TOELICHTING
Algemeen
Op 1 januari 2015 is de Wet langdurige zorg (Wlz) in werking getreden. In artikel
12.1.2 van die wet is de bij amendement van het lid Van der Staaij ingediende wijziging
van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) opgenomen1. De achterliggende gedachte van deze wijziging is dat gemoedsbezwaarden worden gecompenseerd
voor de kosten die zij kunnen hebben door de overheveling van de zorgfuncties verpleging
en verzorging, langdurige GGZ en de zorg voor zintuiglijk gehandicapten van de toenmalige
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten naar de Zvw. Ingevolge de aanpassing van artikel
39, tweede lid onderdeel d, Zvw wordt niet langer jaarlijks de helft van de bijdragevervangende
belasting onttrokken aan de rekening ten gunste van het Zorgverzekeringsfonds. Ook
achterwege blijft de onttrekking bij overlijden van één van de gemoedsbezwaarden waarvoor
de rekening in stand wordt gehouden. De rekening wordt opgeheven na het overlijden
van het laatste lid van het huishouden. Voor zover de rekening dan nog een saldo heeft,
komt dit ten gunste van het Zorgverzekeringsfonds. Als gevolg van deze wijzigingen
blijft er meer saldo beschikbaar voor betaling van declaraties die gemoedsbezwaarden
indienen. Deze wijziging van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, Zvw treedt in werking
met ingang van 1 januari 2016.
Naar aanleiding van deze wijziging van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, Zvw is
bezien of paragraaf 4 van de Regeling zorgverzekering (Rzv) aanpassing behoeft. Die
paragraaf bevat nadere regels over de rekening voor gemoedsbezwaarden. Door het vervallen
van bovengeschetste onttrekkingen, is het niet langer nodig verrekening van het voorlopige
saldo met het definitieve saldo (artikel 6.4.1, derde lid, Rzv) en de uitkeringen
(artikel 6.4.1, zesde lid, Rzv) toe te rekenen aan een bepaald kalenderjaar. Bovendien
is gebleken dat enkele technische wijzigingen aangebracht dienen te worden teneinde
de huidige uitvoeringspraktijk vast te leggen. De onderhavige wijzigingsregeling strekt
daartoe.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat op 14 april 2015 de Veegwet VWS 20152 aan de Tweede Kamer is voorgelegd teneinde misslagen en omissies in wetten op het
terrein van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te herstellen. Daarbij
is ook artikel 39, tweede lid, onderdeel d, Zvw aangepast. Deze wijziging regelt dat
een afdracht aan het Zorgverzekeringsfonds eerst plaatsvindt wanneer een gemoedsbezwaarde
die zich na bereiken van de leeftijd van 18 jaar heeft laten registreren als gemoedsbezwaarde,
alsnog verzekeringsplichtig wordt. Daarbij wordt het saldo van de rekening gedeeld
door het aantal tot de huishouding behorende gemoedsbezwaarden. De achterliggende
gedachte van deze wijziging is dat het onredelijk is om een evenredig deel van het
saldo aan een spaarrekening te ontrekken als een kind dat tot het huishouden behoorde
besluit zich na het bereiken van de 18-jarige leeftijd te verzekeren. Het kind heeft
immers zelf niet of nauwelijks bijgedragen aan het saldo van de spaarrekening van
dat huishouden. Het Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) zal in de uitvoering
van de regeling voor gemoedsbezwaarden rekening houden met deze wijziging van artikel
39, tweede lid, onderdeel d, Zvw. Ook deze wijziging van artikel 39, tweede lid, onderdeel
d, Zvw treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. Deze wijziging heeft echter
geen gevolgen voor de Rzv.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel B
Omwille van de leesbaarheid is het gehele artikel 6.4.1 Rzv vervangen.
Eerste lid
Het Zorginstituut maakt voor het bepalen van het saldo van de rekening voor gemoedsbezwaarden
gebruik van de gegevens van de Belastingdienst. Daarbij wordt primair de afdracht
aan bijdragevervangende belasting in ogenschouw genomen. Het bedrag aan bijdragevervangende
belasting dat over een kalenderjaar verschuldigd is, wordt halverwege het daaropvolgende
kalenderjaar door de Belastingdienst aan het Zorginstituut gemeld. Het is ook mogelijk
dat de Belastingdienst die vaststelling later nog herziet. Het saldo van de rekening
voor gemoedsbezwaarden wordt bepaald door de vastgestelde bijdragevervangende belasting
en de eventuele bijstelling daarvan zoals de Belastingdienst die aan het Zorginstituut
doorgeeft. De tekst van het eerste lid is deels ontleend aan artikel 57, derde lid,
Zvw.
Tweede lid
Omdat de bijdragevervangende belasting pas na afloop van het desbetreffende jaar wordt
vastgesteld, wordt het saldo van de rekening voor gemoedsbezwaarden eerst voorlopig
bepaald. Het saldo wordt geraamd op de bijdragevervangende belasting die over het
voorgaande jaar verschuldigd was. Indien dit bedrag niet bestaat, bijvoorbeeld omdat
betrokkene in dat jaar nog geen gemoedsbezwaarde was, wordt het saldo geraamd aan
de hand van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over het voorgaande jaar.
Voorheen was bepaald dat het voorlopig saldo wordt gebaseerd op de polisadministratie
van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel loon- en salarisstroken
of andere documenten waaruit de inhouding van bijdragevervangende belasting tot dat
moment blijkt.
Derde lid
Indien de raming hoger of lager is dan het bedrag van de bijdragevervangende belasting
dat later wordt vastgesteld, wordt dit verschil in mindering gebracht op respectievelijk
toegevoegd aan het saldo van de rekening. Dit betreft het saldo in het lopende kalenderjaar.
Vierde lid
In het vierde lid is geregeld dat het verzoek tot uitkeringen ter vergoeding van kosten
van zorg of overige diensten als bedoeld in artikel 11 Zvw uiterlijk binnen twee kalenderjaren
volgend op het kalenderjaar waarin de zorg is aangevangen moet worden gedaan. De lengte
van deze termijn is niet veranderd, met dien verstand dat nu is bepaald dat het verzoek
voor afloop van de termijn bij het Zorginstituut dient te liggen.
Artikel 70, zevende lid, Zvw schrijft voor dat de rekening wordt opgeheven als alle
gemoedsbezwaarden waarvoor de rekening in stand werd gehouden verzekeringsplichtig
zijn geworden of zijn overleden. In die gevallen dan heeft de voormalige gemoedsbezwaarde
respectievelijk hebben de nabestaanden tot zes maanden in het daaropvolgende kalenderjaar
de gelegenheid declaraties in te dienen. Het Zorginstituut moet de declaraties binnen
die termijn hebben ontvangen. Nadat deze declaraties zijn betaald, wordt de rekening
opgeheven.
Vijfde lid
Uitkeringen voor zorg worden gedaan uit het openstaande saldo van de rekening. Indien
er geen saldo (meer) aanwezig is van voorgaande jaren worden geen uitkeringen gedaan
totdat het saldo van de rekening (opnieuw) kan worden bepaald. De informatie over
de vaststelling van de bijdragevervangende belasting en – voor zover van belang –
de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is afkomstig van de Belastingdienst en wordt
medio het kalenderjaar verstrekt aan het Zorginstituut. Daarom is geregeld dat op
een verzoek tot een uitkering die in de eerste helft van het kalenderjaar is ontvangen,
aangehouden kan worden tot 1 november van dat jaar.
Zesde lid
In het zesde lid is bepaald dat een uitkering als bedoeld in artikel 70, vierde lid,
onder a, van de Zorgverzekeringswet uitsluitend wordt gedaan op basis van een originele
nota. Deze bepaling is niet gewijzigd.
Zevende tot en met negende lid
Het Zorginstituut kan een uitkering doen voor zover het saldo van de rekening toereikend
is. Een uitkering kan niet leiden tot een negatief saldo van de rekening. Indien het
saldo onvoldoende is om het gehele bedrag van de declaratie uit te keren, kan het
Zorginstituut de uitkering in gedeelten doen, verspreid over een periode tot uiterlijk
drie kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarin de zorg is aangevangen. Voorheen
was dit beperkt tot het jaar waarin het verzoek werd ingediend.
Onderdeel C
Artikel 6.4.2 regelt dat een gemoedsbezwaarde die een gezamenlijke huishouding met
een of meer andere gemoedsbezwaarden verlaat, het Zorginstituut kan verzoeken een
evenredig gedeelte van het saldo van de in artikel 70, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet
bedoelde rekening, over te maken op een voor hem te openen rekening als bedoeld in
artikel 70, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. Het verzoek dient uiterlijk 30 juni
van het jaar na het verlaten van de huishouding door het Zorginstituut te zijn ontvangen.
Het evenredig gedeelte voor de vertrekkende gemoedsbezwaarde wordt berekend door het
saldo van de rekening te delen door het totaal aantal gemoedsbezwaarden dat voor zijn
vertrek tot de huishouding behoorde. De toevoeging van het tweede lid aan artikel
6.4.2 regelt de termijn waarbinnen dit verzoek moet worden gedaan. Het derde lid regelt
dat dit gedeelte wordt bepaald op basis van het saldo dat resteert nadat een besluit
is genomen op alle verzoeken die het Zorginstituut heeft ontvangen in het jaar waarin
de gemoedsbezwaarde de gezamenlijke huishouding verlaat. Dit is ongeacht de uitkomst
van bezwaar en beroep. De regeling voorzag daar eerder niet in.
Artikel II
Het is wenselijk de wijzigingen met ingang van 2016 door te voeren omdat de wijziging
van de Zvw per die datum in werking treedt.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers