de Wet langdurige zorg is er geen aanwijsbare subsidieperiode van toepassing, omdat onder de Wmo 2015 en de Jeugdwet geen subsidievaststelling plaatsvindt (art. 2.3.6, zesde lid, Wmo 2015 en art. 8.1.7 van de Jeugdwet).

De regels die op grond van artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en artikel 8 van de Regeling Jeugdwet al golden voor declaraties, hebben betrekking op overeenkomsten van opdracht (waarbij vervoer is uitgezonderd) en arbeidsovereenkomsten. Hierom is een afzonderlijke regeling voor declaraties van vervoer waaraan geen goedgekeurde, schriftelijke overeenkomst ten grondslag ligt, nodig.

De budgethouder maakt bij het inzenden gebruik van een model van de SVB dat te vinden is op de website www.svb.nl.

Eveneens is tegelijk met het bovenstaande geregeld dat zonder aangemelde overeenkomst onder de Wmo 2015 en de Jeugdwet om een bij pgb-beschikking toegekend verantwoordingsvrij bedrag kan worden verzocht, met dien verstande dat men geen concrete kosten declareert, maar het bedrag op verzoek geheel op rekening krijgt (vergelijkbaar met de regeling in de Regeling langdurige zorg). Ook is het redelijk dat een budgethouder het bedrag binnen de looptijd van de beschikking declareert. Verder wordt verwezen naar paragraaf 4 van het algemene deel van de toelichting.

Volledigheidshalve valt nog te vermelden dat de bepalingen ten aanzien van het weigeren, beëindigen of opschorten van betalingen door de SVB onverkort van toepassing zijn op deze declaraties. Er is slechts een uitzondering gemaakt op indieningstermijnen.

Ten slotte wordt in artikel III, onderdelen C en D, een redactionele misslag weggenomen. In verband met de overheveling van beschermd wonen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten naar de Wmo 2015 is niet langer sprake van verzekerden, maar van cliënten.

Artikel II

Dit artikel wijzigt de Regeling langdurige zorg.

Onderdeel A

In dit onderdeel vervalt de eis voor de zorgaanbieder om de declaratie te ondertekenen. Een soortgelijke eis is ook niet geregeld in de Regeling Jeugdwet en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. Veel ondernemingen die zorg of een voorziening leveren, genereren automatische facturen die niet zijn voorzien van een handtekening. Wel wordt generiek geregeld dat voor de Wmo 2015, Wlz en Jeugdwet de budgethouder de declaratie van een handtekening moet voorzien. Deze waarborg ziet op het voorkomen van het betalen van facturen voor diensten die niet zijn geleverd. Op deze manier is de procedure voor de SVB uniform voor alle declaraties. Een elektronisch ingediende declaratie moet altijd via DigiD worden bekrachtigd. Om deze reden is de handtekening alleen verplicht bij een fysieke schriftelijke declaratie.

Onderdeel B

Artikel 5.18, onderdeel e, regelde dat de verzekerde betalingen aan zorgverleners die hij ten laste van het pgb wil laten komen, door de SVB moet laten uitvoeren. Hieruit volgt dat incidentele vervoerskosten niet door de verzekerde kunnen worden voorgeschoten. Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, is dat ongewenst. In voorliggend onderdeel is dan ook een uitzondering opgenomen die het mogelijk maakt voor de SVB om deze kosten rechtstreeks aan de cliënt te vergoeden.

Onderdeel C

Tot vaststelling van het budget kan pas worden overgegaan als de laatste betaling uit het budget is afgerond en de verantwoording ter ondertekening aan de verzekerde is toegestuurd. Als alle maximumtermijnen voor het indienen van declaraties, te rekenen vanaf de laatste dag in een kalenderjaar waarop zorg kan zijn verleend (dat wil zeggen 31 december), het uitbetalen, herstel van declaraties en het opmaken van de verantwoording bij elkaar worden opgesteld, komt men tot tweeëntwintig weken. Ervan uitgaande dat ook het zorgkantoor nog enige tijd nodig heeft om vervolgens de verantwoording op te stellen, wordt in artikel 5.21, tweede lid, van de Regeling langdurige zorg nu geregeld dat het zorgkantoor de pgb's binnen een halfjaar na afloop van de subsidieperiode (dat wil doorgaans zeggen: voor 1 juli van het kalenderjaar volgend op het jaar waarvoor het pgb werd verstrekt) moet hebben vastgesteld.

Onderdeel D

Dit onderdeel wijzigt artikel 5.23. Hierin wordt de bepaling zoveel mogelijk geüniformeerd met de artikelen 8 van de Regeling Jeugdwet en 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 zoals deze zijn gewijzigd in deze regeling. Deze bepalingen zijn reeds toegelicht onder artikel I. Hierbij zijn wel enkele verschillen. De Regeling langdurige zorg regelt in artikel 5.16, tweede lid, al dat in de zorgovereenkomst een beding moet zijn opgenomen dat de declaratie binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend door de zorgverlener bij de verzekerde moet zijn ingediend.

De bepaling omtrent het declareren van vervoerskosten is opgenomen in het tweede lid en niet in een afzonderlijk artikel (vgl. art. 2a van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en artikel 8a van de Regeling Jeugdwet).

Ook is het mogelijk voor het zorgkantoor om betalingen op te schorten bij toepassing van artikel 4:56 (derde lid, onderdeel e van de Algemene wet bestuursrecht). Het zorgkantoor kan bijvoorbeeld bij een vermoeden van fraude op grond van artikel 4:56 van de Awb betalingen uit het pgb opschorten. Naar aanleiding van dit besluit kan het zorgkantoor de SVB verzoeken gevolg te geven aan dit besluit, omdat de SVB namens het zorgkantoor de betalingen uitvoert. In de Jeugdwet en de Wmo 2015 is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht – en daarmee dit artikel – niet van toepassing en gelden hieromtrent de gemeentelijke verordeningen.

Onderdeel E

In de Regeling langdurige zorg wordt een nieuw artikel ingevoegd.

Om aanspraak te kunnen maken als budgethouder op het verantwoordingsvrij bedrag, moet de verzekerde een handeling uitvoeren voordat het bedrag kan worden uitbetaald. De verzekerde zal voor het einde van de subsidieperiode met een door de SVB vastgesteld formulier om het verantwoordingsvrij bedrag moeten verzoeken. De SVB controleert de declaratie door vergelijking met de toekenningbeschikking. De beschreven werkwijze was al gebruikelijk, maar had nog geen expliciete regeling gekregen.

Tevens is het op grond van artikel 3.6.4 van het Besluit langdurige zorg mogelijk om voorgeschoten vervoerskosten rechtstreeks uit te betalen aan de budgethouder zonder dat daarvoor vooraf een zorgovereenkomst is afgesloten. Ook deze kosten moeten binnen de subsidieperiode gedeclareerd worden met gebruikmaking van een model van de SVB. Zie de artikelsgewijze toelichting bij de onderdelen B van de artikelen I en III.

Artikel IV

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor declaraties voor prestaties die nog in 2015 zijn verricht: het recht zoals dat op 31 december 2015 gold, blijft van toepassing op prestaties die op of voor die datum zijn geleverd (eerbiedigende werking). Declaraties die bijvoorbeeld op 31 december 2015 worden ingestuurd en niet zijn ondertekend door de budgethouder of buiten de in deze regeling opgenomen termijnen zijn ingediend, worden niet als onrechtmatig gezien.

Artikel V

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2016. Zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel IV.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven