TOELICHTING
I. Algemeen
1.1 Inleiding
Op 16 december 2014 is de Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden
beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang in werking getreden (hierna: de subsidieregeling).
Met de wijziging van 2 maart 2015 (Stcrt. 2015, 6414) is de subsidieregeling op een aantal technische punten aangepast.
De voorliggende regeling bevat de wijzigingen ten behoeve van de start van het tweede
aanvraagtijdvak van de subsidieregeling op 4 januari 2016. Er zijn enkele wijzigingen
aangebracht waarbij de huidige opzet van de subsidieregeling in stand is gebleven.
Deze regeling bevat tevens een wijziging van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen waarmee geregeld wordt dat de houders in 2017 voor het eerst een
klachtenverslag moeten indienen over het voorafgaande kalenderjaar (2016) volgens
de, met de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen, gewijzigde
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko).
1.2 Subsidieregeling
De subsidieregeling is bedoeld voor subsidies voor het volgen van de in de bijlage
genoemde geselecteerde trainingen gericht op deskundigheidsbevordering ten aanzien
van de beheersing van de Nederlandse taal en van de interactievaardigheden van beroepskrachten
en gastouders werkzaam op het terrein van de kinderopvang. De subsidie kan door de
kinderopvangorganisaties ingezet worden voor het volgen van een individuele training
of een train-de-trainer-training genoemd in de bijlage bij de subsidieregeling. Bij
train-de-trainer-trainingen volgen leidinggevenden of stafmedewerkers bij een kindercentrum
of bemiddelingsmedewerkers van een gastouderbureau training en dragen zij de tijdens
die training verworven kennis en vaardigheden over aan beroepskrachten van dat kindercentrum
of aan gastouders bij dat gastouderbureau. In de trainingen worden taal- en interactievaardigheden
integraal benaderd. De focus ligt op de beroepsgerichte taal- en interactievaardigheden,
die bijdragen aan de ontwikkeling van de kinderen.
De subsidieregeling was tot op heden bedoeld voor de beroepskracht of gastouder in
de kinderopvang die werkt met kinderen van 0 tot 12 jaar. Gelet op het beleidsvoornemen
om vanaf 2018 te komen tot verdere harmonisering van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk,
is ervoor gekozen om de definitie van beroepskracht in de subsidieregeling vanaf het
tweede aanvraagtijdvak uit te breiden met personen van 18 jaar of ouder die werkzaam
zijn bij een peuterspeelzaal en bezoldigd en belast zijn met de verzorging, de opvoeding
en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. De houders van peuterspeelzalen
kunnen daarmee ook subsidie aanvragen voor de in de peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten
om een individuele training te volgen of voor leidinggevenden of stafmedewerkers om
een train-de-trainer-training te volgen. Hiermee wordt een impuls gegeven aan de ontwikkeling
van beroepskrachten in peuterspeelzalen en daarmee in den brede aan de harmonisering
van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.
De huidige subsidieregeling bepaalt dat de aanvrager dient te verklaren dat hij alleen
subsidie aanvraagt voor trainingen aan medewerkers die geen trainingen of opleidingen
hebben gevolgd in het kader van voorschoolse en vroegschoolse educatie (VVE). Met
deze wijziging komt die bepaling te vervallen. Ook voor medewerkers die trainingen
of opleidingen hebben gevolgd in het kader van VVE zal het meerwaarde hebben om de
in deze regeling bedoelde trainingen te volgen.
Omwille van de vindbaarheid en de herkenbaarheid van de subsidieregeling blijft de
citeertitel ongewijzigd, ondanks dat de subsidieregeling zich niet langer beperkt
tot de kinderopvang maar zich vanaf het tweede aanvraagtijdvak eveneens uitstrekt
tot het peuterspeelzaalwerk.
1.3 Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen (Stb. 2015, 177) treedt op 1 januari 2016 in werking. Met deze wet worden in de Wko de artikelen
1.57b en 2.13a ingevoerd die bepalen dat de houder van een kindercentrum, een gastouderbureau
of een peuterspeelzaal dient te beschikken over een regeling voor de afhandeling van
klachten en er een klachtenverslag dient te worden opgesteld. De artikelen 1.57b,
zevende lid, en 2.13a, zevende lid, van de Wko stellen dat bij ministeriële regeling
wordt bepaald vanaf welk kalenderjaar de houders van kindercentra, gastouderbureaus
en peuterspeelzalen een klachtenverslag dienen op te stellen over het voorafgaande
kalenderjaar. De onderhavige regeling geeft hier uitvoering aan. De bepalingen ten
aanzien van het klachtrecht op het terrein van de kinderopvang in de Wet klachtrecht
cliënten zorgsector (hierna: Wkcz) komen per 1 januari 2016 te vervallen.
II. Artikelsgewijs
Artikel I (Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden
beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang)
Onderdeel A (artikel 1)
Met deze wijziging is de definitie van beroepskracht in artikel 1 uitgebreid zodat
het ook kan gaan om een persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een peuterspeelzaal,
bezoldigd is en belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de
ontwikkeling van kinderen. De definitie van peuterspeelzaal, zoals opgenomen in artikel
2.1, eerste lid, van de Wko, is aan artikel 1 toegevoegd. Daarnaast is de definitie
van houder zodanig aangepast dat een houder ook degene kan zijn die een peuterspeelzaal
exploiteert. Het aanvragen van subsidie voor het volgen van de geselecteerde trainingen
wordt op deze manier ook mogelijk voor beroepskrachten, leidinggevenden en stafmedewerkers
van peuterspeelzalen.
Zoals de definitie van beroepskracht in de subsidieregeling aangeeft, is ook na deze
wijziging de subsidieregeling niet bedoeld voor vrijwilligers of voor beroepskrachten
jonger dan 18.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een verduidelijking aan te brengen in de
artikelen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen waarnaar wordt verwezen.
Onderdeel B (artikel 3, tweede lid, onder b)
Artikel 3, tweede lid, onder b, is aangepast. De in de bijlage bij de subsidieregeling
genoemde trainingen voor leidinggevenden of stafmedewerkers bij een peuterspeelzaal,
om de tijdens de training verworven kennis en vaardigheden over te dragen aan beroepskrachten
van die peuterspeelzaal, vallen nu ook onder de reikwijdte van de regeling.
Gelet op de verruiming van de definitie van beroepskracht vallen onder de regeling
daarnaast ook de (in de bijlage van de regeling genoemde) trainingen voor individuele
beroepskrachten werkzaam bij een peuterspeelzaal.
Met onderhavige wijziging van de subsidieregeling blijft gelden dat houders van gastouderbureaus
alleen train-de-trainer-trainingen kunnen aanvragen voor bemiddelingsmedewerkers of
stafmedewerkers die de tijdens de training opgedane vaardigheden binnen de eigen organisatie
doorgeven aan de medewerkers van de organisatie. Zij kunnen op grond van de subsidieregeling
geen individuele trainingen aanvragen voor gastouders.
Onderdeel C (artikel 5)
Het subsidieplafond op grond van deze regeling bedraagt voor het tijdvak van 4 januari
2016 tot 1 januari 2017 € 3.400.000.
Onderdeel D (artikel 6, tweede lid)
Het tweede aanvraagtijdvak van de subsidieregeling loopt vanaf 4 januari 2016, 9.00
uur tot en met 30 april 2016, 17.00 uur. Er is voor deze startdatum gekozen zodat
de uitvoering van de regeling van start gaat op de eerste werkdag van het kalenderjaar
2016. Het tweede aanvraagtijdvak gaat anders dan het eerste aanvraagtijdvak in januari
van start, omdat er geen aanleiding is om het aanvraagtijdvak al in december te openen.
Onderdeel E (artikel 7, eerste lid)
Artikel 7, eerste lid, is aangepast zodat er ook subsidie aangevraagd kan worden door
de houder van een peuterspeelzaal. De houder van een peuterspeelzaal kan subsidie
aanvragen voor beroepskrachten voor het volgen van een individuele training of voor
leidinggevenden of stafmedewerkers voor het volgen van een train-de-trainer-training.
De trainingen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd staan vermeld in de bij de
subsidieregeling behorende bijlage.
Onderdeel F (artikel 8, vierde lid)
Artikel 8, vierde lid, is vervallen. Dit heeft tot gevolg dat de aanvrager eveneens
subsidie kan aanvragen voor trainingen aan medewerkers die trainingen of opleidingen
hebben gevolgd in het kader van voorschoolse en vroegschoolse educatie (VVE). De reden
hiervoor is dat het ook voor medewerkers die eerder een VVE-training hebben gevolgd
meerwaarde zal hebben om een van de geselecteerde trainingen te volgen gericht op
zowel taal- als interactievaardigheden. Randvoorwaarde blijft dat de subsidieontvanger
voor de te volgen training niet ook nog een andere subsidie mag ontvangen. Indien
een subsidieontvanger een andere subsidie ontvangt voor een in de bijlage genoemde
training, dient dit op grond van artikel 12, onder d, onverwijld schriftelijk gemeld
te worden aan het Agentschap SZW.
Onderdeel G (artikel 11)
Met deze wijziging zijn twee nieuwe leden aan artikel 11 toegevoegd.
Het nieuwe artikel 11, tweede lid, regelt dat activiteiten waarvoor in het kader van
een eerder tijdvak subsidie is toegekend niet in aanmerking komen voor subsidie in
een volgend tijdvak.
Het nieuwe derde lid strekt ertoe dat een houder niet een aanvraag kan indienen in
een aanvraagtijdvak voor trainingen voor zijn medewerkers terwijl de trainingen in
het kader van een door deze houder tijdens een eerder aanvraagtijdvak ontvangen subsidie
nog niet zijn afgerond. Hiervoor is de datum op het diploma, certificaat of het bewijs
van deelname bepalend. De houder moet desgevraagd kopieën van diploma’s, certificaten
of bewijzen van deelname kunnen tonen van de trainingen die zijn gevolgd in het kader
van een door hem ontvangen subsidie in het eerste tijdvak. De data op de certificaten,
diploma’s of bewijzen van deelname van trainingen in het kader van het eerste tijdvak
mogen niet van een latere datum zijn dan de datum van de subsidieaanvraag voor het
tweede tijdvak.
Artikel II (nieuwe paragraaf 5c Regeling wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen)
Het klachtrecht in de kinderopvang en peuterspeelzalen viel tot op heden onder de
Wet klachtrecht cliënten zorgsector (hierna: Wkcz). Deze wet wordt met de inwerkingtreding
van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) ingetrokken. Met
de Wkkgz wordt het klachtrecht in de kinderopvang en peuterspeelzalen overgeheveld
naar de Wko. Inhoudelijk is het klachtrecht in de kinderopvang en peuterspeelzalen
door die overheveling niet gewijzigd.
Echter, met de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen (Stb 2015, 177) is het klachtrecht ook inhoudelijk op enkele punten aangepast teneinde de positie
van ouders te versterken. Met de inwerkingtreding van de Wet versterking positie ouders
kinderopvang en peuterspeelzalen dient de houder van een kindercentrum, van een gastouderbureau
of een peuterspeelzaal op grond van de artikelen 1.57b, eerste lid, en 2.13a, eerste
lid, van de Wko, te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten.
Deze klachtenregeling dient zodanig te zijn ingericht dat ouders in staat worden gesteld
op eenvoudige wijze schriftelijk een klacht bij de houder in te dienen.
Om te komen tot meer transparantie in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk dient
de houder van een kindercentrum, van een gastouderbureau of een peuterspeelzaal, op
grond van de artikelen 1.57b, vierde lid, en 2.13a, vierde lid, van de Wko, onder
andere door middel van een jaarlijks schriftelijk verslag per locatie inzicht te verschaffen
over het aantal en de aard van de klachten, de strekking van de oordelen van de houder
en de aard van de eventueel getroffen maatregelen. In het klachtenverslag neemt de
houder ook op het aantal en de aard van de door de geschillencommissie behandelde
geschillen en een beknopte beschrijving van de klachtenregeling evenals de wijze waarop
de houder deze onder de aandacht van de ouders heeft gebracht.
De Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt gewijzigd in
verband met het vaststellen vanaf welk kalenderjaar een klachtenverslag moet worden
opgesteld op basis van de Wko. Het is van belang dit vast te stellen, omdat een zorgaanbieder,
waaronder een houder van een kindercentrum, van een gastouderbureau of een peuterspeelzaal,
ook op grond van artikel 2, zevende lid, van de Wkcz, een klachtenverslag moest opstellen.
Het klachtenverslag over 2015 zullen de houders van kindercentra, van gastouderbureaus
en van peuterspeelzalen op grond van het overgangsrecht nog moeten opstellen op grond
van de Wkcz, zoals deze luidde voor 1 januari 2016, ook omdat de ingediende klachten
in 2015 waren gebaseerd op de klachtenregeling, zoals die gold op basis van de Wkcz.
Vanaf het kalenderjaar 2017 zal een houder jaarlijks over het voorafgaande kalenderjaar
een klachtenverslag moeten opstellen op grond van de gewijzigde Wko. In 2017 stellen
de houders dus voor het eerst op grond van de gewijzigde opzet een klachtenverslag
op over het kalenderjaar 2016.
Op grond van de artikelen 1.57b, achtste lid, en 2.13a, achtste lid, van de Wko zendt
de houder het verslag voor 1 juni van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar
waarop het verslag betrekking heeft aan de toezichthouder en brengt hij het verslag
gelijktijdig onder de aandacht van de ouders. Artikelen 1.57b, negende lid, en 2.13a,
negende lid, van de Wko bepalen dat indien bij een houder in een kalenderjaar géén
klachten zijn ingediend, hij over dat jaar geen
klachtenverslag hoeft op te stellen.
Artikel III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.
De grondslagen voor de wijziging van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen zijn opgenomen in de Wet versterking positie ouders kinderopvang
en peuterspeelzalen. De wijziging van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen treedt dan ook gelijktijdig met de Wet versterking positie ouders
kinderopvang en peuterspeelzalen op 1 januari 2016 in werking.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher