Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2015, 2015-0000300413, tot wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang in verband met de bekendmaking van het tweede aanvraagtijdvak en enkele andere wijzigingen, en de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de vaststelling vanaf welk kalenderjaar een klachtenverslag wordt opgesteld

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies en de artikelen 1.57b, zevende lid, en 2.13a, zevende lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

beroepskracht:

de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum of een peuterspeelzaal, bezoldigd is en belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen;

gastouder:

een gastouder als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

gastouderbureau:

een gastouderbureau als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

houder:

degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum, een peuterspeelzaal of een gastouderbureau exploiteert;

kindercentrum:

een kindercentrum als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

minister:

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

peuterspeelzaal:

een peuterspeelzaal als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

B

Artikel 3, tweede lid, onder b, komt te luiden:

  • b. leidinggevenden of stafmedewerkers bij een kindercentrum of een peuterspeelzaal of bemiddelingsmedewerkers van een gastouderbureau, om de tijdens de training verworven kennis en vaardigheden over te dragen aan beroepskrachten van dat kindercentrum of die peuterspeelzaal of aan gastouders aangesloten bij dat gastouderbureau.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5. Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond voor subsidie op grond van deze regeling bedraagt voor het tijdvak van 16 december 2014 tot 16 december 2015 € 3.300.000 en voor het tijdvak van 4 januari 2016 tot 1 januari 2017 € 3.400.000.

  • 2. Na de in het eerste lid genoemde tijdvakken volgen nog twee tijdvakken van twaalf maanden waarvoor per tijdvak een subsidieplafond wordt vastgesteld door de minister en bekend wordt gemaakt in de Staatscourant.

D

Artikel 6, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het eerste aanvraagtijdvak loopt vanaf 16 december 2014, 9.00 uur, tot en met 30 april 2015, 17.00 uur. Het tweede aanvraagtijdvak loopt vanaf 4 januari 2016, 9.00 uur tot en met 30 april 2016, 17.00 uur.

E

In artikel 7, eerste lid, wordt ‘de houder van een kindercentrum’ vervangen door: de houder van een kindercentrum, een peuterspeelzaal.

F

Artikel 8, vierde lid, vervalt.

G

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Activiteiten waarvoor in het kader van een eerder tijdvak subsidie is toegekend, komen niet in aanmerking voor subsidie in het kader van een volgend tijdvak.

  • 3. Indien de activiteiten in het kader van een tijdvak niet volledig zijn afgerond, wordt subsidie in het kader van een volgend tijdvak geweigerd.

ARTIKEL II

De Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 11g wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 5c. Verslag klachtenregeling kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen

Artikel 11h. Verslag

De houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal stelt jaarlijks vanaf het kalenderjaar 2017 het verslag, bedoeld in de artikelen 1.57b, vierde lid, en 2.13a, vierde lid, van de wet op, dat betrekking heeft op het voorafgaande kalenderjaar.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 december 2015

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

TOELICHTING

I. Algemeen

1.1 Inleiding

Op 16 december 2014 is de Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang in werking getreden (hierna: de subsidieregeling). Met de wijziging van 2 maart 2015 (Stcrt. 2015, 6414) is de subsidieregeling op een aantal technische punten aangepast.

De voorliggende regeling bevat de wijzigingen ten behoeve van de start van het tweede aanvraagtijdvak van de subsidieregeling op 4 januari 2016. Er zijn enkele wijzigingen aangebracht waarbij de huidige opzet van de subsidieregeling in stand is gebleven.

Deze regeling bevat tevens een wijziging van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen waarmee geregeld wordt dat de houders in 2017 voor het eerst een klachtenverslag moeten indienen over het voorafgaande kalenderjaar (2016) volgens de, met de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen, gewijzigde Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko).

1.2 Subsidieregeling

De subsidieregeling is bedoeld voor subsidies voor het volgen van de in de bijlage genoemde geselecteerde trainingen gericht op deskundigheidsbevordering ten aanzien van de beheersing van de Nederlandse taal en van de interactievaardigheden van beroepskrachten en gastouders werkzaam op het terrein van de kinderopvang. De subsidie kan door de kinderopvangorganisaties ingezet worden voor het volgen van een individuele training of een train-de-trainer-training genoemd in de bijlage bij de subsidieregeling. Bij train-de-trainer-trainingen volgen leidinggevenden of stafmedewerkers bij een kindercentrum of bemiddelingsmedewerkers van een gastouderbureau training en dragen zij de tijdens die training verworven kennis en vaardigheden over aan beroepskrachten van dat kindercentrum of aan gastouders bij dat gastouderbureau. In de trainingen worden taal- en interactievaardigheden integraal benaderd. De focus ligt op de beroepsgerichte taal- en interactievaardigheden, die bijdragen aan de ontwikkeling van de kinderen.

De subsidieregeling was tot op heden bedoeld voor de beroepskracht of gastouder in de kinderopvang die werkt met kinderen van 0 tot 12 jaar. Gelet op het beleidsvoornemen om vanaf 2018 te komen tot verdere harmonisering van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, is ervoor gekozen om de definitie van beroepskracht in de subsidieregeling vanaf het tweede aanvraagtijdvak uit te breiden met personen van 18 jaar of ouder die werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal en bezoldigd en belast zijn met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. De houders van peuterspeelzalen kunnen daarmee ook subsidie aanvragen voor de in de peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten om een individuele training te volgen of voor leidinggevenden of stafmedewerkers om een train-de-trainer-training te volgen. Hiermee wordt een impuls gegeven aan de ontwikkeling van beroepskrachten in peuterspeelzalen en daarmee in den brede aan de harmonisering van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De huidige subsidieregeling bepaalt dat de aanvrager dient te verklaren dat hij alleen subsidie aanvraagt voor trainingen aan medewerkers die geen trainingen of opleidingen hebben gevolgd in het kader van voorschoolse en vroegschoolse educatie (VVE). Met deze wijziging komt die bepaling te vervallen. Ook voor medewerkers die trainingen of opleidingen hebben gevolgd in het kader van VVE zal het meerwaarde hebben om de in deze regeling bedoelde trainingen te volgen.

Omwille van de vindbaarheid en de herkenbaarheid van de subsidieregeling blijft de citeertitel ongewijzigd, ondanks dat de subsidieregeling zich niet langer beperkt tot de kinderopvang maar zich vanaf het tweede aanvraagtijdvak eveneens uitstrekt tot het peuterspeelzaalwerk.

1.3 Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

De Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen (Stb. 2015, 177) treedt op 1 januari 2016 in werking. Met deze wet worden in de Wko de artikelen 1.57b en 2.13a ingevoerd die bepalen dat de houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal dient te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten en er een klachtenverslag dient te worden opgesteld. De artikelen 1.57b, zevende lid, en 2.13a, zevende lid, van de Wko stellen dat bij ministeriële regeling wordt bepaald vanaf welk kalenderjaar de houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen een klachtenverslag dienen op te stellen over het voorafgaande kalenderjaar. De onderhavige regeling geeft hier uitvoering aan. De bepalingen ten aanzien van het klachtrecht op het terrein van de kinderopvang in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (hierna: Wkcz) komen per 1 januari 2016 te vervallen.

II. Artikelsgewijs

Artikel I (Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang)

Onderdeel A (artikel 1)

Met deze wijziging is de definitie van beroepskracht in artikel 1 uitgebreid zodat het ook kan gaan om een persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een peuterspeelzaal, bezoldigd is en belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. De definitie van peuterspeelzaal, zoals opgenomen in artikel 2.1, eerste lid, van de Wko, is aan artikel 1 toegevoegd. Daarnaast is de definitie van houder zodanig aangepast dat een houder ook degene kan zijn die een peuterspeelzaal exploiteert. Het aanvragen van subsidie voor het volgen van de geselecteerde trainingen wordt op deze manier ook mogelijk voor beroepskrachten, leidinggevenden en stafmedewerkers van peuterspeelzalen.

Zoals de definitie van beroepskracht in de subsidieregeling aangeeft, is ook na deze wijziging de subsidieregeling niet bedoeld voor vrijwilligers of voor beroepskrachten jonger dan 18.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een verduidelijking aan te brengen in de artikelen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen waarnaar wordt verwezen.

Onderdeel B (artikel 3, tweede lid, onder b)

Artikel 3, tweede lid, onder b, is aangepast. De in de bijlage bij de subsidieregeling genoemde trainingen voor leidinggevenden of stafmedewerkers bij een peuterspeelzaal, om de tijdens de training verworven kennis en vaardigheden over te dragen aan beroepskrachten van die peuterspeelzaal, vallen nu ook onder de reikwijdte van de regeling.

Gelet op de verruiming van de definitie van beroepskracht vallen onder de regeling daarnaast ook de (in de bijlage van de regeling genoemde) trainingen voor individuele beroepskrachten werkzaam bij een peuterspeelzaal.

Met onderhavige wijziging van de subsidieregeling blijft gelden dat houders van gastouderbureaus alleen train-de-trainer-trainingen kunnen aanvragen voor bemiddelingsmedewerkers of stafmedewerkers die de tijdens de training opgedane vaardigheden binnen de eigen organisatie doorgeven aan de medewerkers van de organisatie. Zij kunnen op grond van de subsidieregeling geen individuele trainingen aanvragen voor gastouders.

Onderdeel C (artikel 5)

Het subsidieplafond op grond van deze regeling bedraagt voor het tijdvak van 4 januari 2016 tot 1 januari 2017 € 3.400.000.

Onderdeel D (artikel 6, tweede lid)

Het tweede aanvraagtijdvak van de subsidieregeling loopt vanaf 4 januari 2016, 9.00 uur tot en met 30 april 2016, 17.00 uur. Er is voor deze startdatum gekozen zodat de uitvoering van de regeling van start gaat op de eerste werkdag van het kalenderjaar 2016. Het tweede aanvraagtijdvak gaat anders dan het eerste aanvraagtijdvak in januari van start, omdat er geen aanleiding is om het aanvraagtijdvak al in december te openen.

Onderdeel E (artikel 7, eerste lid)

Artikel 7, eerste lid, is aangepast zodat er ook subsidie aangevraagd kan worden door de houder van een peuterspeelzaal. De houder van een peuterspeelzaal kan subsidie aanvragen voor beroepskrachten voor het volgen van een individuele training of voor leidinggevenden of stafmedewerkers voor het volgen van een train-de-trainer-training. De trainingen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd staan vermeld in de bij de subsidieregeling behorende bijlage.

Onderdeel F (artikel 8, vierde lid)

Artikel 8, vierde lid, is vervallen. Dit heeft tot gevolg dat de aanvrager eveneens subsidie kan aanvragen voor trainingen aan medewerkers die trainingen of opleidingen hebben gevolgd in het kader van voorschoolse en vroegschoolse educatie (VVE). De reden hiervoor is dat het ook voor medewerkers die eerder een VVE-training hebben gevolgd meerwaarde zal hebben om een van de geselecteerde trainingen te volgen gericht op zowel taal- als interactievaardigheden. Randvoorwaarde blijft dat de subsidieontvanger voor de te volgen training niet ook nog een andere subsidie mag ontvangen. Indien een subsidieontvanger een andere subsidie ontvangt voor een in de bijlage genoemde training, dient dit op grond van artikel 12, onder d, onverwijld schriftelijk gemeld te worden aan het Agentschap SZW.

Onderdeel G (artikel 11)

Met deze wijziging zijn twee nieuwe leden aan artikel 11 toegevoegd.

Het nieuwe artikel 11, tweede lid, regelt dat activiteiten waarvoor in het kader van een eerder tijdvak subsidie is toegekend niet in aanmerking komen voor subsidie in een volgend tijdvak.

Het nieuwe derde lid strekt ertoe dat een houder niet een aanvraag kan indienen in een aanvraagtijdvak voor trainingen voor zijn medewerkers terwijl de trainingen in het kader van een door deze houder tijdens een eerder aanvraagtijdvak ontvangen subsidie nog niet zijn afgerond. Hiervoor is de datum op het diploma, certificaat of het bewijs van deelname bepalend. De houder moet desgevraagd kopieën van diploma’s, certificaten of bewijzen van deelname kunnen tonen van de trainingen die zijn gevolgd in het kader van een door hem ontvangen subsidie in het eerste tijdvak. De data op de certificaten, diploma’s of bewijzen van deelname van trainingen in het kader van het eerste tijdvak mogen niet van een latere datum zijn dan de datum van de subsidieaanvraag voor het tweede tijdvak.

Artikel II (nieuwe paragraaf 5c Regeling wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen)

Het klachtrecht in de kinderopvang en peuterspeelzalen viel tot op heden onder de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (hierna: Wkcz). Deze wet wordt met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) ingetrokken. Met de Wkkgz wordt het klachtrecht in de kinderopvang en peuterspeelzalen overgeheveld naar de Wko. Inhoudelijk is het klachtrecht in de kinderopvang en peuterspeelzalen door die overheveling niet gewijzigd.

Echter, met de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen (Stb 2015, 177) is het klachtrecht ook inhoudelijk op enkele punten aangepast teneinde de positie van ouders te versterken. Met de inwerkingtreding van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen dient de houder van een kindercentrum, van een gastouderbureau of een peuterspeelzaal op grond van de artikelen 1.57b, eerste lid, en 2.13a, eerste lid, van de Wko, te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten. Deze klachtenregeling dient zodanig te zijn ingericht dat ouders in staat worden gesteld op eenvoudige wijze schriftelijk een klacht bij de houder in te dienen.

Om te komen tot meer transparantie in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk dient de houder van een kindercentrum, van een gastouderbureau of een peuterspeelzaal, op grond van de artikelen 1.57b, vierde lid, en 2.13a, vierde lid, van de Wko, onder andere door middel van een jaarlijks schriftelijk verslag per locatie inzicht te verschaffen over het aantal en de aard van de klachten, de strekking van de oordelen van de houder en de aard van de eventueel getroffen maatregelen. In het klachtenverslag neemt de houder ook op het aantal en de aard van de door de geschillencommissie behandelde geschillen en een beknopte beschrijving van de klachtenregeling evenals de wijze waarop de houder deze onder de aandacht van de ouders heeft gebracht.

De Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt gewijzigd in verband met het vaststellen vanaf welk kalenderjaar een klachtenverslag moet worden opgesteld op basis van de Wko. Het is van belang dit vast te stellen, omdat een zorgaanbieder, waaronder een houder van een kindercentrum, van een gastouderbureau of een peuterspeelzaal, ook op grond van artikel 2, zevende lid, van de Wkcz, een klachtenverslag moest opstellen. Het klachtenverslag over 2015 zullen de houders van kindercentra, van gastouderbureaus en van peuterspeelzalen op grond van het overgangsrecht nog moeten opstellen op grond van de Wkcz, zoals deze luidde voor 1 januari 2016, ook omdat de ingediende klachten in 2015 waren gebaseerd op de klachtenregeling, zoals die gold op basis van de Wkcz.

Vanaf het kalenderjaar 2017 zal een houder jaarlijks over het voorafgaande kalenderjaar een klachtenverslag moeten opstellen op grond van de gewijzigde Wko. In 2017 stellen de houders dus voor het eerst op grond van de gewijzigde opzet een klachtenverslag op over het kalenderjaar 2016.

Op grond van de artikelen 1.57b, achtste lid, en 2.13a, achtste lid, van de Wko zendt de houder het verslag voor 1 juni van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verslag betrekking heeft aan de toezichthouder en brengt hij het verslag gelijktijdig onder de aandacht van de ouders. Artikelen 1.57b, negende lid, en 2.13a, negende lid, van de Wko bepalen dat indien bij een houder in een kalenderjaar géén klachten zijn ingediend, hij over dat jaar geen

klachtenverslag hoeft op te stellen.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

De grondslagen voor de wijziging van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn opgenomen in de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen. De wijziging van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen treedt dan ook gelijktijdig met de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen op 1 januari 2016 in werking.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven