Het College voor de Toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Beslissende op de in tabel 1 hieronder genoemde bezwaarschriften:

Tabel 1

Nummer

Bezwaarde

Middel(en)1

2014-10

Bijenstichting

Admire (2)

Gaucho Tuinbouw (3)

Kohinor 700 WG (4)

2014-11

Bijenstichting

Admire (5)

Gaucho Tuinbouw (6)

2014-17

Bayer Cropscience SA-NV

Admire (5)

2014-18

Bayer Cropscience SA-NV

Admire (2)

2014-20

Stichting Natuur en Milieu

Potatoprid (1)

2014-21

Bayer Cropscience SA-NV

Gaucho Tuinbouw (6)

2014-22

Bayer Cropscience SA-NV

Gaucho Tuinbouw (3)

2014-26

KAVB

Admire (5)

2014-27

PAN Europe

Admire (2; 5)

Gaucho Tuinbouw (3; 6)

Kohinor 700 WG (4)

2014-28

Stichting Natuur en Milieu / Stichting Greenpeace Ned.

Admire ((2; 5)

Gaucho Tuinbouw (3; 6)

Kohinor 700 WG (4)

2015-04

Bijenstichting

Gaucho Tuinbouw (7)

2015-05

Bijenstichting

Potatoprid (8)

2015-06

Stichting Natuur en Milieu / Stichting Greenpeace Ned.

Gaucho Tuinbouw (7)

2015-35

Bayer Cropscience SA-NV

Admire (14)

2015-39

Bijenstichting, Stichting Noordbrabants Landschap, Stichting Foodwatch

Gaucho Tuinbouw (11)

2015-40

Bijenstichting, Stichting Noordbrabants Landschap, Stichting Foodwatch

Admire (10; 14)

2015-41

Bijenstichting, Stichting Noordbrabants Landschap, Stichting Foodwatch

Kohinor 700 WG (12)

2015-42

Bijenstichting, Stichting Noordbrabants Landschap, Stichting Foodwatch

WOPRO Imidacloprid 70 WG (13)

X Noot
1

De nummers achter de middelnamen verwijzen naar de betreffende besluiten in Tabel 2

De bezwaren betreffen de in Tabel 2 hieronder genoemde besluiten:

Tabel 2

Nr.

Middel

Datum1

Strekking

1.

Potatoprid

10-1-2014

Eerste toelating

2.

Admire

30-1-2014

Wijziging toelating op verzoek belanghebbende (PAN Europe

3.

Gaucho Tuinbouw

30-1-2014

Wijziging toelating op verzoek belanghebbende (PAN Europe

4.

Kohinor 700 WG

30-1-2014

Ambtshalve wijziging van de toelating

5.

Admire

31-1-2014

Besluit herregistratie/verlenging toelating (partieel)

6.

Gaucho Tuinbouw

31-1-2014

Besluit herregistratie/verlenging toelating

7.

Gaucho Tuinbouw

5-12-2014

Uitbreiding toelating

8.

Potatoprid

5-12-2014

Uitbreiding restrictiezin

9.

Kohinor 700 WG

27-3-2015

Wijziging etiket conf. Verordening (EG) 1272/2008

10.

Admire

9-7-2015

Opleggen voorschrift gecontroleerde distributie

11.

Gaucho Tuinbouw

9-7-2015

Opleggen voorschrift gecontroleerde distributie

12.

Kohinor 700 WG

9-7-2015

Opleggen voorschrift gecontroleerde distributie

13.

Wopro imidacloprid 70 WG

9-7-2015

Ambtshalve wijziging wettelijk gebruiksvoorschrift (parallelle toelating)

14.

Admire

22-7-2015

Partieel besluit herregistratie/uitbreiding toelating (afwijzing)

X Noot
1

Genoemd zijn de data waarop het besluit is ondertekend; de bekendmaking kan later zijn (zie ook de hyperlinks).

1. De procedure

Op 10 juni 2015 en 30 september 2015 heeft de Adviescommissie voor de bezwaarschriften van het Ctgb de bezwaarschriften ter hoorzitting behandeld. Op 27 oktober 2015 heeft de Adviescommissie advies uitgebracht.

2. Voorgeschiedenis

  • 2.1. De bestreden besluiten hebben gemeen dat zij alle de werkzame stof imidacloprid bevatten. De werkzame stof imidacloprid is een systemisch insecticide dat behoort tot de neonicotinoiden. In Nederland is sinds 1994 een product toegelaten op basis van deze werkzame stof. Imidacloprid is een gechloreerd analoog van nicotine dat inwerkt op de nicotine acetylcholine receptor. De chlorering remt de afbraak door acetylcholine-esterase. Deze receptor wordt vooral gevonden in het zenuwsysteem van insecten en minder in dat van andere dieren.

    De werkzame stof imidacloprid is per 1 augustus 2009 geplaatst op Annex I van gewasbeschermingsrichtlijn 91/414/EEG (2008/116/EC, 15 december 2008) en goedgekeurd krachtens Verordening (EG) 1107/2009 (Uitvoeringsverordening (EU) 540/2011 d.d. 25 mei 2011). Bij Uitvoeringsverordening (EU) 485/2013 is de goedkeuring van de werkzame stof aangepast. Over (middelen gebaseerd op) imidacloprid is sinds jaren onderwerp van wetenschappelijke, juridische en politieke discussie. In 2011 zijn een aantal toelatingen van imidacloprid-middelen naar aanleiding van een herbeoordeling door het Ctgb op verzoek van de betreffende toelatinghouders aangepast om risico’s voor bijen verder te beperken.

  • 2.2. De bezwaren hiertegen 2011-11, 2011-23 (Bijenstichting) en 2011-21 (PAN Europe) zijn bij besluit op bezwaar van 29 mei 2013 deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond verklaard; tegen dit besluit loopt momenteel nog een door de Bijenstichting aangespannen beroepsprocedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Naar aanleiding van het verweer van het Ctgb in de bezwaarfase heeft PAN Europe op 24 oktober 2012 een verzoek tot intrekking ingediend bij het Ctgb, dat deels directe aanleiding is geweest voor de besluiten van 30 januari 2014.

  • 2.3. Tijdens de onder 2.2 genoemde bezwaarprocedure heeft de Bijenstichting een verzoek tot openbaarmaking ingediend ten aanzien van – kort samengevat – de onderliggende gegevens die aan de bestreden besluiten ten grondslag hadden gelegen. Bij besluit op het bezwaarschrift van de Bijenstichting tegen de afwijzing van haar openbaarmakingsverzoek (bezwaarnummer 2012-92) heeft het Ctgb op 18 maart 2013 besloten een groot deel van de gevraagde gegevens openbaar te maken.

    Hiertegen hebben zowel de Bijenstichting als de toelatinghouders een voorlopige voorzieningsprocedure aangespannen. Het CBb heeft het verzoek van de Bijenstichting afgewezen en het verzoek tot voorlopige voorziening van Bayer CropScience SA-NV gehonoreerd: het Ctgb werd verboden om tot openbaarmaking over te gaan.

    In de onderliggende bodemprocedures heeft het CBb vervolgens besloten dat de Bijenstichting vooralsnog geen kennis mag nemen van de documenten waarop het geschil betrekking heeft, reeds omdat daarmee materieel een eindoordeel in het geschil zou worden gegeven. In september 2014 heeft het CBb vervolgens prejudiciële vragen gesteld; Nederland heeft daarop inmiddels een reactie gegeven en het wachten is op verdere behandeling door het Europese Hof van Justitie.

  • 2.4. Bij besluiten van 6 september 2013 heeft het Ctgb uitvoering gegeven aan Uitvoeringsverordening (EU) 485/2013. Dit heeft geleid tot de volgende besluiten:

    De volgende toelatingen zijn ambtshalve ingetrokken:

    • Pokon Plantstick (op basis van imidacloprid)

    • Axoris Quick Gran (op basis van thiamethoxam)

    • Axoris Quick Liquid (op basis van thiamethoxam)

    • Axoris Quick Spray (op basis van thiamethoxam)

    • Axoris Quick Sticks (op basis van thiamethoxam)

    • Cruiser 350 FS (op basis van thiamethoxam)

    • Provado Garden (op basis van imidacloprid)

    • Admire N (op basis van imidacloprid)

    • Admire N Pin (op basis van imidacloprid)

    • Gazon Insect (op basis van imidacloprid)

    • Poncho Rood (op basis van clothianidin)

    Met betrekking tot de volgende toelatingen zijn beperkingen opgelegd:

    • Kohinor 700 WG (op basis van imidacloprid)

    • Kohinor 70 WG (op basis van imidacloprid)

    • Cruiser SB (op basis van thiamethoxam)

    • Gaucho Tuinbouw (op basis van imidacloprid)

    • Admire O-teq (op basis van imidacloprid)

    • Admire (op basis van imidacloprid)

    • Merit Turf (op basis van imidacloprid)

  • 2.5. Tegen een aantal van deze besluiten zijn BCS en Syngenta, alsmede de Bijenstichting in bezwaar gegaan; daarnaast hebben BCS en Syngenta een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend bij het CBb. Dit verzoek is bij uitspraak van 4 november 2013 door het CBb afgewezen.

    De betreffende bezwaarschriften zijn door uw Commissie behandeld onder de procedurenummers 2013-33, 2013-35, 2013-36 en 2013-48. In de besluiten op bezwaar die hierop zijn gevolgd, zijn de bezwaren van Bayer Cropscience gegrond verklaard voorzover het ging om het gebruik van Merit Turf op tees en fairways, dat weer werd toegestaan. Voor het overige zijn de bezwaren niet-ontvankelijk, danwel ongegrond verklaard. In de door de Bijenstichting aangespannen beroepszaken wordt momenteel nog gewacht op uitspraak van de rechter.

3. Aangevoerde bezwaargronden en advies Adviescommissie

Voor de aangevoerde gronden en het advies van de Adviescommissie wordt verwezen naar het advies, dat als bijlage is aangehecht en hier als ingelast beschouwd moet worden. De Adviescommissie adviseert:

  • de Stichting Greenpeace Nederland niet ontvankelijk te verklaren in haar bezwaren tegen het besluit d.d. 10 januari 2014 m.b.t. PotatoPrid;

  • de Bijenstichting, de Stichting Het Noordbrabants Landschap en de Stichting Foodwatch niet ontvankelijk te verklaren in hun bezwaren tegen het besluit d.d. 22 juli 2015 betreffende Admire;

  • het wettelijk gebruiksvoorschrift betreffende Admire, Gaucho Tuinbouw, Kohinor 700 WG en WOPRO imidacloprid 70 WG (= parallelle toelating van Admire) te wijzigen door op te nemen dat de zuiveringseis ten aanzien van ongezuiverd filterspoelwater, drainwater bij substraatteelten en drainagewater bij grondgebonden teelten ook voor lozing op het riool geldt;

  • de bestreden besluiten betreffende PotatoPrid d.d. 10 januari 2014 en 5 december 2014 en betreffende Admire d.d. 22 juli 2015 te heroverwegen met inachtneming van hetgeen de commissie hierover gesteld heeft;

  • de overige besluiten ongewijzigd in stand te laten;

  • bij de beslissing op bezwaar te besluiten omtrent de door bezwaarden gevraagde proceskostenvergoedingen.

4. De beoordeling van de ontvankelijkheid

  • 4.1. Voor wat betreft de ontvankelijkheid neemt het Ctgb het advies over, behoudens het volgende.

  • 4.2. Met betrekking tot de besluiten van 30 januari 2014 overweegt het Ctgb als volgt.

    Met de Adviescommissie constateert het Ctgb dat de bezwaarschriften van De Bijenstichting, PAN Europe en Stichting Natuur en Milieu/Stichting Greenpeace Nederland, gericht tegen de besluiten van 30 januari 2014 inzake Admire en Gaucho Tuinbouw tijdig zijn ingediend.

    Aangezien deze besluiten echter een toelatingsperiode betroffen die daags daarna – op 31 januari 2014 – afliep, moet geconstateerd worden dat wijziging of herroeping van deze besluiten feitelijk niet meer kan leiden tot een juridisch andere situatie, voorzover het de belangen van de genoemde organisaties betreft. Namens De Bijenstichting is aangevoerd dat zij een belang kan ontlenen aan de mogelijkheid dat zij schade heeft geleden door de bestreden besluiten, door het feit dat de betreffende besluiten op haar standpunten gebaseerd hadden moeten zijn, dat deze besluiten nog steeds doorwerken in besluiten die nog wel een doorwerking hebben, alsmede omdat artikel 6:19 Awb dit met zich meebrengt.

    Het Ctgb deelt deze mening niet. Door De Bijenstichting is – voor wat betreft het financiële belang – op geen enkele manier onderbouwd hoe zij realiter als gevolg van deze besluiten schade kan hebben geleden. De kennelijke stelling dat de kosten van haar werkzaamheden als schade aangemerkt moeten worden, snijden geen hout – al was het maar omdat ondanks het verweer van het Ctgb op dit punt, een mogelijk rechtstreeks causaal verband niet aangetoond is.

    Ook het argument dat de bestreden besluiten nog steeds doorwerken in nog lopende toelatingen, maakt dit niet anders. Niet alleen omdat elk toelatingsbesluit – en in dit verband met name de besluiten van 31 januari 2014 – op zichzelf staat en op zichzelf appellabel is, maar ook omdat de besluiten die nu ter discussie staan en die nog wèl gelden, hier ook ter discussie staan en getoetst worden. De belangen van De Bijenstichting eisen dus niet dat zij om die reden ontvankelijk wordt verklaard.

    De andere milieuorganisaties hebben het standpunt van het Ctgb ten aanzien van de ontvankelijkheid niet bestreden.

    Het Ctgb handhaaft derhalve zijn standpunt dat De Bijenstichting, PAN Europe en Stichting Natuur en Milieu/Stichting Greenpeace Nederland niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard voorzover hun bezwaren gericht zijn tegen de besluiten van 30 januari 2014.

5. Behandeling van de bezwaren

Het Ctgb neemt het advies van de Adviescommissie over, behoudens de volgende punten. Daaromtrent overweegt het Ctgb het volgende.

  • 5.1. Zuivering op riolering

    Het Ctgb heeft voorgesteld om het voorschrift waarmee een zuiveringsplicht wordt opgelegd voor bedekte teelten uit te breiden in die zin dat – naast de al voorgeschreven zuivering van water dat op het oppervlaktewater wordt geloosd – ook zuivering op te leggen voor water dat geloosd wordt op de riolering. De Adviescommissie heeft in haar advies1 geadviseerd zich in dit standpunt te kunnen vinden.

    In de voorbereiding van dit besluit is in overleg met de NVWA, de Unie van Waterschappen en de betrokken toelatinghouders vastgesteld dat de verwoording van dit voorschrift nog een aanscherping behoeft om de doeltreffendheid en handhaafbaarheid van het voorschrift te vergroten. De gewijzigde formulering luidt:

    “Om in het water levende organismen te beschermen is het in de bedekte teelten niet toegestaan om filterspoelwater, drainwater bij substraatteelten en drainagewater bij grondgebonden teelten ongezuiverd te lozen.

    Het te lozen filterspoelwater, drainwater bij substraatteelten en drainagewater bij grondgebonden teelten mag uitsluitend op het oppervlaktewater of riool worden geloosd, nadat het door een goed werkende zuiveringsvoorziening is geleid die tenminste 99,5% van de werkzame stof uit deze afvalwaterstroom/afvalwaterstromen verwijdert

    Deze zuiveringsvoorziening dient te bestaan uit één van onderstaande combinaties van technieken:

    • H2O2 + MDUV + actief koolfilter of

    • H2O2 + LDUV + actief koolfilter of

    • Ozon + actief koolfilter

    • Een andere door het bevoegd gezag gelijkwaardig verklaarde techniek.

    De zuiveringsvoorziening wordt tenminste éénmaal per jaar op de goede werking gecontroleerd en onderhouden door een deskundige op het gebied van zuiveringsvoorzieningen. Een bewijs van de controle en het onderhoud is binnen de inrichting aanwezig en op aanvraag direct te tonen.”

    Aangezien de betrokken toelatinghouders hiermee akkoord zijn gegaan en deze aanscherping alleen maar meer tegemoet komt aan de bezwaren van de betrokken milieu-organisaties, voert het Ctgb deze aanscherping met dit besluit op bezwaar door. De tekst van de betrokken middelen komt daarmee te luiden als opgenomen in bijlagen 2, 3, 4 en 5.

  • 5.2. Besluit Admire d.d. 22 juli 2015 onzorgvuldig voorbereid2

    De Adviescommissie geeft aan van mening te zijn dat het tweede – partiële – besluit op de aanvraag tot herregistratie van Admire (ook aangeduid als “Admire II”) niet conform artikel 44 Verordening (EU) 1107/2009 is voorbereid, maar dat Bayer CropScience SA-NV hierdoor niet is geschaad in haar belangen is geschaad, nu zij in de bezwaarfase alsnog de gelegenheid heeft gekregen tot hoor en wederhoor en het leveren van gegevens.

    Waar het Ctgb de Adviescommissie niet kan volgen, is de vaststelling van de Adviescommissie dat de gang van zaken in de aanvraagfase niet conform artikel 44 Gewasbeschermingsverordening is, en met name de kennelijke veronderstelling van de Adviescommissie dat dit wel had gemoeten. Het Ctgb wijst er echter voor alle duidelijkheid op dat artikel 44 Verordening (EU) 1107/2009 niet van toepassing is op besluiten waarop het overgangsrecht van artikel 80 Gewasbeschermingsverordening van toepassing is, zoals hier aan de orde3.

  • 5.3. Conclusie bij-aantrekkelijkheid aardappelen onvoldoende onderbouwd4

    De Adviescommissie geeft aan dat de conclusie dat de aardappelplant bij-aantrekkelijk is, onvoldoende is onderbouwd. Daartoe wijst zij er – in navolging van het bezwaar dat door Bayer CropScience SA-NV naar voren is gebracht – op dat Denemarken naar aanleiding van dezelfde wetnschappelijke informatie, afkomstig van Bees@WUR, geen aanleiding heeft gezien om de toepassing van imidacloprid op aardappelen te verbieden.

    Het Ctgb stelt allereerst vast dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet open staat wanneer het de beoordeling van een andere lidstaat betreft, zeker als het gaat om een besluit waarop het overgangsrecht van artikel 80 Gewasbeschermingsverordening van toepassing is en dat derhalve effectief genomen is op grond het (richtlijn)recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Gewasbeschermingsverordening.

    Dat neemt niet weg dat Ctgb naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie verdere navraag heeft gedaan bij zijn Deense evenknie, DEPA. Het Ctgb citeert uit de DEPA-beoordeling van het betreffende middel “Amigo 350 FS”, waarin is opgenomen:

    “Are potatoes an unattractive nectar and pollen source for bees, and are effects from this route of exposure to be considered relevant?

    DEPA agrees that only certain species of agriculturally grown potato species actually flower and that honey bees only rarely forage on potato flowers. However the current understanding is challenged somewhat by the new data from DBA that do indicate that pollen collection are more than just “scouting” or “incidental”, i.e. collected amounts at three individual hives of 53, 74 and 82% (n=500) potato pollen in 2013. It is known that bees need pollen (as source for protein, fat, vitamins and minerals) more or less continuously when they are reproductive and therefore the collected pollen types are a reflection of what is available in the surrounding landscape. This is in contrast to nectar, which is being stored in the hive. In the areas where high amounts of potato pollen were found (industrial) potato fields are frequent, hence exposure to potato pollen can probably not be considered negligible in such a landscape, where alternative pollen sources are scarce. From the new information it is acknowledged that bees potentially do forage on potatoes, however most likely only under certain circumstances, and it is probably very dependent on availability of other pollen sources in the landscape. Taking the toxicity of imidacloprid into account pollen exposure could potentially pose a risk at least locally. According to senior advisory consultant [geanonimiseerd] from DBA no effects were noticed in the hives that collected potato pollen, however it was stressed that the bee keepers taking part in the survey had strong colonies robust to stressors and highly controlled Varroa and Nosema pressure.

    DEPA emphasize that imidacloprid has been used extensively for seed treatment of potatoes in Denmark for several years and DEPA is not aware of any reported incidents. Overall DEPA consider exposure to potato pollen a relatively rare event that is considered relevant only locally and only in rare agricultural situations where other pollen sources are not abundant.

    In general the availability and energetic value of nectar in potato flowers is expected to be very limited and it is not considered a significant route of exposure.

    Hence exposure from potato pollen is not considered to pose a significant route of exposure for Amigo 350 FS, when relevant effects are assessed at population level.”

    Het Ctgb constateert dat in de onderliggende redenering, gebaseerd op expert judgment, kennelijk sterk betrokken is hoe belangrijk de aardappelteelt in de Noordelijke Zone, althans Denemarken zelf is. Kennelijk is men van mening dat – hoewel uit hun eigen studie blijkt dat bijen in relatief hoge mate fourageren op aardappelpollen – deze geen voldoende relevante voedselbron voor voldoende bijenvolkeren is. Naar mening van het Ctgb bevat de Deense gedachtengang voor de Nederlanse situatie teveel en te onzekere aannames, waarin ook schijnbaar innerlijk tegenstrijdige argumenten lijken te worden gevoerd. De gebezigde extrapolatie is naar mening van het Ctgb tè ver doorgevoerd om in de Nederlandse situatie wetenschappelijk stand te kunnen houden. Het kennelijk belangrijke uitgangspunt in de DEPA-redenering dat de blootstelling via aardappels niet relevant is omdat er vaak ook ander voedsel vindbaar is, kan naar mening van het Ctgb niet als argument worden gebruikt in de Nederlandse situatie, waar een (in dit verband) te groot deel van de grond voor landbouw wordt gebruikt.

  • 5.4. Potatoprid; verlaten grondslag bezwaarschriften5

    De Adviescommissie is van mening dat het Ctgb de grondslag van de bezwaarschriften verlaat, indien het gevolg geeft aan zijn voornemen om de toelating van Potatoprid in te trekken. Zij geeft daarbij aan dat noch Stichting Natuur en Milieu/Stichting Greenpeace Nederland, noch De Bijenstichting heeft aangevoerd dat de aardappel bij-aantrekkelijk is.

    Het Ctgb is van mening is dat – nu de betreffende milieuorganisaties nadrukkelijk hebben aangevoerd dat Potatoprid niet toelaatbaar is in verband met de risico’s die blootstelling van bijen aan imidacloprid voor bijen opleveren – het de grondslag van het bezwaar niet verlaat door de bij-aantrekkelijkheid van aardappels bij het besluiten op de bezwaren te betrekken.

    Met het begrip ‘op grondslag van het bezwaar’ heeft de wetgever naar mening van het Ctgb duidelijk willen maken dat de bezwaarmaker de omvang van het geding kan beperken door uitdrukkelijk te berusten in bepaalde deelbesluiten of zelfstandige besluitonderdelen (vgl. CRvB 6 maart 2007, LJN BA1463; CRvB 25 oktober 2006, LJN AZ1525). Dit nu, is hier niet aan de orde nu de betreffende milieuorganisaties zo nadrukkelijk bezwaar gemaakt hebben in verband met het risico voor bijen.

    Het Ctgb wijst in dit verband op jurisprudentie, vervat in – bijvoorbeeld – ABRvS 1 april 2009, AB 2009/262; ABRvS 2 mei 2007, AB 2007/263; ABRvS 15 december 2004, AB 2005/431). Tijdens de bezwaarfase geldt dus naar mening van het Ctgb geen grondenstelsel6.

    Los daarvan constateert het Ctgb dat tijdens de hoorzitting op 30 september 2015 naar aanleiding van dit punt van de zijde van Stichting Natuur en Milieu/Greenpeace nadrukkelijk is aangegeven dat alle relevanten feiten en omstandigheden meegenomen moeten worden in het kader van de beslissing op bezwaar – daarmee doelend op de bij-aantrekkelijkheid van aardappelplanten. Daarnaast heeft De Bijenstichting op 4 november 2015 nadere gronden ingediend, waarin – onder meer – nadrukkelijk wordt aangevoerd dat de bij-aantrekkelijkheid van aardappels betrokken moet worden in het bezwaarschrift.

    Het Ctgb handhaaft dus haar standpunt dat, gegeven de omstandigheden, de toelating van Potatoprid niet in stand kan blijven.

  • 5.5. Besluit proceskosten

    De Adviescommissie heeft geadviseerd om bij de beslissing op bezwaar te besluiten omtrent de door bezwaarden gevraagde proceskosten. Aangezien voor het vaststellen van de verschuldigde proceskosten waarschijnlijk nog nadere informatie van de betreffende partij(en) nodig is, ziet het Ctgb aanleiding om hierop – met toepassing van artikel 2, derde lid Besluit proceskosten bestuursrecht – separaat te besluiten. Dit besluit zal op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk binnen vier weken na dagtekening dezes, dan wel ontvangst van de daartoe noodzakelijke informatie, worden genomen.

6. Conclusie

Het Ctgb besluit:

  • De Stichting Greenpeace Nederland niet ontvankelijk te verklaren in haar bezwaren tegen het besluit d.d. 10 januari 2014 met betrekking tot Potatoprid;

  • De Bijenstichting, Stichting Natuur en Milieu/Stichting Greenpeace Nederland en Pan Europe niet-ontvankelijk te verklaren voorzover het de besluiten d.d. 30 januari 2014 met betrekking tot Admire en Gaucho Tuinbouw betreft;

  • de Bijenstichting, de Stichting Het Noordbrabants Landschap en de Stichting Foodwatch niet ontvankelijk te verklaren in hun bezwaren tegen het besluit d.d. 22 juli 2015 betreffende Admire

alsmede, na heroverweging van de bestreden als bedoel in artikel 7:11 Awb:

  • de wettelijke gebruiksvoorschriften van Admire, Gaucho Tuinbouw, Kohinor 700 WG en WOPRO imidacloprid 70 WG conform de bijlagen 2, 3, 4 en 5;

  • de besluiten tot toelating (10 januari 2014) en wijziging (5 december 2014) van Potatoprid te herroepen; in zoverre de inwerkingtreding van dit besluit op bezwaar te stellen op 1 januari 2015, teneinde de toelatinghouder zorgvuldigheidshalve in staat te stellen om bij de rechter een verzoek tot voorlopige voorziening in te kunnen dienen tegen dit besluit alvorens het daadwerkelijk in werking treedt

  • de besluiten voor het overige te handhaven;

  • bij separaat besluit of separate besluiten te beslissen omtrent de vergoeding van de verschuldigde proceskosten.

Wageningen, 25 november 2015

Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, J.F. de Leeuw, (voorzitter)

Een ieder wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, kan op grond van artikel 4 van Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht tegen dit besluit binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ‘s-Gravenhage. Het beroepschrift moet op grond van artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn ondertekend en bevat tenminste de naam en adres van de indiener, de dagtekening, de omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht, zo mogelijk een afschrift van dit besluit, de gronden waarop het beroepschrift rust. Van de indiener van het beroepschrift wordt griffierecht geheven door de griffier van het College. Nadere informatie over de hoogte van het griffierecht en de wijze van betalen wordt door de afdeling Griffie van het College verstrekt.

BIJLAGE 1. ADVIES ADVIESCOMMISSIE VOOR DE BEZWAARSCHRIFTEN VAN HET CTGB

Advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften Ctgb (hierna: de commissie) naar aanleiding van:

  • de bezwaren die namens de Bijenstichting zijn ingediend n.a.v.:

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot wijziging van de toelating van Gaucho Tuinbouw (n.a.v. verzoek om intrekking en herbeoordeling, bekend gemaakt in de Staatscourant op 30 januari 2014, nr. 2583);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 31 januari 2014 tot afwijzing van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Gaucho Tuinbouw voor de in het besluit genoemde toepassingen en tot honorering van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Gaucho Tuinbouw voor de in het besluit genoemde toepassingen (bekend gemaakt in de Staatscourant op 31 januari 2014, nr. 2584);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 5 december 2014 tot wijziging van de toelating van Gaucho Tuinbouw (uitbreiding, bekendgemaakt in de Staatscourant op 15 december 2014, nr. 36003);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 9 juli 2015 tot wijziging van de toelating van Gaucho Tuinbouw (toevoegen van een restrictiezin, bekendgemaakt in de Staatscourant op 20 juli 2015, nr. 20598);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot ambtshalve wijziging van de toelating van Kohinor 700 WG (herbeoordeling, bekendgemaakt in de Staatscourant op 30 januari 2014, nr. 2583);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 9 juli 2015 tot wijziging van de toelating van Kohinor 700 WG (toevoegen van een restrictiezin, bekendgemaakt in de Staatscourant op 20 juli 2015);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 9 juli 2015 tot wijziging van de toelating van WOPRO imidacloprid 70 WG (toevoegen van een restrictiezin, bekendgemaakt in de Staatscourant op 20 juli 2015);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 5 december 2014 tot wijziging van de toelating van PotatoPrid (wijziging restrictiezin, bekendgemaakt in de Staatscourant op 15 december 2014, nr. 36003);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot wijziging van de toelating van Admire (n.a.v. verzoek om intrekking en herbeoordeling, bekend gemaakt in de Staatscourant op 30 januari 2014, nr. 2583);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 31 januari 2014 tot honorering van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Admire voor de in het besluit genoemde toepassingen en tot aanhouding van de behandeling van de aanvraag voor wat betreft de in het besluit genoemde toepassingen (bekend gemaakt in de Staatscourant op 31 januari 2014, nr. 2584);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 9 juli 2015 tot wijziging van de toelating van Admire (toevoegen van een restrictiezin, bekend gemaakt in de Staatscourant op 20 juli 2015, nr. 20598);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 22 juli 2015 tot wijziging van het voornoemde besluit van 31 januari 2014 ten aanzien van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Admire in die zin dat de gevraagde herregistratie van de toelating van Admire afgewezen wordt voor de in het besluit genoemde teelten. Dit besluit is bekend gemaakt door verzending naar de toelatinghouder op 23 juli 2015 en meegedeeld aan alle overige bezwaarden.

  • de bezwaren die namens Pan Europe zijn ingediend n.a.v.:

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot wijziging van de toelating van Gaucho Tuinbouw (n.a.v. verzoek om intrekking en herbeoordeling, bekend gemaakt in de Staatscourant van 30 januari 2014, nr. 2583);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 31 januari 2014 tot afwijzing van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Gaucho Tuinbouw voor de in het besluit genoemde toepassingen en tot honorering van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Gaucho Tuinbouw voor de in het besluit genoemde toepassingen (bekend gemaakt op 31 januari 2014, nr. 2584);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot wijziging van de toelating van Admire (n.a.v. verzoek om intrekking en herbeoordeling, bekend gemaakt in de Staatscourant van 30 januari 2014, nr. 2583);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 31 januari 2014 tot honorering van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Admire voor de in het besluit genoemde toepassingen en tot aanhouding van de behandeling van de aanvraag voor wat betreft de in het besluit genoemde toepassingen (bekend gemaakt in de Staatscourant d.d. 31 januari 2014, nr. 2584);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot ambtshalve wijziging van de toelating van Kohinor 700 WG (herbeoordeling, bekendgemaakt in de Staatscourant op 30 januari 2014, nr. 2583).

  • de bezwaren die namens de Stichting Natuur en Milieu zijn ingediend n.a.v.:

  • de bezwaren die namens de Stichting Natuur en Milieu en de Stichting Greenpeace Nederland zijn ingediend n.a.v.:

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot wijziging van de toelating van Gaucho Tuinbouw (n.a.v. verzoek om intrekking en herbeoordeling, bekend gemaakt in de Staatscourant op 30 januari 2014, nr. 2583);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 31 januari 2014 tot afwijzing van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Gaucho Tuinbouw voor de in het besluit genoemde toepassingen en tot honorering van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Gaucho Tuinbouw voor de in het besluit genoemde toepassingen (bekend gemaakt in de Staatscourant op 31 januari 2014, nr. 2584);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 5 december 2014 tot wijziging van de toelating van Gaucho Tuinbouw (uitbreiding, bekendgemaakt in de Staatscourant op 15 december 2014, nr. 36003);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot wijziging van de toelating van Admire (n.a.v. verzoek om intrekking en herbeoordeling, bekend gemaakt in de Staatscourant op 30 januari 2014, nr. 2583);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 31 januari 2014 tot honorering van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Admire voor de in het besluit genoemde toepassingen en tot aanhouding van de behandeling van de aanvraag voor wat betreft de in het besluit genoemde toepassingen (bekend gemaakt in de Staatscourant op 31 januari 2014, nr. 2584);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot wijziging van de toelating van Kohinor 700 WG (herbeoordeling, bekendgemaakt in de Staatscourant op 30 januari 2014, nr. 2583).

  • de bezwaren die namens KAVB (Koninklijke Algemeene Vereeniging Bloembollencultuur) zijn ingediend n.a.v.:

    • het besluit van het Ctgb d.d. 31 januari 2014 tot honorering van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Admire voor de in het besluit genoemde toepassingen en tot aanhouding van de behandeling van de aanvraag voor wat betreft de in het besluit genoemde toepassingen (bekend gemaakt in de Staatscourant d.d. 31 januari 2014, nr. 2584).

  • de bezwaren die namens de Stichting Het Noordbrabants Landschap en Stichting Foodwatch zijn ingediend n.a.v.:

    • het besluit van het Ctgb d.d. 9 juli 2015 tot wijziging van de toelating van Gaucho Tuinbouw (toevoegen van een restrictiezin, bekendgemaakt in de Staatscourant op 20 juli 2015, nr. 20598);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 9 juli 2015 tot wijziging van de toelating van Kohinor 700 WG (toevoegen van een restrictiezin, bekendgemaakt in de Staatscourant op 20 juli 2015);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 9 juli 2015 tot wijziging van de toelating van WOPRO imidacloprid 70 WG (toevoegen van een restrictiezin, bekendgemaakt in de Staatscourant op 20 juli 2015);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 9 juli 2015 tot wijziging van de toelating van Admire (toevoegen van een restrictiezin, bekend gemaakt in de Staatscourant op 20 juli 2015, nr. 20598);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 22 juli 2015 tot wijziging van het voornoemde besluit d.d. 31 januari 2014 ten aanzien van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Admire in die zin dat de gevraagde herregistratie van de toelating van Admire afgewezen wordt voor de in het besluit genoemde teelten. Dit besluit is bekend gemaakt door verzending naar de toelatinghouder op 23 juli 2015 en meegedeeld aan alle overige bezwaarden.

  • de bezwaren die namens Bayer CropScience SA-NV (BCS) zijn ingediend n.a.v.:

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot wijziging van de toelating van Gaucho Tuinbouw (n.a.v. verzoek om intrekking en herbeoordeling, bekend gemaakt in de Staatscourant op 30 januari 2014, nr. 2583);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 31 januari 2014 tot afwijzing van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Gaucho Tuinbouw voor de in het besluit genoemde toepassingen en tot honorering van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Gaucho Tuinbouw voor de in het besluit genoemde toepassingen (bekend gemaakt in de Staatscourant op 31 januari 2014, nr. 2584);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 30 januari 2014 tot wijziging van de toelating van Admire (n.a.v. verzoek om intrekking en herbeoordeling, bekend gemaakt in de Staatscourant op 30 januari 2014, nr. 2583);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 31 januari 2014 tot honorering van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Admire voor de in het besluit genoemde toepassingen en tot aanhouding van de behandeling van de aanvraag voor wat betreft de in het besluit genoemde toepassingen (bekend gemaakt in de Staatscourant op 31 januari 2014, nr. 2584);

    • het besluit van het Ctgb d.d. 22 juli 2015 tot wijziging van het voornoemde besluit van 31 januari 2014 ten aanzien van de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Admire in die zin dat de gevraagde herregistratie van de toelating van Admire afgewezen wordt voor de in het besluit genoemde teelten. Dit besluit is bekend gemaakt door verzending naar de toelatinghouder op 23 juli 2015 en meegedeeld aan alle overige bezwaarden.

De commissie tekent bij dit alles aan dat de Bijenstichting, de Stichting Het Noordbrabants Landschap en de Stichting Foodwatch ook nog bezwaar hebben aangetekend tegen het besluit d.d. 9 juli 2015 tot wijziging van de toelating van Calypso (op basis van thiamethoxam) (toevoegen van een restrictiezin, bekendgemaakt in de Staatscourant op 20 juli 2015, nr. 20598). Dit besluit en de daartegen gerichte bezwaren zal de commissie na een verzoek daartoe door het Ctgb separaat beoordelen.

Verder merkt de commissie op dat zij van het Ctgb begrepen heeft dat de bekendmaking van de ambtshalve wijzigingen betreffende Admire, Gaucho Tuinbouw en Kohinor 700 WG, zoals bekend gemaakt in de Staatscourant d.d. 13 februari 2014, nr. 3840, een fout betreft. Er zijn in de periode van 31 januari 2014 tot 13 februari 2014 geen besluiten tot ambtshalve wijzigingen betreffende deze middelen genomen door het Ctgb.

I. Voorgeschiedenis

Imidacloprid

De bestreden besluiten hebben gemeen dat zij de werkzame stof imidacloprid bevatten.

De werkzame stof imidacloprid is een systemisch insecticide dat behoort tot de neonicotinoïden. In Nederland is sinds 1994 een product toegelaten op basis van deze werkzame stof. Imidacloprid is een gechloreerd analoog van nicotine dat inwerkt op de nicotine acetylcholine receptor. De chlorering remt de afbraak door acetylcholine-esterase. Deze receptor wordt vooral gevonden in het zenuwsysteem van insecten en minder in dat van andere dieren.

De werkzame stof imidacloprid is per 1 augustus 2009 geplaatst op Annex I van gewasbeschermingsrichtlijn 91/414/EEG (2008/116/EC, 15 december 2008) en goedgekeurd krachtens Verordening (EG) 1107/2009 (Uitvoeringsverordening (EU) 540/2011 d.d. 25 mei 2011). Bij Uitvoeringsverordening (EU) 485/2013 is de goedkeuring van de werkzame stof aangepast.

Over (middelen gebaseerd op) imidacloprid is sinds jaren onderwerp van wetenschappelijke, juridische en politieke discussie. In 2011 is een aantal toelatingen van imidacloprid-middelen na een herbeoordeling door het Ctgb op verzoek van de betreffende toelatinghouders aangepast om risico’s voor bijen verder te beperken.

Naar aanleiding van bezwaarschriften van de Bijenstichting en PAN Europe/Stichting Natuur en Milieu hiertegen heeft de commissie het Ctgb geadviseerd. De bezwaren zijn bij besluit op bezwaar van 29 mei 2013 deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond verklaard. Tegen dit besluit loopt momenteel nog een door de Bijenstichting aangespannen beroepsprocedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Naar aanleiding van het verweer van het Ctgb heeft PAN Europe op 24 oktober 2012 een verzoek tot intrekking ingediend bij het Ctgb, dat deels directe aanleiding is geweest voor de besluiten van 30 januari 2014.

Tijdens de onder voornoemde bezwaarprocedure heeft de Bijenstichting een verzoek tot openbaarmaking ingediend ten aanzien van – kort samengevat – de onderliggende gegevens die aan de bestreden besluiten ten grondslag hadden gelegen. Bij besluit op het bezwaarschrift van de Bijenstichting tegen de afwijzing van haar openbaarmakingsverzoek (bij de commissie bekend onder procedurenummer 2012-92) heeft het Ctgb op 18 maart 2013 besloten een groot deel van de gevraagde gegevens openbaar te maken.

Hiertegen hebben zowel de Bijenstichting als de toelatinghouders een voorlopige voorzieningsprocedure aangespannen. Het CBb heeft het verzoek van de Bijenstichting afgewezen en het verzoek tot voorlopige voorziening van Bayer CropScience SA-NV gehonoreerd: het Ctgb werd verboden om tot openbaarmaking over te gaan.

In de onderliggende bodemprocedures heeft het CBb vervolgens besloten dat de Bijenstichting vooralsnog geen kennis mag nemen van de documenten waarop het geschil betrekking heeft, reeds omdat daarmee materieel een eindoordeel in het geschil zou worden gegeven. In september 2014 heeft het CBb vervolgens prejudiciële vragen gesteld; Nederland heeft daarop inmiddels een reactie gegeven en het wachten is op verdere behandeling door het Europese Hof van Justitie.

Bij de besluiten van 6 september 2013 heeft het Ctgb uitvoering gegeven aan Uitvoeringsverordening (EU) 485/2013. Dit heeft geleid tot de volgende besluiten:

De volgende toelatingen zijn ambtshalve ingetrokken:

  • Pokon Plantstick (op basis van imidacloprid)

  • Axoris Quick Gran (op basis van thiamethoxam)

  • Axoris Quick Liquid (op basis van thiamethoxam)

  • Axoris Quick Spray (op basis van thiamethoxam)

  • Axoris Quick Sticks (op basis van thiamethoxam)

  • Cruiser 350 FS (op basis van thiamethoxam)

  • Provado Garden (op basis van imidacloprid)

  • Admire N (op basis van imidacloprid)

  • Admire N Pin (op basis van imidacloprid)

  • Gazon Insect (op basis van imidacloprid)

  • Poncho Rood (op basis van clothianidin)

Met betrekking tot de volgende toelatingen zijn beperkingen opgelegd:

  • Kohinor 700 WG (op basis van imidacloprid)

  • Kohinor 70 WG (op basis van imidacloprid)

  • Cruiser SB (op basis van thiamethoxam)

  • Gaucho Tuinbouw (op basis van imidacloprid)

  • Admire O-teq (op basis van imidacloprid)

  • Admire (op basis van imidacloprid)

  • Merit Turf (op basis van imidacloprid)

Tegen een aantal van deze besluiten zijn BCS en Syngenta, alsmede de Bijenstichting in bezwaar gegaan. Daarnaast hebben BCS en Syngenta een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend bij het CBb. Dit verzoek is bij uitspraak van 4 november 2013 door het CBb afgewezen.

De commissie heeft naar aanleiding van deze bezwaarschriften advies uitgebracht aan het Ctgb. In de besluiten op bezwaar d.d. 25 juli 2014 en 4 augustus 2014 die hierop zijn gevolgd, zijn de bezwaren van BCS gegrond verklaard voorzover het ging om het gebruik van Merit Turf op tees en fairways, dat weer werd toegestaan. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond, danwel niet-ontvankelijk verklaard.

Verder wijst de commissie nog op het volgende.

In een brief aan de Tweede Kamer heeft Staatssecretaris Dijksma van het Ministerie van EZ aangegeven dat zij het Ctgb heeft verzocht om op basis van het onlangs uitgekomen EASAC rapport de toelating van neonicotinoïden in Nederland te herbeoordelen.

Daarnaast zijn op 2 en 5 april 2015 in het tijdschrift Nature twee studies gepubliceerd, die het Ctgb in de genoemde herbeoordeling heeft betrokken:

  • Bees prefer foods containing neonicotinoid pesticides

  • Seed coating with a neonicotinoid insecticide negatively affects wild bees.

Bij brief d.d. 30 juni 2015 heeft het Ctgb aan de Staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken de beoordeling van het EASAC rapport en de studies doen toekomen. Het Ctgb heeft geoordeeld dat genoemde stukken geen aanleiding geven tot herziening van de bestreden besluiten.

Bij brief van 2 september 2015 heeft het Ctgb aan de Staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken een reactie gegeven op het CML rapport. In deze reactie heeft het Ctgb ook de analyses op monitoringdata van BCS en Greenpeace behandeld. Het Ctgb is in de reactie tot de volgende conclusies gekomen.

  • Op basis van de beschikbare data kan geen duidelijke afname van de concentraties imidacloprid in het oppervlaktewater worden geconstateerd.

  • Hierbij speelt een beperkte naleving van de gestelde zuiveringseisen mogelijk een belangrijke rol.

  • Inmiddels zijn de toepassingsvoorwaarden aangescherpt (gecontroleerde levering). Dit moet ertoe leiden dat de naleving duidelijk verbetert.

  • Wanneer dan blijkt dat de genomen maatregelen onvoldoende effect hebben op de concentratie imidacloprid in het oppervlaktewater, zal het College ofwel adviseren over beperking van het gebruik, ofwel zelf maatregelen treffen ten aanzien van de toelating als zodanig.

De voor het advies aan de orde zijnde besluiten

De commissie heeft de bezwaren – met uitzondering van die gericht tegen de Admire besluiten – behandeld in een hoorzitting op 10 juni 2015. De behandeling is geschorst en voortgezet op 30 september 2015. Tijdens deze zitting zijn ook de bezwaren tegen de besluiten met betrekking tot Admire behandeld. Dit advies heeft derhalve betrekking op de volgende besluiten.

  • Het besluit van 10 januari 2014 tot toelating van PotatoPrid.

  • De besluiten van 30 januari 2014 betreffende:

    • Admire: wijziging toelating op verzoek belanghebbende (PAN Europe)

    • Gaucho Tuinbouw: wijziging toelating op verzoek belanghebbende (PAN Europe)

    • Kohinor 700 WG (ambtshalve wijziging)

    De wijzigingen betreffen het opnemen van voorschriften om in het water levende organismen te beschermen.

  • De besluiten van 31 januari 2014 tot herregistratie van:

    • Admire

      Hierbij zijn de aangevraagde toepassingen voor bloembol- en bloemknolgewassen met uitzondering van Gladiool (onbedekte teelt) (gewasbehandeling), Gladiool (onbedekte knollenteelt) (gewasbehandeling), bloemisterijgewassen (onbedekte teelt) (gewasbehandeling), bloemkwekerijgewassen (onbedekte teelt) (gewasbehandeling), vaste plantenteelt (gewasbehandeling) afgewezen en is de beslissing op de aanvraag voor een aantal nieuwe toepassingen aangehouden.

      De toelating voor de in het besluit genoemde toepassingen is verlengd tot 1 februari 2024.

    • Gaucho Tuinbouw

      Hierbij is de aanvraag tot herregistratie van de toelating van Gaucho Tuinbouw afgewezen voor de volgende toepassingen:

      • Sluitkoolachtigen (opkweek voor onbedekte teelt)

      • Bloemkoolachtigen (opkweek voor onbedekte teelt)

      • Bladkoolachtigen (opkweek voor onbedekte teelt)

    De toelating voor de in bijlage III-deel A van het besluit genoemde toepassingen is verlengd tot 1 februari 2024.

  • Het besluit tot wijziging d.d. 5 december 2014 van:

    • Gaucho Tuinbouw

      De wijziging betreft de etikettering op de verpakking.

    • PotatoPrid

      De wijziging betreft het uitbreiden van de huidige restrictie “In verband met het risico voor bijen mogen na gebruik van PotatoPrid in de teelt van pootaardappelen binnen een periode van 11 maanden gerekend vanaf toediening van het middel geen voor bijen aantrekkelijke gewassen worden gezaaid of geplant” met de volgende zin: “met uitzondering van de groenbemesters bladrammenas en gele mosterd, mits bloei voorkomen wordt door tijdig afmaaien of onderwerken”.

  • De besluiten van 9 juli 2015 tot wijziging van de toelating van:

    • Admire

    • Gaucho Tuinbouw

    • Kohinor 700 WG

    • WOPRO imidacloprid 70 WG

    De wijziging betreft het opnemen van de volgende restrictiezin in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift: “Het is niet toegestaan dit product te verkopen aan glastuinbouwbedrijven die niet kunnen aantonen dat zij kunnen voldoen aan de toepassingsvoorwaarden voor waterzuivering zoals weergegeven in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift. Verkoop vindt plaats volgens het regime van gecontroleerde distributie van de Stichting CDG (www.stichtingcdg.nl)”.

    Hiermee wordt beoogd te borgen dat het middel alleen verkocht wordt aan/gebruikt wordt door glastuinbouwbedrijven waar de op het Wettelijk Gebruiksvoorschrift voorgeschreven zuiveringsvoorwaarden voor afvalwater beschikbaar zijn.

    Bij navraag heeft de NVWA aangegeven dat deze restrictiezin zal bijdragen aan een betere naleving en handhaving van de reeds in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift opgenomen voorwaarde dat het middel in bedekte teelten alleen gebruikt mag worden, indien het te lozen drain-, drainage en filterspoelwater wordt geleid door een voorgeschreven zuiveringsvoorziening.

  • Het besluit d.d. 22 juli 2015 waarbij het Ctgb besloten heeft op het aangehouden deel van de herregistratie-aanvraag met betrekking tot Admire en besloten heeft tot afwijzing van de aanvraag tot herregistratie voor de volgende teelten:

    • Aardappelen (Veurbehandeling)

    • Witlof (pennenteelt) (Veurbehandeling)

    • Sluitkoolachtigen (phytodrip)

    • Bloemkoolachtigen (phytodrip)

    • Boerenkool (phytodrip)

Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb

De commissie stelt vast dat de Stichting Natuur en Milieu, de Stichting Greenpeace Nederland, PAN Europe, KAVB en de Bijenstichting bezwaar hebben aangetekend tegen de besluiten d.d. 30 januari 2014 betreffende Admire, Gaucho Tuinbouw en Kohinor 700 WG en de besluiten d.d. 31 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw.

Op 5 december 2014 heeft het Ctgb besloten tot wijziging van de toelating van Gaucho Tuinbouw.

Op 9 juli 2015 heeft het Ctgb besloten tot wijziging van het Wettelijk gebruiksvoorschrift van Admire, Gaucho Tuinbouw en Kohinor 700 WG door toevoeging van een restrictiezin met betrekking tot gecontroleerde distributie van de middelen aan glastuinbouwbedrijven op verzoek van de toelatinghouders.

De commissie meent dat hier artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van toepassing is. Op grond hiervan heeft het bezwaar van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Dat de genoemde bezwaarden onvoldoende belang hebben bij een beoordeling van de besluiten tot wijziging van de door hen reeds eerder bestreden besluiten, is de commissie niet gebleken. Verder acht de commissie sprake van voldoende samenhang tussen de besluiten d.d. 30, 31 januari 2014, 5 december 2014 en 9 juli 2015 nu zij allen zien op (her)geregistreerde en gewijzigde toepassingen van imidacloprid.

Het voorgaande geldt volgens de commissie ook voor de bezwaren van de Stichting Natuur en Milieu tegen het besluit d.d. 10 januari 2014 betreffende PotatoPrid. Deze bezwaren worden geacht van rechtswege mede betrekking hebben op het besluit van het Ctgb d.d. 5 december 2014 betreffende PotatoPrid.

II. Ontvankelijkheid

• Besluit d.d. 10 januari 2014 m.b.t. PotatoPrid

Tegen dit besluit heeft de Stichting Natuur en Milieu bij brief d.d. 3 maart 2014 bezwaar aangetekend. De gronden van bezwaar zijn bij brief d.d. 6 mei 2014 aangevuld door de Stichting Natuur en Milieu en de Stichting Greenpeace Nederland.

De commissie meent dat de Stichting Natuur en Milieu in haar bezwaren ontvangen kan worden nu zij als belanghebbende kan worden aangemerkt en de bezwaren tijdig zijn ingediend. Dit geldt echter niet voor de Stichting Greenpeace Nederland nu haar bezwaren eerst na het verstrijken van de bezwaartermijn van 6 weken zijn ingediend bij het Ctgb.

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb verzocht heeft om aan te geven waarom de Stichting Greenpeace Nederland haar bezwaar te laat heeft ingediend zodat kan worden beoordeeld of sprake is geweest van een verschoonbare termijnoverschrijding. Desalniettemin gaat de commissie ervan uit dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dit omdat de gemachtigde ter hoorzitting het standpunt van het Ctgb in het verweer, te weten dat het bezwaar van de Stichting Greenpeace Nederland tegen het besluit d.d. 10 januari 2015 te laat is ingediend en de Stichting daarom niet in haar bezwaren ontvangen kan worden, niet heeft betwist.

• Besluiten d.d. 30 januari 2015 m.b.t. Admire, Gaucho Tuinbouw en Kohinor 700 WG

BCS heeft bezwaar aangetekend tegen de besluiten d.d. 30 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw.

De Bijenstichting, PAN Europe en de Stichting Natuur en Milieu en de Stichting Greenpeace Nederland hebben bezwaar aangetekend tegen de besluiten d.d. 30 januari 2014 betreffende Admire, Gaucho Tuinbouw en Kohinor 700 WG.

De commissie meent dat bezwaarden in hun bezwaren ontvangen kunnen worden nu zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en de bezwaren tijdig zijn ingediend.

De feiten dat de eerder geldende toelatingsperiode (tot en met 31 januari 2014) voor Admire en Gaucho Tuinbouw inmiddels verstreken is, de bestreden besluiten d.d. 30 januari 2015 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw slechts 1 dag hebben gegolden en er inmiddels nieuwe besluiten zijn genomen in het kader van de herregistratie van deze middelen, maakt volgens de commissie niet dat genoemde bezwaarden niet als belanghebbende voor wat betreft deze besluiten betreffende Gaucho Tuinbouw en Admire zijn aan te merken. Dit omdat de besluiten d.d. 30 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw het uitgangspunt zijn geweest voor de herregistratiebesluiten d.d. 31 januari 2014 en mogelijk tot schade hebben geleid.

• Besluiten d.d. 31 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw

BCS heeft bezwaar aangetekend tegen de besluiten d.d. 31 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw.

KAVB heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit d.d. 31 januari 2014 betreffende Admire.

De Bijenstichting heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit d.d. 31 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw.

PAN Europe heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit d.d. 31 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw.

De commissie meent dat bezwaarden ontvangen kunnen worden in hun bezwaren nu zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en de bezwaren tijdig zijn ingediend.

• Besluiten d.d. 5 december 2014 m.b.t. PotatoPrid en Gaucho Tuinbouw

De Bijenstichting heeft bij brief d.d. 23 januari 2015 tegen beide besluiten betreffende PotatoPrid en Gaucho Tuinbouw bezwaar aangetekend.

De Stichting Natuur en Milieu en de Stichting Greenpeace Nederland hebben bezwaar aangetekend tegen het besluit d.d. 5 december 2014 betreffende Gaucho Tuinbouw.

De commissie meent dat bezwaarden in hun bezwaren ontvangen kunnen worden nu zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en de bezwaren tijdig zijn ingediend.

De opvatting van het Ctgb in het verweerschrift, dat de bezwaren van de Bijenstichting tegen het besluit betreffende Gaucho Tuinbouw d.d. 5 december 2014 niet-ontvankelijk zijn omdat de bezwaren reeds meegenomen worden uit hoofde van artikel 6:19 Awb, deelt de commissie dan ook niet.

• Besluiten d.d. 9 juli 2015 betreffende Admire, Gaucho Tuinbouw en Kohinor 700 WG

De Bijenstichting, de Stichting Het Noordbrabants Landschap en de Stichting Foodwatch hebben hiertegen bezwaar aangetekend en dit geldt – via de eerder genoemde toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb – ook voor KAVB, PAN Europe, de Stichting Natuur en Milieu en de Stichting Greenpeace Nederland. De commissie meent dat zij in hun bezwaren ontvangen kunnen worden.

Nu BCS als toelatinghouder van Admire zelf om de wijziging verzocht heeft en omdat de commissie ook anderszins niet gebleken is van bezwaar van BCS tegen het besluit van 9 juli 2015 betreffende Admire, gaat de commissie ervan uit BCS hiertegen geen bezwaar heeft.

• Besluit d.d. 9 juli 2015 betreffende WOPRO imidacloprid 70 WG

De Bijenstichting, de Stichting Het Noordbrabants Landschap en de Stichting Foodwatch hebben hiertegen bezwaar aangetekend.

De commissie meent dat bezwaarden ontvangen kunnen worden in hun bezwaren nu zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en de bezwaren tijdig zijn ingediend.

• Besluit d.d. 22 juli 2015 m.b.t. Admire

De Bijenstichting, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Stichting Foodwatch en BCS hebben hiertegen bezwaar aangetekend.

De commissie meent dat BCS als toelatinghouder belanghebbende is. Gelet hierop en nu het bezwaar tijdig is ingediend acht de commissie BCS ontvankelijk in haar bezwaren tegen het besluit d.d. 22 juli 2015.

Voor wat betreft de Bijenstichting, de Stichting Het Noordbrabants Landschap en de Stichting Foodwatch, die bij brief d.d. 31 augustus 2015 bezwaar hebben aangetekend tegen het besluit d.d. 22 juli 2015, meent de commissie dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun bezwaren tegen het besluit d.d. 22 juli 2015 betreffende Admire. Hiertoe overweegt de commissie het volgende.

Er is volgens vaste rechtspraak eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaarschrift met het maken van bezwaar nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.

Nu bezwaarden in bezwaar niet meer kunnen bereiken dan de afwijzing die er reeds ligt met het besluit d.d. 22 juli 2015, meent de commissie dat genoemde bezwaarden geen procesbelang hebben bij de beoordeling van het besluit d.d. 22 juli 2015 en om die reden niet-ontvankelijk zijn in hun bezwaren daartegen.

III. Verweerschriften

Het Ctgb heeft verweerschriften d.d. 29 mei 2015, 23 juli 2015 en 16 september 2015 ingediend. Voor de inhoud hiervan verwijst de commissie – kortheidshalve – naar de genoemde verweerschriften.

IV. Hoorzittingen

De commissie heeft – zoals geschreven – de bezwaren behandeld in haar hoorzittingen op 10 juni 2015 en 30 september 2015. De beknopte verslagen van deze zittingen zijn bijgevoegd.

V. Toepasselijke regelgeving

De commissie verwijst hiervoor naar bijlage 1.

VI. Ten aanzien van de bestreden besluiten en de daartegen ingediende bezwaren

A. De bezwaren van de Bijenstichting

De Bijenstichting is van oordeel dat:

  • de bestreden besluiten dermate in strijd zijn met het (Europees) recht en de geldende nationale en communautaire rechtsbeginselen (zoals – doch niet uitsluitend – het preventiebeginsel en het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron moeten worden bestreden) dat de toelating moet worden ingetrokken;

  • de bestreden besluiten en de onderliggende stukken niet van de laatste wetenschappelijke stand van de techniek en inzichten uitgaan, ook voor wat betreft het Europese dossier inzake imidacloprid;

  • de gehanteerde onderzoeksmethoden- en modellen niet toereikend zijn om de effecten van het middel te beoordelen;

  • de aan de bestreden besluiten ten grondslag liggende motivering onvoldoende draagkrachtig is;

  • de bestreden besluiten bij een zorgvuldige afweging van alle bij het besluit betrokken belangen niet hadden kunnen worden genomen;

  • de duurzame alternatieven voor onvoldoende zijn onderzocht;

  • het bestreden besluiten in strijd zijn met het verbod van willekeur;

  • de bestreden besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel.

Oordeel commissie

De commissie is – met het Ctgb – van oordeel dat deze gronden niet concreet onderbouwd zijn. De commissie ziet hierin onvoldoende redenen voor een advies tot herroeping van de bestreden besluiten.

Verder is het volgende aangevoerd.

→ Verzoek om toezending complete dossier en openbaarmaking hiervan

Voor wat betreft het verzoek van de Bijenstichting om toezending van het complete dossier met betrekking tot de onder 1 genoemde besluiten en om openbaarmaking daarvan wijst de commissie op het volgende.

Oordeel commissie

De commissie stelt vast dat het Ctgb nog geen besluit genomen heeft op dit verzoek. De commissie heeft tot taak om het Ctgb te adviseren over door het Ctgb genomen besluiten en de daartegen gerichte bezwaren. Het is niet aan de commissie om besluiten te nemen op verzoeken om toezending van stukken en openbaarmaking hiervan.

→ Rapport de heer J.P. van der Sluijs

Bij brief van 6 april 2014 heeft de Bijenstichting het Ctgb een deskundigenrapport van de heer Van der Sluijs doen toekomen. Dit rapport is al uitgebreid besproken in een eerdere bezwaarprocedure betreffende de eerder genoemde besluiten d.d. 6 september 2013.

Oordeel commissie

De commissie verwijst naar de reacties die in dat kader over en weer zijn gegeven.

→ De in beroep en voorlopige voorziening aangevoerde gronden

Met haar brief van 31 oktober 2014 verklaart de Bijenstichting alle gronden die zij voor haar ingediende verzoek om voorlopige voorziening d.d. 30 oktober 2014 heeft aangevoerd van toepassing op de onderhavige bezwaren. Bij fax d.d. 28 november 2014 heeft zij de aanvullende gronden, die zij in het kader van de beroepszaak heeft aangevoerd, van toepassing verklaard.

Oordeel commissie

De commissie is – met het Ctgb – van oordeel dat de gronden die in het verzoekschrift zijn aangevoerd deels betrekking hebben op besluiten die hier niet ter discussie staan. Daarnaast valt op dat uit de in het verzoek tot voorlopige voorziening opgenomen gronden niet concreet valt af te leiden welk punt, welke concrete passage, van welk besluit nu precies tekort schiet. Dit geldt nog sterker voor de grote hoeveelheid gegevens die door de Bijenstichting zonder verdere aanduiding in procedure zijn gebracht.

→ Gebruiksgegevens

De Bijenstichting voert aan dat uit de door haar ingewonnen informatie omtrent de gebruiksgegevens af te leiden valt dat de oppervlaktewaternorm niet gehaald wordt en ook niet gehaald kán worden.

Oordeel commissie

Zoals al in de eerder gevoerde bezwaarprocedure betreffende de besluiten van het Ctgb d.d. 13 september 2013 tot wijziging van Admire, Gaucho Tuinbouw, Admire Q-TEQ, en Merit Turf is gesteld, is de commissie – met het Ctgb – van oordeel dat de verbruiksgegevens geen onderdeel uitmaken van het toetsingskader. Toetsing moet plaatsvinden uitgaande van alle normale gebruiksomstandigheden, aan de hand van een realistische benadering van het worst-case scenario (A.1.2 en A.1.4 UB). Er geldt wat dat betreft geen “pre-registratietoets”, inhoudend dat het Ctgb voorafgaand aan een toelating beoordeelt dat Nederland al “vol” is of niet.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft verder het volgende opgemerkt over de gebruiksgegevens.

De berekening die de heer Van der Sluijs in zijn rapport aan deze stelling ten grondslag legt, is theoretisch van aard en verschillende aannamen komen het Ctgb onjuist en onrealistisch voor:

  • er vindt geen 100% emissie plaats (bijvoorbeeld de hele dosering in de sloot), een deel zal in de bodem terechtkomen en een deel op/in de plant.

  • de toetsing aan een chronische norm van een acute blootstelling (alles ineens in het water) is niet in lijn met de interpretatie van monitoringdata: als vergeleken wordt met het MTR dan dient getoetst aan het jaargemiddelde per locatie.

Voor de risicobeoordeling van bijen is het volgens het Ctgb verder niet relevant hoeveel theoretische doses in Nederland gebruikt worden; het is alleen relevant aan hoeveel imidacloprid bijen blootgesteld worden. In het stuk van Van der Sluijs lijkt dat goeddeels buiten beschouwing te zijn gelaten.

Hij noemt in zijn rapport dat concentraties imidacloprid zijn gevonden in oppervlaktewater (monitoringgegevens) die boven de MTR-waarde voor imidacloprid liggen en derhalve toxisch kunnen zijn voor aquatische insecten.

De blootstelling van bijen aan oppervlaktewater is echter niet te vergelijken met de blootstelling van aquatische insecten aan oppervlaktewater. Deze laatste zijn constant blootgesteld aan het oppervlaktewater omdat zij daarin leven. Bijen worden echter alleen mogelijk op orale wijze blootgesteld aan oppervlaktewater middels het drinken daarvan. Van der Sluijs stelt dat ‘in de Nederlandse veldsituatie zelfs concentraties boven de LC50 voor bijen en hommels gevonden’ worden. Het rapport geeft helaas geen referenties voor de genoemde monitoring in plassen en guttatievocht in Nederland. Het Ctgb kent dit onderzoek niet. Ook is onduidelijk op welke LC50 hij doelt.

Op basis van de hoogste meetwaarde in Nederlands oppervlaktewater (19000 ng/L), en een dagelijkse waterconsumptie van 11,4 µL/bij/dag berekent Ctgb een inname per dag van 0,22 ng/bij/d, een factor 17 onder de LD50 (3.7 ng/honingbij, corresponderend met een LC50 van 115 ppb ~ 115 µg/L). Dit is dan nog een zeer worst case berekening, op basis van de allerhoogste concentratie die in Nederland gemeten is. Met het jaargemiddelde van 1328 nanogram/L is de dagelijkse inname een factor 244 onder de LD50. Het is bovendien nog niet duidelijk wat de relevantie is van deze blootstellingsroute. Bijen halen hun water uit verschillende bronnen (voedsel, dauw, guttatie, plassen etc.) en het belang van grotere oppervlaktewateren moet nog onderzocht worden.

Het Ctgb betwist voorts niet dat er plaatselijk grote problemen zijn met de kwaliteit van het oppervlaktewater in relatie tot de milieukwaliteitsnormen voor waterorganismen. Met name in kassengebieden zijn hoge concentraties imidacloprid aangetroffen in het oppervlaktewater. Met de besluiten van januari 2014 zijn voor wat betreft de toepassingen van imidacloprid in kassen strenge zuiveringsvoorwaarden voor het lozingswater opgenomen, dit mede naar aanleiding van een strengere toelatingsnorm voor waterorganismen op basis van nieuwe toxiciteitsgegevens voor waterorganismen. Dit zou moeten leiden tot een sterke reductie van de concentraties imidacloprid in het oppervlaktewater in die gebieden. Ook voor het gebruik van imidacloprid in buitenteelten zijn sterke beperkingen gesteld.

Oordeel commissie

De commissie kan zich vinden in de voornoemde reactie door het Ctgb en ziet in hetgeen de Bijenstichting aanvoert over de gebruiksgegevens onvoldoende aanknopingspunten voor een advies tot herroeping van de bestreden besluiten.

→ Blootstellingsroute via oppervlaktewater niet onderzocht

De Bijenstichting stelt voorts dat – nu niet duidelijk is wat de relevantie is van de blootstellingsroute via inname van oppervlaktewater is – niet voldaan is aan de eis dat voldoende gegevens worden verstrekt om de evaluatie af te kunnen ronden.

Reactie Ctgb

Het Ctgb stelt dat er weinig reden is om aan te nemen dat deze blootstellingsroute, vergeleken bij de wèl kwantitatief getoetste blootstellingsroutes relevant is. Het Ctgb gaat er daarom vanuit dat de beoordeling zoals die is uitgevoerd, voldoende representatief is en de risico’s voor honingbijen zijn afgedekt.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid tot dit standpunt heeft kunnen komen.

→ Niet voldaan aan de Uniforme beginselen 2.5.2.3, sub a, iv en 2.5.2.4

De Bijenstichting voert voorts aan dat niet voldaan zou zijn aan B.2.5.2.3, sub a, iv en 2.5.2.4 van de Uniforme beginselen, omdat geëvalueerd moet worden wat de blootstelling is van bijen aan imidacloprid en haar residuen bij de gestelde gebruiksvoorwaarden en ook de blootstelling van honingbijen ook andere middelen met dezelfde werkzame stof of dezelfde residuen betrokken moeten worden.

Reactie Ctgb

Deze stelling van de Bijenstichting mist volgens het Ctgb doel. Ten eerste omdat in C.2.5.2.3 en C.2.5.2.4, waarin de toetsingscriteria in feite staan, is vermeld dat een middel toelaatbaar is als bij een adequate risicobeoordeling duidelijk is aangetoond dat zich onder relevante veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten op de larven, het gedrag, de overleving en de ontwikkeling van de bij voordoen na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgende de voorgestelde gebruiksvoorwaarden. Dat is hier aan de orde.

Ten tweede omdat met de zinsnede “voor zover relevant, gegevens over andere toegelaten toepassingen, in het gebied waarvoor de toepassing wordt beoogd, van gewasbeschermingsmiddelen die dezelfde werkzame stof bevatten of dezelfde residuen opleveren” alleen ziet op de situatie dat verwacht mag worden dat op het zelfde concrete areaal waarop een middel wordt toegepast daarna een ander middel met dezelfde werkzame stof of dezelfde residuen wordt toegepast. Het heeft geenszins de strekking dat bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel het jaarlijks totaal van alle mogelijk gebruikte middelen moet worden betrokken.

Oordeel commissie

De commissie deelt het voornoemde standpunt van het Ctgb.

→ Overschrijding KRW-norm

De Bijenstichting stelt dat de oppervlaktewaternorm voor imidacloprid die in de Regeling monitoring kaderrichtlijn 2010 is neergelegd, wordt overschreden.

Hiermee zou tevens niet zijn voldaan aan de Nota duurzame gewasbeschermingsmiddelen, art. 11 lid 4 KRW, Verordening (EG) 1107/2009, de Uniforme beginselen en de samenhang die tussen deze instrumenten moet worden betracht op grond van de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden 2009/128/EG (in het bijzonder art. 11).

De Bijenstichting stelt dat de KRW-norm een nationale kwaliteitsnorm is die moet worden betrokken bij de beoordeling van toelatingen. De verplichting rustende op lidstaten om op grond van art. 10 lid 2 en 3 KWR jo. art. 11 lid 3 h KRW maatregelen te nemen teneinde de overschrijding van de oppervlaktenorm tegen te gaan had dan ook aanleiding moeten zijn voor verweerder om de voorschriften van de toelatingen aan te scherpen of de toelatingen te verbieden.

Een tweede verplichting voor het Ctgb om de KRW normen bij de beoordeling van de toelating van de bestreden middelen te betrekken, is gelegen in bijlage (DeeI1) A.2 c Verordening 546/2011. Dit verplicht de lidstaat om rekening te houden met andere relevante technische en wetenschappelijke informatie waarover zij redelijkerwijs kan beschikken in verband met de werking van het gewasbeschermingsmiddel of de mogelijke nadelige effecten van het gewasbeschermingsmiddel zelf of de componenten of residuen daarvan.

Omdat de oppervlaktenorm voor imidacloprid dient ter bescherming van het milieu, de biodiversiteit en het ecosysteem en bijen en hommels hiervan onlosmakelijk onderdeel uitmaken en zij de bescherming van biodiversiteit en het ecosysteem nodig hebben voor instandhouding, zou de Bijenstichting op schending van deze norm een beroep toekomen.

Reactie Ctgb

Het Ctgb stelt hierover het volgende.

De Europese Kaderrichtlijn Water (hierna: KRW) vormt een algemeen kader voor de bescherming van het oppervlaktewater. De KRW-norm voor imidacloprid wordt op bepaalde plaatsen in Nederland overschreden. In het kader van de beoordeling van middelen op basis van de werkzame stof imidacloprid is evenwel relevant in hoeverre bijen worden blootgesteld aan imidacloprid middels oppervlaktewater.

Gelet daarop betrekt het Ctgb bij de beoordeling van toelatingen in hoeverre er een verband kan worden gelegd tussen de toepassing van middelen op basis van imidacloprid en een (verdere) overschrijding van de KRW-norm. Via de monitoringsdata in het oppervlaktewater zijn de KRW-normen dan ook betrokken bij de herbeoordelingsbesluiten van 30 januari, en vervolgens de herregistratiebesluiten van 31 januari 2014. Mede op basis daarvan zijn voor wat betreft de toepassingen van imidacloprid in kassen strengere zuiveringsvoorwaarden voor het lozingswater opgenomen, hetgeen moet leiden tot een sterke reductie van de concentraties imidacloprid in het oppervlaktewater in die gebieden.

Het is volgens het Ctgb dus feitelijk onjuist om te stellen dat de KRW-normen niet betrokken zijn bij de bestreden besluiten; voor wat betreft de risico’s voor aquatische organismen is dit wel gedaan, naast het hanteren van een nieuwe, strengere toelatingsnorm. De Bijenstichting voert geen argumenten aan die de conclusie rechtvaardigen dat de bestreden besluiten op dit punt onjuist zijn. De commissie deelt deze conclusie van het Ctgb.

Voor wat betreft het risico voor bijen is deze norm echter, zoals hiervoor al beschreven, minder relevant, wat waarschijnlijk de reden is dat dit nog niet is opgenomen in het geldende toetsingskader.

Het Ctgb is het niet eens met de stelling van de Bijenstichting dat bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen ook de richtlijn Duurzaam gebruik pesticiden (richtlijn 2009/128/EG) direct betrokken zou moeten worden. Deze richtlijn geeft immers een kader voor de totstandkoming van een duurzaam gebruik van pesticiden, maar stelt geen toelatingseisen. Niet voor niets bepaalt artikel 2, lid 2 van deze richtlijn immers dat hij alle overige communautaire wetgeving onverlet laat.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid tot dit standpunt heeft kunnen komen.

→ Toekomstige oppervlaktewaternorm

De Bijenstichting noemt het RIVM rapport “Water quality standards for imidacloprid Proposal for an update according to the Water Framework Directive” en het voorstel om de Regeling monitoring kaderrichtlijn water aan te passen.

Oordeel commissie

De commissie stelt – met het Ctgb – vast dat de Regeling monitoring KRW nog niet is aangepast en dat dit argument alleen om die reden al geen verdere bespreking behoeft. Verder wijst de commissie erop dat het Ctgb hierbij aangetekend heeft dat de door de Bijenstichting genoemde nieuwe norm voor de KRW juist gebaseerd is op nieuwe studiegegevens die ook onderliggend zijn aan de nieuwe toelatingsnorm voor waterorganismen die het Ctgb in haar besluiten van 30 januari 2014 voor het eerst heeft gehanteerd. Waar studiegegevens hiertoe aanleiding geven, loopt het Ctgb in het kader van de besluitvorming over toelatingen dus in feite vooruit op nieuwe regelgeving zoals een nieuwe KRW-norm.

→ Blootstelling oppervlaktewater door pilleren zaden

Naar mening van de Bijenstichting is er bij de bestreden besluiten aan voorbij gegaan dat bij het pilleren van zaden water in het milieu terecht kan komen.

Oordeel commissie

De commissie is – met het Ctgb – van oordeel dat de Bijenstichting deze stelling verder niet onderbouwt. Gelet hierop en nu ook het industrieel behandelen van zaden met gewasbeschermingsmiddelen onderhevig is aan milieuwetgeving die lozing verhindert of onder voorwaarden toestaat, kan dit bezwaar geen aanleiding geven tot een advies tot herroeping van de bestreden besluiten.

→ Synergetische effecten imidacloprid en thiamethoxam

De Bijenstichting brengt naar voren dat de synergistische effecten die ontstaan door het gebruik, althans de aanwezigheid van imidacloprid en thiamethoxam, ertoe leiden dat de bestreden besluiten heroverwogen moeten worden.

Oordeel commissie

De commissie is – met het Ctgb – van oordeel dat het toetsingskader, waaraan het Ctgb gehouden is bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen, vooralsnog geen grondslag biedt om te toetsen op synergetische effecten.

B. De bezwaren van de Stichting Het Noordbrabants Landschap en de Stichting Foodwatch

De commissie stelt vast dat genoemde stichtingen nu voor het eerst in het kader van de imidaclopridbesluiten bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten d.d. 9 juli 2015. Zij hebben als gronden van bezwaar aangevoerd dat:

  • de bestreden besluiten dermate in strijd zijn met het (Europees) recht en de geldende nationale en communautaire rechtsbeginselen (zoals – doch niet uitsluitend – het preventiebeginselen het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron moeten worden bestreden) dat de toelating moet worden ingetrokken. Daaronder is begrepen de Verordening (EG) 1107/2009, de Kaderrichtlijn water (Richtlijn 2000/60) en de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden (Richtlijn 2009/128);

  • de bestreden besluiten en de onderliggende stukken niet van de laatste wetenschappelijke stand van de techniek en inzichten uitgaan, ook voor wat betreft het Europese dossier inzake imidacloprid;

  • de gehanteerde onderzoeksmethoden- en modellen niet toereikend zijn om de effecten van de middelen te beoordelen;

  • de aan de bestreden besluiten ten grondslag liggende motivering onvoldoende draagkrachtig is en in strijd is met het nationaal beleid;

  • de bestreden besluiten bij een zorgvuldige afweging van alle bij het besluit betrokken belangen niet had kunnen worden genomen;

  • de duurzame alternatieven voor dit middel onvoldoende zijn onderzocht;

  • de bestreden besluiten in strijd zijn met het verbod van willekeur;

  • de bestreden besluiten in strijd met evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel zijn.

Oordeel commissie

De commissie stelt vast dat deze gronden van de Stichting Het Noordbrabants Landschap en de Stichting Foodwatch niet onderbouwd zijn en als zodanig niet kunnen leiden tot een herroeping van de bestreden besluiten d.d. 9 juli 2015.

C. De bezwaren van PAN Europe

Samengevat worden de volgende bezwaren aangevoerd.

→ Gebruiksvoorschrift, substraatteelt

PAN Europe vraagt aandacht voor de handhaafbaarheid van de voorschriften. Zo worden een meldingsplicht voor gebruik, de verplichting om het looswater op te vangen en een controle op het te lozen water door een onafhankelijke instantie bepleit. Een en ander moet volgens PAN Europe ook uitvoerbaar zijn omdat het in serie gebruik van ozon en actieve kool inmiddels buitengewoon gangbaar is.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft aangegeven het eens te zijn met PAN Europe dat een etikettekst (ook wel label genoemd) handhaafbaar (en uitvoerbaar) moet zijn. In de onderbouwing is uitgebreid beschreven wat de voor- en nadelen van verschillende typen restricties zijn.

In eerste instantie wilde Ctgb een doelvoorschrift opleggen (gehalten in te spuien water < 0.05 µg/L). Dit stuitte echter op problemen in de uitvoerbaarheid en handhaving (o.a. lange analysetijden, discussies over meetresultaten). Juist in overleg met de handhavende instanties is uiteindelijk besloten tot een techniekvoorschrift. Dit bestaat, zoals PAN Europe ook wenst, uit de meest stringente maatregelen namelijk ozon of H2O2+UV gevolgd door een actief koolfilter. Volgens Ctgb worden hierbij ook de initiële bezwaren van PAN Europe voor water voor wat betreft de handhaafbaarheid weggenomen.

Na de besluitvorming is het Ctgb ter ore gekomen dat in de praktijk voor de handhaver niet duidelijk genoeg staat aangegeven dat het zuiveren volgens het voorschrift ook plaats dient te vinden wanneer lozing via het riool plaatsvindt, wat nadrukkelijk wel de intentie van het besluit was.

Het Ctgb stelt daarom voor de zin als volgt te herformuleren (toevoeging vetgedrukt):

“Om in het water levende organismen te beschermen is het in de bedekte teelten niet toegestaan om ongezuiverd filterspoelwater, drainwater bij substraatteelten en drainagewater bij grondgebonden teelten op het oppervlaktewater en/of de riolering te lozen”.

Het Ctgb is van mening dat met inachtneming van dit voorschrift de overschrijdingen voldoende worden teruggebracht. Het Ctgb merkt daarbij op dat het beoordelingen moet baseren op een acceptabel risico en niet noodzakelijkerwijs op een nul-emissie of nul-risico. Het Ctgb gaat er vanuit dat met het bovenstaande een acceptabel risiconiveau wordt bereikt. Verder gaande maatregelen, zoals voorgesteld door PAN Europe, zouden naar mening van het Ctgb daarom disproportioneel zijn.

Oordeel van de commissie

De commissie kan zich vinden in dit standpunt en de motivering hiervan.

→ Gebruik in ‘niet-substraat’ teelten

De berekeningen op basis van lozing uit drainagepijpen zal er naar mening van PAN Europe toe leiden dat een groot deel van de emissie buiten beschouwing wordt gelaten. Gebruik in niet-substraat teelten dient daarom niet toegestaan te worden omdat niet is vastgesteld dat de mitigerende maatregelen (via drainagepijpen) een aanvaardbare situatie opleveren. Volgens PAN Europe lijkt het er sterk op alsof het Ctgb voor de eerste keer met dit onderwerp te maken krijgt. Allerlei studies en getallen passeren de revue en – volgens PAN Europe – blijkt dat hetgeen PAN Europe beweert maar al te waar is. 30% Van de kassen zijn niet-grondgebonden, vele daarvan bevinden zich op kwetsbare gronden, uitspoeling naar oppervlaktewater en grondwater zal plaatsvinden.

Als er een probleem is, moet het Ctgb volgens PAN Europe handelen. Via een model (uit de EFSA guideline), of op basis van monitorgegevens. Als er onvoldoende gegevens zijn, moet het Ctgb handelen vanuit het voorzorgprincipe dat onderdeel is van de Verordening (EG) 1107/2009 en het EU verdrag zelf. Dat betekent dus geen toelating voor grondgebonden teelt.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft naar aanleiding hiervan het volgende opgemerkt.

Inderdaad is de mitigatie van emissie vanuit kassen een nieuw element in de risicobeoordeling.

Voor de grondgebonden bedekte teelten is in de bestreden besluiten beschreven dat zowel gedraineerde als ongedraineerde kassen voorkomen. Het deel van de kassen dat ongedraineerd is, bevindt zich op de hogere zandgronden (Voogt, 2010). Hiermee is het risico op laterale drainage naar oppervlaktewater klein omdat de stof zal inzijgen naar grondwater waar geen risico’s worden verwacht (Wipfler et al, 2014 in prep).

Voor de overige grondgebonden kassen die gedraineerd zijn, geldt dat het etiketvoorschrift gebiedt dat dit drainwater wordt opgevangen en gezuiverd.

Naar mening van het Ctgb is daarmee is het risico met betrekking tot laterale drainage naar oppervlaktewater voldoende ondervangen.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat deze mening van het Ctgb onjuist is.

→ Dompelen van bollen

PAN Europe geeft aan dat deze sector zeer creatief met regels weet om te gaan en stelt daarom voor dat het dompelen van bollen alleen plaats mag vinden in daartoe gespecialiseerde bedrijven, gecertificeerd, met een vloeistofdichte vloer en gegarandeerde afvoer van de resten naar een vernietigingsinstallatie voor chemisch afval, en stevige administratievoorschriften.

PAN Europe wijst erop dat dit punt van zijn zienswijze in de besluiten kennelijk ongemotiveerd verworpen is.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierover het volgende opgemerkt.

Een belangrijke emissieroute vanuit de bollensector zijn puntbronnen (bron o.a. Beltman & de Werd 2013).

Het Ctgb kan niet kwantitatief de emissie vanuit puntbronnen meenemen in haar beoordeling omdat daartoe het toetsingskader ontbreekt. Puntbronnen zijn feitelijk ook geen onderdeel van goed landbouwkundig gebruik (kortweg GAP), de grondslag van de beoordeling door het Ctgb.

Middels het Activiteitenbesluit is het lozen van verontreinigd water al verboden. Naleving hiervan wordt gestimuleerd door concrete adviezen en in een aantal gevallen middelvoorschriften voor te schrijven. Lekvrij transport is hier een onderdeel van.

De toelatinghouder heeft niettemin een voorstel gedaan om emissie vanuit puntbronnen uit te sluiten:

“Om in het water levende organismen te beschermen dient tijdens en na de ontsmetting van bloembollen emissie naar het oppervlaktewater te worden voorkomen. Om verlies van ontsmettingsvloeistof tijdens het transport van de bloembollen te voorkomen, mag het transport uitsluitend worden uitgevoerd met een emissievrije transportwagen. Dit kan bijvoorbeeld een transportwagen zijn met opvanggoten en een opvangcontainer.”

Dit voorstel is in lijn met adviezen die daarover zijn uitgegaan vanuit onderzoeksinstituten (PPO bollen check Rik de Werd) waaruit erfemissie en emissie tijdens transport als belangrijke routes zijn geïdentificeerd, zoals Water ABC (De Werd & Van der Wal, 2012).

Het Ctgb heeft misschien in de bestreden besluiten niet expliciet gereageerd op de zienswijze van PAN Europe, maar doorverwezen naar de beoordeling van het voorstel van de toelatinghouder om de restrictiezin op te nemen op het etiket.

De door PAN Europe voorgestelde maatregel is niet onderbouwd door middel van gegevens dat juist deze onderdelen van het behandelproces zorgen voor de emissie.

Verder verdient opmerking dat de risicobeoordeling gestoeld is op het toepassen conform de GAP, wat naar mening van het Ctgb een redelijk uitgangspunt is.

Oordeel commissie

De commissie kan zich vinden in de reactie van het Ctgb en ziet in het bezwaar onvoldoende aanleiding voor een advies tot herroeping van de bestreden besluiten.

→ Toepassingen

PAN Europe geeft – kort samengevat – aan dat het Ctgb gehouden is om de principes van de geïntegreerde teelt dwingend voor te schrijven, gezien preambule 35, artikel 31, vierde lid onder c en artikel 55.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft gesteld dat PAN Europe met de door haar genoemde teksten doelt op die uit Verordening (EG) 1107/2009. Deze luiden:

Preambule 35:

“Om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en van het milieu te waarborgen, moeten gewasbeschermingsmiddelen op juiste wijze, overeenkomstig de toelating ervoor, worden gebruikt, met inachtneming van de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming en, waar mogelijk, prioriteit voor niet-chemische en natuurlijke alternatieven. De Raad zou de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming, inclusief goede gewasbeschermingspraktijken en niet-chemische methoden van gewasbescherming, alsook plaagbestrijding en gewasbeheer, moeten opnemen in de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers.”

Artikel 31:

  • “2 .In de toelating worden de voorschriften voor het op de markt brengen en het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel vastgesteld. Deze voorschriften omvatten ten minste de nodige gebruiksvoorwaarden om te voldoen aan de voorwaarden en eisen van de Verordening ter goedkeuring van de werkzame stoffen, beschermingsstoffen en synergisten. De toelating omvat een classificatie van het gewasbeschermingsmiddel voor de toepassing van Richtlijn 1999/45/EG. De lidstaten kunnen bepalen dat de houders van toelatingen het etiket na elke wijziging van de indeling en het etiketteren van het gewasbeschermingsmiddel overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG zonder onnodige vertraging classificeren of aanpassen. In dat geval stellen zij de bevoegde autoriteit hiervan onverwijld in kennis.(...)

  • 4. Bij de in lid 2 bedoelde voorschriften kan het onder meer gaan om:

    (...)

    • c) aanwijzingen voor juist gebruik overeenkomstig de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 14 van en in bijlage III bij Richtlijn 2009/128/EG;”

Artikel 55:

“Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Gewasbeschermingsmiddelen moeten op juiste wijze worden gebruikt.

Een juist gebruik houdt in dat de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken worden toegepast, en dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven. Het voldoet ook aan de bepalingen van Richtlijn 2009/128/EG en met name aan de algemene beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 14 van en in bijlage III bij voornoemde richtlijn, die uiterlijk met ingang van 1 januari 2014 wordt toegepast.”

Oordeel commissie

De commissie deelt het standpunt van het Ctgb dat uit de tekst van deze citaten blijkt dat de Verordening niet dwingt tot het bij de toelating opnemen van voorschriften met betrekking tot geïntegreerde teelt. Nu de Richtlijn duurzaam gebruik en – met name – de nationale implementaties daarvan al regels stelt voor een geïntegreerde teelt, ziet het Ctgb in de onderhavige gevallen geen meerwaarde in geïntegreerde teelt nogmaals voor te schrijven.

→ Mesocosm algemeen

PAN Europe geeft aan dat lange tijd bezwaar bestaat tegen de mesocosms als basis voor de beoordeling. Met mesocosms kan enorm geknoeid worden zoals volgens PAN nu ook weer is gebleken. Het feit dat de mesocosmbedrijven, zoals Alterra meerdere broodheren dienen, zoals de pesticidenfabrikanten, zal hier waarschijnlijk wel een rol bij hebben gespeeld. Het Ctgb zal toch beter moeten opletten en een mesocosm vanaf nu ook vanuit het oogpunt van manipulatie dienen te bekijken. Adviseurs van Alterra hebben vanwege hun dubbele petten daarbij niet de gewenste onafhankelijkheid. Bij de introductie van mesocosms zo'n 10 jaar geleden gingen vrijwel alle veilige waarden bij het Ctgb ineens een factor 30 omhoog (versoepeld) en dit verklaart ongetwijfeld de interesse van fabrikanten voor mesocosms.

Een mesocosm is een buitengewoon kunstmatige methode van risicoanalyse. Men neemt schoon water, een schoon sediment, mooie planten en dieren, een situatie die in de praktijk nooit voorkomt. De praktijk is er een van vervuild water, vervuild sediment, zuurstofarm water, kroos, en een variëteit aan toxische stoffen waaronder pesticiden. Het valt daarom niet goed in te zien wat een mesocosm kan vertellen over de werkelijkheid in de agrarische sector. Het toegediende gif zal in de mesocosms aan planten en de bodem absorberen, opgenomen worden door organismen in water en sediment en deels afgebroken. In de praktijk is dat geheel anders. Bovendien is de blootstelling in mesocosms zo kort dat er feitelijk geen sprake is van chronische blootstelling. Ook geheel in strijd met de werkelijkheid van vrijwel jaarrond blootstelling.

Het verweer van het Ctgb in het besluit op dit punt is volgens PAN Europe onbegrijpelijk en ongemotiveerd. Ze geeft toe dat een mesocosm veel gebreken kent: het is maar een model, dat meer of minder realistisch is, het bekijkt maar een van de vele mogelijke 'communities' aan de rand van het veld, het is maar een van de vele mogelijke abiotische condities die in de praktijk mogelijk zijn, en dus moeten er deugdelijke onzekerheidsfactoren worden toegepast. Dit toepassen van onzekerheidsfactoren doet het Ctgb vervolgens niet, wat tot een geheel inconsequente redenering leidt. Het Ctgb had vanwege alle onzekerheden en de eenzijdige aanpak van een soort community en een soort abiotiek, wel onzekerheidsfactoren moeten toepassen. Het betoog van het Ctgb onderbouwt in het geheel niet de afwijzing van de zienswijze van PAN Europe, maar leidt er eerder toe te veronderstellen dat PAN gelijk heeft.

Het betoog van het Ctgb wordt er voorts volgens PAN Europe nog onbegrijpelijker op als deze eerst stelt dat mesocosms zo geschikt zijn omdat ze de effecten ook op langere termijn kunnen meten, en zo geschikt om ook latente effecten te bestuderen, en vervolgens beweert dat het Ctgb dat het helemaal niet noodzakelijk is de lange termijn te bestuderen en slechts maar 28 dagen) en ook de latente effecten niet.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

In de vorige reactie van het Ctgb is al ingegaan op de algemene bezwaren van PAN Europe tegen het gebruik van mesocosm studies in de risicobeoordeling. Het Ctgb heeft toen een passage aangehaald uit het EFSA aquatisch Guidance Document wat gepubliceerd is in 2013. Het bereft de volgende passage:

“Aquatic model ecosystems–usually referred to as microcosms and mesocosms–are bounded systems that are constructed artificially with samples from, or portions of, natural aquaticecosystems, or that consist of enclosed parts of natural surface waters. They usually are characterised by a reduction in size and complexity when compared with their natural counterparts but they include an assemblage of organisms representing several trophic levels.

Indoor experimental ecosystems are often referred to as microcosms and outdoor experimental ecosystems as mesocosms, but their difference mainly concerns their size.

Micro- and mesocosm studies performed for PPP authorisation aim to simulate realistic natural conditions and environmentally realistic PPP exposure regimes. These studies have normally experimental designs to demonstrate causality between treatment and effects, and can also identify concentration-effect relationships at the population and community level (including structural and functional endpoints).

The advantage of micro- and mesocosm studies over the other types of experimental higher tier studies (e.g. additional laboratory toxicity tests to construct SSDs; refined exposure studies) is their ability to integrate more or less realistic exposure regimes with the long-term assessment of endpoints at higher levels of biological integration (population- and community level effects), and to study intra- and inter-species interactions and indirect effects in a more or less realistic community. In addition, a higher number of species and ecological groups are exposed for which dose-response relationships may be obtained. Since micro-/mesocosm tests can be performed for a relatively long time, and observations can go on long after the exposure has declined below the threshold level of effects, these test systems may be used to assess latency of effects and population and community recovery. The advantage of micro- and mesocosm studies over field monitoring studies is that owing to increased control over confounding factors, causality between PPP exposure and effects is easier to demonstrate. In addition, this kind of study allows replications and real controls, which would be not possible in a field study.

It is important to note that communities and environmental condition in micro-/mesocosms represent only one of the many possible conditions of edge-of-field surface waters. Edge-of-field surface water bodies potentially at risk vary in community structure (including species composition and life cycle traits) and abiotic conditions. This should be accounted for in the effect assessment, e.g. by applying an appropriate AF for spatio-temporal extrapolation of the concentration-response relationships observed in micro-/mesocosms.”

Mesocosms zijn volgens het Ctgb dus ecologisch veel realistischer dan laboratorium testen. Uitgestelde effecten kunnen worden bestudeerd, effecten op soorten die niet in het laboratorium gedijen, kunnen worden bestudeerd en ook kunnen directe en indirecte effecten worden bestudeerd. Derhalve is het Ctgb van mening dat micro- en mesocosm studies geschikte studies zijn voor gebruik in de risicobeoordeling.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot voornoemde mening.

Verder heeft het Ctgb op het volgende gewezen.

Uit onderzoek is gebleken dat de drempelwaarde voor effecten niet hoger is in mesotrofe systemen dan in eutrofe systemen (zie Van Wijngaarden et al., 2005 en Roessink et al., 2005). In eutrofe systemen neemt de biologische beschikbaarheid van toxische stoffen in de regel sneller af dan in mesotrofe systemen.

Wat betreft de variëteit aan toxische stoffen geldt dat ander onderzoek naar realistische blootstelling aan meerdere bestrijdingsmiddelen laat zien dat vaak 1 of 2 stoffen de effecten domineren (e.g. Arts et al. 2006; Van Wijngaarden et al. 2004; Schäfer et al. 2007, Belden et al. 2007).

PAN Europe noemt tevens het volgende argument tegen het gebruik van mesocosm studies dat het toegediende gif in de mesocosm aan planten en de bodem zal absorberen, opgenomen worden door organismen in water en sediment en deels afgebroken. In de praktijk zou dat dat geheel anders zijn.

Waarom dat in praktijk geheel anders zou zijn, wordt volgens het Ctgb in het geheel niet onderbouwd door PAN Europe. Een mesocosm probeert nu juist de situatie in de praktijk zoveel mogelijk na te bootsen, waarbij er voor gezorgd moet worden dat de situatie zoveel mogelijk realistic worst-case blijft (dus bijvoorbeeld in het geval van insecticiden/fungiciden niet de aanwezigheid van grote hoeveelheden waterplanten in de mesocosm, omdat de stof zich daar aan kan hechten en daarmee niet meer beschikbaar is voor waterorganismen, wat tot een best-case situatie zou leiden). Verder is het volgens het Ctgb zo dat mesocosms systemen zijn met stilstaand water en derhalve de blootstelling hoger kan zijn dan in de ‘real field’, waar bv enige stroming optreedt in kavelsloten. Verder zijn er minder mogelijkheden voor recovery in een geïsoleerd mesocosm systeem.

Wat betreft het argument dat de bloostelling in mesocosms zo kort is dat er feitelijk geen sprake kan zijn van chronische blootstelling, heeft het Ctgb opgemerkt dat vereist wordt dat de bloostelling in micro-/mesocosms realistic worst-case moet zijn in vergelijking met het voorspelde blootstellingsprofiel.

Oordeel commissie

De commissie ziet in de bezwaren geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de reactie van het Ctgb.

Verder voert PAN Europe aan dat het Ctgb in haar reactie beweert dat deugdelijke onzekerheidsfactoren dienen te worden toegepast op eindpunten van mesocosm studies, maar dat vervolgens niet doet in de risicobeoordeling, wat tot een geheel inconsequente redenering leidt.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

De onzekerheidsfactoren waarop wordt gedoeld zijn de onzekerheidsfactoren die dienen te worden toegepast op mesocosm studies. Die worden ook standaard toegepast in de praktijk van de risicobeoordeling. Echter, het eindpunt waarop de Regulatory Acceptable Concentration (RAC) voor imidacloprid op is gebaseerd, is niet afkomstig van een mesocosm studie, maar van een zogenaamde Species Sensitivity Distribution, gebaseerd op NOEC-waarden van chronische laboratoriumstudies met een aantal soorten invertebraten, waaronder de gevoelige Ephemeroptera. Dit is een geheel andere methodiek dan een mesocosm studie.

Waarom het Ctgb in dit geval het niet noodzakelijk achtte een additionele veiligheidsfactor toe te passen, is onderbouwd in de risicobeoordeling en hieronder weergegeven:

“The chronic HC5-value of 0.027 µg/L is very close to the lowest NOEC value (C. horaria). Normally a safety factor > 1 should be applied to this value to take into account possible uncertainty. However, in this case there are several arguments to apply only a safety factor of 1:

  • from all available data (acute and chronic laboratory tests; outdoor microcosm test) there is much evidence that taxa belonging to the order Ephemeroptera (e.g. C. dipterum and C horaria) are belonging to the most sensitive species;

  • in a non-GLP experimental stream study (Alexander et al., 2008), in which two univoltine insects populations (Heptageniid nymphs (Epeorus sp.) and Baetis sp., both belonging to the mayflies) were studied and in which there was continuous exposure for 20 days, the NOEC was 0.1 µg a.s./L, based on abundance and emergence. A safety factor of 2 should be applied to the NOEC of this study, taking into account some uncertainties, a.o. the location of the study (North America) and the fact that a stream was used. Hence, the value of 0.027 µg/L is protective compared with the value from the experimental stream study including a safety factor of 2.”

Samenvattend is het Ctgb van mening dat het bezwaar dat Mesocosm studies niet bruikbaar zouden zijn, ongegrond is.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid tot voornoemd standpunt heeft kunnen komen.

→ Mesocosm, afleiding veilige waarde

PAN Europe heeft voorts het volgende aangevoerd.

Het Ctgb leidt een waarde van 27 ng/L (HC5) af als veilige waarde gebaseerd op een reeks 28d EC10 data voor waterorganismen. PAN Europe maakt hierbij de volgende kanttekeningen.

Nu het Ctgb stelt dat er eigenlijk overal in Nederland sprake is van chronische blootstelling aan imidacloprid, kan een test van 21 dagen geen afspiegeling zijn van de werkelijkheid. Alleen blootstelling over meerdere generaties van waterorganismen zal een echt beeld geven. Om dan vervolgens bij de 21 dagen toets aan te geven dan er geen sprake meer is van onzekerheid (factor 1) gaat volgens PAN Europe wel heel erg ver. Men kan nu moeilijk een 21 dagen test een chronische test noemen en PAN Europe lijkt een veiligheidsfactor geboden, ook al omdat een HC5 nu eenmaal geen NOEC is. Jammer is dat het Ctgb het werk van Henk Tennekes niet heeft betrokken bij de besluitvorming omdat dit goed illustreert wat chronische blootstelling teweeg brengt, helemaal van dit soort middelen. De relevante EFSA guidelines stelt dat er een AF van 3-6 nodig is boven de HC5 (zeker voor neonicotinoïden met latente effecten). PAN Europe lijkt dat het minimum, nog afgezien van de onzekerheden die we in de volgende alinea bespreken.

De Verordening (EG) 1107/2009 eist een hoog niveau van bescherming en eist dat geen enkel onaanvaardbaar effect op het milieu plaatsvindt (preambules B, 10, 24 and Article 4.3J).

Het verweer van het Ctgb in het besluit op dit punt snijdt geen hout. 28 Dagen is geen chronische blootstelling. Een chronische blootstelling is blootstelling gedurende de gehele levenscyclus van een organisme, ongeboren leven, jong, oud, reproductie. Het is absurd om 28 dagen gelijk te stellen aan chronisch. De blootstelling moet in ieder geval gelijk staan aan de blootstelling in de praktijk. En die is niet slechts 28 dagen.

Zeker niet als imidacloprid op plaatsen gedurende het gehele jaar gemeten wordt. Het werk van Tennekes wordt niet eens besproken. Dat zou toch moeten omdat het Ctgb verplicht is de laatste wetenschappelijke inzichten bij besluiten te betrekken.

Tennekes laat zien dat bij chronische blootstelling het effect voortdurend toeneemt en verklaart dat ook mechanisch uit de werking van imidacloprid met een irreversibele binding aan de zenuw in zijn publicaties. Het Ctgb laat na de wetenschappelijke inzichten te betrekken bij haar besluit, in strijd met de regelgeving.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

Met betrekking tot de 28 dagen testen met een aantal gevoelige soorten invertebraten kan het volgende worden gesteld.

In de testen zijn juvenielen van macrocrustaceaen en ‘early larval insect instars’ meegenomen. Dit zijn in principe de gevoeligste stadia van de geteste soorten. Dit in combinatie met de testduur van 28 dagen maakt dat deze testen als chronische testen beschouwd kunnen worden (conform de bestaande guidance).

De eindpunten van de testen betreffen NOEC-waarden (of EC10-waarden), wat impliceert dat de individuen in staat zijn tot normale reproductie en dat derhalve geen populatie-effecten zijn te verwachten. Overigens lijken bijvoorbeeld haften gedurende een groot deel van de levenscyclus blootgesteld te worden. De organismen zijn erg jong bij het begin van de test en beginnen met uitvliegen tegen het einde van de proef.

Overigens wordt er in het Guidance Document van EFSA gesproken over een veiligheidsfactor van 3 op een chronische HC5 waarde zoals voor imidacloprid is afgeleid.

Wat betreft het werk van Tennekes geldt dat hier in een ander verband al een reactie op is gegeven. Die reactie was in het Engels en zal uit praktische overwegingen ook hier in het Engels worden weergegeven:

“The paper which the appellant refers to suggests that the kinetics of receptor binding (and dissociation) by imidacloprid (and other neonics) to nicotinic acetylcholine receptors results in a situation in which chronic exposure becomes more toxic than acute exposure. The paper suggests that this is due to slowly reversible or irreversible binding of imidacloprid to the nAChR (and presumably the relatively slow turnover of nAChR (>2 weeks in mammalian systems)). Theoretically a situation could therefore be reached over time in which all receptors are occupied despite low exposure levels. We note that the paper does not address the known up-regulation of nAChR after/during chronic nicotine exposure, which would undoubtedly complicate derivation of any potential toxic effects due to chronic exposure based on the mechanism/calculation in question. However, that point aside, contrary to the assertion of the appellant, this subject has also already been implicitly, if not explicitly, considered in ecotoxicological risk assessment via the fact that the chronic studies that are used to set toxicity levels used in risk assessment are based upon the lifespan of the organism in question and the time to achieve one reproductive cycle or to sensitive life-stages in combination with longer-term exposure after which the organisms are still able to reproduce normally. To wit, in ecological risk assessment, the protection of a species is therefore based on the individuals’ ability to produce one healthy generation, itself also capable of reproduction. Whether this is adequate (Is one reproductive cycle enough to support populations for all species? Is this adequate to protect slower-reproducing species? Is there some reason why older individuals, past reproductive prime, are necessary for population survival? For which species might this be an important factor?) is a matter for discussion at a higher level, certainly, but is not within the current purview of the Ctgb. The setting of these types of risk assessment policies and practices is done in the Guidance used for risk assessment, which must be followed, according to the law.”

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid tot de voornoemde reactie heeft kunnen komen.

→ Mesocosm is onwetenschappelijk

PAN Europe voert aan dat een mesocosm geen afspiegeling is van de werkelijkheid. Het volgende probleem met de mesocosm is de 'culminatie' van andere factoren.

Het 'culminatie' principe verklaart waarom in het veld schade aan waterorganismen wordt gezien bij veel lagere concentraties dan in lab of mesocosms, schade beneden de officiële veilige grens. Ook kan culminatie verklaren waarom er een lange-termijn effect/schade wordt gezien terwijl er geen teruggang in organismen is bij een korte termijn na een puls van pesticiden. Culminatie was al eerder beschreven, sinds kort is ook het mechanisme bekend. Dit betekent dat er voor mesocosms een betere aanpak moet komen en zolang dat nog niet het geval is een onzekerheidsfactor gehanteerd. Wij stellen voor een extra factor 10 te gebruiken. De 'veilige' waarde van 29 ng/L moet eerst gedeeld worden door een factor 3-6 (EFSA guideline) en vervolgens 10 (culminatie). De echte veilige waarde zal daarmee beneden de 1 ng/L uitkomen.

De reactie van het Ctgb op de zienswijze acht PAN Europe een beetje flauw door te doen alsof ze niet weet wat culminatie is. Als het Ctgb de moeite had genomen even naar het baanbrekende artikel van Liess te kijken uit de voetnoot, was het meteen duidelijk geweest. Voor iedere èchte wetenschapper zou dit meteen duidelijk zijn. Dit is de stand der wetenschap en het Ctgb zou zich hier eens in moeten gaan verdiepen.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hiertegen het volgende aangevoerd.

Zoals in bovenstaande reeds gesteld, zijn mesocosms ecologisch veel realistischer dan laboratorium testen. Een groot aantal aquatische soorten is aanwezig, uitgestelde effecten kunnen worden bestudeerd, effecten op soorten die niet in het laboratorium gedijen, kunnen worden bestudeerd en ook kunnen directe en indirecte effecten worden bestudeerd. Er is competitie tussen verschillende soorten. Wat betreft de exposure dient de mesocosm studie ook meerdere pulsen in beschouwing te nemen als dat aannemelijk is op grond van het blootstellingsprofiel. Op deze manier worden derhalve, naar de mening van het Ctgb, dergelijke ‘culminatie’ effecten meegenomen in dit soort studies. Een extra veiligheidsfactor van 10 lijkt derhalve overbodig.

In tegenstelling tot wat PAN Europe veronderstelt, is de veilige waarde van 27 ng as/L volgens het Ctgb niet afkomstig van een mesocosm studie. Het eindpunt is gebaseerd op een aantal chronische labstudies waarvan de eindpunten (No-effect-Levels) gediend hebben als input voor een SSD berekening. De hieruit voortvloeiende HC5-waarde bedroeg 27 ng a.s./L. Om te beoordelen of dit eindpunt beschermend genoeg was, is gekeken naar een mesocosm stream study met 20 dagen continue blootstelling, waarin de effecten op twee soorten van de gevoelige Ephemeroptera zijn bestudeerd.

De NOEC uit deze studie op basis van abundance en emergence bedroeg 0.1 µg as/L. Omdat het een non-GLP studie betrof uitgevoerd in een ‘stream’ hebben we het eindpunt van de studie niet als zodanig gebruikt in de risicobeoordeling, maar gebruikt als weight-of-evidence dat de waarde van 0.027 µg as/L beschermend genoeg is. Zoals hierboven reeds gesteld, wordt er in het Guidance Document van EFSA gesproken over een veiligheidsfactor van 3 op een chronische HC5 waarde zoals voor imidacloprid is afgeleid en niet 3-6.

Oordeel commissie

De commissie ziet in de reactie geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid hiervan.

→ Emissie uit kassen totaal irrealistisch geschat

PAN Europe heeft het volgende in dit kader aangevoerd.

Hoewel het Ctgb het emissiepercentage van 0,1% vanuit kassen niet toepast bij de uiteindelijke beoordeling, bepleit PAN Europe dit totaal irrealistische percentage niet meer te gebruiken. Uit monitoring is bekend dat de stof imidacloprid voor een enorme vervuiling van het oppervlaktewater zorgt rond kassencomplexen (twee derde metingen Hoogheemraadschap van Delfland toont normoverschrijding, tot een factor 135 in 2006). Het Ctgb past dus niet de meest recente wetenschappelijke inzichten toe (zie ook de recente EFSA opinie). Het Ctgb moet een werkelijk wetenschappelijk beoordeling uitvoeren en zich niet kunstmatige – en veel te lage emissiecijfers – laten opdringen door het Ministerie van landbouw.

Het verweer van het Ctgb in het besluit op dit punt snijdt volgens PAN Europe geen hout. Het Ctgb is er om de Verordening (EG) 1107/2009 uit te voeren en dat zonder enige restrictie.

Of een departement een model al dan niet 'aangeleverd' heeft, doet in het geheel niet ter zake. Het Ctgb moet de laatste wetenschappelijk en technische inzichten toepassen en een departement heeft daar niets mee te maken. Het Ctgb geeft vervolgens zelf al toe dat het totaal onrealistische emissiepercentage van 0,1% niet deugt, maar handhaaft dat toch vanwege eerder genoemde reden. Dit is dus flagrant in strijd met de wet en de technische inzichten.

Het Ctgb moet de meest recentste inzichten toepassen en dat is de guideline van EFSA; de samenvatting is in de voetnoot vermeld. Het is duidelijk dat emissie vanuit kassen grote overeenkomsten vertoont met emissie vanuit het veld en dat de daarvoor gebruikelijke methoden van beoordeling kunnen worden toegepast. Dit heeft het Ctgb nagelaten terwijl men toch mag verwachten dat het Ctgb op de hoogte is van de laatste ontwikkelingen.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft naar aanleiding hiervan opgemerkt dat – zoals PAN Europe – terecht aangeeft, de beoordeling uiteindelijk in hogere tier op basis van meetgegevens heeft plaatsgevonden. Het betoog van PAN Europe op dit punt kan volgens het Ctgb derhalve niet leiden tot herroeping van de bestreden besluiten en behoeft om die reden geen verdere bespreking.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid tot voornoemd standpunt heeft kunnen komen.

D. De bezwaren van de Stichting Natuur en Milieu tegen de besluiten van 10 januari 2014 en 5 december 2014 betreffende PotatoPrid

De commissie stelt vast dat het Ctgb inmiddels geconcludeerd heeft dat ook de aardappelplant – in tegenstelling tot wat eerder werd aangenomen – als aantrekkelijk voor bijen moet worden beschouwd en dat het verweerschrift, met name hetgeen gesteld is op pagina 29 en 30 daarvan, achterhaald is en in die zin aangepast moet worden.

Gelet hierop laat de commissie een opsomming van de bezwaren tegen de besluiten d.d. 10 januari 2014 en 5 december 2014 en een oordeel hierover achterwege. Aan het slot van het advies gaat de commissie in op het gewijzigde standpunt van het Ctgb voor wat betreft PotatoPrid.

E. De bezwaren van de Stichting Natuur en Milieu en Stichting Greenpeace

Samengevat zijn de volgende bezwaren aangevoerd.

→ Beginselen van geïntegreerde bestrijding niet toegepast

Aangevoerd is dat de beginselen van geïntegreerde bestrijding, verwoord in artikel 55 Verordening (EG) 1107/2009, niet zijn toegepast bij de beoordeling en wenselijkheid van het toegelaten gebruik.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

Artikel 55 Verordening (EG) 1107/2009 richt zich tot de gebruiker, en stelt de verplichting dat die zich zowel aan de beginselen van geïntegreerde bestrijding als aan de bij de toelating vastgestelde voorschriften dient te houden. Het Ctgb kan op grond van artikel 31 Gewasbeschermingsverordening weliswaar voorschriften terzake opstellen, maar is het Ctgb daar bij de toelating niet toe gehouden. Nu de Richtlijn duurzaam gebruik en – met name – de nationale implementaties daarvan al regels stelt voor een geïntegreerde teelt, ziet het Ctgb in de onderhavige gevallen geen meerwaarde in geïntegreerde teelt nogmaals voor te schrijven.

Oordeel commissie

De commissie kan zich vinden in de reactie van het Ctgb en ziet in dit bezwaar geen aanleiding tot een advies tot herroeping van de bestreden besluiten.

→ Respijtperiode Gaucho Tuinbouw en Admire

Aangevoerd is dat voor Gaucho Tuinbouw en Admire ten onrechte een respijtperiode is toegekend, omdat een respijtperiode op grond van artikel 46 Verordening (EG) 1107/2009 niet mogelijk is bij expiratie van een toelating.

Oordeel commissie

De commissie stelt vast dat genoemd artikel 46 het volgende bepaalt.

“Wanneer een lidstaat een toelating intrekt, wijzigt of niet verlengt – hij een respijtperiode kan toekennen om de bestaande voorraden te verwijderen, op te slaan, op de markt te brengen en te gebruiken.

Voor zover de redenen waarom de toelating wordt ingetrokken, gewijzigd of niet wordt verlengd geen verband houden met de bescherming van de gezondheid van mens of dier of van het milieu, is de respijtperiode beperkt en bedraagt zij ten hoogste zes maanden voor de verkoop en distributie, en ten hoogste nogmaals één jaar voor de verwijdering, de opslag en het gebruik van bestaande voorraden van de betrokken gewasbeschermingsmiddelen.”

De commissie stelt vast dat het Ctgb bij de besluiten d.d. 30 januari 2014 een respijtperiode heeft vastgesteld tot 1 mei 2014 in verband met het kunnen voldoen aan de nieuwe eisen, die grote en ingrijpende gevolgen hebben voor de praktijk van veel gebruikers.

Gelet hierop kan het volgens de commissie niet zo zijn dat met de besluiten d.d. 31 januari 2014, die slechts één dag na de besluiten d.d. 30 januari 2014 zijn genomen, de genoemde respijtperiode teniet is gegaan. Volgens de commissie staan het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel hieraan in de weg. Gelet hierop acht de commissie het vaststellen van een respijtperiode tot 1 mei 2014 bij de besluiten van 31 januari 2014 gerechtvaardigd.

→ Te lange toelatingstermijn voor Gaucho Tuinbouw en Admire

Bezwaarden voeren aan dat voor Gaucho Tuinbouw en Admire een te lange toelatingstermijn is vastgesteld, nu artikel 32 Verordening (EG) 1107/2009 met zich meebrengt dat de toelating niet langer kan duren dan tot één jaar na het verstrijken van de goedkeuring van de werkzame stof. De toelating kan volgens bezwaarden derhalve tot hooguit 31 juli 2020 gelden.

De commissie stelt vast dat genoemd artikel 32 als volgt luidt.

  • “1. De toelatingsperiode wordt in de toelating vastgesteld. Onverminderd artikel 44 wordt de duur van een toelating bepaald op een periode die loopt tot ten hoogste een jaar vanaf de datum waarop de goedkeuring van de werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten in het gewasbeschermingsmiddel verstrijkt, en daarna voor zolang de werkzame stoffen, de beschermstoffen en synergisten die zijn opgenomen in het gewasbeschermingsmiddel zijn goedgekeurd. Deze termijn staat toe het onderzoek overeenkomstig artikel 43 uit te voeren.

  • 2. Toelatingen kunnen ook voor kortere perioden worden toegekend om de herbeoordeling van gelijkaardige middelen te laten samenvallen in het kader van een vergelijkende evaluatie van middelen die stoffen bevatten die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 50.”

Het Ctgb acht dit bezwaar ongegrond omdat op de besluiten tot herregistratie/ verlenging volgens artikel 80, vijfde lid Verordening (EG) 1107/2009 het recht van toepassing is, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Gewasbeschermingsverordening.

Op grond van dit overgangsrecht is volgens het Ctgb nog artikel 28, lid 4 Wgb(oud) van toepassing, dat bepaalt dat een toelating geldt voor een in het besluit tot toelating te bepalen termijn van ten hoogste tien jaren.

Aangezien het Ctgb bij gelegenheid van het bestreden besluit heeft vastgesteld dat Gaucho Tuinbouw en Admire aan de toelatingseisen voldeden, bestond er volgens het Ctgb geen aanleiding om de toelatingstermijn korter te stellen.

Oordeel commissie

De commissie deelt deze conclusie van het Ctgb.

→ Onaanvaardbare verontreiniging oppervlaktewater

Oppervlaktewater bij appel en peer onjuist beoordeeld

Uit de besluiten van 30 januari 2014, in het bijzonder de reactie op het verzoek van PAN Europe, leiden bezwaarden af dat er nog geen adequaat model voorhanden is om de gevolgen te beoordelen van diverse spuittechnieken, zoals het opwaarts- of zijwaarts spuiten. Dat betekent volgens hen dat niet kan worden uitgesloten dat het oppervlaktewater bij het toepassen van deze spuittechnieken wordt verontreinigd en zodoende dus ook niet kan worden vastgesteld dat geen onaanvaardbare schade aan het milieu wordt toegebracht.

Aangezien imidacloprid in een groot deel van het onderzochte oppervlaktewater in te hoge concentraties voorkomt is de juiste benadering in de beoordeling volgens bezwaarden dat toepassingen slechts kunnen worden toegelaten indien tevoren vaststaat dat daardoor geen verontreiniging van het oppervlaktewater optreedt.

Oordeel commissie

De commissie stelt vast dat het Ctgb voor de beoordeling van blootstelling door drift en de effecten van driftmitigerende technieken de kentallen, zoals beschreven in de Evaluation Manual, heeft gehanteerd voor de onderbouwing van de besluiten. De stellingname van bezwaarden dat de toepassingen van imidacloprid niet kunnen worden toegelaten omdat van te voren vast dient te staan dat daardoor geen verontreiniging van het oppervlaktewater optreedt, deelt de commissie dan ook niet.

Niet alle verontreinigingsroutes beoordeeld

Nu het Ctgb zich bij de beoordeling alleen heeft gebaseerd op blootstelling door drift, mag volgens bezwaarden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat in werkelijkheid de concentraties hoger zullen liggen, aangezien het zeker is dat naast drift ook andere verspreidingsroutes bestaan. ln combinatie met het gegeven dat geen sprake is van het toepassen van een veiligheidsfactor is daarom aannemelijk dat ook de nog toegestane spuittoepassingen zullen leiden tot onaanvaardbare schade.

Het is niet in overeenstemming met de toepassing van het voorzorgsbeginsel en het hoge beschermingsniveau dat wordt nagestreefd met het toelatingsbeleid om een gewasbeschermingsmiddel toe te staan waarvan aannemelijk is dat het gebruik tot onaanvaardbare gevolgen leidt.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft naar aanleiding hiervan het volgende gesteld.

Het huidige toetsingskader is gebaseerd op blootstelling door drift alleen. Hiermee wordt inderdaad de route drainage niet meegenomen, maar dit is inherent aan het geldende toetsingskader, waaraan het Ctgb gehouden is.

Het Ctgb voegt hieraan toe dat blootstelling door drift en mogelijke drainage niet tegelijkertijd zal optreden. Drift vindt instantaan plaats bij de toediening. Drainage van stoffen via de bodem is een langzaam proces en treedt over het algemeen vooral in de herfst of winter bij waterverzadigde bodem op na perioden van regenval en nadat de stof langzaam getransporteerd is door de bodem. Eenmaal in het oppervlaktewater wordt imidacloprid relatief snel afgebroken (op basis van een voor jaarronde lichtintensiteit gecorrigeerde afbraak door fotolyse, zoals gehanteerd door Ctgb in haar beoordeling). Stapeling van deze pieken valt volgens het Ctgb daarom niet te verwachten.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid tot voornoemde conclusie heeft kunnen komen.

Geen veiligheidsfactor bij toepassen HC5-waarde

Bezwaarden stellen dat bij toepassen HC5-waarde geen veiligheidsfactor in acht is genomen, hetgeen normaal gesproken bij de beoordeling wèl gebeurt. ln de reactie op de door PAN-Europe ten aanzien van de veiligheidsfactor ingediende zienswijze is niet nader onderbouwd waarom het Ctgb hier handelt in strijd met de in het meest recente EFSA Guidance Document aanbevolen werkwijze, het wèl hanteren van een veiligheidsfactor groter dan één.

Hierbij speelt ook dat de HC5-waarde is afgeleid op basis van een aantal EC1O waarden bij 28 dagen-tests, hetgeen niet hetzelfde is als een waarde voor chronische toxiciteit. Juist de eigenschappen van imidacloprid maken het waarschijnlijk dat op langere termijn de vergiftiging cumuleert.

Dit effect is in recente literatuur over dit onderwerp beschreven (H.A.Tennekes and F. Sánchez-Bayo, Time dependent Toxicity of Neonicotinoids and other Toxicants: lmplications for a new Approach, Journal of Environmental and Analytical Toxicology, 2012 54-00L), zodat hiermee bij de beoordeling rekening gehouden had moeten worden.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft uitgelegd waarom het in dit geval het niet noodzakelijk is geacht een additionele veiligheidsfactor toe te passen. Dit is onderbouwd in de risicobeoordeling en hieronder weergegeven.

“The chronic HC5-value of 0.027 µg/L is very close to the lowest NOEC value (C. horaria). Normally a safety factor > 1 should be applied to this value to take into account possible uncertainty. However, in this case there are several arguments to apply only a safety factor of 1:

  • from all available data (acute and chronic laboratory tests; outdoor microcosm test) there is much evidence that taxa belonging to the order Ephemeroptera (e.g. C. dipterum and C horaria) are belonging to the most sensitive species;

  • in a non-GLP experimental stream study (Alexander et al., 2008), in which two univoltine insects populations (Heptageniid nymphs (Epeorus sp.) and Baetis sp., both belonging to the mayflies) were studied and in which there was continuous exposure for 20 days, the NOEC was 0.1 µg a.s./L, based on abundance and emergence. A safety factor of 2 should be applied to the NOEC of this study, taking into account some uncertainties, a.o. the location of the study (North America) and the fact that a stream was used. Hence, the value of 0.027 µg/L is protective compared with the value from the experimental stream study including a safety factor of 2.”

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid tot voornoemde uitleg heeft kunnen komen.

Voorafgaande vergunningsplicht

Bezwaarden voeren aan dat het vanuit het oogpunt van handhaafbaarheid van deze zeer technische voorschriften een voorafgaande vergunning verplicht moet worden gesteld voor een bespuiting met imidacloprid, zodat te controleren valt dat een toepassing plaatsvindt en of de toepassing inderdaad voldoet aan de voorschriften. Te denken valt aan een systeem als in het verleden gehanteerd voor bestrijdingen met middelen op basis van dichloorvos, die ook slechts mochten worden toegepast na voorafgaande toestemming door middel van een vergunning.

Reactie Ctgb

Het Ctgb stelt dat bezwaarden naar het receptuursysteem verwijzen. Nu er een duidelijk techniekvoorschrift is, is het Ctgb van mening dat dit onvoldoende toe zou voegen aan de combinatie van de dosering en frequentie zoals op WG aangegeven en de duidelijke check van de aanwezigheid van een in werking zijnde aangesloten en duidelijk op het etiket omschreven zuiveringsinstallatie. Het opleggen van een dergelijke verplichting zou daarom naar mening van het Ctgb disproportioneel, want onnodig belastend zijn.

Oordeel commissie

De commissie deelt de mening van het Ctgb.

Driftroutes zaad- en bolbehandelingen

Ten aanzien van de toepassingen door zaad- en bolbehandelingen achten bezwaarden aannemelijk dat andere routes dan drift een rol spelen. Uit monitoringdata blijkt dat een relatie bestaat tussen overschrijdingen van de concentratie imidacloprid in oppervlaktewater en toepassingen in diverse onbedekte teelten. Vooralsnog is dus aannemelijk dat deze toepassingen leiden tot overschrijding van waterkwaliteitsnormen en dient te worden aangetoond dat deze overschrijdingen niet plaatsvinden, Dit is niet gebeurd.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierover het volgende opgemerkt.

De relatie die gelegd is met monitoring data stamt uit de periode 2005-2006 en de correlatie-analyse uit versie 1 van de bestrijdingsmiddelenatlas. Door gebrek aan de koppeling van meer recente meetgegevens aan landgebruik heeft het Ctgb deze correlaties gehanteerd aangevuld met visuele observatie van overlap van recentere overschrijdingen met landgebruik ten tijde van de beoordeling van bestreden toelatingen. Daaruit is toen inderdaad geconcludeerd dat er een statistisch verband was tussen overschrijdingen en meerdere onbedekte teelten.

Echter op basis van meer recente (en dus meer relevante) meetjaren en de nieuwe correlatie-analyse in de bestrijdingsmiddelenatlas zoals deze in april 2014 (dus na de januari besluiten) blijken er geen verbanden meer te zijn met normoverschrijdingen met uitzondering van de bedekte teelten (waarvoor nu actie is ondernomen) en de bloemisterijgewassen (die per 30 januari 2014 niet meer zijn toegelaten).

Dit ontbreken van een statistisch verband met de overige teelten geldt ook wanneer gekeken wordt naar de nieuwe toelatingsnorm van 27 nanogram per liter, die inmiddels in de bestrijdingsmiddelenatlas is opgenomen (met uitzondering van bloembollen die ook een verband laat zien met overschrijdingen van de nieuwe toelatingsnorm, maar waarop inmiddels ook aanscherpingen op het etiket hebben plaatsgevonden).

Oordeel commissie

De commissie ziet in de bezwaren geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van het Ctgb.

Verontreiniging oppervlaktewater door dompelbehandeling

Bezwaarden stellen het volgende.

Er is een aanzienlijke verontreiniging van oppervlaktewater ten gevolge van dompelbehandeling van bloembollen aangetroffen in monitoringgegevens van oppervlaktewater. Er is nog geen goede verklaring aanwezig voor deze overschrijding.

Desalniettemin meent het Ctgb op basis van de veronderstelling dat de verontreiniging slechts zou worden veroorzaakt door verontreiniging vanaf het erf aan dat verder geen verontreiniging optreedt. Hier komt bij dat het Ctgb wel verontreiniging aanneemt door het gebruik van gedompelde bollen in de glastuinbouw.

Aangezien de verontreiniging die optreedt door onbedekte teelt alleen maar groter kan zijn dan de verontreiniging die optreedt door gebruik in de glastuinbouw had het in de rede gelegen ook hiervoor tenminste een 'forfaitaire' waarde aan te houden van dezelfde omvang.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

Het hanteren van de 0.1% emissie voor boldompeling in de kas heeft te maken met de afspraak die gemaakt is in het toetsingskader (zie Ctgb Evaluation Manual) dat het Ctgb ongeacht het type toepassing in de kas altijd de 0.1% aanhoudt, die met name is gebaseerd op de route voor verdamping/condensatie in een beperkte ruimte. In het open veld is die route vanwege de omvang van de open ruimte niet relevant. Voor deze stof is overigens de route via vervluchtiging van gering belang gezien de stofeigenschappen (dampdruk bij 20 °C= 4 x 10-10 Pa).

De route via drainage vanuit bollenvelden is niet meegenomen omdat hiervoor geen berekeningsmethodiek is in het Nederlandse toetsingskader. Ditzelfde geldt ook voor puntemissies.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot voornoemd standpunt.

Overschrijdingen in bedekte teelten

Bezwaarden stellen dat het Ctgb vastgesteld heeft dat toepassingen van imidacloprid bevattende middelen in bedekte teelten leiden tot onaanvaardbaar hoge concentraties imidacloprid in oppervlaktewater. Hiervoor komen diverse oorzaken in aanmerking, zoals verspreiding via de lucht, condenswater, water dat van de kas af stroomt, drainagewater enz. Het is daarom wat prematuur om daarom te stellen dat door het 'schone bronnen' project al voldoende in kaart is gebracht welke oorzaken kunnen worden aangewezen voor de verontreiniging van het oppervlaktewater met imidacloprid.

Vooralsnog gaat het daarom niet aan om toepassingen toe te staan die reeds op basis van de 'forfaitaire' waarde van 0.1% emissie uit kassen ontoelaatbaar zijn. Ten minste met betrekking tot deze teelten bevestigen de overschrijdingen de op het eerste gezicht onaanvaardbaarheid van de toepassing.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

Het Ctgb meent dat specifiek voor substraatteelten voldoende aangetoond is dat de routes, zoals geïdentificeerd in het kader van het Schone bronnen project een veel grotere bijdrage hebben. Die informatie biedt voldoende aanknopingspunten om een sterke reductie van de emissie vanuit kassen tot stand te brengen middels de genomen maatregelen. De monitoringsgegevens zijn als hogere tier meegewogen in de besluitvorming voor de toepassingen in kassen.

Het Ctgb wijst er in dit verband op dat condensatiewater in Nederland verplicht moet worden opgevangen en terug in het systeem moet worden gebracht en niet mag worden geloosd. Depositie na vervluchtiging door bijvoorbeeld open ramen is maar gering voor niet vluchtige stoffen (zie guidance document FOCUSAIR).

Oordeel commissie

De commissie ziet in de bezwaren onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat hetgeen het Ctgb stelt onjuist is.

Oude forfaitaire emissiewaarde

Bezwaarden hebben aangevoerd dat de emissie groter waarschijnlijk is dan de inmiddels al zeer oude forfaitaire waarde 0,1%. ln het licht van de aanzienlijke overschrijdingen die in glastuinbouwgebieden zijn aangetroffen en het gegeven dat verontreiniging uit glastuinbouw niet volwaardig in kaart is gebracht hadden deze cijfers in het kader van de herregistratie moeten leiden tot het beëindigen van de toepassingen onder glas. Een toelating vereist immers dat aangetoond is dat geen onaanvaardbare effecten optreden.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierover het volgende opgemerkt.

De 0.1% is een onderschatting van de blootstelling vanuit kassen, zeker voor substraatteelten. Daarom wordt ook een nieuw toetsingskader in de vorm van modelinstrumentarium ontwikkeld. Dit modelinstrumentarium is ten eerste nog niet opgeleverd en ten tweede nog niet geïmplementeerd als toetsingskader De hogere tier gegevens vanuit monitoring zijn juist vanwege het ontbreken van adequate berekeningen meegewogen en op grond van de conclusies hierover zijn de beperkende maatregelen ingesteld.

Voor de kasgebieden waar intensief (in ruimte en tijd) is gemeten, waren de afgegeven signalen vanuit het omgevingsveld van de toelating zodanig sterk dat er een emissieprobleem is, en dat hierbij de toepassingstechniek in de praktijk een belangrijke rol speelt, dat hierom ook gegevens uit de praktijk zijn betrokken.

Het Ctgb is er van overtuigd dat het op basis hiervan een juist besluit heeft genomen.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid voornoemd standpunt heeft kunnen innemen.

F. De bezwaren van KAVB

Door KAVB wordt het volgende aangevoerd.

→ De cijfers over dompelvloeistofopnames zijn onvoldoende representatief

De cijfers over dompelvloeistofopnames zijn onvoldoende representatief om uitspraken te doen over risicobeoordelingen van gewasbeschermingsmiddelen in de bodem.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierover het volgende opgemerkt.

Bij de herregistratie zijn alle toepassingen eerst doorgerekend zonder rekening te houden met het besluit van 6 september 2013 (Bijenbesluit). Door BCS is aangegeven dat de maximale dosering 0,21 kg a.s./ha mag zijn. Bij de voorgeschreven concentratie van 0,045% leidt dit tot de maximaal toelaatbare dompelvloeistofopname van 666 l/ha. In de gepubliceerde dompelvloeistofopname lijst wordt voor hyacint een waarde van 715 l/ha vermeld http://www.ctgb.nl/gewasbescherming/toetsingskader/evaluation-manual, appendix D (in Dutch): Dompelvloeistofopname bij bloembollen). De dompelbehandeling van hyacintenbollen t.b.v. de onbedekte teelt wordt dan ook niet ondersteund.

Verschil in bollen die in het voorjaar en bollen die in het najaar worden geplant

In theorie zou hyacint op basis van een dosering van 0,040% door de beoordeling komen. Echter, deze lage dosering van 0,040% is bedoeld voor bloembollen die in het voorjaar worden geplant en de hoge dosering is voor bloembollen die in het najaar worden geplant (waartoe hyacint ook behoort).

Minimale dosis is nodig voor een goede en consistente werking

Deze onderverdeling staat al jaren op het WG/GAP van Admire. De hogere dosering was zelfs 0,050% maar deze op initiatief van BCS verlaagd (binnen de maximaal geaccepteerde afwijking van 10% dat voor werkzaamheid nog acceptabel is) naar 0,045%. BCS heeft zelf ook aangegeven dat voor voorjaarsbloeiers (plantdatum najaar) een hogere dosering vereist is voor een goede en consistente werking en dat deze niet verder verlaagd kon worden. Voor werkzaamheid kan de dosering dan ook niet verlaagd worden naar 0,040% om daarmee aan te sluiten bij de hoeveelheid dompelvloeistof die wordt opgenomen door hyacintbollen.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot voornoemde reactie.

→ De sector heeft onvoldoende gelegenheid gekregen om cijfers aan te leveren met een deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing. Daarvoor zal nieuw onderzoek noodzakelijk zijn

Dit bezwaar impliceert volgens het Ctgb dat het Ctgb gehouden zou zijn om brancheorganisaties als de KAVB in de aanvraagfase te betrekken. De commissie is met het Ctgb van mening dat dat bij een herregistratiebesluit niet aan de orde is en ook niet doelmatig zou zijn.

De commissie deelt dit oordeel van het Ctgb.

G. De bezwaren van BCS

BSC heeft ontvankelijke bezwaren aangetekend tegen:

  • 1. de besluiten d.d. 30 en 31 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw;

  • 2. het besluit d.d. 22 juli 2015 betreffende Admire.

Ad 1. de besluiten d.d. 30 januari 2014 en d.d. 31 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw

BCS voert – samengevat – het volgende aan.

→ Samenloop ambtshalve besluit en herregistratieprocedure, status publicatie Roessink et al

BCS is van mening dat de gevoerde procedure onzorgvuldig is geweest, nu lopende de herregistratieprocedure de toelating ambtshalve is gewijzigd en in deze procedure BCS te weinig in staat is gesteld om naar behoren te kunnen reageren.

BCS is – kort samengevat – van mening dat het Ctgb de herregistratieprocedure op oneigenlijke wijze heeft doorkruist, ten onrechte de beoordeling van EFSA en de Europese Commissie niet heeft afgewacht en onduidelijk is geweest over de status en rechtvaardiging van de onverwachte ingreep.

Daarnaast vindt BCS dat het Ctgb de waarborgen die de herregistratieprocedure kent om te zorgen dat de aanvrager niet steeds met andere inzichten of toetsingskaders wordt geconfronteerd, met voeten heeft getreden en daarmee het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden.

BCS meent voorts dat het Ctgb bij de besluitvorming geen of in ieder geval onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de bestreden besluiten vergaand ingrijpen in bestaande toelatingen en dat het Ctgb onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het noodzakelijk c.q. gerechtvaardigd is om de toelating op 30 januari 2014 ambtshalve te wijzigen respectievelijk gedeeltelijk in te trekken.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

Het Ctgb begrijpt ten volle dat BCS zich overvallen en onder druk gezet heeft gevoeld door de gang van zaken. Het is echter wel goed om helder te hebben dat de aanleiding voor deze onverwachte manoeuvre in eerste instantie gelegen is geweest in een verzoek van PAN van 24 oktober 2012 tot intrekking van een aantal gewasbeschermingsmiddelen, gebaseerd op imidacloprid. Ingevolge Hoofdstuk 9, paragraaf 3 van het geldende Bestuursreglement regeling toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden was het Ctgb gehouden om op dit verzoek een besluit te nemen.

De behandeling van dit verzoek is in aanvang aangehouden in afwachting van onder meer de afhandeling van een aantal bezwaarschriften uit 2011 van PAN en de Bijenstichting met betrekking tot imidacloprid (die overigens op dit moment nog onderwerp van beroepszaken zijn).

Vervolgens is het Ctgb geconfronteerd met de studie van Alterra, die aanleiding was voor de constatering dat er aanwijzingen waren dat het besluit van – onder meer – Gaucho Tuinbouw waarschijnlijk niet meer aan de toelatingscriteria voldeed.

Hoewel het Ctgb met BCS van mening is dat niet elk nieuw gegeven direct aanleiding hoeft te zijn om in toelatingen in te grijpen, heeft het Ctgb gemeend dat de aanwijzingen uit de Alterra-studie, die vanaf 3 april 2014 beschikbaar was, zó relevant waren dat een aanscherping van de norm voor waterorganismen aan de orde leek, mede met het oog op de gehaltes imidacloprid in het oppervlaktewater. Hoewel het natuurlijk ook vanuit oogpunt van rechtszekerheid wenselijk is dat toelatingen hun toelatingstermijn gewoon “uit kunnen dienen”, moet men anderzijds dat niet zó opvatten dat artikel 44 Gewasbeschermingsverordening in feite een volledig loze letter wordt; het artikel staat er, om het zo plat maar even samen te vatten, ook niet voor niets.

Het Ctgb heeft er vervolgens, zich realiserend dat op het intrekkingsverzoek van PAN Europe een ander wettelijk kader van toepassing was (Gewasbeschermingsverordening) dan op de herregistratie-aanvraag (overgangsrecht), ervoor gekozen om de besluitvorming gescheiden te houden.

Dit is in een Kamerbrief van 31 mei 2013 door de Staatssecretaris van Economische Zaken, mw. Dijksma, ook aan de Tweede Kamer gemeld.

Ook aan BCS is één en ander per e-mail van 18 juni 2013 op heldere wijze gecommuniceerd, en tevens is BCS bij die gelegenheid de mogelijkheid geboden om de bevindingen te becommentariëren.

BCS heeft in eerste – maar niet laatste – instantie tot 1 augustus 2013 de gelegenheid gehad om inhoudelijk commentaar te geven, alvorens uiteindelijk op 26 september 2013 een zienswijzeprocedure is opgestart in verband met het voorgenomen besluit om in de lopende toelatingen in te grijpen. Belanghebbenden kregen vier weken om een zienswijze in te dienen. Daarna hebben toelatinghouders en belanghebbenden die een zienswijze hadden ingediend, op 5 november 2013 nogmaals twee weken de gelegenheid gekregen tot 20 november 2013 om op de ingediende zienswijzen te reageren; en ook na die tijd heeft het Ctgb zich niet al te rigide opgesteld als het om kleine vragen of verhelderingen ging.

Mede gezien het feit dat de toelatinghouder zelf ook een verantwoordelijkheid heeft om het Ctgb in kennis te stellen van nieuwe informatie, die erop wijst dat het gewasbeschermingsmiddel niet langer beantwoordt aan de criteria, is het Ctgb van mening dat BCS – de omstandigheden in aanmerking genomen – een redelijke periode heeft gehad om te reageren.

Gezien het voorgaande kan volgens het Ctgb ook niet worden volgehouden dat het Ctgb niet heeft onderbouwd waarom het aangewezen was om – lopende de herregistratie – een procedure op basis van artikel 9.3 van het Bestuursreglement en artikel 44 Gewasbeschermingsverordening in te zetten.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot voornoemd standpunt.

Voorts voert BCS aan dat niet gemotiveerd is waarom het Ctgb niet de Europese besluitvorming heeft afgewacht.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop geantwoord dat het eenvoudigweg gehouden was om een besluit te nemen op het intrekkingsverzoek, en dat de combinatie van de nieuwe informatie omtrent de toxiciteit voor waterorganismen met de overschrijdingen in het oppervlaktewater daartoe ook alle reden bood.

In casu heeft het Ctgb op 31 januari 2014 een inhoudelijke beslissing genomen op een deel van de aanvraag, die zag op de herregistratie van de bestaande toelating. Tevens heeft het Ctgb een inhoudelijke beslissing op een ander deel van de aanvraag (de uitbreiding voor o.a. aardappelen) aangehouden.

Het Ctgb stelt hierover: “Juist om bestuurlijk zorgvuldig met de belangen van BCS om te gaan en omdat een tijdig, maar negatief besluit ten aanzien van de gevraagde uitbreidingen naar mening van het Ctgb disproportioneel zou zijn, heeft het Ctgb gemeend om haar de gelegenheid te bieden om te kunnen reageren op de aanvullende vragen.

Het Ctgb is van mening dat op deze manier (enerzijds) zo goed mogelijk uitvoering is gegeven aan de plaatsingsrichtlijn en (anderzijds) zo zorgvuldig mogelijk is omgegaan met de belangen van BCS als aanvrager.”

Oordeel commissie

De commissie stelt vast dat de gang van zaken, waarbij op een deel van de aanvraag is beslist en de beslissing voor wat betreft een ander deel van de aanvraag is aangehouden, op juridische bezwaren stuit. Als een aanvraag in behandeling is genomen, moet daarop inhoudelijk besloten worden. Een inhoudelijke beslissing op een deel van de aanvraag aanhouden, is hiermee in strijd. Daar staat tegenover dat BCS als zodanig door deze gang van zaken volgens de commissie niet in een nadeliger positie is gekomen voor wat betreft de gevraagde uitbreiding. Er bestond immers geen toelating voor de uitbreiding en de gevraagde uitbreiding is er met het bestreden besluit d.d. 22 juli 2015 ook niet gekomen.

Status publicatie Guidance proposal Boesten

BCS geeft aan dat het Guidance proposal van Boesten et al. niet is vastgesteld en dus niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

BCS had een studie ingediend waarin vanuit een mesocosm studie een halfwaardetijd in water was bepaald, volgens de principes van het FOCUS Degradation kinetics guidance document.

Deze studie is geëvalueerd door een expert van een evaluerende instantie met expertise op het gebied van afbraak in complexe systemen, te weten Alterra. Deze expert heeft bij het evalueren van de studie rekening gehouden met de stand van de wetenschap. Imidacloprid is een fotolyserende stof. Voor het bepalen van afbraak onder lichtcondities, het omrekenen naar condities relevant voor de aangevraagde toepassing, en hoe deze afbraaksnelheid vervolgens te gebruiken in blootstellingsmodellering is nog geen Europese guidance ontwikkeld.

Dat betekent dat evaluatie gebeurt op basis van expert judgement. De Alterra expert heeft hiervoor een in ontwikkeling zijnde guidance toegepast op deze evaluatie.

Het feit dat de manier waarop dit is gedaan parallel ook onderdeel uitmaakte van guidance ontwikkeling doet niets af aan het feit dat het hier gaat om expert judgement, waarbij de afbraak in de cosm onder gunstige lichtcondities is gerelateerd aan de werkelijk te verwachten lichtcondities onder realistische blootstellingscondities.

Onder realistische blootstellingscondities is verstaan dat weliswaar de initiële en ook de hoogste blootstelling van oppervlaktewater aan imidacloprid driftgerelateerd zal zijn, maar dat op basis van de stofeigenschappen het niet uit valt te sluiten dat de stof mogelijk ook in kleine hoeveelheden op latere momenten als gevolg van drainage van stof (de route via de bodem door regenval lateraal naar de sloot, meestal in de herfst of winter) kan instromen onder minder gunstige lichtomstandigheden.

Ctgb meende dat het verhelderend zou werken te verwijzen naar de methodiek zoals deze was toegepast door de expert en heeft daarvoor dus het draft guidance document aangehaald, wat klaarblijkelijk enige verwarring heeft gewekt. Dit neemt niet weg dat het Ctgb terecht de vrijheid heeft genomen om in dit geval uit te gaan van expert judgement.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid tot voornoemd standpunt heeft kunnen komen.

→ Materiële gronden

Zuiveringsplicht voor lozing op rioolstelsel

BCS heeft gegevens geleverd om aan te tonen dat geen zuiveringsplicht hoeft te gelden voor afvalwaterstromen die geloosd worden op het rioolstelsel.

Het gaat om de volgende documenten:

  • MvdB20150001 statement 80% zuivering.docx

  • Bijbehorend excel bestand met alle metingen (vertrouwelijk)

Ter hoorzitting is namens BCS en ADAMA Agricultural Solutions Ltd. aangegeven dat genoemde bedrijven akkoord kunnen gaan met het herformuleren van het gebruiksvoorschrift, waarbij het om in het water levende organismen te beschermen het in de bedekte teelten niet is toegestaan om ongezuiverd filterspoelwater, drainwater bij substraatteelten en drainagewater bij grondgebonden teelten op het oppervlaktewater en/of de riolering te lozen.

Bijlagen bij aanvullend bezwaar d.d. 26 mei 2014

De bijlagen betreffen, kort samengevat:

  • brief van BCS d.d. 25 juli 2013 aangaande de inhoudelijke discussiepunten rondom de duur van de blootstelling die in het veld is te verwachten in relatie tot de studie van Roessink en de afbraakgegevens;

  • statement d.d. 31-07-2013;

  • brief d.d. 24-10-2013 met daarin de zienswijze van BCS.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

Op beide bijlagen is in de hoor-/wederhoor en zienswijze al gereageerd in de onderbouwing zelf.

Het Ctgb blijft van mening dat enige blootstelling door andere bronnen (en op andere momenten) dan drift op basis van de stofgegevens en de metingen in een veldstudie op een gevoelige bodem voor volveldsteelten niet uit te sluiten is en dat het daarom, mede met het oog op de relatief nieuwe wijze van meenemen van fotolyse bij het afleiden van degradatiehalfwaardetijden en de rol van lichtintensiteit door het jaar heen, gerechtvaardigd is de correctie op de halfwaardetijd te hanteren.

BCS heeft in de zienswijzeprocedure aangegeven dat op locaties buiten de glastuinbouw de overschrijding van de jaargemiddelde norm vaak maar op basis van 1 overschrijding plaats heeft gevonden. Het Ctgb beweert echter niet dat er per definitie sprake van een normoverschrijding moet zijn om te spreken van blootstelling. Uit de geleverde analyse van de BCS blijken ook andere lage concentraties af en toe gemeten te worden.

Daarmee blijft het argument om een correctiefactor op de DT50 te hanteren naar de mening van het Ctgb overeind.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot voornoemde mening.

Met haar aanvullende bezwaarschrift d.d. 7 juli 2014 heeft BCS nog een aantal inhoudelijke punten aangevoerd.

BCS stelt het volgende.

  • (a) “The Ctgb states (bold highlight by the applicant) "ln the enclosures, imidactoprid dissipated w¡th d DT50 of 9.4 days, which would give a 21-day TWA concentration of 0.77 µg a.s./L. This concentration is still a factor of 23 higher than the laboratory ECl0. (BCS: This is not what is expected). From literature it is known that when laboratory toxicity tests have been conducted with species that are found in microcosm and mesocosm experiments, the sensitivities among these species to insecticide exposures have been shown to be similar in both test systems (Van Wijngaarden et al, 2005). "

    While this is partly true, (generally mesocosm and lab endpoint tend to not differ vastly) this could equally be used to question the laboratory endpoint, an option never considered by Ctgb. lt should be acknowledged that the conduct of the study is unusually difficult, it is already hard to achieve adequate control survival, indication that conditions may have been suboptimal for test organisms. lt also has to be considered that the ECx endpoint in the Iaboratory study was unusual in that it concerned absence of voluntary movement within a 20 second observation period and no data are available to compare this against standard immobility endpoints, which typically relate to immobility after a gentle stimulus (e.g. gentle prodding of the animals).”

    Reactie Ctgb

    Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

    Ctgb has evaluated the lab study in Roessink et al., 2013 in a very concisted way, also taking into account the raw data of the study, and has concluded that the study and the endpoints are reliable. Also the Rapporteur Member State of imidacloprid, Germany, has concluded that this is a reliable study after evaluation of the study. Furthermore it is stated in the article of Roessink et a., 2013 that ‘After 4 d, individuals were scored as immobile when no movement of any kind was observed for a period of 20 s and were scored as dead when no response of any kind was observed during 3 to 5 s of gentle stimulation using a Pasteur’s capillary pipette’. Hence, a gentle stimulus has been used.

    With respect to the control survival; in table 4 of the study it is stated that the immobility in the control must be always lower than 20%, which is the threshold value for acceptance for the 21d chronic Daphnia magna reproduction test (OECD, 2012). Hence, there appears to be no question of suboptimal conditions.

  • (b) “Results of the new submitted enclosure study conducted by the same author (Roessink, L and Hartgers, E. M.,201.4) and the existing mesocosm coincide well and indicate no effect at > 0,6 ¡.rg/1. Concerning statistical validity of the mayfly endpoints mesocosm, the mesocosm study has been reevaluated by GAIAC and in contrast to the Ctgb opinion is statistically valid, including Ephemeropterans for some (obviously not all) timepoints.”

    Reactie Ctgb

    Het Ctgb heeft hierover het volgende opgemerkt.

    Ctgb reacted already in an earlier phase on the study of Roessink and Hartgers, 2014). This reaction is repeated below:

    “Based on nominal initial concentrations, the NOEC in the outdoor enclosures (1.52 µg a.s./L) is much higher (factor of 46) than the 28-day EC10 from the laboratory study (0.033 µg a.s./L, based on TWA measured concentrations). In the enclosures, imidacloprid dissipated with a DT50 of 9.4 days, which would give a 21-day TWA concentration of 0.77 µg a.s./L.

    This concentration is still a factor of 23 higher than the laboratory EC10. C. dipterum has is a long-living winter generation, and a short-living summer generation, characterised by rapid growth. The slow-growing winter-generation may be less sensitive to imidacloprid than the fast-growing summer-generation. In the publication by Roessink et al (2013a), the studies were in all likelihood done with the same generation of C. dipterum as in the outdoor enclosure study. However, the temperature in the laboratory studies of Roessink et al. (2013a) was 17.7 and 19.7 °C and hence considerably higher than in the outdoor enclosure study (between 5°C and 16°C). The temperature may be an important factor affecting the (metabolic) activity of the mayflies. This may explain the lower sensitivity of C. dipterum observed in the outdoor enclosure study compared with the laboratory studies. For that reason the outdoor enclosure study (Roessink 2013b) is not worst case and cannot be used for risk assessment.

    The authorisation holder did not come up with any information which could lead to a change of the conclusion mentioned above.

    With respect to the mesocosm study of Ratte and Memmert (2003) it is already stated in the “Herbeoordeling” that it was not possible to draw a clear conclusion on the effects and recovery of sensitive mayfly species since they were present in too low abundances to allow a reliable statistical evaluation. This is confirmed in the EFSA conclusion in which the following is stated:

    “EFSA noted that, for some sensitive taxonomic groups, the statistical power of the study is limited (e.g. the MDD for Ephemeroptera emerged insects is >100, indicating that data for this taxon have a low statistical power).”

    Also other mesocosm studies, submitted by the notifier, confirmed this picture; in the EFSA conclusion the following is stated:

    “Overall, on the basis of the available mesocosm studies, the experts concluded that a tier-3 RACsw;ac to cover more sensitive aquatic species cannot be derived due to the lack of information on more sensitive species, such as Ephemeroptera. Furthermore, this conclusion was also supported by the additional information derived from the publicly available mesocosm studies, which indicated effects on Ephemeroptera at concentrations below the mesocosm NOECs (Alexander et al., 2008 and Colombo et al., 2013).”

  • (c) Concerning statistical validity of the mayfly endpoints mesocosm, the mesocosm study has been reevaluated by GAIAC and in contrast to the ctgb opinion is statistically valid, including Ephemeropterans for some (obviously not all) timepoints.

    Reactie Ctgb

    Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

    The conclusion of BCS is disproved in the EFSA conclusion in which the following is stated:

    A re-evaluation according to the EFSA PPR Panel (2013) was provided by the applicant and considered by EFSA in the study evaluation notes, section 1.2 (EFSA, 2014b).

    Based on the re-evaluation, the applicant concluded that the study is suitable for risk assessment without further lines of evidence, at least to derive the ETO-RAC. However, EFSA noted that, for some sensitive taxonomic groups, the statistical power of the study is limited (e.g. the MDD for Ephemeroptera emerged insects is >100%, indicating that data for this taxon have a low statistical power). Additionally, it was not clear where the so-called MDDs NOEC (the MDD for the NOEC of each endpoint on each sampling date for all taxa) were reported. The experts at the meeting noted that the MDD was assessed only after 63 days. Considering the fast dissipation of imidacloprid in water, the effects after 63 days could have been underestimated due to a low actual exposure. Furthermore, apparently no Ephemeroptera were observed at the beginning of the study up to 63 days (i.e. less overall statistical power of the study). Therefore, the NOEC from the study from Ratte & Memmert (2003) of 0.6 μg a.s./L cannot be considered sufficient to cover sensitive species, such as Ephemeroptera.”

    Hence, Ctgb maintains its opinion on this point.

  • (d) The questions of possible seasonal variation in sensitivity (higher sensitivity of summer mayfly larvae) and also of possible temperature dependence of sensitivity (higher sensitivity at higher laboratory temperatures), were introduced only retrospectively by Ctgb, when the higher effect threshold of the new enclosure study was known. Neither aspect was ever discussed before or asked by Ctgb to include in the study design, which they had the possibility to review.

    Reactie Ctgb

    De reactie hierop van het Ctgb luidt als volgt.

    This possible seasonal variation in sensitivity was not known by Ctgb before and apparently also not by the BCS and the organisation which performed the study, Alterra. Hence, it could not be discussed in the phase of the study design. As it is known, there are still many gaps existing in ecological knowledge and these kind of studies are giving additional ecological information.

  • (e) BCS also disagrees with laboratory studies overruling higher tier endpoints. The SSD approach with laboratory data would be considered tier 2b approach in risk assessment, whereas the mesocosm and enclosure study would be tier 3 and thus take precedence. Both the mesocosm and the enclosure study submitted clearly show that the low laboratory effect thresholds do not translate to semi-field conditions. Rejecting all higher tier enclosure/mesocosm data and going back to lower tiers (SSD), instead of using a weight-of-evidence approach in our view is against the principles of Ecotoxicological risk assessment.

    Reactie Ctgb

    Hierop heeft het Ctgb als volgt gereageerd.

    In principle Ctgb agrees that a valid higher tier risk assessment overrules the lower tiers. In this case there is no valid tier 3 risk assessment which can overrule the tier 2b risk assessment (SSD-approach). As already pointed out above no conclusion could be drawn from the available mesocosm studies regarding the most sensitive species (confirmed by the EFSA conclusion). For that reason the risk was based on the lower tiers.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid heeft kunnen komen in voornoemde reactie van het Ctgb ten aanzien van de aanvullende bezwaren van BCS.

Ad 2. Besluit d.d. 22 juli 2015 betreffende Admire

De commissie stelt vast dat het besluit van 22 juli 2015 gebaseerd is op nieuw onderzoek en de huidige stand der wetenschap reflecteert. Het Ctgb heeft hierover gesteld dat – naast de bij-aantrekkelijkheid van de aardappel – ook relevant is het antwoord op de vraag of de veur-behandeling bij aardappelen (tijdens het planten) ook leidt tot de aanwezigheid van schadelijke hoeveelheden imidacloprid tijdens de bloeifase. Hiervoor is aan de hand van kennis van andere gewassen een aanname gemaakt die er toe leidt dat ook dit antwoord bevestigend is. Dit betekent dat wellicht in de toekomst op basis van nieuwe wetenschappelijke aardappel specifieke gegevens, dit inzicht bijgesteld zou kunnen worden. Echter, dat met de huidige kennis het zeer aannemelijk is dat er schadelijke hoeveelheden aanwezig kunnen zijn.

De bij-aantrekkelijkheid zal naar de verwachting van het Ctgb Europees bestendigd worden in het komende Guidance Document voor bijen, dat naar verwachting aardappel zal opnemen als bij-aantrekkelijk gewas. Daarnaast is EFSA bezig met een herbeoordeling van o.a. imidacloprid (beoordeling is in de afrondende fase). Dit zou eveneens kunnen resulteren in het opnemen van aardappel als bij-aantrekkelijk gewas in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011.

BCS heeft – samengevat – de volgende bezwaren naar voren gebracht.

→ Deelbesluit op aanvraag; procedurele verlenging meer in de rede

Een wettelijke grondslag voor de splitsing van de aanvraag ontbreekt en een procedurele verlenging had meer in de rede gelegen. BCS acht het bestreden besluit onbegrijpelijk in het licht van de overweging van het Ctgb in het besluit van 31 januari 2014. Deze komt erop neer dat de aanvraag tot herregistratie deels werd aangehouden omdat het Ctgb de besluitvorming niet tijdig had kunnen afronden en het Ctgb gezien de bijzondere omstandigheden BCS nog de gelegenheid wilde geven om aanvullende gegevens te leveren.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop aangevoerd dat het gemeend heeft om zoveel mogelijk uitvoering te moeten geven aan artikel 2 van de plaatsingsrichtlijn van imidacloprid7. Dit artikel verplicht lidstaten om uiterlijk 31 januari 2014 te besluiten tot herregistratie.

Door omstandigheden die BCS inderdaad niet aan te rekenen waren, heeft het Ctgb de beoordeling niet op tijd helemaal af kunnen ronden. Voor dat deel van de aanvraag dat toepassingen betrof die al toegelaten waren, was er geen aanleiding om over te gaan tot procedurele verlenging van de toelating, aangezien de beoordeling in zoverre al kon worden afgerond. Voor dat deel van de aanvraag dat zag op toepassingen die nog niet op de markt waren, was een procedurele verlenging uiteraard niet mogelijk – die waren immers nog niet op de markt. Juist om bestuurlijk zorgvuldig met de belangen van BCS om te gaan en omdat een tijdig, maar negatief besluit ten aanzien van de gevraagde uitbreidingen naar mening van het Ctgb disproportioneel zou zijn, heeft het Ctgb gemeend om haar de gelegenheid te bieden om te kunnen reageren op de aanvullende vragen.

Het Ctgb is van mening dat op deze manier (enerzijds) zo goed mogelijk uitvoering is gegeven aan de plaatsingsrichtlijn en (anderzijds) zo zorgvuldig mogelijk is omgegaan met de belangen van BCS als aanvrager.

Oordeel commissie

De commissie herhaalt hierbij dat de gang van zaken, waarbij op een deel van de aanvraag is beslist en de beslissing voor wat betreft een ander deel van de aanvraag is aangehouden, op juridische bezwaren stuit. Als een aanvraag in behandeling is genomen, moet daarop inhoudelijk besloten worden. Een inhoudelijke beslissing op een deel van de aanvraag aanhouden, is hiermee in strijd. Daar staat tegenover dat BCS als zodanig door deze gang van zaken volgens de commissie niet in een nadeliger positie is gekomen voor wat betreft de gevraagde uitbreiding. Er bestond immers geen toelating voor de uitbreiding en de gevraagde uitbreiding is er met het bestreden besluit d.d. 22 juli 2015 ook niet gekomen.

→ Indiening studies

BCS stelt dat het Ctgb gehouden is om de informatie die BCS in de bezwaarfase heeft ingediend bij het besluit op bezwaar moet betrekken, en verzoekt geheimhouding en dataprotectie voor wat betreft bijlagen 2-7 bij haar bezwaarschrift.

De commissie stelt vast dat het verzoek tot geheimhouding betrokken zal worden bij de behandeling van het openbaarmakingsverzoek dat namens de Bijenstichting, Stichting Het Noordbrabants Landschap en Stichting Foodwatch is ingediend. Hierop is nog geen besluit door het Ctgb genomen.

Voor wat betreft het verzoek om dataprotectie neemt de commissie kennis van de opmerking van het Ctgb dat voor de geleverde gegevens de regels van dataprotectie gelden zoals die (van rechtswege) golden onder het recht vóór 14 juni 2011. Binnen het bestek van deze bezwaarprocedure behoeft dit verder geen bespreking omdat er geen andere partij is die naar de gegevens van BCS wil verwijzen.

→ Naar aanleiding van de ingediende studies

BCS heeft twee veldstudies met hommels aangeleverd waarin het residugehalte in stuifmeel gemeten is. BCS stelt dat de maximaal gevonden hoeveelheid imidacloprid + metabolieten in het stuifmeel lager is dan de aanvaardbare concentratie voor honingbijen, en dat daarom het risico voor honingbijen acceptabel is.

Reactie Ctgb

Na evaluatie heeft Ctgb hierover de volgende opmerkingen:

  • (a) De stabiliteit van de twee imidaclopridmetabolieten tijdens bewaring in de diepvries moet nog aangetoond worden voordat de gemeten residuwaarden gebruikt kunnen worden.

  • (b) Het gehalte aardappelstuifmeel in het door de hommels verzamelde stuifmeel was zeer variabel (0-54%). De aantrekkelijkheid van aardappel voor hommels hangt deels af van de hoeveelheid en kwaliteit van andere drachtplanten in de buurt. In de studies is getracht velden te vinden zonder bloeiende gewassen in de buurt. Uit de analyse voor stuifmeelherkomstbepaling blijkt echter dat er wel veel andere bloeiende planten in de buurt stonden.

  • (c) De studies zijn ontworpen om het effect op hommels te bepalen en het stuifmeel is daarom niet verzameld van aardappelbloemen, maar van hommels. De studierapporten vermelden niet hoeveel stuifmeel in de stuifmeelmonsters voor residubepaling van aardappel was en hoeveel van andere plantensoorten. Zolang hier geen aanvullende informatie over is, neemt Ctgb aan dat de monsters voor residubepaling, net als de monsters voor stuifmeelherkomstbepaling, niet alleen aardappelstuifmeel bevatten. De residumonsters zijn een weergave van wat een hommel verzamelt bij blootstelling aan een veld met bloeiende aardappelplanten met bloeiende onkruiden/andere planten in de buurt. Het voedselzoekgedrag van honingbijen kan anders zijn dan dat van hommels.

  • (d) Er zijn twee velden gebruikt voor de residuanalyse. Dit is een kleine steekproefgrootte. Met meer gemeten velden wordt een beter beeld verkregen van de variatie tussen velden. Met slechts twee velden is het onbekend of de residuwaarden aan de hoge, gemiddelde of lage kant zitten.

  • (e) Twee verschillende aardappelrassen zijn gebruikt. Het is niet bekend of aardappelrassen verschillen in residuhoogte en/of aantrekkelijkheid voor bijen.

Om bovenstaande redenen is het gebruik van de gemeten residuen in de risicobeoordeling voor honingbijen volgens het Ctgb erg onzeker. Daarom constateert het Ctgb dat een acceptabel risico voor honingbijen niet is aangetoond.

Oordeel commissie

De commissie is niet gebleken dat het Ctgb niet in redelijkheid tot genoemd standpunt heeft kunnen komen.

→ Kader herregistratie

Het Ctgb is volgens BCS het beoordelingskader te buiten gegaan door uit te gaan van de draft EFSA Guidance voor bijen, dat nieuwe wetenschappelijke feiten pas mogen worden toegepast als ze zijn vastgelegd in Europese richtsnoeren en dat BCS onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om al beschikbare studies te leveren.

Reactie Ctgb

Het Ctgb heeft hierop als volgt gereageerd.

Het Ctgb stelt voorop dat terzake van het besluit op de aanvraag tot herregistratie van Admire op grond van artikel 80, vijfde lid Verordening (EG) 1107/2009 het recht van toepassing is, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Verordening.

Op grond van artikel 28, tweede en derde lid Wgb(oud), artikel 8, tweede en derde lid Bgb(oud) en artikel 2.4 en bijlage XV Rgb(oud) is van toepassing het “Guidance document on terrestrial ecotoxicology in the context of Directive 91/414/EEC. SANCO/10392/2002, rev 2 final. (2002)”. Hierin is op pagina 3 te lezen:

“It is the purpose of this document to provide guidance to Rapporteurs, peer reviewing Member States, Notifiers and Applicants on the use and interpretation of the terrestrial ecotoxicology sections of Annexes II and III and to lay down agreed procedures and criteria for decision making. The general aim is to promote consistency and transparency in decision making and to describe agreed risk assessment procedures for the assessment of plant protection products in the context of the inclusion of their active substances in Annex I to Directive 91/414/EEC.

It has to be recognised that the authorisation of plant protection products after Annex I inclusion of active substances remains the responsibility of Member States. Risk management and risk mitigation measures described in this document do not pre-empt this authority of the Member States and are meant as a non-exhaustive list of agreed options, which can be taken into consideration on the Community level for decision making concerning Annex I inclusion.”

Daarnaast merkt het Ctgb op dat het huidige Sanco Guidance Document geen lijst met bij-aantrekkelijke gewassen geeft. Op dat punt zijn dus geen regels gesteld en geldt dat het Ctgb voor zover dit naar zijn oordeel naar wetenschappelijk inzicht redelijkerwijs mogelijk is, aan de Uniforme Beginselen moet toetsen (artikel 9 Bgb(oud)).

Kortom, het Ctgb heeft beoordeeld binnen de ruimte die het relevante kader biedt. In dat kader heeft het Ctgb – zoals in de risicobeoordeling ook is opgenomen – gebruik gemaakt van nieuwe wetenschappelijke informatie afkomstig van Bees@WUR en Denemarken.

De stelling dat het Ctgb zou moeten wachten op een Europees richtsnoer dat vaststelt dat de aardappelplant wel degelijk aantrekkelijk is voor de honingbij, snijdt volgens het Ctgb derhalve evenmin hout.

Oordeel commissie

De commissie kan zich vinden in de reactie van het Ctgb maar tekent hierbij nog het volgende aan.

De commissie stelt vast dat het Ctgb BCS niet in de gelegenheid heeft gesteld om tijdens de aanvraagprocedure op de nieuwe ontwikkelingen te reageren en nieuwe studies aan te leveren. Door deze studies niet in de besluitvorming te willen betrekken en BCS te verwijzen naar de bezwaarprocedure waar de studies ingebracht en beoordeeld zullen worden door het Ctgb acht de commissie het bestreden besluit d.d. 22 juli 2014 onzorgvuldig en niet conform artikel 44 van de Verordening voorbereid. Doordat de bezwaarprocedure de mogelijkheid biedt tot hoor en wederhoor en tot het indienen van nadere stukken, waarvan BCS gebruik heeft gemaakt, meent de commissie dat BCS niet in haar belangen is geschaad.

Verder meent de commissie dat de conclusie van het Ctgb, dat uit nieuwe wetenschappelijke informatie afkomstig van Bees@WUR en Denemarken blijkt dat de aardappelplant aantrekkelijk is voor bijen, onvoldoende onderbouwd is. In dit kader wijst zij erop dat Denemarken naar aanleiding van dezelfde nieuwe wetenschappelijke informatie afkomstig van Bees@WUR en Denemarken geen aanleiding heeft gezien de toepassing van imidacloprid op aardappelplanten te verbieden.

Tot slot

Tenslotte wijst de commissie erop dat het Ctgb op grondslag van ontvankelijke bezwaren de bestreden besluiten moet heroverwegen. Voor wat PotatoPrid geldt dat door de Stichting Natuur en Milieu, de Stichting Greenpeace Nederland en de Bijenstichting niet is aangevoerd dat aardappelplanten als bij-aantrekkelijk moeten worden aangemerkt, terwijl de bij-aantrekkelijkheid van aardappelplanten volgens het Ctgb de grondslag vormt voor een herroeping van de bestreden besluiten. Het voornemen van het Ctgb om bij de beslissing op bezwaar de besluiten betreffende PotatoPrid te herroepen omdat aardappelplanten bij-aantrekkelijk zijn en de toelating in te willen trekken, acht de commissie dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 Awb, dat luidt als volgt:

  • 1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.

  • 2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.

Verder wijst de commissie op haar oordeel over de motivering van het besluit d.d. 22 juli 2015 betreffende Admire, welk oordeel ook van toepassing is voor het voorgenomen besluit van het Ctgb betreffende PotatoPrid.

VII. Advies

De commissie heeft tot taak het Ctgb te adviseren in het kader van de heroverweging van de bestreden besluiten.

Met inachtneming hiervan en gelet op al het voorgaande adviseert de commissie het Ctgb:

  • de Stichting Greenpeace Nederland niet ontvankelijk te verklaren in haar bezwaren tegen het besluit d.d. 10 januari 2014 m.b.t. PotatoPrid;

  • de Bijenstichting, de Stichting Het Noordbrabants Landschap en de Stichting Foodwatch niet ontvankelijk te verklaren in hun bezwaren tegen het besluit d.d. 22 juli 2015 betreffende Admire;

  • het wettelijk gebruiksvoorschrift betreffende Admire, Gaucho Tuinbouw, Kohinor 700 WG en WOPRO imidacloprid 70 WG (= parallelle toelating van Admire) te wijzigen door op te nemen dat de zuiveringseis ten aanzien van ongezuiverd filterspoelwater, drainwater bij substraatteelten en drainagewater bij grondgebonden teelten ook voor lozing op het riool geldt;

  • de bestreden besluiten betreffende PotatoPrid d.d. 10 januari 2014 en 5 december 2014 en betreffende Admire d.d. 22 juli 2015 te heroverwegen met inachtneming van hetgeen de commissie hierover gesteld heeft;

  • de overige besluiten ongewijzigd in stand te laten;

  • bij de beslissing op bezwaar te besluiten omtrent de door bezwaarden gevraagde proceskostenvergoedingen.

27 oktober 2015

De voorzitter,

J.L. de Wijkerslooth

De secretaris,

J.L. Scheper

Bijlage 1 Regelgeving

  • Op het bestreden besluit d.d. 10 januari 2014 betreffende de toelating van PotatoPrid zijn van toepassing artikel 80, vijfde lid van de Verordening 1107/2009/EG (hierna: de Verordening) en artikel 28, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

    Artikel 80, vijfde lid, van de Verordening bepaalt het volgende.

    “Voor aanvragen voor toelatingen van een gewasbeschermingsmiddel:

    • a) uit hoofde van artikel 4 van Richtlijn 91/414/EEG die in behandeling zijn in de lidstaten of

    • b) die zullen worden gewijzigd of ingetrokken na de opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG of na goedkeuring overeenkomstig lid 1 van dit artikel, op 14 juni 2011 wordt een besluit genomen op basis van de voordien geldende nationale wetgeving.

    Na dit besluit is deze verordening van toepassing.”

    Artikel 28, eerste lid van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden luidt als volgt.

    “Bij regeling van Onze Minister kunnen ter uitvoering van verordening (EG) 1107/2009 regels worden gesteld over:

    • a. de wijze van totstandkoming en de inhoud van een afbouwplan, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van verordening (EG) 1107/2009;

    • b. de erkenning van proeven en analysen, bedoeld in artikel 29, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009;

    • c. de specifieke gebruiksomstandigheden in verband met milieu of landbouw en de in verband daarmee te stellen nationale risico beperkende maatregelen, bedoeld in artikel 36, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009;

    • d. de vereenvoudiging of stimulering van aanvragen voor toelating in verband met de uitbreiding voor een kleine toepassing van een bestaande toelating, bedoeld in artikel 51 van verordening (EG) 1107/2009;

    • e. de etikettering van gewasbeschermingsmiddelen, bedoeld in artikel 65 van verordening (EG) 1107/2009.

    De regels, bedoeld in onderdeel b, kunnen inhouden dat proeven en analysen eerst worden erkend of een aanvraag daartoe eerst in behandeling wordt genomen, nadat een daarvoor vastgesteld tarief is voldaan.”

  • Op de bestreden besluiten d.d. 30 januari 2014 betreffende Admire, Gaucho Tuinbouw en Kohinor 700 WG zijn van toepassing artikel 44 van de Verordening en artikel 29 van de Verordening.

    Artikel 44 van de Verordening bepaalt:

    “Intrekking of wijziging van een toelating

    • 1. Lidstaten kunnen een toelating te allen tijde opnieuw bekijken indien er aanwijzingen bestaan dat niet langer wordt voldaan aan een van de in artikel 29 genoemde eisen. Een lidstaat herziet een toelating wanneer hij concludeert dat het mogelijk is dat de doelstellingen zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder a), iv), en onder b), i), en artikel 7, leden 2 en 3, van Richtlijn 2000/60/EG niet kunnen worden verwezenlijkt.

    • 2. Wanneer een lidstaat voornemens is een toelating in te trekken of te wijzigen, licht hij de houder van de toelating in en biedt hij hem de mogelijkheid om opmerkingen te formuleren of nadere gegevens te verstrekken.

    • 3. In voorkomend geval trekt de lidstaat de toelating in of wijzigt die, wanneer:

      • a) niet of niet meer wordt voldaan aan de eisen van artikel 29;

      • b) onjuiste of misleidende informatie is verstrekt met betrekking tot de gegevens op basis waarvan de toelating werd verstrekt;

      • c) niet voldaan is aan een voorwaarde in de toelating;

      • d) de wijze van gebruik en de gebruikte hoeveelheden kunnen worden gewijzigd op grond van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis; of

      • e) de houder van een toelating de verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet nakomt.

    • 4. Wanneer een lidstaat overeenkomstig lid 3 een toelating intrekt of wijzigt, licht hij de houder van de toelating, de andere lidstaten, de Commissie en de Autoriteit onmiddellijk in. De andere lidstaten die tot dezelfde zone behoren, trekken de toelating dan eveneens in of wijzigen haar dienovereenkomstig, met inachtneming van nationale voorwaarden en risico beperkende maatregelen, behalve in gevallen waarin artikel 36, lid 3, tweede, derde en vierde alinea, is toegepast. Artikel 46 is in voorkomend geval van toepassing.”

    Artikel 46 van de Verordening bepaalt het volgende.

    “Respijtperiode

    Wanneer een lidstaat een toelating intrekt, wijzigt of niet verlengt, kan hij een respijtperiode toekennen om de bestaande voorraden te verwijderen, op te slaan, op de markt te brengen en te gebruiken.

    Voor zover de redenen waarom de toelating wordt ingetrokken, gewijzigd of niet wordt verlengd geen verband houden met de bescherming van de gezondheid van mens of dier of van het milieu, is de respijtperiode beperkt en bedraagt zij ten hoogste zes maanden voor de verkoop en distributie, en ten hoogste nogmaals één jaar voor de verwijdering, de opslag en het gebruik van bestaande voorraden van de betrokken gewasbeschermingsmiddelen.”

    Artikel 29 van de Verordening bepaalt het volgende:

    “Eisen voor de toelating voor het op de markt brengen

    • 1. Onverminderd artikel 50 wordt een gewasbeschermingsmiddel slechts toegelaten indien het overeenkomstig de in lid 6 bedoelde uniforme beginselen aan de volgende eisen voldoet:

      • a) de werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten die het bevat, zijn goedgekeurd;

      • b) de werkzame stof, de beschermstof of de synergist is afkomstig uit een andere bron, of uit dezelfde bron met een wijziging in het productieproces en/of de plaats van productie, maar i) de specificatie overeenkomstig artikel 38 wijkt niet significant af van de specificatie in de verordening tot goedkeuring van die stof, die beschermstof of die synergist; en ii) de werkzame stof, die beschermstof of die synergist heeft niet ingevolge de onzuiverheden ervan meer schadelijke effecten in de zin van artikel 4, leden 2 en 3, dan wanneer zij zou zijn geproduceerd volgens het productieproces gespecificeerd in het dossier ter onderbouwing van de toelating;

      • c) de formuleringshulpstoffen zijn niet vermeld in bijlage III;

      • d) de technische formule ervan is van dien aard dat blootstelling van de gebruiker of andere risico’s zo veel mogelijk beperkt worden zonder de werking van het middel in het gedrang te brengen;

      • e) op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis voldoet het aan de eisen van artikel 4, lid 3;

      • f) de aard en hoeveelheid van de werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten en, indien van toepassing, in toxicologisch, ecotoxicologisch of ecologisch opzicht relevante onzuiverheden en formuleringshulpstoffen, kunnen aan de hand van passende methoden worden vastgesteld;

      • g) de residuen die het gevolg zijn van geoorloofd gebruik en die in toxicologisch, ecotoxicologisch of ecologisch opzicht relevant zijn, kunnen worden bepaald door middel van algemeen in alle lidstaten gebruikte passende methoden, met passende bepalingsgrenzen op relevante monsters;

      • h) de fysische en chemische eigenschappen ervan zijn vastgesteld en voor juist gebruik en adequate opslag van het middel aanvaardbaar geacht;

      • i) voor planten of plantaardige producten die als voedsel of diervoeder worden gebruikt, zijn de maximumresidugehalten in de landbouwproducten die het voorwerp van het in de toelating vermelde gebruik zijn, in voorkomend geval vastgesteld of gewijzigd in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 396/2005.

    • 2. De aanvrager toont aan dat aan de eisen van lid 1, onder a) tot en met h), is voldaan.

    • 3. De naleving van de in lid 1, onder b) en onder e) tot en met h), genoemde eisen wordt vastgesteld door middel van officiële of officieel erkende proeven en analysen, die worden uitgevoerd onder agrarische, fytosanitaire en ecologische omstandigheden die relevant zijn voor het gebruik van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel en die representatief zijn voor de omstandigheden in de zone waar het middel zal worden gebruikt.

    • 4. Wat lid 1, onder f), betreft, kunnen volgens de in artikel 79, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing geharmoniseerde methoden worden vastgesteld.

    • 5. Artikel 81 is van toepassing. 6. Er worden, bij verordeningen die volgens de raadplegingsprocedure van artikel 79, lid 2, worden vastgesteld, uniforme beginselen voor de beoordeling en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen vastgesteld die de in bijlage VI bij Richtlijn 91/414/EEG vastgelegde eisen bevatten, zonder ingrijpende wijzigingen. Latere wijzigingen in deze verordeningen kunnen worden aangenomen overeenkomstig artikel 78, lid 1, onder c). Volgens deze beginselen wordt interactie tussen de werkzame stof, beschermstoffen, synergisten en formuleringshulpstoffen in aanmerking genomen bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen.”

    Artikel 4, lid 3 van de Verordening luidt als volgt.

    “Een gewasbeschermingsmiddel dat resulteert uit de toepassing volgens goede gewasbeschermingspraktijken en rekening houdend met realistische gebruiksomstandigheden, voldoet aan de volgende eisen:

    • a) het is voldoende doeltreffend;

    • b) het heeft geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van de mens, met inbegrip van kwetsbare groepen, of op die van dieren, rechtstreeks of via drinkwater (met inachtneming van stoffen die voortkomen uit waterbehandeling), levensmiddelen, diervoeder of lucht, noch gevolgen op de werkplek of andere indirecte effecten, rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten waar er door de Autoriteit aanvaarde wetenschappelijke methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn, noch op grondwater;

    • c) geen onaanvaardbare effecten hebben op planten of plantaardige producten;

    • d) het veroorzaakt geen onnodig lijden of pijn bij te bestrijden gewervelde dieren;

    • e) het heeft geen onaanvaardbare effecten op het milieu, met name rekening houdend met de volgende aspecten waar er door de Autoriteit aanvaarde wetenschappelijke methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn:

      • i) het gedrag en de verspreiding ervan in het milieu, met name de verontreiniging van oppervlaktewateren, met inbegrip van estuariene en kustwateren, grondwater, lucht en bodem, rekening houdende met ver van de plaats van gebruik gelegen locaties na verplaatsing over grote afstand in het milieu;

      • ii) de gevolgen ervan voor niet-doelsoorten, ook voor het gedrag van deze soorten;

      • iii) de gevolgen ervan voor de biodiversiteit en het ecosysteem.”

  • Voor wat betreft de besluiten d.d. 30 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw is tevens van toepassing § 3 van het Besluit bestuursreglement regeling toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden Ctgb 2007.

    § 3 van het Besluit bestuursreglement regeling toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden Ctgb 2007 bepaalt het volgende.

    “Het in behandeling nemen van het verzoek tot intrekking of wijziging door een belanghebbende

    Artikel 9:3

    • 1. Het verzoek tot intrekking of wijziging van een gewasbeschermingsmiddel of biocide als bedoeld in artikel 41, lid 1 en 68, lid 1 van de wet, door een belanghebbende wordt door de aanvrager schriftelijk ingediend bij het Ctgb met het formulier dat daartoe door het Ctgb is vastgesteld en aldaar is te verkrijgen. Het aanvraagformulier wordt ondertekend en bevat alle gegevens die voor het indienen van deze aanvraag door het Ctgb zijn vastgesteld.

    • 2. Bij inzending van de aanvraag zijn de verschuldigde aanvraagkosten als bedoeld in artikel 10 van de wet voldaan, dan wel is een bewijs toegevoegd dat de aanvraagkosten zijn voldaan.

    • 3. Binnen twee weken na ontvangst van het verzoek wordt de ontvangst van het verzoek onder vermelding van het verzoeknummer aan de verzoeker schriftelijk bevestigd.

    • 4. Binnen vier weken na dagtekening van de ontvangstbevestiging als bedoeld in lid 3 wordt de verzoeker medegedeeld of het verzoek in behandeling is genomen.

    • 5. Indien de aanvrager niet heeft voldaan het bepaalde in lid 1 of lid 2 wordt de aanvrager binnen 4 weken na dagtekening van de ontvangstbevestiging als bedoeld in lid 3, onder vermelding van de nog te leveren gegevens, schriftelijk uitgenodigd de ontbrekende gegevens binnen een door het Ctgb te stellen redelijke termijn, in te dienen. Op verzoek van de verzoeker kan deze termijn eenmaal voor dezelfde termijn worden verlengd. Na ontvangst van de ontbrekende gegevens dan wel wanneer ontvangst van de ontbrekende gegevens achterwege blijft, beslist het Ctgb binnen 4 weken over het in behandeling nemen van het verzoek.

    • 6. Het verzoek wordt niet in behandeling genomen indien:

      • a. de aanvraagkosten niet zijn voldaan, dan wel een bewijs als bedoeld in lid 2 niet bij de aanvraag is gevoegd;

      • b. het verzoek niet voldoet aan het gestelde in artikel 41 of 68 van de wet;

      • c. het verzoek overeenkomstig het bepaalde in lid 6 onvolledig is.

    • 7. Van het in behandeling nemen van het verzoek wordt per aangetekende post mededeling gedaan aan de verzoeker. Het Ctgb informeert de natuurlijke of rechtspersoon ten name van wie de toelating van een gewasbeschermingsmiddel of biocide waarop het verzoek in lid 1 betrekking heeft, is opgenomen in het register als bedoeld in artikel 42, lid 2 van de wet.

    • 8. Het besluit van het Ctgb om een verzoek niet in behandeling te nemen wordt per aangetekende post bekendgemaakt aan de aanvrager.”

  • Voor wat betreft de ambtshalve wijziging d.d. 30 januari 2014 betreffende Kohinor 700 WG is artikel 10 van het Bestuursreglement van toepassing. Hierin staat het volgende.

    “Hoofdstuk 10. De ambtshalve intrekking of wijziging van een gewasbeschermingsmiddel of biocide

    Artikel 10:1

    • 1. Het Ctgb legt het ontwerp voor een besluit tot ambtshalve intrekking of wijziging, met de motivering, ter inzage voor een periode van 4 weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp besluit ter inzage is gelegd.

    • 2. Gedurende de termijn genoemd in lid 1 kunnen belanghebbenden naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze met betrekking tot het ontwerp van het te nemen besluit indienen.

    • 3. Voorafgaande aan de ter inzage legging geeft het Ctgb in de Staatscourant kennis van het ontwerp besluit. In de publicatie in de Staatscourant wordt het aanvraagnummer, de naam van het middel, het soort middel, de gebruikstoepassing van het middel en zakelijke inhoud van het te nemen besluit vermeld. In de kennisgeving wordt tevens vermeld:

      • a. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

      • b. wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen nar voren te brengen;

      • c. op welke wijze dit kan gebeuren.

    • 4. Het Ctgb brengt het ontwerp van het te nemen besluit per post ter kennis aan de toelatinghouder.

    • 5. Van hetgeen mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

    • 6. De aanvrager en belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld binnen 2 weken schriftelijk te reageren op de ingediende zienswijze.

    • 7. Het Ctgb neemt bij het ongebruikt verstrijken van de in lid 2 en 4 geboden mogelijkheid om een zienswijze in te dienen binnen 8 weken of na ontvangst van de zienswijze als bedoeld in lid 2 binnen 16 weken een besluit omtrent het ambtshalve intrekken of wijzigen op basis van de beschikbare gegevens en de uitgevoerde beoordeling.

    • 8. Het Ctgb maakt het besluit omtrent de aanvraag per aangetekende post bekend bij de aanvrager.

    • 9. Het Ctgb maakt het besluit omtrent het verzoek in de Staatscourant, onder vermelding van registratienummer, naam van het middel, toepassingsgebied, toelatinghouder en de datum van het besluit.”

  • Op de bestreden besluiten d.d. 31 januari 2014 betreffende Admire en Gaucho Tuinbouw zijn van toepassing artikel 80, vijfde lid van de Verordening juncto artikel 28, eerste lid, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

    Artikel 80, vijfde lid, van de Verordening en artikel 28, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn reeds geciteerd.

    Verder zijn de artikelen 31 en 65 van de Verordening van toepassing voor classificatie en etikettering.

  • Op het bestreden besluiten d.d. 5 december 2014 betreffende Gaucho Tuinbouw is artikel 33 van de Verordening van toepassing. Dit luidt als volgt.

    “Aanvraag van een toelating of wijziging van de toelating

    • 1. Een aanvrager die een gewasbeschermingsmiddel op de markt wenst te brengen, doet zelf of via een vertegenwoordiger een toelatingsaanvraag of een aanvraag tot wijziging van een toelating bij elke lidstaat waar het gewasbeschermingsmiddel op de markt zal worden gebracht.

    • 2. De aanvraag omvat:

      • a) een lijst van de gebruiksdoeleinden in elk van de in bijlage I bepaalde zones en in de lidstaten waar de aanvrager een aanvraag heeft ingediend of voornemens is in te dienen;

      • b) een voorstel waarin de lidstaat wordt vermeld waarvan de aanvrager verwacht dat die de aanvraag in de betreffende zone zal beoordelen. Ingeval de aanvraag betrekking heeft op gebruik in kassen, op behandeling na de oogst, op de behandeling van lege opslagruimten of op behandeling van zaaizaad, wordt slechts één lidstaat voorgesteld; deze lidstaat beoordeelt de aanvraag voor alle zones. In dit geval zendt de aanvrager het beknopte of volledige dossier als bedoeld in artikel 8 op verzoek toe aan andere lidstaten;

      • c) indien van toepassing, een afschrift van alle toelatingen die voor dat gewasbeschermingsmiddel reeds in een lidstaat zijn verleend;

      • d) indien van toepassing, een afschrift van de conclusie van de lidstaat die de in artikel 38, lid 2, bedoelde equivalentie beoordeelt.

    • 3. De aanvraag gaat vergezeld van:

      • a) voor het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel, een volledig en een beknopt dossier voor elk punt van de vereiste gegevens voor het gewasbeschermingsmiddel;

      • b) voor elke werkzame stof en beschermstof en elke synergist dat is opgenomen in het gewasbeschermingsmiddel, een volledig en een beknopt dossier voor elk punt van de vereiste gegevens voor de werkzame stof, de beschermstof en de synergist; en

      • c) voor elke test of studie waarbij gewervelde dieren betrokken zijn, een verantwoording van de genomen stappen om dierproeven en herhaling van tests en studies op gewervelde dieren te voorkomen;

      • d) de redenen waarom de ingediende test- en studieverslagen nodig zijn voor de eerste toelating of voor het wijzigen van de voorwaarden van de toelating;

      • e) indien van toepassing, een afschrift van de aanvraag voor een maximumresidugehalte als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 396/2005 of een motivering voor het niet verstrekken van die informatie;

      • f) indien van toepassing, voor een wijziging van een toelating, een beoordeling van alle overeenkomstig artikel 8, lid 1, onder h), verstrekte informatie;

      • g) een ontwerpetiket.

    • 4. Bij het indienen van zijn aanvraag mag de aanvrager in overeenstemming met artikel 63 verzoeken om bepaalde informatie, met inbegrip van bepaalde gedeelten van het dossier, vertrouwelijk te houden en houdt hij deze informatie fysiek gescheiden van de overige informatie.

      De aanvrager dient tezelfdertijd de volledige lijst van overeenkomstig artikel 8, lid 2, ingediende studies in, alsmede een lijst van de test- en studieverslagen waarvoor eventuele verzoeken om gegevensbescherming uit hoofde van artikel 59 worden gedaan.

      Bij een verzoek om toegang tot informatie, besluit de lidstaat die de aanvraag onderzoekt welke informatie vertrouwelijk dient te blijven.

    • 5. Indien de lidstaat daarom verzoekt, dient de aanvrager zijn aanvraag in de nationale of officiële talen van die lidstaat of in één van die talen in.

    • 6. Op verzoek verstrekt de aanvrager monsters van het gewasbeschermingsmiddel en analytische normen van de ingrediënten ervan aan de lidstaat.”

    Daarnaast zijn de artikelen 35 en 65 van de Verordening van toepassing voor wat betreft classificatie en etikettering.

  • Op het bestreden besluit d.d. 5 december 2014 betreffende PotatoPrid zijn van toepassing artikel 45, tweede lid juncto artikel 29 van de Verordening.

    Artikel 45, tweede lid van de Verordening luidt als volgt.

    • “2. Wijzigingen kunnen slechts worden toegestaan indien vaststaat dat nog steeds aan de eisen van artikel 29 is voldaan.”

    Artikel 29 van de Verordening is reeds eerder geciteerd.

  • Op de bestreden besluiten d.d. 9 juli 2015 betreffende Admire, Gaucho Tuinbouw en Kohinor 700 WG is artikel 45 van de Verordening van toepassing dat luidt als volgt.

    “Intrekking of wijziging van een toelating op verzoek van de houder van de toelating

    • 1. Een toelating kan worden ingetrokken of gewijzigd op verzoek van de houder van de toelating, met opgave van de redenen van zijn verzoek.

    • 2. Wijzigingen kunnen slechts worden toegestaan indien vaststaat dat nog steeds aan de eisen van artikel 29 is voldaan.

    • 3. Artikel 46 (ziet op respijtperiode) is in voorkomend geval van toepassing.”

  • Op het bestreden besluit d.d. 9 juli 2015 betreffende WOPRO imidacloprid 70 WG is artikel 44 van de Verordening van toepassing.

    Dit artikel is reeds eerder geciteerd.

  • Op het bestreden besluit d.d. 22 juli 2015 betreffende Admire zijn van toepassing artikel 80, vijfde lid van de Verordening juncto artikel 28, eerste lid van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

    Beide artikelen zijn al eerder geciteerd.

    Verder zijn de artikelen 31 en 65 van de Verordening voor wat betreft classificatie en etikettering van toepassing.

BIJLAGE 2. GEWIJZIGD WETTELIJK GEBRUIKSVOORSCHRIFT ADMIRE

11483 N

WG van het middel Admire

Wettelijk Gebruiksvoorschrift

Toegestaan is uitsluitend het professionele gebruik als insectenbestrijdingsmiddel in de volgende toepassingsgebieden (volgens Definitielijst toepassingsgebieden versie 2.0, Ctgb juni 2011) onder de vermelde toepassingsvoorwaarden

Toepassingsgebied

Type toepassing

Te bestrijden organisme

Dosering (middel) per toepassing

Maximale dosering (middel) per toepassing

Maximaal aantal toepassingen per teeltcyclus of per 12 maanden

Maximaal aantal kg middel per teeltcyclus of 12 maanden

Minimum interval tussen toepassingen in dagen

Veiligheidstermijn in dagen

Hop

aanstrijkbehandeling

Bladluis2

0,18 kg/ha

0,18 kg/ha

1 per teeltcyclus

0,18 kg/ha per teeltcyclus

Appel

gewasbehandeling

Bladluis3,4,5,6 en 7 wants23, vliesvleugeligen24

0,01% (10 gram middel per 100 liter water)

0,15 kg/ha

1 per 12 maanden

0,15 kg/ha per 12 maanden

14

Peer

gewasbehandeling

Bladluis8,9,10 en 11, wants23, vliesvleugeligen25

0,01% (10 gram middel per 100 liter water)

0,12 kg/ha

1 per 12 maanden

0,12 kg/ha per 12 maanden

14

Vruchtgroenten van Cucurbitaceae met eetbare schil, (bedekte teelt, opkweek plantmateriaal)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,12 en 13

0,10 kg//ha

0,10 kg/ha

1 per teeltcyclus

0,10 kg/ha per teeltcyclus

Vruchtgroenten van Cucurbitaceae met eetbare schil (bedekte substraatteelt), m.u.v. augurk

druppelbehandeling

Bladluis1,11,12 en 13

3,5 gram/1.000 planten

2 per teeltcyclus

28 gram/1.000 planten per teeltcyclus

7

1

Wittevlieg26

14 gram/1.000 planten

Vruchtgroenten van Solanaceae (bedekte teelt, opkweek plantmateriaal)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,12 en 13

0,10 kg/ha

0,10 kg/ha

1 per teeltcyclus

0,10 kg/ha per teeltcyclus

Vruchtgroenten van Solanaceae (bedekte substraatteelt)

druppelbehandeling

Bladluis1,11,12 en 13

3,5 gram/1.000 planten

2 per teeltcyclus

28 gram/1.000 planten per teeltcyclus

7

1

Wittevlieg26

14 gram/1.000 planten

Bloembol- en bloemknolgewassen met uitzondering van gladiool (bedekte teelt)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,10 kg/ha

0,10 kg/ha

5 per 12 maanden

0,50 kg/ha per 12 maanden

7

Bloembollenteelt van lelie (onbedekte vermeerderingsteelt)

dompelbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,04% (40 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Ten behoeve van de teelt van eerstejaars plantgoed van bijgoed van overige bloembollen en bloemknollen, dat in het voorjaar geplant wordt (onbedekte teelt) *

dompelbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,04% (40 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Ten behoeve van de teelt van eerstejaars plantgoed van bijgoed van overige bloembollen en bloemknollen, dat in het najaar geplant wordt (onbedekte teelt)*

dompelbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,045% (45 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Bloembol- en bloemknolgewassen (bedekte teelt), m.u.v. grofbollige narcis, gladiool en lelie.

dompelbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,04%-0,05% (40-50 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Bloembollen en bolbloemen van grofbollige narcis en lelie (bedekte teelt op betonvloeren en tafels)

dompelbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,04%-0,05% (40-50 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Bloemknollen en knolbloemen van gladiool (bedekte teelt)

dompelbehandeling

Trips27

0,04% (40 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Ten behoeve van de teelt van plantgoed van bloemknollen van gladiool (onbedekte teelt)

dompelbehandeling

Trips27

0,04% (40 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Bloemknollen en knolbloemen van gladiool (bedekte teelt)

gewasbehandeling

Trips27

0,01%

(10 gram middel per 100 liter water)

0,10 kg/ha

5 per 12 maanden

0,50 kg/ha per 12 maanden

7

Bloemisterijgewassen (bedekte teelt)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,12,13, wittevlieg26

0,01%

(10 gram middel per 100 liter water)

0,10 kg/ha

5 per 12 maanden

0,50 kg/ha per 12 maanden

7

Bloemisterijgewassen (bedekte substraatteelt)

druppelbehandeling

Bladluis1,11,12,13

3,5 gram/1.000 planten

6 per 12 maanden

84 gram/1.000 planten per 12 maanden

7

Wittevlieg26

14 gram/1.000 planten

Boomkwekerijgewassen (bedekte teelt)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,12,14, 15, 16

0,01%

(10 gram middel per 100 liter water)

0,10 kg/ha

5 per 12 maanden

0,50 kg/ha per 12 maanden

7

Vaste plantenteelt (bedekte teelt)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,12,14, 15,16,17,18,19,20,21, 22

0,01%

(10 gram middel per 100 liter water)

0,10 kg/ha

5 per 12 maanden

0,50 kg/ha per 12 maanden

7

* in amarylis, dahlia, gladiool, hyacint, narcis, tulp, iris en krokus is toepassing niet toegestaan.

1) Groene perzikluis (Myzus persicae), rode perzikluis (Myzus persicae subsp. nicotianae)

2) Hopluis (Phorodon humuli)

3) Roze appelluis (Dysaphis plantaginea)

4) Appelgrasluis (Rhopalosiphum insertum)

5) Groene appeltakluis (Aphis pomi)

6) Fluitekruidluis (Dysaphis anthrisci)

7) Bloedvlekkenluis (Dysaphis devecta)

8) Roze perenluis (Dysaphis pyri)

9) Vouwgalluis (Anuraphis farfarae)

10) Zwarte perenluis (Melanaphis pyaria)

11) Zwarte bonenluis (Aphis fabae)

12) Boterbloemluis (Aulacorthum solani)

13) Katoenluis (Aphis gossypii)

14) Gewone rozenluis (Macrosiphum rosae)

15) Sjalottenluis (Myzus ascalonicus)

16) Groene kortstaartluis (Brachycaudus helichrysi)

17) Aardappeltopluis (Macrosiphum euphorbiae)

18) Zwarte kersenluis (Myzus cerasi)

19) Groene appeltakluis (Aphis pomi)

20) Groene sparrenluis (Elatobium abietinum)

21) Vogelkersluis (Rhopalosipum padi)

22) Beukenbladluis (Phyllaphis fagi)

23) Groene appelwants (Lygocoris pabulinus)

24) Appelzaagwesp (Holocampa testudinea)

25) Perenzaagwesp (Holocampa brevis)

26) Kaswittevlieg (Trialeurodes vaporariorum, Bemisia tabaci)

27) Gladiolentrips (Thrips simplex)

Toepassingsvoorwaarden

Het is niet toegestaan dit product te verkopen aan glastuinbouwbedrijven die niet kunnen aantonen dat zij kunnen voldoen aan de toepassingsvoorwaarden voor waterzuivering zoals weergegeven in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift. Verkoop vindt plaats volgens het regime van gecontroleerde distributie van de Stichting CDG (www.stichtingcdg.nl).

Om in het water levende organismen te beschermen is het in de bedekte teelten niet toegestaan om ongezuiverd filterspoelwater, drainwater bij substraatteelten en drainagewater bij grondgebonden teelten ongezuiverd te lozen.

Het te lozen drain-, drainage en filterspoelwater mag uitsluitend op het oppervlaktewater of riool worden geloosd, nadat het door een goed werkende zuiveringsvoorziening is geleid die tenminste 99,5% van de werkzame stof uit deze afvalwaterstroom/afvalwaterstromen verwijdert.

Deze zuiveringsvoorziening dient te bestaan uit één van onderstaande combinaties van technieken:

  • H2O2 + MDUV + actief koolfilter of

  • H2O2 + LDUV + actief koolfilter of

  • Ozon + actief koolfilter

  • Een andere door het bevoegd gezag gelijkwaardig verklaarde techniek.

De zuiveringsvoorziening wordt tenminste éénmaal per jaar op de goede werking gecontroleerd en onderhouden door een deskundige op het gebied van zuiveringsvoorzieningen. Een bewijs van de controle en het onderhoud is binnen de inrichting aanwezig en op aanvraag direct te tonen.

Om in het water levende organismen te beschermen dient tijdens en na de ontsmetting van bloembollen emissie naar het oppervlaktewater te worden voorkomen. Om verlies van ontsmettingsvloeistof tijdens het transport van de bloembollen te voorkomen, mag het transport uitsluitend worden uitgevoerd met een emissievrije transportwagen. Dit kan bijvoorbeeld een transportwagen zijn met opvanggoten en een opvangcontainer.

Om in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen/ insecten te beschermen is toepassing in de teelt van appel en peer in percelen die grenzen aan oppervlaktewater uitsluitend toegestaan vanaf 1 mei én indien gebruik wordt gemaakt van een KWH k1500-3R2 VLOS 3-rijenspuit met variabele luchtondersteuning en 90% driftreducerende doppen en ventilatorstand "laag".

Om bijen te beschermen is toepassing in de teelt van appel en peer uitsluitend toegestaan in het groeistadium 70-79 (na de bloei tot begin rijping fruit) of 91-92 (na de oogst totdat de bladeren verkleuren), én indien gebruik wordt gemaakt van een KWH k1500-3R2 VLOS 3-rijenspuit met variabele luchtondersteuning en 90% driftreducerende doppen en ventilatorstand "laag".

Dit middel is gevaarlijk voor bijen en hommels. Om de bijen en andere bestuivende insecten te beschermen mag u dit product niet gebruiken op in bloei staande gewassen of op niet-bloeiende gewassen wanneer deze actief bezocht worden door bijen en hommels. Gebruik dit product niet wanneer bloeiende onkruiden aanwezig zijn. Verwijder onkruid voordat het bloeit. Gebruik is wel toegestaan op bloeiende planten in de kas mits er geen bijen of hommels in de kas actief naar voedsel zoeken. Voorkom dat bijen en andere bestuivende insecten de kas binnenkomen door bijvoorbeeld alle openingen met insectengaas af te sluiten.

Na een gewasbehandeling percelen nog minimaal twee weken vrijhouden van bloeiende onkruiden.

Gedurende onderstaande periode mogen na een toepassing geen voor bijen aantrekkelijke gewassen geplant of gezaaid worden:

Toepassingsgebied

Type toepassing

Periode

Bloembol- en bloemknolgewassen met uitzondering van Gladiool (bedekte teelt)

gewasbehandeling

6 maanden

Bloembollenteelt van lelie (onbedekte vermeerderingsteelt) en eerstejaars plantgoed van bijgoed van overige bloembollen en bloemknollen, dat in het voorjaar geplant wordt (onbedekte teelt) *

dompelbehandeling

15 maanden

Eerstejaars plantgoed van bijgoed van overige bloembollen en bloemknollen, dat in het najaar geplant wordt (onbedekte teelt)*

dompelbehandeling

15 maanden

Bloembol- en bloemknolgewassen (bedekte teelt), m.u.v. grofbollige narcis, gladiool en lelie.

dompelbehandeling

5 maanden

Gladiool (bedekte teelt)

dompelbehandeling

5 maanden

Gladiool (bedekte teelt)

gewasbehandeling

6 maanden

Boomkwekerijgewassen (bedekte teelt)

gewasbehandeling

3 maanden

Vaste plantenteelt (bedekte teelt)

gewasbehandeling

3 maanden

Let op: dit middel kan schadelijk zijn voor bestuivers in kasteelten. Raadpleeg uw leverancier van bestuivers over het gebruik van dit middel in combinatie met het gebruik van bestuivers en over de in acht te nemen wachttijden.

Let op: dit middel kan schadelijk zijn voor natuurlijke vijanden. Raadpleeg uw leverancier van natuurlijke vijanden over het gebruik van dit middel in combinatie met het gebruik van natuurlijke vijanden.

BIJLAGE 3. GEWIJZIGD WETTELIJK GEBRUIKSVOORSCHRIFT GAUCHO TUINBOUW

WG van het middel GAUCHO TUINBOUW

Wettelijk Gebruiksvoorschrift

Toegestaan is uitsluitend het professionele gebruik als insectenbestrijdingsmiddel door middel van een zaadbehandeling (inclusief dummy pill of Phyto-drip) in de volgende toepassingsgebieden (volgens Definitielijst toepassingsgebieden versie 2.0, Ctgb juni 2011) onder de vermelde toepassingsvoorwaarden

Toepassingsgebied

Te bestrijden organisme

Dosering (middel) per toepassing

Sla (Lactuca spp)

(bedekte opkweek ten behoeve van onbedekte teelt)

Bladluis1,2

114 gram per 100.000 zaden

171 gram per 100.000 zaden

Andijvie

(bedekte opkweek ten behoeve van onbedekte teelt)

Bladluis1,2

114 gram per 100.000 zaden

171 gram per 100.000 zaden

Sluitkoolachtigen (bedekte opkweek ten behoeve van onbedekte teelt)

Bladluis2,3

Trips4

215 gram per 100.000 zaden

Bloemkoolachtigen (bedekte opkweek ten behoeve van onbedekte teelt)

Bladluis2,3

Trips4

215 gram per 100.000 zaden

Bladkoolachtigen (bedekte opkweek ten behoeve van onbedekte teelt)

Bladluis2,3

Trips4

215 gram per 100.000 zaden

1 Groene slaluis (Nasonovia ribisnigri)

2 Groene of rode perzikluis (Myzus persicae)

3 Melige koolluis (Brevicoryne brassicae)

4 Trips (Thrips tabaci)

Toepassingsvoorwaarden

In de teelt van sla (Lactuca spp) en andijvie mogen maximaal 100.000 planten per hectare worden uitgeplant indien de dosering van 171 gram per 100.000 zaden wordt toegepast.

In de teelt van kolen mogen maximaal 60.000 planten per hectare worden uitgeplant.

‘Het is niet toegestaan dit product te verkopen aan glastuinbouwbedrijven die niet kunnen aantonen dat zij kunnen voldoen aan de toepassingsvoorwaarden voor waterzuivering zoals weergegeven in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift. Verkoop vindt plaats volgens het regime van gecontroleerde distributie van de Stichting CDG (www.stichtingcdg.nl)”.

Om in het water levende organismen te beschermen is het in de bedekte teelten (opkweek op substraat) niet toegestaan om ongezuiverd drainwater ongezuiverd te lozen.

Het te lozen drainwater mag uitsluitend op het oppervlaktewater of riool worden geloosd, nadat het door een goed werkende zuiveringsvoorziening is geleid die tenminste 99,5% van de werkzame stof uit deze afvalwaterstroom/afvalwaterstromen verwijdert.

Deze zuiveringsvoorziening dient te bestaan uit één van onderstaande combinaties van technieken:

  • H2O2 + MDUV + actief koolfilter of

  • H2O2 + LDUV + actief koolfilter of

  • Ozon + actief koolfilter

  • Een andere door het bevoegd gezag gelijkwaardig verklaarde techniek.

De zuiveringsvoorziening wordt tenminste éénmaal per jaar op de goede werking gecontroleerd en onderhouden door een deskundige op het gebied van zuiveringsvoorzieningen. Een bewijs van de controle en het onderhoud is binnen de inrichting aanwezig en op aanvraag direct te tonen.

Bij inzet van de dummy pill techniek dient het meegezaaide dummy zaad van hetzelfde gewas te zijn als het levende zaad.

Om bijen en andere bestuivende insecten te beschermen mogen in de teelt van sla en andijvie gedurende 10 maanden na het zaaien of uitplanten geen voor bijen aantrekkelijke gewassen geplant of gezaaid worden.

BIJLAGE 4. GEWIJZIGD WETTELIJK GEBRUIKSVOORSCHRIFT KOHINOR 700 WG

WGGA van het middel Kohinor 700 WG

A. WETTELIJK GEBRUIKSVOORSCHRIFT

Toegestaan is uitsluitend het gebruik als insectenbestrijdingsmiddel:

  • a) in de teelt van appels en peren door middel van een gewasbehandeling met een maximum aantal behandelingen van één keer per seizoen, met dien verstande dat toepassing alleen is toegestaan na de bloei van appel en peer;

  • b) in de bedekte teelt van aubergine, courgette, komkommer, tomaat, Spaanse peper en paprika, met dien verstande dat het middel slechts centraal met de voedingsoplossing c.q. door middel van directe kraanvak-injectie mag worden meegegeven, met dien verstande dat het middel op de dag van de oogst niet vóór de oogst mag worden toegepast.

  • c) bij de opkweek van plantmateriaal (bedekte teelt) van aubergine, courgette, komkommer, tomaat, Spaanse peper en paprika door middel van een gewasbehandeling;

  • d) in de bedekte teelt van bloemisterijgewassen door middel van een gewasbehandeling en een druppelbehandeling.

  • e) in de bedekte teelt van bloembol-, knol-, knolbloem- en bolbloemgewassen door middel van een gewasbehandeling.

  • f) ten behoeve van de onbedekte teelt van:

    • bloembollen van lelie (vermeerderingsteelt),

    • plantgoed van gladiool,

    • eerstejaars plantgoed van bijgoed van overige bloembollen en bloemknollen

    door middel van een dompelbehandeling, met dien verstande dat er geen bloei op het veld optreedt en dat er binnen 16 maanden na planten geen voor bijen aantrekkelijke gewassen geplant of gezaaid worden.

    In amaryllis, dahlia, hyacint, narcis, tulp, iris en krokus is toepassing niet toegestaan.

  • g) ten behoeve van de bedekte teelt van bloembol-, knol-, knolbloem- en bolbloemgewassen met uitzondering van grofbollige narcissen en lelie, door middel van een dompelbehandeling;

  • h) in de bedekte teelt van boomkwekerijgewassen en vaste planten door middel van een gewasbehandeling;

Dit middel is uitsluitend bestemd voor professioneel gebruik.

Het is niet toegestaan dit product te verkopen aan glastuinbouwbedrijven die niet kunnen aantonen dat zij kunnen voldoen aan de toepassingsvoorwaarden voor waterzuivering zoals weergegeven in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift. Verkoop vindt plaats volgens het regime van gecontroleerde distributie van de Stichting CDG (www.stichtingcdg.nl).

Om in het water levende organismen te beschermen is het in de bedekte teelten niet toegestaan om ongezuiverd filterspoelwater, drainwater bij substraatteelten en drainagewater bij grondgebonden teelten ongezuiverd te lozen.

Het te lozen drain-, drainage en filterspoelwater mag uitsluitend op het oppervlaktewater of riool worden geloosd, nadat het door een goed werkende zuiveringsvoorziening is geleid die tenminste 99,5% van de werkzame stof uit deze afvalwaterstroom/afvalwaterstromen verwijdert.

Deze zuiveringsvoorziening dient te bestaan uit één van onderstaande combinaties van technieken:

  • H2O2 + MDUV + actief koolfilter of

  • H2O2 + LDUV + actief koolfilter of

  • Ozon + actief koolfilter

  • Een andere door het bevoegd gezag gelijkwaardig verklaarde techniek.

De zuiveringsvoorziening wordt tenminste éénmaal per jaar op de goede werking gecontroleerd en onderhouden door een deskundige op het gebied van zuiveringsvoorzieningen. Een bewijs van de controle en het onderhoud is binnen de inrichting aanwezig en op aanvraag direct te tonen.

Om in het water levende organismen te beschermen dient tijdens en na de ontsmetting van bloembollen emissie naar het oppervlaktewater te worden voorkomen. Om verlies van ontsmettingsvloeistof tijdens het transport van de bloembollen te voorkomen, mag het transport uitsluitend worden uitgevoerd met een emissievrije transportwagen. Dit kan bijvoorbeeld een transportwagen zijn met opvanggoten en een opvangcontainer.

Om in het water levende organismen te beschermen is toepassing in de teelt van appel en peer in percelen die grenzen aan oppervlaktewater uitsluitend toegestaan vanaf 1 mei én indien gebruik wordt gemaakt van een KWH k1500-3R2 VLOS 3-rijenspuit met variabele luchtondersteuning en 90% driftreducerende doppen en ventilatorstand "laag".

Dit middel is gevaarlijk voor bijen en hommels. Om de bijen en andere bestuivende insecten te beschermen mag u dit product niet gebruiken op in bloei staande gewassen of op niet-bloeiende gewassen wanneer deze actief bezocht worden door bijen en hommels. Na een spuittoepassing percelen nog minimaal twee weken vrijhouden van bloeiende onkruiden.

Gebruik is wel toegestaan op bloeiende planten in de kas mits er geen bijen of hommels in de kas actief naar voedsel zoeken. Voorkom dat bijen en andere bestuivende insecten de kas binnenkomen door bijvoorbeeld alle openingen met insectengaas af te sluiten.

Let op: dit middel kan schadelijk zijn voor bestuivers in kasteelten. Raadpleeg uw leverancier van bestuivers over het gebruik van dit middel in combinatie met het gebruik van bestuivers en over de in acht te nemen wachttijden.

Let op: dit middel kan schadelijk zijn voor natuurlijke vijanden. Raadpleeg uw leverancier van natuurlijke vijanden over het gebruik van dit middel in combinatie met het gebruik van natuurlijke vijanden.

B. GEBRUIKSAANWIJZING

Attentie

Bijen kunnen actief vliegen op niet-bloeiende gewassen, bijvoorbeeld om honingdauw te verzamelen die door luizen is afgescheiden.

Algemeen

Kohinor 700 WG is een systemisch middel, het middel wordt bij de gewasbehandeling door de bladeren en vervolgens in de plant verspreid. De werkingssnelheid wordt mede bepaald door de activiteit van het gewas.

Het verdient aanbeveling bij gebruik in siergewassen eerst door een proefbespuiting vast te stellen of de in aanmerking komende variëteiten het middel goed verdragen.

Toepassingen

Appel en peer, ter bestrijding van de groene appelwants (Lygus pabulinus).

Bij aanwezigheid van larven van de groene appelwants, indien noodzakelijk, een bestrijding uitvoeren. Toepassing is alleen toegestaan na de bloei.

Dosering: 0,01%

Appel, ter bestrijding van de roze appelluis (Dysaphis plantaginea).

Bij aanwezigheid van ingekrulde luizen, indien noodzakelijk, een bestrijding uitvoeren. Toepassing is alleen toegestaan na de bloei.

Dosering: 0,01%

Appel, ter bestrijding van de groene appeltakluis (Aphis pomi), fluitekruidluis (Dysaphis anthrisci), bloedvlekkenluis (Dysaphis devecta) en appel-grasluis (Rhopalosiphum insertum).

Bij aanwezigheid, indien noodzakelijk, een bestrijding uitvoeren. Toepassing is alleen toegestaan na de bloei.

Dosering: 0,01%

Appel, ter bestrijding van de appelzaagwesp (Holocampo testudinea).

Bij het vinden van de prikken van de appelzaagwesp gedurende de bloei van appel, direct na de bloei een bespuiting uitvoeren.

Dosering: 0,01%

Peer, ter bestrijding van de roze perenluis (Dysaphis pyri), vouwgalluis (Anuraphis farfarae), Zwarte perenluis (Melanaphis pyaria) en zwarte bonenluis (Aphis fabae).

Bij aanwezigheid, indien noodzakelijk, een bestrijding uitvoeren. Toepassing is alleen toegestaan na de bloei.

Dosering: 0,01%

Peer, ter bestrijding van de perenzaagwesp (Holocampo brevis).

Bij het vinden van de prikken van de perenzaagwesp gedurende de bloei van peer, direct na de bloei een bespuiting uitvoeren.

Dosering: 0,01%

Het middel toepassen met ruim water.

In de bedekte teelt van aubergine, courgette, komkommer, tomaat, Spaanse peper en paprika op kunstmatig substraat, ter bestrijding van boterbloemluis (Aulacorthum solanii), groene en rode perzikluis (Myzus persicae), katoenluis (Aphis gossypii) en zwarte bonenluis (Aphis fabae).

Zodra een aantasting wordt waargenomen een behandeling uitvoeren.

Dosering: 3,5 gram middel per 1.000 planten

In de bedekte teelt van aubergine, courgette, komkommer, tomaat, Spaanse peper en paprika op kunstmatig substraat, ter bestrijding van larven van kaswittevlieg (Trialeurodes vaporariorum).

Zodra een aantasting wordt waargenomen een behandeling uitvoeren.

Dosering: 14 gram middel per 1.000 planten

Het verdient aanbeveling middels een proefbehandeling vast te stellen of het gewas de behandeling verdraagt.

Plantmateriaal (bedekte teelt) van aubergine, courgette, komkommer, tomaat, Spaanse peper en paprika, ter bestrijding van boterbloemluis (Aulacorthum solanii), groene en rode perzikluis (Myzus persicae), katoenluis (Aphis gossypii) en zwarte bonenluis (Aphis fabae).

Zodra een aantasting wordt waargenomen een behandeling uitvoeren.

Dosering: 100 gram middel per ha

In de bedekte teelt van bloemisterijgewassen op kunstmatig substraat, ter bestrijding van bladluizen: boterbloemluis (Aulacorthum solani), groene perzikluis (incl. rode variant) (Myzus persicae), katoenluis (Aphis gossypii) en zwarte bonenluis (Aphis fabae).

Zodra een aantasting wordt waargenomen, een behandeling uitvoeren. Laat voordat het middel wordt toegepast, het gewas de matten wat droogtrekken. Dit bevordert de opname. Het middel dient met de voedingsoplossing te worden meegedruppeld.

Dosering: 3,5 gram middel per 1.000 planten

In de bedekte teelt van bloemisterijgewassen op kunstmatig substraat, ter bestrijding van kaswittevlieg (Trialeurodes vaporariorum).

Zodra een aantasting wordt waargenomen, een behandeling uitvoeren. Laat voordat het middel wordt toegepast, het gewas de matten wat droogtrekken. Dit bevordert de opname. Het middel dient met de voedingsoplossing te worden meegedruppeld.

Dosering: 14 gram middel per 1.000 planten

In de bedekte teelt van bloemisterijgewassen in de grond, ter bestrijding van boterbloemluis (Aulacorthum solanii), groene en rode perzikluis (Myzus persicae), katoenluis (Aphis gossypii) en zwarte bonenluis (Aphis fabae).

Zodra aantasting wordt waargenomen een gewasbehandeling uitvoeren.

Dosering: 0,01% (10 gram middel per 100 liter water)

In de bedekte teelt van bloemisterijgewassen, ter bestrijding van bladluizen: boterbloemluis (Aulacorthum solani), groene perzikluis (incl. de rode variant) (Myzus persicae), katoenluis (Aphis gossypii), zwarte bonenluis (Aphis fabae) en ter bestrijding van kaswittevlieg (Trialeurodes vaporariorum).

Zodra een aantasting wordt waargenomen het middel door een gewasbehandeling toepassen.

Zonodig de bespuiting met een interval van 7-10 dagen herhalen.

Dosering: 0,01% (10 gram middel per 100 liter water)

Gladiolen (gewasbehandeling), ter bestrijding van gladiolentrips.

Bedekte teelt: Bij het verschijnen van het derde blad starten met de bestrijding. De behandeling daarna nog twee keer herhalen met intervallen van 7-10 dagen.

Dosering: 100 gram middel per ha

Dompelbehandeling van bloembollen en bolbloemen

In deze gebruiksaanwijzing is voor de toepassingen voor bloembollenplantgoed steeds uitgegaan van een standaardontsmettingswijze waarbij gestreefd dient te worden naar minimale restanten door opgebruik.

Voor andere toepassingstechnieken (kort dompelen, schuimen e.d.) zullen afgeleide doseringen nodig zijn. Raadpleeg hiervoor de betreffende voorlichtingspublicaties waarin tevens is aangegeven hoe de restanten kunnen worden verwerkt.

Ten behoeve van de onbedekte teelt van bloembollen van lelie (vermeerderingsteelt), plantgoed van gladiool en eerstejaars plantgoed van bijgoed van overige bloembollen en bloemknollen (dompelbehandeling), ter bestrijding van groene perzikluis (Myzus persicae), katoenluis (Aphis gossypii) en zwarte bonenluis (Aphis fabae).

Het plantgoed vóór het planten gedurende 15 minuten dompelen. Het plantgoed dient op het moment van behandeling in rust te zijn. Bij gewassen die in het najaar geplant worden of gewassen die op het dompeltijdstip geen wortels hebben, kan tegen het einde van de teelt een aanvullende bestrijding met een insecticide noodzakelijk zijn. Dompelbehandeling indien mogelijk kort voor het planten uitvoeren. Menging met fungiciden is mogelijk.

In amaryllis, dahlia, hyacint, narcis, tulp, iris en krokus is toepassing niet toegestaan.

Dosering: 0,04% (40 gram middel per 100 liter water). Bij gewassen die in het najaar geplant worden en bij gewassen met weinig wortels op het dompeltijdstip, de dosering verhogen tot 0,05% (50 gram middel per 100 liter dompelvloeistof).

Ten behoeve van de bedekte teelt van bloembol, knol, knolbloem- en bolbloemgewassen met uitzondering van grofbollige narcissen en lelie (dompelbehandeling), ter bestrijding van groene perzikluis (Myzus persicae), katoenluis (Aphis gossypii) en zwarte bonenluis (Aphis fabae).

Het plantgoed vóór het planten gedurende 15 minuten dompelen. Het plantgoed dient op het moment van behandeling in rust te zijn. Bij gewassen die in het najaar geplant worden of gewassen die op het dompeltijdstip geen wortels hebben, kan tegen het einde van de teelt een aanvullende bestrijding met een insecticide noodzakelijk zijn. Dompelbehandeling indien mogelijk kort voor het planten uitvoeren. Menging met fungiciden is mogelijk.

Dosering: 0,04% (40 gram middel per 100 liter water). Bij gewassen die in het najaar geplant worden en bij gewassen met weinig wortels op het dompeltijdstip, de dosering verhogen tot 0,05% (50 gram middel per 100 liter dompelvloeistof).

Plantgoed van gladiolen (dompelbehandeling), ter bestrijding van gladiolentrips (Thrips simplex) tijdens de bewaring van de knollen.

Na het pellen en voor de bewaring de knollen dompelen. Menging met fungiciden is mogelijk.

Dosering: 0,04% (40 gram middel per 100 liter dompelvloeistof).

In de bedekte teelt van boomkwekerijgewassen en vaste planten, ter bestrijding van bladluizen: boterbloemluis (Aulacorthum solani), groene perzikluis (incl. rode variant) (Myzus persicae), katoenluis (Aphis gossypii), zwarte bonenluis (Aphis fabae), gewone rozeluis (Macrosiphum rosae), sjalotteluis (Myzus ascalonicus) en groene kortstaartluis (Brachycaudus helichrysi).

Zodra een aantasting wordt waargenomen het middel door een gewasbehandeling toepassen.

Zonodig de bespuiting met een interval van 7-10 dagen herhalen.

Dosering: 0,01% (10 gram middel per 100 liter water)

BIJLAGE 5. GEWIJZIGD WETTELIJK GEBRUIKSVOORSCHRIFT WOPRO IMIDACLOPRID 70 WG

WG van het middel WOPRO Imidacloprid 70WG

Wettelijk Gebruiksvoorschrift

Toegestaan is uitsluitend het professionele gebruik als insectenbestrijdingsmiddel in de volgende toepassingsgebieden (volgens Definitielijst toepassingsgebieden versie 2.0, Ctgb juni 2011) onder de vermelde toepassingsvoorwaarden

Toepassingsgebied

Type toepassing

Te bestrijden organisme

Dosering (middel) per toepassing

Maximale dosering (middel) per toepassing

Maximaal aantal toepassingen per teeltcyclus of per 12 maanden

Maximaal aantal kg middel per teeltcyclus of 12 maanden

Minimum interval tussen toepassingen in dagen

Veiligheidstermijn in dagen

Hop

Aanstrijkbehandeling

Bladluis2

0,18 kg/ha

0,18 kg/ha

1 per teeltcyclus

0,18 kg/ha per teeltcyclus

Appel

Gewasbehandeling

Bladluis3,4,5,6 en 7 wants23, vliesvleugeligen24

0,01% (10 gram middel per 100 liter water)

0,15 kg/ha

1 per 12 maanden

0,15 kg/ha per 12 maanden

14

Peer

Gewasbehandeling

Bladluis8,9,10 en 11, wants23, vliesvleugeligen25

0,01% (10 gram middel per 100 liter water)

0,12 kg/ha

1 per 12 maanden

0,12 kg/ha per 12 maanden

14

Vruchtgroenten van Cucurbitaceae met eetbare schil, (bedekte teelt, opkweek plantmateriaal)

Gewasbehandeling

Bladluis1,11,12 en 13

0,10 kg//ha

0,10 kg/ha

1 per teeltcyclus

0,10 kg/ha per teeltcyclus

Vruchtgroenten van Cucurbitaceae met eetbare schil (bedekte substraatteelt), m.u.v. augurk

druppelbehandeling

Bladluis1,11,12 en 13

3,5 gram/1.000 planten

2 per teeltcyclus

28 gram/1000 planten per teeltcyclus

7

1

Wittevlieg26

14 gram/1.000 planten

Vruchtgroenten van Solanaceae (bedekte teelt, opkweek plantmateriaal)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,12 en 13

0,10 kg/ha

0,10 kg/ha

1 per teeltcyclus

0,10 kg/ha per teeltcyclus

Vruchtgroenten van Solanaceae (bedekte substraatteelt)

druppelbehandeling

Bladluis1,11,12 en 13

3,5 gram/1.000 planten

2 per teeltcyclus

28 gram/1.000 planten per teeltcyclus

7

1

Wittevlieg26

14 gram/1.000 planten

Bloembol- en bloemknolgewassen met uitzondering van gladiool (bedekte teelt)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,10 kg/ha

0,10 kg/ha

5 per 12 maanden

0,50 kg/ha per 12 maanden

7

Bloembollenteelt van lelie (onbedekte vermeerderingsteelt)

dompelbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,04% (40 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Ten behoeve van de teelt van eerstejaars plantgoed van bijgoed van overige bloembollen en bloemknollen, dat in het voorjaar geplant wordt (onbedekte teelt) *

dompelbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,04% (40 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Ten behoeve van de teelt van eerstejaars plantgoed van bijgoed van overige bloembollen en bloemknollen, dat in het najaar geplant wordt (onbedekte teelt)*

dompelbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,045% (45 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Bloembol- en bloemknolgewassen (bedekte teelt), m.u.v. grofbollige narcis, gladiool en lelie.

dompelbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,04%-0,05% (40-50 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Bloembollen en bolbloemen van grofbollige narcis en lelie (bedekte teelt op betonvloeren en tafels)

dompelbehandeling

Bladluis1,11,13, witte vlieg 26

0,04%-0,05% (40-50 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Bloemknollen en knolbloemen van gladiool (bedekte teelt)

dompelbehandeling

Trips27

0,04% (40 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Ten behoeve van de teelt van plantgoed van bloemknollen van gladiool (onbedekte teelt)

dompelbehandeling

Trips27

0,04% (40 gram per 100 liter water)

1 per 12 maanden

Bloemknollen en knolbloemen van gladiool (bedekte teelt)

gewasbehandeling

Trips27

0,01%

(10 gram middel per 100 liter water)

0,10 kg/ha

5 per 12 maanden

0,50 kg/ha per 12 maanden

7

Bloemisterijgewassen (bedekte teelt)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,12,13, wittevlieg26

0,01%

(10 gram middel per 100 liter water)

0,10 kg/ha

5 per 12 maanden

0,50 kg/ha per 12 maanden

7

Bloemisterijgewassen (bedekte substraatteelt)

druppelbehandeling

Bladluis1,11,12,13

3,5 gram/1.000 planten

6 per 12 maanden

84 gram/1.000 planten per 12 maanden

7

Wittevlieg26

14 gram/1.000 planten

Boomkwekerijgewassen (bedekte teelt)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,12,14, 15, 16

0,01%

(10 gram middel per 100 liter water)

0,10 kg/ha

5 per 12 maanden

0,50 kg/ha per 12 maanden

7

Vaste plantenteelt (bedekte teelt)

gewasbehandeling

Bladluis1,11,12,14, 15,16,17,18,19,20,21, 22

0,01%

(10 gram middel per 100 liter water)

0,10 kg/ha

5 per 12 maanden

0,50 kg/ha per 12 maanden

7

* in amarylis, dahlia, gladiool, hyacint, narcis, tulp, iris en krokus is toepassing niet toegestaan.

28) Groene perzikluis (Myzus persicae), rode perzikluis (Myzus persicae subsp. nicotianae)

29) Hopluis (Phorodon humuli)

30) Roze appelluis (Dysaphis plantaginea)

31) Appelgrasluis (Rhopalosiphum insertum)

32) Groene appeltakluis (Aphis pomi)

33) Fluitekruidluis (Dysaphis anthrisci)

34) Bloedvlekkenluis (Dysaphis devecta)

35) Roze perenluis (Dysaphis pyri)

36) Vouwgalluis (Anuraphis farfarae)

37) Zwarte perenluis (Melanaphis pyaria)

38) Zwarte bonenluis (Aphis fabae)

39) Boterbloemluis (Aulacorthum solani)

40) Katoenluis (Aphis gossypii)

41) Gewone rozenluis (Macrosiphum rosae)

42) Sjalottenluis (Myzus ascalonicus)

43) Groene kortstaartluis (Brachycaudus helichrysi)

44) Aardappeltopluis (Macrosiphum euphorbiae)

45) Zwarte kersenluis (Myzus cerasi)

46) Groene appeltakluis (Aphis pomi)

47) Groene sparrenluis (Elatobium abietinum)

48) Vogelkersluis (Rhopalosipum padi)

49) Beukenbladluis (Phyllaphis fagi)

50) Groene appelwants (Lygocoris pabulinus)

51) Appelzaagwesp (Holocampa testudinea)

52) Perenzaagwesp (Holocampa brevis)

53) Kaswittevlieg (Trialeurodes vaporariorum, Bemisia tabaci)

54) Gladiolentrips (Thrips simplex)

Toepassingsvoorwaarden

Het is niet toegestaan dit product te verkopen aan glastuinbouwbedrijven die niet kunnen aantonen dat zij kunnen voldoen aan de toepassingsvoorwaarden voor waterzuivering zoals weergegeven in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift. Verkoop vindt plaats volgens het regime van gecontroleerde distributie van de Stichting CDG (www.stichtingcdg.nl).

Om in het water levende organismen te beschermen is het in de bedekte teelten niet toegestaan om ongezuiverd filterspoelwater, drainwater bij substraatteelten en drainagewater bij grondgebonden teelten ongezuiverd te lozen.

Het te lozen drain-, drainage en filterspoelwater mag uitsluitend op het oppervlaktewater of riool worden geloosd, nadat het door een goed werkende zuiveringsvoorziening is geleid die tenminste 99,5% van de werkzame stof uit deze afvalwaterstroom/afvalwaterstromen verwijdert.

Deze zuiveringsvoorziening dient te bestaan uit één van onderstaande combinaties van technieken:

  • H2O2 + MDUV + actief koolfilter of

  • H2O2 + LDUV + actief koolfilter of

  • Ozon + actief koolfilter

  • Een andere door het bevoegd gezag gelijkwaardig verklaarde techniek.

De zuiveringsvoorziening wordt tenminste éénmaal per jaar op de goede werking gecontroleerd en onderhouden door een deskundige op het gebied van zuiveringsvoorzieningen. Een bewijs van de controle en het onderhoud is binnen de inrichting aanwezig en op aanvraag direct te tonen.

Om in het water levende organismen te beschermen dient tijdens en na de ontsmetting van bloembollen emissie naar het oppervlaktewater te worden voorkomen. Om verlies van ontsmettingsvloeistof tijdens het transport van de bloembollen te voorkomen, mag het transport uitsluitend worden uitgevoerd met een emissievrije transportwagen. Dit kan bijvoorbeeld een transportwagen zijn met opvanggoten en een opvangcontainer.

Om in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen/ insecten te beschermen is toepassing in de teelt van appel en peer in percelen die grenzen aan oppervlaktewater uitsluitend toegestaan vanaf 1 mei én indien gebruik wordt gemaakt van een KWH k1500-3R2 VLOS 3-rijenspuit met variabele luchtondersteuning en 90% driftreducerende doppen en ventilatorstand "laag".

Om bijen te beschermen is toepassing in de teelt van appel en peer uitsluitend toegestaan in het groeistadium 70-79 (na de bloei tot begin rijping fruit) of 91-92 (na de oogst totdat de bladeren verkleuren), én indien gebruik wordt gemaakt van een KWH k1500-3R2 VLOS 3-rijenspuit met variabele luchtondersteuning en 90% driftreducerende doppen en ventilatorstand "laag".

Dit middel is gevaarlijk voor bijen en hommels. Om de bijen en andere bestuivende insecten te beschermen mag u dit product niet gebruiken op in bloei staande gewassen of op niet-bloeiende gewassen wanneer deze actief bezocht worden door bijen en hommels. Gebruik dit product niet wanneer bloeiende onkruiden aanwezig zijn. Verwijder onkruid voordat het bloeit. Gebruik is wel toegestaan op bloeiende planten in de kas mits er geen bijen of hommels in de kas actief naar voedsel zoeken. Voorkom dat bijen en andere bestuivende insecten de kas binnenkomen door bijvoorbeeld alle openingen met insectengaas af te sluiten.

Na een gewasbehandeling percelen nog minimaal twee weken vrijhouden van bloeiende onkruiden.

Gedurende onderstaande periode mogen na een toepassing geen voor bijen aantrekkelijke gewassen geplant of gezaaid worden:

Toepassingsgebied

Type toepassing

Periode

Bloembol- en bloemknolgewassen met uitzondering van Gladiool (bedekte teelt)

gewasbehandeling

6 maanden

Bloembollenteelt van lelie (onbedekte vermeerderingsteelt) en eerstejaars plantgoed van bijgoed van overige bloembollen en bloemknollen, dat in het voorjaar geplant wordt (onbedekte teelt) *

dompelbehandeling

15 maanden

Eerstejaars plantgoed van bijgoed van overige bloembollen en bloemknollen, dat in het najaar geplant wordt (onbedekte teelt)*

dompelbehandeling

15 maanden

Bloembol- en bloemknolgewassen (bedekte teelt), m.u.v. grofbollige narcis, gladiool en lelie.

dompelbehandeling

5 maanden

Gladiool (bedekte teelt)

dompelbehandeling

5 maanden

Gladiool (bedekte teelt)

gewasbehandeling

6 maanden

Boomkwekerijgewassen (bedekte teelt)

gewasbehandeling

3 maanden

Vaste plantenteelt (bedekte teelt)

gewasbehandeling

3 maanden

Let op: dit middel kan schadelijk zijn voor bestuivers in kasteelten. Raadpleeg uw leverancier van bestuivers over het gebruik van dit middel in combinatie met het gebruik van bestuivers en over de in acht te nemen wachttijden.

Let op: dit middel kan schadelijk zijn voor natuurlijke vijanden. Raadpleeg uw leverancier van natuurlijke vijanden over het gebruik van dit middel in combinatie met het gebruik van natuurlijke vijanden.


X Noot
1

Pagina 19

X Noot
2

P.50, onder “Oordeel Commissie”

X Noot
3

Het bestreden (deel)besluit betreft immers een herregistratiebesluit.

X Noot
4

P. 50, onder “Oordeel Commissie”, laatste alinea

X Noot
5

P. 50, onder “Tot slot”

X Noot
6

(Schreuder-Vlasblom 2011, p. 447-448; Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male 2008, p. 558-559)

X Noot
7

Richtlijn 2008/116/EG van 15 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde aclonifen, imidacloprid en metazachloor op te nemen als werkzame stoffen

Naar boven