Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 december 2015, nr 2015-0000718475, houdende wijziging van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 2, tweede lid, onderdeel j, van de Wet privatisering ABP;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

q. de leden, onder wie de voorzitter, en de personeelsleden van het CIZ, bedoeld in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 1 wordt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel p door een punt, onderdeel q geschrapt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016 met dien verstande dat artikel I, onderdeel B in werking treedt met ingang van 1 januari 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

1. Inleiding

Op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet privatisering ABP (WPA) zijn overheidswerknemers in de zin van deze wet, degenen die bij een publiekrechtelijk lichaam zijn aangesteld of in dienst zijn genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en die rechtstreeks ten laste van een publiekrechtelijk lichaam worden bezoldigd of beloond. Een overheidswerknemer is op grond van artikel 21 van de WPA verplicht om deel te nemen in de Stichting Pensioenfonds ABP, zodat hij daar verplicht zijn pensioen opbouwt.

In afwijking van deze hoofdregel in de WPA kan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP regels stellen, waarbij personen of groepen van personen worden aangewezen die op grond van hun bijzondere arbeidsvoorwaarden of de bijzondere aard van hun werkzaamheden géén overheidswerknemer in de zin van de WPA zullen zijn (artikel 2, tweede lid, onderdeel j, van de WPA).

Op grond van de regeling tot wijziging van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP (aanwijzing CIZ) (Stcrt. 2015, nr. 2923), zijn de leden en de personeelsleden van het CIZ (het indicatieorgaan voor de langdurige zorg) met toepassing van artikel 2, tweede lid, onderdeel j, van de WPA voor de periode tot 1 januari 2016 uitgezonderd. Dit zowel gezien de historie van het CIZ, de bijzondere aard van werkzaamheden en arbeidsvoorwaarden, als de kennelijke bedoeling van de Wet langdurige zorg (Wlz). De drie aspecten gezamenlijk – de bijzondere aard van werkzaamheden en arbeidsvoorwaarden en de kennelijke bedoeling van de Wlz – vormen de achtergrond van de uitzondering op de hoofdregel in de WPA in het geval van het CIZ.

Omdat de uitzondering voor de leden en personeelsleden van het CIZ is verleend tot en met 31 december 2015, vervalt deze uitzondering per 1 januari 2016 als er nu niets naders geregeld zou worden. Dit omdat de uitzondering geldt gedurende een transitieperiode. Het ABP heeft eind 2014 instemming verleend aan een uitzondering voor één jaar, waarna een nieuwe beoordeling zou plaatsvinden.

De argumenten tot uitzondering voor het jaar 2015 gelden nog onverkort, zij het dat het afgelopen jaar de toekomst en transitieperiode wel een aantal beslissingen heeft gebracht (zie hieronder).

2. Verlenging uitzondering voor het CIZ

Het CIZ bevindt zich momenteel in een overgangsfase. Daarin moet de volgende vraag beantwoord worden.

Passen de taken van het CIZ het best bij:

  • zorgaanbieders op grond van de Wlz en daarmee bij een rechtspositieregeling en een pensioenvoorziening in de zorg, hetgeen zou betekenen dat de aansluiting bij het Pensioenfonds Zorg en Welzijn wordt gecontinueerd;

  • een zelfstandig bestuursorgaan, al dan niet met zijn eigen arbeidsvoorwaarden en pensioenfonds,;

  • ambtelijke taken in de openbare dienst en daarmee bij de rechtspositieregeling voor ambtenaren, het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en het pensioenfonds ABP voor overheidswerknemers, zoals geregeld in de WPA.

Vooralsnog is men geneigd de indicatiestelling als publieke taak te beschouwen, die vanuit het publieke domein plaatsvindt. Daarbij hoort dan vanzelfsprekend een publiek arbeidsvoorwaardensysteem. De minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport schreef op 7 september 2015 (Kamerstukken I, 2014/15, kamerstuk C, nr. AC) aan de voorzitter van de Eerste Kamer: “Het voornemen bestaat om in 2016 voor de medewerkers bij het CIZ een transitie naar overheidswerknemerschap in de zin van de WPA voor te bereiden.” De overlegprocedure tussen werkgever en werknemers is al gestart en alles wordt in gang gezet om de overgang per 1 januari 2017 te realiseren. Een tussentijdse overgang van pensioen op dit moment is niet wenselijk en ook niet mogelijk: het proces vergt nog tijd vanwege de nodige zorgvuldigheid die een overgang naar een ander pensioenfonds nu eenmaal met zich meebrengt. De transitieperiode waarin het personeel van het CIZ uitgezonderd dient te zijn van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de WPA eindigt daarom per 1 januari 2017, zodat met deze regeling een verlenging van deze uitzondering voor de leden en personeelsleden van het CIZ tot en met 31 december 2016 is bepaald.

Het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP heeft ingevolge artikel 2, tweede lid, onder j, van de WPA op 23 november 2015 ingestemd met een verlenging van deze periode tot 1 januari 2017. In artikel I, onderdeel B, juncto artikel II is geregeld dat de tijdelijke uitzondering voor de werknemers in dienst van het CIZ, vervalt met ingang van 1 januari 2017.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven