ARTIKEL I
De Regeling Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘betalingen uit het persoonsgebonden budget’ vervangen door: uitsluitend
aan een derde een betaling uit het persoonsgebonden budget voor geleverde jeugdhulp.
b. In onderdeel b wordt ‘een derde’ vervangen door: de derde.
2. In het derde lid wordt ‘de naam en het adres van de derde, het tarief, een verantwoording
van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren
en dagdelen of etmalen, bevat’ vervangen door: bevat:
-
a. de naam en het adres van de derde;
-
b. het tarief;
-
c. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het
aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen; en
-
d. een handtekening van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt of,
voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie
betreft.
3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘beëindigen of weigeren’ vervangen door: geheel of gedeeltelijk
beëindigen, weigeren of opschorten.
b. Onder vervanging van een punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma worden
drie onderdelen toegevoegd, luidende:
-
c. indien de derde de declaratie niet binnen zes weken na de maand waarin de prestatie
is verleend, heeft ingediend bij de persoon aan wie het persoongebonden budget is
verstrekt;
-
d. indien de Sociale verzekeringsbank de declaratie niet heeft ontvangen binnen vier
weken nadat de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt, deze heeft
ontvangen;
-
e. indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld
in artikel 2.9, onderdeel d, van de wet, de Sociale verzekeringbank daarom verzoekt.
4. Het vijfde lid komt te luiden:
-
5. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder
dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de
declaratie, tenzij een declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie
niet overeenkomstig het vierde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd,
geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de cliënt uit tot herstel
daarvan. Na herstel van de declaratie wordt de betaling binnen dertig dagen verricht.
De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie
niet binnen een door de Sociale verzekeringbank gestelde termijn is hersteld. Indien
de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht
als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt de termijn, bedoeld in de eerste
volzin, verlengd met tien dagen.
5. Het zesde lid komt te luiden:
-
6. Een persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt of zijn vertegenwoordiger
kan de Sociale verzekeringsbank verzoeken om namens hem in aanvulling op de hem bij
de beschikking, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet toegekende jeugdhulp,
jeugdhulp te betalen als omschreven in het document, bedoeld in het tweede lid, onderdeel
b. De Sociale verzekeringsbank willigt een verzoek als bedoeld in de eerste volzin
in voor zover de in die zin bedoelde persoon daartoe voldoende geld bij haar heeft
gestort. Een verzoek tot betalingen voor aanvullende jeugdhulp geschiedt met gebruikmaking
van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.
De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende jeugdhulp de onbestede
gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.
B
Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8a
-
1. In afwijking van artikel 8, aanhef en tweede, onderdeel b, kan de Sociale verzekeringsbank
rechtstreeks aan de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt, betalen:
-
2. In afwijking van artikel 8, vierde lid, onderdelen c en d, ontvangt de Sociale verzekeringsbank
uiterlijk vier weken na het eindigen van de beschikking, bedoeld in artikel 8.1.1,
eerste lid, van de wet een declaratie ter betaling van vervoerskosten van de persoon
aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt.
-
3. De Sociale verzekeringsbank ontvangt een verzoek om een verantwoordingsvrij bedrag
voor jeugdhulp voor het eindigen van de beschikking, bedoeld in het tweede lid, van
de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt. Op dit verzoek is artikel
8, vierde lid, onderdelen a, b en e, van overeenkomstige toepassing.
-
4. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie, bedoeld in
het tweede lid, of het verzoek, bedoeld in het derde lid, is opgesteld met gebruikmaking
van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.
ARTIKEL II
De Regeling langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5.16, tweede lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 3° vervalt de zinsnede: , en door de zorgverlener wordt ondertekend.
2. In onderdeel 4° vervalt de zinsnede: , en dat het namens de zorgverlenende instantie
wordt ondertekend.
B
Artikel 5.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor het eerste lid vervalt de aanduiding ‘1.’.
2. Aan onderdeel e, wordt een zinsnede toegevoegd, luidende:, tenzij het gaat om kosten
verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de
wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten.
C
In artikel 5.21, tweede lid, wordt ‘zes weken’ vervangen door: een half jaar.
D
Artikel 5.23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘de naam en het adres van deze persoon, het tarief, een verantwoording
van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren
en dagdelen of etmalen, bevat’ vervangen door: bevat:
-
a. de naam en het adres van deze persoon;
-
b. het tarief;
-
c. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het
aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen; en
-
d. een handtekening van de verzekerde of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger,
indien het een schriftelijke declaratie betreft.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde
lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
-
2. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget voor
kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f,
van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten, indien de declaratie is ingediend
met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar
is gesteld.
3. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘tot beëindiging van de betalingen of weigering van een betaling’
vervangen door: tot beëindiging of opschorting van de betalingen of een geheel of
gedeeltelijke weigering of opschorting van een betaling.
b. In onderdeel b wordt na ‘het recht’ ingevoegd: , waaronder het recht.
c. Onderdeel c komt te luiden:
d. Onder vervanging van een punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma worden
twee onderdelen toegevoegd, luidende:
-
e. indien het zorgkantoor van de verzekerde bij de toepassing van artikel 4:56 van de
Algemene wet bestuursrecht de Sociale verzekeringbank daarom verzoekt voor een termijn
van ten hoogste dertien weken;
-
f. in het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het
persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
-
4. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder
dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de
declaratie, tenzij een declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie
niet overeenkomstig het derde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd,
geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de cliënt uit tot herstel
daarvan. Na herstel van de declaratie wordt de betaling binnen dertig dagen verricht.
De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie
niet binnen een door de Sociale verzekeringbank gestelde termijn is hersteld. Indien
de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht
als bedoeld artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel c, wordt de termijn, bedoeld in de
eerste volzin, verlengd met tien dagen.
5. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
-
5. Een verzekerde of zijn vertegenwoordiger kan de Sociale verzekeringsbank verzoeken
om namens hem, in aanvulling op de hem bij de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden
budget toegekende zorg, zorg te betalen als omschreven in de zorgovereenkomst. De
Sociale verzekeringsbank willigt een verzoek als bedoeld in de eerste volzin in voor
zover de verzekerde daartoe voldoende geld bij haar heeft gestort. Een verzoek tot
betalingen voor aanvullende zorg geschiedt met gebruikmaking van een model dat door
de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld. De Sociale verzekeringsbank
stort na de betaling van de aanvullende zorg de onbestede gelden terug aan degene
die hiervoor het geld heeft gestort.
E
Na artikel 5.23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.23a
-
1. In afwijking van artikel 5.23, derde lid, onderdeel c, ontvangt de Sociale verzekeringsbank
uiterlijk vier weken na het eindigen van de subsidieperiode een declaratie ter betaling
van het verantwoordingsvrij bedrag, bedoeld in artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel
d, van het besluit, of de vervoerskosten, bedoeld in artikel 3.6.4, vijfde lid, van
het Besluit, van de verzekerde.
-
2. De Sociale verzekeringsbank ontvangt een verzoek om het verantwoordingsvrij bedrag,
bedoeld in artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel d, van het besluit, voor het eindigen
van de beschikking, bedoeld in het tweede lid, van de persoon aan wie het persoonsgebonden
budget is verstrekt. Op dit verzoek is artikel 5.23, derde lid, onderdelen a, d, e
en f, van overeenkomstige toepassing.
-
3. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie, bedoeld in
het eerste lid, of het verzoek, bedoeld in het tweede lid, is opgesteld met gebruikmaking
van de modellen die door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar zijn gesteld.
ARTIKEL III
De Uitvoeringsregeling Wmo 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘betalingen uit het persoonsgebonden budget’ vervangen door: uitsluitend
aan een derde betalingen uit het persoonsgebonden budget voor geleverde maatschappelijke
ondersteuning.
b. In onderdeel b wordt ‘een derde’ vervangen door: de derde.
2. In het derde lid wordt ‘de naam en het adres van de derde, het tarief, een verantwoording
van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren
en dagdelen of etmalen, bevat’ vervangen door: bevat:
-
a. de naam en het adres van de derde;
-
b. het tarief;
-
c. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het
aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen; en
-
d. een handtekening van de cliënt of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger,
indien het een schriftelijke declaratie betreft.
3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na ‘tot beëindiging van de betalingen of weigering van een betaling’
vervangen door: tot beëindiging of opschorting van de betalingen of een geheel of
gedeeltelijke weigering of opschorting van een betaling.
b. Onder vervanging van een punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma worden
drie onderdelen toegevoegd, luidende:
-
c. indien de derde de declaratie niet binnen zes weken na de maand waarin de prestatie
is verleend, heeft ingediend bij de cliënt;
-
d. indien de Sociale verzekeringsbank de declaratie niet heeft ontvangen binnen vier
weken nadat de cliënt deze heeft ontvangen;
-
e. indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld
in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, de Sociale verzekeringbank daarom verzoekt.
4. Het vijfde lid komt te luiden:
-
5. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder
dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de
declaratie, tenzij een declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie
niet overeenkomstig het vierde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd,
geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de cliënt uit tot herstel
daarvan. Na herstel van de declaratie wordt de betaling binnen dertig dagen verricht.
De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie
niet binnen een door de Sociale verzekeringbank gestelde termijn is hersteld. Indien
de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht
als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt de termijn, bedoeld in de eerste
volzin, verlengd met tien dagen.
5. Het zesde lid komt te luiden:
-
6. Een cliënt of zijn vertegenwoordiger kan de Sociale verzekeringsbank verzoeken om
namens hem, in aanvulling op de hem bij de beschikking, bedoeld in artikel 2.3.6,
eerste lid, van de wet, toegekende maatschappelijke ondersteuning, maatschappelijke
ondersteuning te betalen als omschreven in het document, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel b. De Sociale verzekeringsbank willigt een verzoek als bedoeld in de eerste
volzin in voor zover de cliënt daartoe voldoende geld bij haar heeft gestort. Een
verzoek tot betalingen voor aanvullende maatschappelijke ondersteuning geschiedt met
gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar
is gesteld. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende maatschappelijke
ondersteuning de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.
B
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2a
-
1. In afwijking van artikel 2, tweede, onderdeel b, kan de Sociale verzekeringsbank
rechtstreeks aan de cliënt betalen:
-
2. In afwijking van artikel 2, vierde lid, onderdelen c en d, ontvangt de Sociale verzekeringsbank
uiterlijk vier weken na het eindigen van de beschikking, bedoeld in artikel 2.3.6,
eerste lid, van de wet een declaratie ter betaling van vervoerskosten van de cliënt.
-
3. De Sociale verzekeringsbank ontvangt een verzoek om een verantwoordingsvrij bedrag
voor maatschappelijke ondersteuning uiterlijk voor het eindigen van de beschikking,
bedoeld in het tweede lid, van de cliënt. Op dit verzoek is artikel 2, vierde lid,
onderdelen a, b en e, van overeenkomstige toepassing.
-
4. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie, bedoeld in
het tweede lid, of het verzoek, bedoeld in het derde lid, is opgesteld met gebruikmaking
van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.
C
In de artikelen 9, onderdeel a, 10, eerste lid, onderdelen a, b, c, e en f, en tweede
lid, aanhef en onderdeel a, 11, onderdelen a en b, en 12, eerste en derde lid, wordt
telkens ‘verzekerde’ vervangen door: cliënt.
D
In de artikelen 9, onderdeel b, 10, eerste lid, onderdelen c tot en met f, en tweede
lid, onderdeel b, en 12, tweede, vierde en vijfde lid, wordt telkens ‘verzekerden’
vervangen door: cliënten.
ARTIKEL IV
Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling,
blijft van toepassing ten aanzien van declaraties voor prestaties die zijn verricht
voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling.
ARTIKEL V
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.
TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling heeft tot doel om de bepalingen in de Regeling Jeugdwet, de Regeling
langdurige zorg en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 ten aanzien van het verrichten
van betalingen uit het persoonsgebonden budget (pgb) door de Sociale verzekeringsbank
(SVB) te harmoniseren.
2. Huidig kader en aanleiding
Sinds 1 januari 2015 wordt gewerkt met 'trekkingsrechten': een op grond van de Jeugdwet,
de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
toegekend pgb wordt niet op de rekening van de budgethouder gestort, maar het budget
wordt bij de SVB aangehouden. De SVB betaalt, op verzoek van de budgethouder en na
een aantal checks, namens de budgethouder de door hem gecontracteerde dienstverlener
voor de verleende diensten. Tot 1 januari 2015 werd een pgb doorgaans op de rekening
van de budgethouder gestort, opdat hij de door hem gecontracteerde dienstverleners
daaruit kon betalen.
De budgethouder verkrijgt het persoonsgebonden budget voor het inkopen van aan hem
te leveren voorzieningen op grond van de Wmo 2015 of de Jeugdwet of aan hem te verlenen
zorg op grond van de Wlz. De budgethouder is verantwoordelijk voor het aangaan van
een overeenkomst voor dit doel met degene(n) die de voorziening levert (of leveren).
De budgethouder dient deze overeenkomst(en) te laten goedkeuren door het college (pgb
Wmo 2015 en pgb Jeugdwet) respectievelijk het zorgkantoor (pgb Wlz).
De overeenkomst heeft ofwel het karakter van een overeenkomst van opdracht, zodat
op de budgethouder tegenover de zorgaanbieder de verplichtingen rusten die het Burgerlijk
Wetboek (BW) aan een opdrachtgever ter zake stelt, ofwel die van een arbeidsovereenkomst,
zodat op de budgethouder de verplichtingen rusten die het BW en ook andere wetten,
zoals de belasting-, arbeidsomstandigheden- en socialeverzekeringswetten aan de budgethouder
als werkgever stelt.
De SVB is verantwoordelijk voor het namens de budgethouder verrichten van betalingen
aan de gecontracteerde derde voor de geleverde voorziening, uit hoofde van de daartoe
tussen de budgethouder en de derde gesloten overeenkomst. Daarnaast is de SVB verantwoordelijk
voor het budgetbeheer en de ondersteuning van de budgethouder bij de mogelijke werkgeverstaken
die voor de budgethouder voortvloeien uit diens overeenkomst met de derde. Tot de
uitvoerende taken van de SVB behoren dus ook het registreren, adviseren, afdragen
van belasting, van premies sociale verzekering en van inkomensafhankelijke bijdragen
voor de Zorgverzekeringswet, administreren, toetsen op de door het college bij de
verlening van het pgb gestelde voorwaarden en het faciliteren van werkgeverschap van
de budgethouder (zoals op het gebied van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade
en aansprakelijkheid).
Bij de Jeugdwet en de Wmo 2015 stelt het college de maatwerkvoorziening vast waarvoor
het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Het college bepaalt bij beschikking op
welke jeugdhulp of ondersteuning men recht heeft en daarmee welke diensten een budgethouder
mag betrekken van derden. Echter, het trekkingsrecht brengt met zich dat alle betalingen
gecentraliseerd voor de Wlz, Wmo 2015 en Jeugdwet door de SVB plaatsvinden. Er is
daarom behoefte bij de SVB, gezien de geschetste bevoegdheden, het budgetbeheer zoveel
mogelijk te stroomlijnen. Daarbij vormt de beleidsvrijheid van gemeenten een randvoorwaarde.
3. Stroomlijning proces trekkingsrecht
Zoals gezegd, zijn de betalingen uit pgb’s op grond van de Wmo 2015, de Jeugdwet en
de Wlz gecentraliseerd bij de SVB. Voor een efficiënte uitvoering van de betalingen
uit het pgb is het van belang dat processen daarvoor binnen de SVB zoveel mogelijk
gelijk kunnen verlopen. In dat kader is ervoor gekozen om, in verband met de goede
uitvoering van het budgetbeheer, via voorliggende wijzigingsregeling termijnen te
uniformeren. De termijnen voor het indienen van declaraties bij de budgethouder door
degene die de voorziening of zorg levert en voor het indienen van declaraties bij
de SVB door de budgethouder worden nu dezelfde. Deze termijnen zijn van belang om
ervoor te zorgen dat de SVB de budgethouder op tijd kan uitbetalen en afdrachten kan
doen voor loonheffing, sociale premies en de zorgverzekering.
Verder geldt de uniforme eis dat een schriftelijke declaratie door de budgethouder
wordt ondertekend. De eis in de Regeling langdurige zorg voor het ondertekenen van
de declaratie door de zorgverlener komt te vervallen. Hierdoor zijn de regels rond
het ondertekenen van declaraties geharmoniseerd.
Ten slotte zijn alle regels met betrekking tot het herstellen van (o.a. onvolledige)
declaraties geüniformeerd en is een kader geïntroduceerd voor het vrijwillige bijstorten
door budgethouders in aanvulling op de pgb-gelden. In de artikelsgewijze toelichting
wordt nader ingegaan op de concrete veranderingen.
4. Vervoerskosten en het verantwoordingsvrij bedrag
Onder de eerdere regelgeving was het niet mogelijk betalingen te verrichten zonder
dat hier een vooraf bij het college of de SVB aangemelde overeenkomst aan ten grondslag
lag. In de praktijk leidt dit tot problemen bij incidenteel vervoer en de zogenaamde
verantwoordingsvrije bedragen die sommige gemeenten uitkeren op grond van de pgb-beschikking.
Bij incidenteel vervoer kan in 90% van de gevallen vooraf een overeenkomst worden
gesloten, maar in 10% van de gevallen kan dit niet en wordt de betaling aan de vervoerder
voorgeschoten door de budgethouder.
Daarnaast kan ook een verantwoordingsvrij bedrag rechtstreeks aan de budgethouder
worden overgemaakt. Dit bedrag, doorgaans een klein percentage van het pgb, is bedoeld
voor kleine uitgaven, bijvoorbeeld postzegels of telefoonkosten, die verbonden zijn
aan de kosten die een pgb met zich meebrengt. Deze kosten worden niet afzonderlijk
gedeclareerd, maar op verzoek wordt het totale toegekende bedrag aan de budgethouder
overgemaakt.
Krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die met ingang van 1 januari 2015
is vervallen, waren verantwoordingsvrije bedragen onderdeel van het pgb. Het betalen
van dit bedrag is ook in de huidige Wet langdurige zorg opgenomen (zie artikel 3.6.6,
eerste lid, onderdeel d, van het Besluit langdurige zorg). In deze regeling worden
de regels hieromtrent geharmoniseerd onder de drie wetten. Ook sommige gemeenten kennen
desgevraagd als onderdeel van het pgb een verantwoordingsvrije bedrag toe. Daarbij
is de hoogte van dit bedrag niet voor iedere budgethouder gelijk. De pgb-beschikking
bepaalt de hoogte van het verantwoordingsvrij bedrag.
In de regelgeving is het nu mogelijk gemaakt om rechtstreekse betalingen aan de budgethouder
te verstrekken voor vervoerskosten en, op verzoek, het verantwoordingsvrij bedrag.
De declaratie of een verzoek om een verantwoordingsvrij bedrag voldoet aan het model
dat daarvoor is vastgesteld door de SVB en dat is te vinden op haar website.
5. Uitvoering, financiële gevolgen en administratieve lasten
De voorgestelde wijzigingen zijn in nauw overleg met de SVB tot stand gekomen. De
SVB acht de wijzigingen in deze vorm uitvoerbaar. De financiële gevolgen zijn verwaarloosbaar.
Het doel van de regeling is om de werkwijze te uniformeren en daardoor de centrale
uitvoering van het trekkingsrecht door de SVB efficiënter te maken. De uniforme eis
dat een declaratie door de budgethouders wordt ondertekend betreft een kleine toename
van de administratieve lasten voor de cliënt. Deze toename is echter verdedigbaar
aangezien het ter voorkoming van misbruik van belang is om de budgethouder de declaratie
te laten accorderen.
Daarnaast leidt de aanvraag van een verantwoordingsvrij bedrag ook tot aanvullende
administratieve lasten, maar deze zijn nog niet te kwantificeren, omdat gemeenten
de beleidsvrijheid hebben om al dan niet een verantwoordingsvrij bedrag toe te kennen.
Naar verwachting zullen deze zeer beperkt zijn.
De mogelijkheid voor de budgethouder om bovenop het pgb aanvullend bedragen te storten
bij de SVB betreft een kleine toename van de administratieve lasten voor de cliënt.
Dit betreft een logisch gevolg van een extra mogelijkheid waar de budgethouder zelf
toe kan besluiten. Als de cliënt een vrijwillige storting doet, zal de cliënt ook
een betaalopdracht naar de SVB moeten toesturen. Zie verder de artikelsgewijze toelichting.
II. Artikelsgewijs
De artikelen I en III
Deze artikelen wijzigen artikel 8 van de Regeling Jeugdwet en artikel 2 van de Uitvoeringsregeling
Wmo 2015.
Onderdeel A van de artikelen I en III
Allereerst worden nieuwe regels gesteld over het indienen van declaraties. Momenteel
zijn er voor de pgb's Wmo 2015 en Jeugdwet geen termijnen vastgesteld voor:
Dit samenstel van termijnen richt zich tot de indiener van de declaraties bij de SVB
en maakt het mogelijk om de (loon)betaling voor jeugdhulp, zorg en maatschappelijke
ondersteuning en belastingafdrachten en de controle daarop tijdig uit te voeren. De
Regeling langdurige zorg stelt hiervoor al wel termijnen vast (artikelen 5.16, tweede
lid, onderdeel a, onder 2, en 5.23, tweede lid, onderdeel c). De onder a genoemde
termijn wordt met voorliggende wijzigingsregeling voor alle drie de regelingen nu
vastgesteld op 6 weken na de maand waarin de prestatie is geleverd. Deze termijn is
conform de Regeling langdurige zorg in de zorgovereenkomsten vastgelegd. De termijn
onder b wordt voor alle regelingen vastgesteld op vier weken nadat de declaratie door
de budgethouder is ontvangen.
In het verlengde hiervan is geregeld dat de budgethouder een ontvangen schriftelijke
declaratie moet ondertekenen. Een elektronisch ingediende declaratie moet altijd via
DigiD worden bekrachtigd. Om deze reden is de handtekening alleen verplicht bij een
fysieke schriftelijke declaratie.
Hierdoor is helder dat de declaratie door de budgethouder akkoord is bevonden. Dit
is een waarborg tegen het doorsturen van facturen voor diensten die niet zijn afgenomen.
Betalingen kunnen, bij het niet voldoen aan de gestelde regels, door de SVB geweigerd
worden. Uiteraard staat daarna een herstelmogelijkheid open.
Voorts is de regeling rond het weigeren van een betaling door de SVB verder uitgewerkt.
Momenteel is de SVB verplicht om een betaling binnen een dertig dagen te verrichten
of een weigeringbeschikking te versturen. De hoofdregel dat de SVB zo snel mogelijk
betaalt blijft, gehandhaafd. De SVB garandeert dat een declaratie, mits geen onregelmatigheden
worden geconstateerd, binnen dertig dagen kan worden uitbetaald. In de praktijk zal
de SVB uiteraard eerder uitbetalen. Het gaat om een maximumtermijn.
Aanvullend is een afzonderlijke (uiterlijke) termijn van veertig dagen vastgesteld
als de SVB een verwerking moet doen in de salarisadministratie. Deze termijn is vooral
nodig om afdrachten ten behoeve van loonbelasting en volksverzekeringen e.d. te doen
en loonstroken op te stellen.
Bij een beslissing over het uitbetalen is het van belang dat de budgethouder rechtsbescherming
heeft bij een weigering van een betaling. Echter, het komt de uitvoering ten goede
dat de budgethouder onvolkomenheden kan herstellen bij een declaratie zonder dat een
betaling direct bij beschikking wordt geweigerd. In verband hiermee is de procedure
aangepast.
In het geval een declaratie correct door de budgethouder wordt hersteld, wordt binnen
dertig dagen daarna uitbetaald.
Naast het weigeren van een individuele betaling naar aanleiding van een declaratie
is het ook mogelijk het verrichten van betalingen geheel te beëindigen. Het beëindigen
van de betalingen is niet altijd noodzakelijk. In bepaalde gevallen is (tijdelijke)
opschorting een beter instrument om ruimte te bieden voor herstelmaatregelen of nader
onderzoek, bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan
of bij herziening van de toekenningbeschikking. Om deze redenen is deze mogelijkheid
aan de regelingen toegevoegd. Opschorting kan ook worden ingezet als gemeenten in
hun verordening op grond van artikel 2.1.3, vierde lid, van de Wmo 2015 dan wel artikel
2.9, onderdeel d, van de Jeugdwet regels hebben gesteld ter bestrijding van misbruik
of oneigenlijk gebruik van het pgb. In dit verband is een grond opgenomen voor de
SVB om op verzoek van het budgetverstrekkende college (een) betaling(en) op te schorten
of te weigeren op grond van de gemeentelijke verordening (vlg. artikel 4:56 van de
Awb).
Naar aanleiding van de amendementen van respectievelijk de leden Van der Staaij en
Voortman en Bisschop en Voortman (resp. Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 55 en Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 23) is de mogelijkheid opgenomen dat de budgethouder gelden kan bijstorten om meer of
duurdere zorg in te kopen. Echter, het is niet de bedoeling dat deze diensten zover
gaan dat zij vallen onder de reikwijdte van 2:11 of 3:5 van de Wet financieel toezicht,
namelijk dat de SVB een bankbedrijf uitoefent. Hiervoor is een vergunning vereist.
Om deze reden is geregeld aan welke voorwaarden een vrijwillige bijstorting is gebonden.
Dit voorkomt dat de mogelijkheid tot bijstorten leidt tot bancaire activiteiten bij
de SVB en dat bij de betalingen omtrent het pgb onnodig vermenging van private of
publiekrechtelijke rechtsverhoudingen ontstaat die voor betrokken partijen onduidelijkheid
met zich kan brengen.
In beide artikelen is daarom het zesde lid inzake de vrijwillige bijstorting door
budgethouders verder uitgewerkt. Het lid regelt dat de budgethouder of zijn vertegenwoordiger
geld kan bijstorten bij de SVB ten behoeve van een concrete betaalopdracht om meer
of duurdere jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning in te kopen. Indien de budgethouder
meer (uren) of een duurdere variant wil betrekken dan het toegekende pgb mogelijk maakt, kan de SVB betalingen
verrichten uit bijgestorte gelden voor diensten die zijn omschreven in de overeenkomst
op grond waarvan die diensten worden ingekocht en in aanvulling op hetgeen is toegekend
op grond van de pgb-beschikking. Met andere woorden: als men recht heeft op huishoudelijke
hulp kan men alleen meer of duurdere huishoudelijke hulp inkopen en geen andersoortige
diensten. Betalingsopdrachten worden ingediend met gebruikmaking van een formulier
dat door de SVB beschikbaar wordt gesteld.
Ten slotte is in het eerste lid van de artikelen 8 van de Regeling Jeugdwet of 2 van
de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (artikel I en III) geëxpliciteerd dat de hoofdregel
van het trekkingsrecht is dat de SVB alleen betalingen verricht aan aanbieders (derden)
voor geleverde jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning.
Onderdeel B van de artikelen I en III
In dit onderdeel wordt een uitzondering geregeld op de hoofdregel dat een budgethouder
geen geld op eigen rekening krijgt. De SVB mag momenteel alleen op basis van een vooraf
bij de SVB aangemelde overeenkomst betalingen verrichten. Dit heeft tot gevolg dat
voor 10% van het totaal aan vervoer – dat ten laste van pgb’s gebracht zou moeten
worden – geen kosten kunnen worden gedeclareerd, omdat dit vervoer incidenteel en
zonder goedgekeurde overeenkomst plaatsvindt. Aan de Uitvoeringsregeling Wmo 2015
en de Regeling Jeugdwet wordt daarom een artikel toegevoegd dat regelt dat de budgethouder
voorgeschoten vervoerskosten ten laste mag brengen van zijn pgb.
Een declaratie voor vervoerskosten kan door de budgethouder worden ingediend tot vier
weken na het vervallen van de toekenningsbeschikking die aanspraak geeft op vervoer.
Op deze manier kunnen kosten die vlak voor het vervallen van de beschikking zijn gemaakt
nog tijdig worden gedeclareerd. In tegenstelling tot de pgb’s onder de Wet langdurige
zorg is er geen aanwijsbare subsidieperiode van toepassing, omdat onder de Wmo 2015
en de Jeugdwet geen subsidievaststelling plaatsvindt (art. 2.3.6, zesde lid, Wmo 2015
en art. 8.1.7 van de Jeugdwet).
De regels die op grond van artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en artikel
8 van de Regeling Jeugdwet al golden voor declaraties, hebben betrekking op overeenkomsten
van opdracht (waarbij vervoer is uitgezonderd) en arbeidsovereenkomsten. Hierom is
een afzonderlijke regeling voor declaraties van vervoer waaraan geen goedgekeurde,
schriftelijke overeenkomst ten grondslag ligt, nodig.
De budgethouder maakt bij het inzenden gebruik van een model van de SVB dat te vinden
is op de website www.svb.nl.
Eveneens is tegelijk met het bovenstaande geregeld dat zonder aangemelde overeenkomst
onder de Wmo 2015 en de Jeugdwet om een bij pgb-beschikking toegekend verantwoordingsvrij
bedrag kan worden verzocht, met dien verstande dat men geen concrete kosten declareert,
maar het bedrag op verzoek geheel op rekening krijgt (vergelijkbaar met de regeling
in de Regeling langdurige zorg). Ook is het redelijk dat een budgethouder het bedrag
binnen de looptijd van de beschikking declareert. Verder wordt verwezen naar paragraaf
4 van het algemene deel van de toelichting.
Volledigheidshalve valt nog te vermelden dat de bepalingen ten aanzien van het weigeren,
beëindigen of opschorten van betalingen door de SVB onverkort van toepassing zijn
op deze declaraties. Er is slechts een uitzondering gemaakt op indieningstermijnen.
Ten slotte wordt in artikel III, onderdelen C en D, een redactionele misslag weggenomen.
In verband met de overheveling van beschermd wonen van de Algemene Wet Bijzondere
Ziektekosten naar de Wmo 2015 is niet langer sprake van verzekerden, maar van cliënten.
Artikel II
Dit artikel wijzigt de Regeling langdurige zorg.
Onderdeel A
In dit onderdeel vervalt de eis voor de zorgaanbieder om de declaratie te ondertekenen.
Een soortgelijke eis is ook niet geregeld in de Regeling Jeugdwet en de Uitvoeringsregeling
Wmo 2015. Veel ondernemingen die zorg of een voorziening leveren, genereren automatische
facturen die niet zijn voorzien van een handtekening. Wel wordt generiek geregeld
dat voor de Wmo 2015, Wlz en Jeugdwet de budgethouder de declaratie van een handtekening
moet voorzien. Deze waarborg ziet op het voorkomen van het betalen van facturen voor
diensten die niet zijn geleverd. Op deze manier is de procedure voor de SVB uniform
voor alle declaraties. Een elektronisch ingediende declaratie moet altijd via DigiD
worden bekrachtigd. Om deze reden is de handtekening alleen verplicht bij een fysieke
schriftelijke declaratie.
Onderdeel B
Artikel 5.18, onderdeel e, regelde dat de verzekerde betalingen aan zorgverleners
die hij ten laste van het pgb wil laten komen, door de SVB moet laten uitvoeren. Hieruit
volgt dat incidentele vervoerskosten niet door de verzekerde kunnen worden voorgeschoten.
Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, is dat ongewenst. In
voorliggend onderdeel is dan ook een uitzondering opgenomen die het mogelijk maakt
voor de SVB om deze kosten rechtstreeks aan de cliënt te vergoeden.
Onderdeel C
Tot vaststelling van het budget kan pas worden overgegaan als de laatste betaling
uit het budget is afgerond en de verantwoording ter ondertekening aan de verzekerde
is toegestuurd. Als alle maximumtermijnen voor het indienen van declaraties, te rekenen
vanaf de laatste dag in een kalenderjaar waarop zorg kan zijn verleend (dat wil zeggen
31 december), het uitbetalen, herstel van declaraties en het opmaken van de verantwoording
bij elkaar worden opgesteld, komt men tot tweeëntwintig weken. Ervan uitgaande dat
ook het zorgkantoor nog enige tijd nodig heeft om vervolgens de verantwoording op
te stellen, wordt in artikel 5.21, tweede lid, van de Regeling langdurige zorg nu
geregeld dat het zorgkantoor de pgb's binnen een halfjaar na afloop van de subsidieperiode
(dat wil doorgaans zeggen: voor 1 juli van het kalenderjaar volgend op het jaar waarvoor
het pgb werd verstrekt) moet hebben vastgesteld.
Onderdeel D
Dit onderdeel wijzigt artikel 5.23. Hierin wordt de bepaling zoveel mogelijk geüniformeerd
met de artikelen 8 van de Regeling Jeugdwet en 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015
zoals deze zijn gewijzigd in deze regeling. Deze bepalingen zijn reeds toegelicht
onder artikel I. Hierbij zijn wel enkele verschillen. De Regeling langdurige zorg
regelt in artikel 5.16, tweede lid, al dat in de zorgovereenkomst een beding moet
zijn opgenomen dat de declaratie binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend
door de zorgverlener bij de verzekerde moet zijn ingediend.
De bepaling omtrent het declareren van vervoerskosten is opgenomen in het tweede lid
en niet in een afzonderlijk artikel (vgl. art. 2a van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015
en artikel 8a van de Regeling Jeugdwet).
Ook is het mogelijk voor het zorgkantoor om betalingen op te schorten bij toepassing
van artikel 4:56 (derde lid, onderdeel e van de Algemene wet bestuursrecht). Het zorgkantoor
kan bijvoorbeeld bij een vermoeden van fraude op grond van artikel 4:56 van de Awb
betalingen uit het pgb opschorten. Naar aanleiding van dit besluit kan het zorgkantoor
de SVB verzoeken gevolg te geven aan dit besluit, omdat de SVB namens het zorgkantoor
de betalingen uitvoert. In de Jeugdwet en de Wmo 2015 is titel 4.2 van de Algemene
wet bestuursrecht – en daarmee dit artikel – niet van toepassing en gelden hieromtrent
de gemeentelijke verordeningen.
Onderdeel E
In de Regeling langdurige zorg wordt een nieuw artikel ingevoegd.
Om aanspraak te kunnen maken als budgethouder op het verantwoordingsvrij bedrag, moet
de verzekerde een handeling uitvoeren voordat het bedrag kan worden uitbetaald. De
verzekerde zal voor het einde van de subsidieperiode met een door de SVB vastgesteld
formulier om het verantwoordingsvrij bedrag moeten verzoeken. De SVB controleert de
declaratie door vergelijking met de toekenningbeschikking. De beschreven werkwijze
was al gebruikelijk, maar had nog geen expliciete regeling gekregen.
Tevens is het op grond van artikel 3.6.4 van het Besluit langdurige zorg mogelijk
om voorgeschoten vervoerskosten rechtstreeks uit te betalen aan de budgethouder zonder
dat daarvoor vooraf een zorgovereenkomst is afgesloten. Ook deze kosten moeten binnen
de subsidieperiode gedeclareerd worden met gebruikmaking van een model van de SVB.
Zie de artikelsgewijze toelichting bij de onderdelen B van de artikelen I en III.
Artikel IV
In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor declaraties voor prestaties die nog
in 2015 zijn verricht: het recht zoals dat op 31 december 2015 gold, blijft van toepassing
op prestaties die op of voor die datum zijn geleverd (eerbiedigende werking). Declaraties
die bijvoorbeeld op 31 december 2015 worden ingestuurd en niet zijn ondertekend door
de budgethouder of buiten de in deze regeling opgenomen termijnen zijn ingediend,
worden niet als onrechtmatig gezien.
Artikel V
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2016. Zie verder de artikelsgewijze toelichting
bij artikel IV.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn