Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 december 2015, kenmerk 863351-143440-Z, houdende wijziging van de Regeling zorgverzekering in verband met de rekening gemoedsbezwaarden

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 70, tiende lid, van de Zorgverzekeringswet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling zorgverzekering wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van paragraaf 4 komt te luiden:

§ 4. Rekening gemoedsbezwaarden

B

Artikel 6.4.1 komt te luiden:

Artikel 6.4.1

  • 1. Voor het bepalen van het saldo van de rekening, als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet gaat het Zorginstituut uit van de bijdragevervangende belasting, bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, die de rijksbelastingdienst met overeenkomstige toepassing van artikel 49, tweede, derde en vierde lid, van de Zorgverzekeringswet vaststelt.

  • 2. Zolang de bijdragevervangende belasting over enig jaar nog niet is vastgesteld, bepaalt het Zorginstituut het saldo van de rekening voorlopig op grond van het bedrag van de bijdragevervangende belasting over het voorafgaande jaar of, indien over het voorafgaande jaar geen bijdragevervangende belasting is vastgesteld, het bedrag van de over het voorafgaande jaar verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.

  • 3. Een vaststelling als bedoeld in het eerste lid, die afwijkt van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt verrekend met het saldo van de rekening.

  • 4. Een verzoek als bedoeld in artikel 70, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet wordt ontvangen uiterlijk binnen twee kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarin de verlening van de desbetreffende zorg of overige diensten is aangevangen. Indien de laatste gemoedsbezwaarde waarvoor de rekening in stand wordt gehouden is overleden of verzekeringsplichtig is geworden, wordt het verzoek in afwijking van de eerste volzin ontvangen uiterlijk binnen zes maanden volgend op het kalenderjaar waarin de laatste gemoedsbezwaarde is overleden of verzekeringsplichtig is geworden.

  • 5. Het Zorginstituut besluit op verzoeken die zijn ontvangen van 1 januari tot en met 30 juni van enig jaar uiterlijk 1 november van dat jaar.

  • 6. Een uitkering als bedoeld in artikel 70, vierde lid, onder a, van de Zorgverzekeringswet wordt uitsluitend gedaan op basis van een originele nota.

  • 7. Het Zorginstituut kan de uitkering in gedeelten doen.

  • 8. Het Zorginstituut brengt de uitkering in mindering op het saldo van de rekening met dien verstande dat de uitkering niet hoger is dan het saldo van de rekening.

  • 9. Het Zorginstituut kan de uitkering doen uiterlijk tot en met drie kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarin de zorg is aangevangen.

C

Artikel 6.4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1. ’ geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Het verzoek wordt ontvangen uiterlijk 30 juni van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de gemoedsbezwaarde de gezamenlijke huishouding verlaat.

  • 3. Het evenredig gedeelte wordt bepaald op basis van het saldo dat resteert nadat een besluit is genomen op alle verzoeken die het Zorginstituut heeft ontvangen in het jaar waarin de gemoedsbezwaarde de gezamenlijke huishouding verlaat.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2015 is de Wet langdurige zorg (Wlz) in werking getreden. In artikel 12.1.2 van die wet is de bij amendement van het lid Van der Staaij ingediende wijziging van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) opgenomen1. De achterliggende gedachte van deze wijziging is dat gemoedsbezwaarden worden gecompenseerd voor de kosten die zij kunnen hebben door de overheveling van de zorgfuncties verpleging en verzorging, langdurige GGZ en de zorg voor zintuiglijk gehandicapten van de toenmalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten naar de Zvw. Ingevolge de aanpassing van artikel 39, tweede lid onderdeel d, Zvw wordt niet langer jaarlijks de helft van de bijdragevervangende belasting onttrokken aan de rekening ten gunste van het Zorgverzekeringsfonds. Ook achterwege blijft de onttrekking bij overlijden van één van de gemoedsbezwaarden waarvoor de rekening in stand wordt gehouden. De rekening wordt opgeheven na het overlijden van het laatste lid van het huishouden. Voor zover de rekening dan nog een saldo heeft, komt dit ten gunste van het Zorgverzekeringsfonds. Als gevolg van deze wijzigingen blijft er meer saldo beschikbaar voor betaling van declaraties die gemoedsbezwaarden indienen. Deze wijziging van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, Zvw treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

Naar aanleiding van deze wijziging van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, Zvw is bezien of paragraaf 4 van de Regeling zorgverzekering (Rzv) aanpassing behoeft. Die paragraaf bevat nadere regels over de rekening voor gemoedsbezwaarden. Door het vervallen van bovengeschetste onttrekkingen, is het niet langer nodig verrekening van het voorlopige saldo met het definitieve saldo (artikel 6.4.1, derde lid, Rzv) en de uitkeringen (artikel 6.4.1, zesde lid, Rzv) toe te rekenen aan een bepaald kalenderjaar. Bovendien is gebleken dat enkele technische wijzigingen aangebracht dienen te worden teneinde de huidige uitvoeringspraktijk vast te leggen. De onderhavige wijzigingsregeling strekt daartoe.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat op 14 april 2015 de Veegwet VWS 20152 aan de Tweede Kamer is voorgelegd teneinde misslagen en omissies in wetten op het terrein van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te herstellen. Daarbij is ook artikel 39, tweede lid, onderdeel d, Zvw aangepast. Deze wijziging regelt dat een afdracht aan het Zorgverzekeringsfonds eerst plaatsvindt wanneer een gemoedsbezwaarde die zich na bereiken van de leeftijd van 18 jaar heeft laten registreren als gemoedsbezwaarde, alsnog verzekeringsplichtig wordt. Daarbij wordt het saldo van de rekening gedeeld door het aantal tot de huishouding behorende gemoedsbezwaarden. De achterliggende gedachte van deze wijziging is dat het onredelijk is om een evenredig deel van het saldo aan een spaarrekening te ontrekken als een kind dat tot het huishouden behoorde besluit zich na het bereiken van de 18-jarige leeftijd te verzekeren. Het kind heeft immers zelf niet of nauwelijks bijgedragen aan het saldo van de spaarrekening van dat huishouden. Het Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) zal in de uitvoering van de regeling voor gemoedsbezwaarden rekening houden met deze wijziging van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, Zvw. Ook deze wijziging van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, Zvw treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. Deze wijziging heeft echter geen gevolgen voor de Rzv.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel B

Omwille van de leesbaarheid is het gehele artikel 6.4.1 Rzv vervangen.

Eerste lid

Het Zorginstituut maakt voor het bepalen van het saldo van de rekening voor gemoedsbezwaarden gebruik van de gegevens van de Belastingdienst. Daarbij wordt primair de afdracht aan bijdragevervangende belasting in ogenschouw genomen. Het bedrag aan bijdragevervangende belasting dat over een kalenderjaar verschuldigd is, wordt halverwege het daaropvolgende kalenderjaar door de Belastingdienst aan het Zorginstituut gemeld. Het is ook mogelijk dat de Belastingdienst die vaststelling later nog herziet. Het saldo van de rekening voor gemoedsbezwaarden wordt bepaald door de vastgestelde bijdragevervangende belasting en de eventuele bijstelling daarvan zoals de Belastingdienst die aan het Zorginstituut doorgeeft. De tekst van het eerste lid is deels ontleend aan artikel 57, derde lid, Zvw.

Tweede lid

Omdat de bijdragevervangende belasting pas na afloop van het desbetreffende jaar wordt vastgesteld, wordt het saldo van de rekening voor gemoedsbezwaarden eerst voorlopig bepaald. Het saldo wordt geraamd op de bijdragevervangende belasting die over het voorgaande jaar verschuldigd was. Indien dit bedrag niet bestaat, bijvoorbeeld omdat betrokkene in dat jaar nog geen gemoedsbezwaarde was, wordt het saldo geraamd aan de hand van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over het voorgaande jaar.

Voorheen was bepaald dat het voorlopig saldo wordt gebaseerd op de polisadministratie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel loon- en salarisstroken of andere documenten waaruit de inhouding van bijdragevervangende belasting tot dat moment blijkt.

Derde lid

Indien de raming hoger of lager is dan het bedrag van de bijdragevervangende belasting dat later wordt vastgesteld, wordt dit verschil in mindering gebracht op respectievelijk toegevoegd aan het saldo van de rekening. Dit betreft het saldo in het lopende kalenderjaar.

Vierde lid

In het vierde lid is geregeld dat het verzoek tot uitkeringen ter vergoeding van kosten van zorg of overige diensten als bedoeld in artikel 11 Zvw uiterlijk binnen twee kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarin de zorg is aangevangen moet worden gedaan. De lengte van deze termijn is niet veranderd, met dien verstand dat nu is bepaald dat het verzoek voor afloop van de termijn bij het Zorginstituut dient te liggen.

Artikel 70, zevende lid, Zvw schrijft voor dat de rekening wordt opgeheven als alle gemoedsbezwaarden waarvoor de rekening in stand werd gehouden verzekeringsplichtig zijn geworden of zijn overleden. In die gevallen dan heeft de voormalige gemoedsbezwaarde respectievelijk hebben de nabestaanden tot zes maanden in het daaropvolgende kalenderjaar de gelegenheid declaraties in te dienen. Het Zorginstituut moet de declaraties binnen die termijn hebben ontvangen. Nadat deze declaraties zijn betaald, wordt de rekening opgeheven.

Vijfde lid

Uitkeringen voor zorg worden gedaan uit het openstaande saldo van de rekening. Indien er geen saldo (meer) aanwezig is van voorgaande jaren worden geen uitkeringen gedaan totdat het saldo van de rekening (opnieuw) kan worden bepaald. De informatie over de vaststelling van de bijdragevervangende belasting en – voor zover van belang – de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is afkomstig van de Belastingdienst en wordt medio het kalenderjaar verstrekt aan het Zorginstituut. Daarom is geregeld dat op een verzoek tot een uitkering die in de eerste helft van het kalenderjaar is ontvangen, aangehouden kan worden tot 1 november van dat jaar.

Zesde lid

In het zesde lid is bepaald dat een uitkering als bedoeld in artikel 70, vierde lid, onder a, van de Zorgverzekeringswet uitsluitend wordt gedaan op basis van een originele nota. Deze bepaling is niet gewijzigd.

Zevende tot en met negende lid

Het Zorginstituut kan een uitkering doen voor zover het saldo van de rekening toereikend is. Een uitkering kan niet leiden tot een negatief saldo van de rekening. Indien het saldo onvoldoende is om het gehele bedrag van de declaratie uit te keren, kan het Zorginstituut de uitkering in gedeelten doen, verspreid over een periode tot uiterlijk drie kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarin de zorg is aangevangen. Voorheen was dit beperkt tot het jaar waarin het verzoek werd ingediend.

Onderdeel C

Artikel 6.4.2 regelt dat een gemoedsbezwaarde die een gezamenlijke huishouding met een of meer andere gemoedsbezwaarden verlaat, het Zorginstituut kan verzoeken een evenredig gedeelte van het saldo van de in artikel 70, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet bedoelde rekening, over te maken op een voor hem te openen rekening als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. Het verzoek dient uiterlijk 30 juni van het jaar na het verlaten van de huishouding door het Zorginstituut te zijn ontvangen. Het evenredig gedeelte voor de vertrekkende gemoedsbezwaarde wordt berekend door het saldo van de rekening te delen door het totaal aantal gemoedsbezwaarden dat voor zijn vertrek tot de huishouding behoorde. De toevoeging van het tweede lid aan artikel 6.4.2 regelt de termijn waarbinnen dit verzoek moet worden gedaan. Het derde lid regelt dat dit gedeelte wordt bepaald op basis van het saldo dat resteert nadat een besluit is genomen op alle verzoeken die het Zorginstituut heeft ontvangen in het jaar waarin de gemoedsbezwaarde de gezamenlijke huishouding verlaat. Dit is ongeacht de uitkomst van bezwaar en beroep. De regeling voorzag daar eerder niet in.

Artikel II

Het is wenselijk de wijzigingen met ingang van 2016 door te voeren omdat de wijziging van de Zvw per die datum in werking treedt.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Kamerstukken II, 2013/14, 33 891, nr. 79

X Noot
2

Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 2

Naar boven