Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 18 december 2015, nr. WJZ/15153904, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij

Gelet op artikel 46 van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PbEU 1998, L 125), artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354), Verordening (EU) 2015/523 van de Raad van 25 maart 2015 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 43/2014 en (EU) 2015/104 met betrekking tot bepaalde vangstmogelijkheden (PbEU 2015, L 84) en Verordening (EU) 2015/960 van de Raad van 19 juni 2015 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/104 wat bepaalde vangstmogelijkheden betreft (PbEU 2015, L 157); en artikel 1 van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 en artikel 3 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling zeevisserij wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt in de omschrijving van het begrip ‘vangstopgavebus’ de zinsnede ‘de website www.drloket.nl’ vervangen door: de website www.mijnrvo.nl.

b. In het tweede lid vervallen het begrip ‘verordening nr. 1434/98’ en de daarbij behorende omschrijving.

B

In artikel 3, tweede lid, wordt ‘de door de Europese Commissie op grond van de artikelen 11, vierde lid, en 12, eerste en derde lid, van de basisverordening vastgestelde maatregelen, onderscheidenlijk onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen’ vervangen door: de door de Europese Commissie op grond van de artikelen 11, vierde lid, 12, eerste en derde lid, en 15, zesde lid, van de basisverordening vastgestelde maatregelen, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen, onderscheidenlijk gedelegeerde handelingen.

C

Aan artikel 6 wordt het volgende lid toegevoegd:

  • 3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor andere vaartuigen dan vissersvaartuigen, in de in bijlage 2 A vermelde havens of in de in bijlage 3 vermelde plaatsen, voor zover het op grond van de bij of krachtens de wet gestelde regels is toegestaan met deze vaartuigen de visserij uit te oefenen.

D

Aan artikel 8, tweede lid, wordt de volgende zin toegevoegd:

Als verzoek om toestemming wordt in ieder geval aangemerkt het elektronische bericht van terugkeer naar de haven van aanlanding dat overeenkomstig artikel 37 in samenhang met Bijlage X van de Uitvoeringsverordening van de Controleverordening is verstuurd.

E

Artikel 13, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 9bis, 11, 11bis, 12, tweede lid, 23, 24, 25, 28, 32, eerste, derde en vierde lid, 33, 34, 35, tweede lid, 36, 37, 39, 40 en 44 van de verordening vangstmogelijkheden.

F

Artikel 56 vervalt.

G

Na artikel 84 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 84a. Vermelding zeebaars op visvergunning

  • 1. Het is verboden om met een Nederlands vissersvaartuig anders dan met bodemtrawls, Deense zegennetten of soortgelijk gesleept tuig op zeebaars te vissen dan wel deze vissoort aan boord te houden of aan te landen, tenzij in de op het desbetreffende vaartuig betrekking hebbende visvergunning is vermeld dat het de vergunninghouder is toegestaan te vissen op zeebaars.

  • 2. Een vermelding zeebaars op een visvergunning geschiedt slechts ten aanzien van een vaartuig:

    • a. waarmee tussen 6 juni 2011 en 6 juni 2014 blijkens de logboekgegevens met het type vistuig LHP als bedoeld in Bijlage XI van de uitvoeringsverordening controleverordening op zeebaars is gevist of

    • b. dat dient ter vervanging van een vissersvaartuig of vissersvaartuigen ten aanzien waarvan het recht op een vermelding zeebaars op de visvergunning al bestond op grond van onderdeel a van dit lid, mits:

      • i. de houder van de visvergunning met de vermelding zeebaars, afstand heeft gedaan van het recht op de vermelding ten gunste van de aanvrager; en

      • ii. het motorvermogen van het vissersvaartuig waarvoor de vermelding wordt gevraagd niet meer bedraagt dan het motorvermogen van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen die worden vervangen.

H

Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het is verboden op zee, in het zeegebied, in de kustwateren, in de visserijzone of in de onmiddellijke nabijheid van die wateren meer dan het in artikel 11bis van de verordening vangstmogelijkheden genoemde aantal zeebaars of meer dan 25 stuks dan wel meer dan 20 kilogram kabeljauw of kabeljauw en zeebaars voorhanden te hebben, met dien verstande dat het aantal zeebaars ten hoogste het in artikel 11bis van de verordening vangstmogelijkheden genoemde aantal bedraagt.

b. Het volgende lid wordt toegevoegd:

  • 6. De afmeting, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Visserijwet 1963, bedraagt voor zeebaars 42 centimeter.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 18 december 2015

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

De Uitvoeringsregeling zeevisserij (hierna: uitvoeringsregeling) bevat de voorschriften die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de in dat kader vastgestelde Europese verordeningen op het gebied van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee. Voorts zijn in hoofdstuk 5 van de uitvoeringsregeling – binnen de randvoorwaarden die de EU-verordeningen daaraan stellen – een aantal nationale voorschriften opgenomen.

Uit wetenschappelijk onderzoek van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) is gebleken dat het zeebaarsbestand sinds enkele jaren terugloopt, terwijl de visserijsterfte oploopt. Deze ontwikkeling heeft genoopt tot zowel een aantal aanpassingen in onder meer de verordening vangstmogelijkeden als tot het doorvoeren van nationale technische maatregelen ter bescherming van het zeebaarsbestand. Door middel van deze wijzigingsregeling worden de hiermee samenhangende aanpassingen in de uitvoeringsregeling doorgevoerd.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele bepalingen in de uitvoeringsregeling te actualiseren.

In het vervolg van deze toelichting wordt nader ingegaan op de zeebaarsmaatregelen. Tot slot wordt de regeling artikelsgewijs toegelicht.

2. Zeebaarsmaatregelen

Omdat het zeebaarsbestand onder druk staat, heeft ICES in 2013 geadviseerd om de vangsten van zeebaars te reduceren. Aanvankelijk zijn naar aanleiding van dit advies de Noordzee landen onderling overeengekomen om vooruitlopend op door de Europese Unie vast te stellen maatregelen, tijdelijk nationale technische maatregelen vast te stellen met als doel de groei van opkomende visserijen en gerichte vangsten door individuele vissers te beperken. Met het oog op duurzaam beheer van de visbestanden is het op grond van de voorzorg aanpak, één van de uitgangspunten van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), immers van belang ervoor te zorgen verdere achteruitgang van het zeebaarsbestand te voorkomen. De maatregelen waartoe Nederland zich in dit verband had verplicht, zijn aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 6 juni 2014 (Kamerstukken II, 2013-2014, 29 675, nr. 174).

Een algemene basis voor het vaststellen van nationale maatregelen is opgenomen in artikel 19 van de basisverordening van het GVB. Daarnaast biedt artikel 46 van Verordening (EG) nr. 850/981 een specifieke basis voor het vaststellen van nationale maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden. Voorwaarde is dat de maatregelen uitsluitend van toepassing zijn op vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren of – voor niet door vissersvaartuigen uitgeoefende visserij – op in de betrokken lidstaat gevestigde personen. De Europese Commissie is overeenkomstig artikel 46, tweede lid, van de laatstgenoemde verordening in kennis gesteld van de concept wijzigingsregeling.

Na de kennisgeving groeide ook op Europees niveau het besef dat maatregelen ter bescherming van het zeebaarsbestand geboden waren. Zo heeft de Europese Commissie op basis van artikel 12 van de basisverordening noodmaatregelen genomen met het oog op het reduceren van visserijsterfte die wordt veroorzaakt door gericht op paaibestanden van zeebaars vissende pelagische vaartuigen. Voorts is bij Verordening (EU) nr. 2015/523 van de Raad de verordening vangstmogelijkheden aangepast met als doel de impact van recreatievisserijen op de visserijsterfte te reduceren. Als gevolg van deze wijziging is het recreatievissers slechts toegestaan per dag drie zeebaarzen bij zich te hebben. Omdat verdere reductie van de vangsten van zeebaars noodzakelijk was, zijn bij Verordening (EU) nr. 2015/960 opnieuw wijzigingen in de verordening vangstmogelijkheden doorgevoerd. Met deze wijziging is beoogd de vangsten van gerichte commerciële visserijen op zeebaars te beperken aan de hand van maandelijkse vangstbeperkingen in de Noordzee (ICES-sectoren IVb en IVc) en in het Kanaal (ICES-sectoren VIId, VIIe, VIIf en VIIh). Deze vangstbeperking, die al naar gelang het gebruikte vistuig varieert van 1000 tot 3000 kilogram per maand, moet de vissers in staat stellen hun huidige visserijpraktijken zo aan te passen dat zij zeebaars vermijden, maar toch een zekere incidentele bijvangst mogen behouden. Tot slot is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/1316 de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor zeebaars van 36 centimeter verhoogd naar 42 centimeter.

Als gevolg van deze aanpassingen op Europees niveau, is een aantal in voornoemde kamerbrief aangekondigde maatregelen overbodig geworden. Alleen de maatregel die ertoe strekt de grootte van de Nederlandse vloot van handlijnvissers die gericht op zeebaars vissen te bevriezen, wordt niet door bovengenoemde wijzigingen bestreken. Met deze maatregel wordt uitbreiding van het aantal vissers en daarmee uitbreiding van de gerichte visserij op zeebaars voorkomen. De Europese Commissie heeft overeenkomstig artikel 46, tweede lid, van de Verordening technische maatregelen aangegeven met deze maatregel in te stemmen.

Bezien is of de maatregel moest worden aangemerkt als technisch voorschrift in de zin van de zogenoemde notificatierichtlijn (Richtlijn nr. 98/34/EG 2, thans Richtlijn (EU) nr. 2015/15353), en of derhalve in voornoemde mededeling aan Europese Commissie moest worden aangegeven dat de mededeling tevens uit hoofde van de notificatierichtlijn werd gedaan. Weliswaar heeft de maatregel betrekking op een productiemethode voor visproducten, te weten zeebaars, en in die zin zou sprake kunnen zijn van een technische specificatie in de zin van artikel 1 van de notificatierichtlijn, maar het betreft niet een technische specificatie die de jure of de facto moet worden nageleefd voor verhandelen of het gebruik van zeebaars. Immers zeebaars kan, ongeacht de wijze waarop zij is gevangen, worden verhandeld, uiteraard met inachtneming van de voorschriften die terzake zijn gesteld bij de in het kader van het GVB vastgestelde verordeningen. Voor zover het de zogenoemde longlines (type vistuig LHP) betreft, heeft betrokken maatregel evenmin tot gevolg dat de verhandeling van dergelijk vistuig op significante wijze wordt beïnvloed of dat het gebruik van dergelijk vistuig wordt verboden. Zeebaars is namelijk een van de vele vissoorten die met behulp van longlines kan worden gevangen en de maatregel verhindert niet dat longlines worden gebruikt voor de visserij op die andere vissoorten. Bovendien blijft het voor degenen die in de referentieperiode met longlines op zeebaars visten, mogelijk met longlines op zeebaars te vissen. Om deze redenen kan de maatregel niet worden gekwalificeerd als technisch voorschrift in de zin van de notificatierichtlijn.

3. Regeldruk

De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de regeldruk.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A, onder a

De Dienst Regelingen is opgegaan in de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Thans publiceert RVO.nl de exacte plaats van de vangstopgavebussen op haar website. De omschrijving van het begrip ‘vangstopgavebus’ is door middel van de in dit onderdeel, onder a, opgenomen wijziging in overeenstemming gebracht.

Artikel I, onderdeel A, onder b, en onderdeel F

In artikel 56 van de Uitvoeringsregeling werd uitvoering gegeven aan Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad van 29 juni 1998 tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie (PbEG L 191). Voornoemde verordening is bij de Omnibusverordening ingetrokken. Dientengevolge vervalt artikel 56 en de in artikel 1, tweede lid, op die verordening betrekking hebbende begripsomschrijving.

Artikel I, onderdeel B

In artikel 3, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling was een verbod opgenomen om te handelen in strijd met een aantal door de Europese Commissie op grond van de basisverordening vastgestelde bepalingen. Artikel 15, zesde lid, van de basisverordening voorziet in de mogelijkheid dat de Europese Commissie bij gedelegeerde handeling zogenoemde teruggooiplannen vaststelt. Dergelijke plannen bevatten nadere bepalingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting en thans wordt in artikel 3 van de Uitvoeringsregeling opgenomen dat het verboden is om in strijd met die nadere bepalingen te handelen.

Artikel I, onderdeel C

In uitzonderlijke gevallen is het toegestaan om met andere vaartuigen dan vissersvaartuigen de visserij uit te oefenen. Verzuimd was te regelen dat ook deze vaartuigen hun vangst kunnen aanlanden in dezelfde havens en plaatsten voor de kust, waar vissersvaartuigen die kleiner zijn dan 10 meter hun vangsten kunnen aanlanden. Door middel van de in dit onderdeel opgenomen wijziging wordt deze omissie hersteld.

Artikel I, onderdeel D

Vissersvaartuigen die onder de zogenoemde ERS-verplichting vallen, zijn op grond van artikel 37 van de uitvoeringsverordening al verplicht een elektronisch bericht te sturen met de melding dat zij naar de haven terug keren. Op te voorkomen dat betrokkene naast deze elektronische melding ook nog afzonderlijk toestemming zou moeten aanvragen is de elektronische melding gelijkgesteld aan het verzoek tot lossen.

Artikel I, onderdeel E

In artikel 9bis van de Verordening vangstmogelijkheden is het verbod opgenomen om meer dan de in dat artikel vermelde hoeveelheden zeebaars te vissen of aan boord te houden, te verplaatsen, over te laden of aan te landen. Voorts is in artikel 11bis van die verordening bepaald dat recreatievissers maximaal drie zeebaarzen per dag bij zich mogen hebben. In artikel 13 zijn voornoemde artikelen opgenomen in de opsomming van voorschriften uit de verordening vangstmogelijkheden waarmee het verboden is in strijd te handelen.

Artikel I, onderdeel G

Visserij op zeebaars is alleen toegestaan als het vissersvaartuig in het bezit is van een visvergunning waarop is vermeld dat het de vergunninghouder is toegestaan te vissen op zeebaars. Alleen vissersvaartuigen die in de periode van 6 juni 2011 tot en met 6 juni 2014, de dag waarop deze maatregel werd aangekondigd in de eerder genoemde brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer, blijkens hun logboekgegevens met het type vistuig LHP op zeebaars hebben gevist, komen in aanmerking voor een vermelding op hun vergunning. Deze zogenoemde ring om de vloot houdt in dat er uitsluitend nieuwe vissers bij kunnen komen indien er een uitgaat (entry-exit regime). Daarnaast kan een vermelding verkregen worden voor een vaartuig dat dient ter vervanging van een vissersvaartuig of vissersvaartuigen ten aanzien waarvan het recht op een vermelding ‘zeebaars’ op de visvergunning al bestond op grond van onderdeel a van artikel 84a. Het is niet mogelijk om rechten te splitsen.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 120 van de Uitvoeringsregeling bevatte een zogenoemde baglimit voor kabeljauw en zeebaars op grond waarvan een recreatievisser niet meer dan 25 stuks of 20 kilogram kabeljauw, zeebaars of een combinatie van kabeljauw en zeebaars bij zich mocht hebben. Deze baglimit is nu in overeenstemming gebracht met de in onderdeel F toegelichte Europese baglimit. In de maximale hoeveelheid kabeljauw die een recreatievisser bij zich mag hebben is geen verandering gekomen. Deze hoeveelheid bedraagt nog steeds maximaal 25 stuks of 20 kilogram kabeljauw. Het aantal zeebaarzen is echter op grond van art 11bis van de verordening vangstmogelijkheden gemaximeerd op drie stuks. Dit maximum van drie zeebaarzen geldt uiteraard ook indien een recreatievisser een combinatie van kabeljauw en zeebaars voorhanden heeft.

Dit onderdeel voorziet er voorts in om de minimum afmeting voor zeebaars vast te stellen op 42 centimeter. Zeebaarzen die kleiner zijn dan 42 centimeter mogen op grond van artikel 2a van de Visserijwet 1963 niet voorhanden of in voorraad worden gehouden en evenmin mogen deze ondermaatse vissen worden aangevoerd, vervoerd, te koop aangeboden, vervreemd, afgeleverd, bewerkt of verwerkt. Voorts geldt op grond van artikel 1, tweede lid, van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985, de verplichting om ondermaatse zeebaarzen nadat deze is opgehaald weer in hetzelfde water terug te zetten.

Op grond van artikel 17 en artikel 19, derde lid, van Verordening (EG) nr. 850/98 in samenhang met artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/13164 geldt dat zeebaars die kleiner is van 42 centimeter, niet aan boord mag worden gehouden, noch mag worden overgeladen, aangeland, overgebracht, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden en dat deze onmiddellijk in zee moet worden teruggezet. Op grond van artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling is het verboden om in strijd met voornoemde bepaling te handelen. Om buiten twijfel te stellen dat dit ook voor recreatievissers geldt, is dit thans ook expliciet in artikel 120 opgenomen.

Artikel II

Ingevolge het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten treedt een ministeriële regeling in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Uitzondering hierop is mogelijk op grond van een viertal gronden. Om een verdere afname van het zeebaarsbestand zo snel mogelijk een halt toe te roepen is het gewenst de wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij op korte termijn in werking te laten treden en daarbij af te wijken van de vaste verandermomenten. De inhoud van de met deze wijzigingsregeling doorgevoerde maatregelen is zoals in de algemene toelichting is aangegeven al aangekondigd en gecommuniceerd (Kamerstukken II, 2013-2009, 29 675, nr. 174). Voor het overige betreffen de wijzigingen voorschriften ter implementatie van Europese verordeningen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PbEG 1998, L 125)

X Noot
2

Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1998, L 204)

X Noot
3

Richtlijn (EU) nr. 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241)

X Noot
4

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1316 van de Commissie van 30 juli 2015 tot afwijking van Verordening (EG) Nr. 850/98 van de Raad, wat de minimale instandhoudingsreferentiegrootte voor zeebaars (Dicentrarchus labrax) betreft (PbEU 2015, L 203)

Naar boven