Besluit van 29 oktober 2015, nr. 2015001849, tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Sittard-Geleen en Echt-Susteren krachtens de artikelen 72a en 72c van de onteigeningswet (onteigening voor de verruiming van de rivier de Maas op de locatie Koeweide, alsmede voor de verwerkingslocatie Trierveld in de gemeente Sittard-Geleen, met bijkomende werken, in de gemeenten Sittard-Geleen en Echt-Susteren)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer voor werken ten behoeve van verbetering of verruiming van rivieren, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt op grond van artikel 72a, tweede lid sub a, mede begrepen onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Ingevolge artikel 72c, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van zaken en rechten plaatsvinden in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen ten name van het Rijk, indien ter zake een vergunning tot ontgronding krachtens de Ontgrondingenwet is verleend en deze onherroepelijk is geworden.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De Minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: verzoeker) heeft Ons bij brief van 15 april 2015, kenmerk RWS-2015/15540/RVV verzocht, om ten name van de Staat over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van de onroerende zaken in de gemeenten Sittard-Geleen en Echt-Susteren.

De onteigening wordt verzocht om de verruiming mogelijk te maken van de rivier de Maas op de locatie Koeweide, tussen rivierkilometer 44.750 ten noorden van de kern Papenhoven en rivierkilometer 48.780 ten westen van de kern Illikhoven, alsmede voor de verwerkingslocatie Trierveld aan de linkerzijde van het Julianakanaal, tussen kanaalkilometer 22.000 ter hoogte van de Horrissenweg en kanaalkilometer 23.315 ter hoogte van de Verloren van Themaatweg in de gemeente Sittard-Geleen, met bijkomende werken, in de gemeenten Sittard-Geleen en Echt-Susteren.

Bij email van 4 augustus 2015 heeft verzoeker Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daarbij betrokken onroerende zaken met de grondplannummers 25, 30, 41, 51 en 52. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeente Sittard-Geleen en Echt-Susteren.

Voor de gemeente Sittard-Geleen geldt, dat het plan van het werk op de locatie Koeweide in overeenstemming is met het bestemmingsplan Grensmaas. Bij uitspraak van 22 april 2009, nummer 200801430/1, van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het plan onherroepelijk geworden.

Het plan van het werk van de locatie Trierveld is in overeenstemming met het bestemmingsplan Grensmaas winzone Trierveld / Grevenbicht van de gemeente Sittard-Geleen. Dit plan is op 22 juni 2012 onherroepelijk geworden.

In de gemeente Echt-Susteren is het plan van het werk op de locatie Koeweide in overeenstemming met het bestemmingsplan Grensmaas. Dit plan is onherroepelijk geworden op 1 februari 2007.

Bij besluit van 31 oktober 2006, kenmerk 2006/5650, hebben gedeputeerde staten van Limburg aan het Consortium Grensmaas B.V. een vergunning op grond van de Ontgrondingenwet verleend voor het ontgronden en herinrichten van terreinen in het kader van het Grensmaasproject, gericht op onder andere het cluster Koeweide. Het winnen van specie op de locatie Koeweide (waaronder ook Trierveld) is bij deze vergunning toegestaan voor een termijn van maximaal 9 jaar, waarvan 8 jaar voor de winning van toutvenant (ongesorteerd mengsel van zand en grind), ingaande de dag waarop met de ontgrondingswerkzaamheden/winning van toutvenant wordt aangevangen.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 22 mei 2015 tot en met 2 juli 2015 in de gemeenten Sittard-Geleen en Echt-Susteren en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Milieu (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Trompetter op 20 mei 2015 en in 't Weakblaad en in de Staatscourant van 21 mei 2015, nr. 13510.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

In december 1993 en februari 1995 heeft de provincie Limburg te maken gehad met zeer hoge waterstanden op de rivier de Maas, met ernstige wateroverlast in grote delen van het Maasdal als gevolg. Grootscheepse evacuatie bleek noodzakelijk en grote materiële en emotionele schade was het gevolg.

Kort na het laatste hoogwater in 1995 stelde de regering, mede op advies van de zogeheten Commissie Boertien, het Deltaplan Grote Rivieren vast, waarin ook het Grensmaasproject werd opgenomen. Dit project moet door verbreding van de stroomgeul van de Maas, verlaging van langs de Maas gelegen weerden (uiterwaarden) en het bergen van de onverkoopbare dekgrond in diepere putten (waaruit eerst grind wordt gewonnen) leiden tot een betere bescherming van het Maasdal tegen hoogwater. Het Grensmaasproject voorziet in de uitvoering van maatregelen op 11 locaties verspreid over het gebied van de Grensmaas, waaronder de locatie Koeweide. Samen met de rivierverruiming op de andere 10 locaties dienen de maatregelen op de locatie Koeweide te leiden tot een zodanige verlaging van de hoogwaterstand op de rivier de Maas dat de gebieden die in Limburg door kaden worden beschermd per 31 december 2017 nog een kans op overstroming lopen van ten hoogste 1:250 per jaar. De verruiming op de locatie Koeweide moet, eveneens samen met de verruimingen op de andere locaties, tevens leiden tot de winning van ten minste 35 miljoen ton grind voor de nationale behoefte. Deze winning staat niet alleen ten dienste van het tegengaan van de wateroverlast maar ook ten dienste van de natuurontwikkeling.

Voor de realisering van deze werken wordt in het Trierveld een dekgrondberging aangelegd. Deze is bestemd voor de berging van dekgrond die vrijkomt bij de rivierverruiming op onder andere de locatie Koeweide. Daarnaast wordt binnen de dekgrondberging Trierveld ook een tijdelijk verwerkingsbekken met een open verbinding naar het Julianakanaal aangelegd. Het verwerkingsbekken is nodig voor de verwerking van de oppervlaktedelfstoffen.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de Staat de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de voorbereidende werkzaamheden in 2014 zijn gestart. Medio 2015 worden het verwerkingsbekken en de dekgronddepots in het noorden en zuiden van de locatie Trierveld aangelegd. Begin 2016 zal er naar verwachting gestart worden met het verwijderen van de dekgrond en de winning van toutvenant. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. A.G.M. Jennen, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 42, verder te noemen reclamanten 1 tot en met 4;

  • 2. J.C.M. Jennen, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 8, 17 en 33, verder te noemen reclamanten 1 tot en met 4;

  • 3. G.J.L. Jennen, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 9-1, 9-2, 10-1, 10-2, 43 en 44, verder te noemen reclamanten 1 tot en met 4;

  • 4. Erven L.A. Jennen, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 11-1, 11-2, 12-1, 12-2, 13, 14, 15, en 34, verder te noemen reclamanten 1 tot en met 4;

  • 5. F.N. Sikkes, eigenaar onroerende zaken met de grondplannummers 4, 5, 18 tot en met 23, 32 en 35 tot en met 37, verder te noemen: reclamant 5.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 15 juli 2015 te Geleen gehouden hoorzitting. Reclamanten 1 tot en met 4 hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Reclamant 5 heeft zijn zienswijze telefonisch toegelicht.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Algemeen

Alvorens tot het behandelen van de zienswijzen van reclamanten over te gaan, merken Wij in algemene zin op dat het onderhavige plan van het werk is gelegen binnen het uitvoeringsplan van de Grensmaas. Het Consortium Grensmaas B.V. is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Grensmaasplan. Alle grondeigenaren in het Grensmaasgebied zijn in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij bereid en in staat zouden zijn om op eigen kosten en zelf dan wel met inschakeling van derden het project Grensmaas op hun eigendom uit te voeren. Daarbij heeft de Staat geëist dat de grondeigenaren (grindproducenten) een samenwerkingsverband vormen, dit gelet op de omvang en gewenste integrale budget neutrale uitvoering van het project Grensmaas en de daaraan verbonden financiële risico’s. De eigenaren die hier positief op reageerden hebben zich samen met enkele andere partijen verenigd in het Consortium Grensmaas B.V. (hierna het Consortium), waarmee de Staat op 1 juli 2005 een overeenkomst heeft gesloten. Bij de totstandkoming van de overeenkomst was duidelijk dat het Consortium niet over alle voor uitvoering van het werk benodigde gronden beschikte. Daarom is tevens in de overeenkomst vastgelegd dat het Consortium zal trachten de benodigde gronden minnelijk te verwerven. Voor die gevallen waarin dit niet slaagt, is geregeld dat de Staat zelf ook pogingen onderneemt om de gronden minnelijk te verwerven, waarna, voor zover dat niet lukt, de Staat zal trachten de eigendom van de gronden via onteigening te verkrijgen.

Reclamanten 1 tot en met 4 brengen in de zienswijze het volgende naar voren.

  • 1. Reclamanten schetsen dat in december 1998 door gedeputeerde staten van Limburg een landinrichtingscommissie is geïnstalleerd. De Dienst Landelijk Gebied (DLG) zou hierop in West-Brabant en Zeeland bedrijven gaan aankopen om agrariërs uit de Grensmaas te verplaatsen. Hierdoor zou er grond vrijkomen voor overblijvende landbouwers. Voor de betrokken agrariërs waren deze plannen zeer aanlokkelijk en zij zorgden er tevens voor dat het idee van zelfrealisatie niet of nauwelijks vorm kreeg. Zij hebben dan ook nauwelijks gehoor gegeven aan een verzoek van Rijkswaterstaat over mogelijkheid tot zelfrealisatie. De huidige plannen hebben echter in het geheel niets meer van doen met de oorspronkelijke en meermaals bevestigde plannen. De landinrichtingscommissie is ontbonden, het Consortium Grensmaas koopt de gronden aan en er is nimmer meer iets van vervangende bedrijven in Brabant en Zeeland vernomen

    Inmiddels is bekend geworden dat de winning van 37 miljoen ton grind, verhoogd gaat worden naar een winning van 73 miljoen ton grind. Reclamanten voeren aan dat zij door de zeer sterk veranderde inhoud van het project en door de onjuiste bestuurlijke behandeling van de kant van de overheid alsnog de zelfrealisatie voor wat betreft het grind ter hand kunnen, willen en mogen nemen. Onteigening is dan ook geen noodzakelijke stap meer voor wat betreft het grind.

  • 2. Reclamanten zien niet in waarom zoveel vaart wordt gezet achter de onteigening. De werkzaamheden zouden reeds in 2000 aanvangen en in 2005 afgerond moeten zijn. De stukken maken nu melding van het aanleggen van de verwerkingsbekken en de dekgronddepots in het noorden en zuiden van de locatie Trierveld medio 2015 en "naar verwachting" medio 2016 wordt gestart met het verwijderen van de dekgronden en de winning van toutvenant.

  • 3. Reclamanten betogen dat de aangeboden bedragen in geen enkele verhouding staan tot de marktconforme waarde van de gronden. Er is geen vergoeding aangeboden voor de hoeveelheden grind. Gesprekken en toegezegde vervolggesprekken hebben nauwelijks plaatsgevonden. Van de aangeboden vergoeding kunnen zij geen vervangende grond binnen dezelfde afstand van hun bedrijfsvestiging kopen. De voorgenomen onteigening zal zowel reclamanten alsook hun bedrijven in zwaar financieel vaarwater brengen.

  • 4. Reclamanten betogen dat in artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet de objecten die onteigend kunnen worden, limitatief worden opgesomd. Het betreft wegen, bruggen, bermen, bermsloten en kanalen en daarop rustende rechten als het recht van opstal, erfpacht, vruchtgebruik, gebruik, bewoning of beklemming. In casu gaat het echter om percelen grond die in eigendom zijn van de betreffende reclamanten en niet om een object of zaak; zij vallen daarom volgens reclamanten niet onder de in artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet genoemde zaken die ten behoeve van de uitbreiding van een rivier onteigend kunnen worden. Het artikel kan dan ook volgens hen niet als grondslag voor de onteigening dienen.

  • 5. Reclamanten betogen dat de door de Commissie Boertien voorgestelde plannen ter beveiliging van het land tegen hoogwater niet leiden tot meer veiligheid. Eén van de aanbevelingen van de commissie was het instellen van een bouwstop in het Maasdal, de tweede was het uitdiepen van de Maas. Door het uitdiepen van de Maas en het verlagen van het overstromingsrisico creëert de overheid een schijnzekerheid. Immers, de illusie van veiligheid kan mensen ertoe bewegen toch binnen de kaden te gaan bouwen en wonen, hetgeen tot een hogere schade zal leiden als de Maas toch buiten haar oevers treedt.

  • 6. Reclamanten voeren aan dat het project financieel niet juist in elkaar steekt en dat er een gigantisch budgettair gat zit tussen wat de overheid wil en wat de overheid op dit moment kan krijgen. Des te fnuikender is volgens reclamanten de publieke bekendmaking van de provincie dat er door de onteigening van gronden voldoende geld vrijkomt om het project te kunnen laten slagen. Anders gezegd: de overheid kan het project op geen andere manier financieel rond krijgen en probeert nu de eigendommen van reclamanten aan te wenden om het gat in de begroting te dichten. Reclamanten zijn van mening dat een puur financiële grondslag geen reden tot onteigening kan zijn waardoor de noodzaak ontbreekt. Ook het publieke belang ontbreekt nu de te onteigenen gronden onbewoond zijn. Zij hoeven vanuit het gestelde doel van het project dan ook niet te worden ontruimd. In die zin ontbreekt ook de urgentie.

  • 7. Reclamanten betogen dat het zonder geldige vergunning verboden is om te ontgronden of herinrichten. Bij besluit van 31 oktober 2006, kenmerk 2006/5650, hebben gedeputeerde staten van Limburg aan het Consortium Grensmaas B.V. een vergunning op grond van de Ontgrondingenwet verleend. De termijnen inzake het winnen van specie op de locatie Koeweide (waaronder ook Trierveld) zijn echter reeds (bijna) verlopen, evenals andere genoemde termijnen in deze vergunning.

  • 8. Reclamanten betogen dat op het werk zowel de Nederlandse als de Europese mededingingswetgeving integraal van toepassing is. Er had volgens reclamanten een Europese aanbesteding moeten plaatsvinden, omdat wellicht Belgische en Duitse ondernemingen geïnteresseerd zijn in het project. Ten aanzien van het Consortium Grensmaas geldt dat het de exploitatievergunning heeft ontvangen zonder dat er sprake is geweest van een verplichte openbare aanbesteding. Voorts heeft de provincie de aanbesteding niet op de juiste wijze afgehandeld. Een niet-openbare aanbesteding, waarbij het Consortium de Maaswerken vergund kreeg, dient volgens reclamanten in het kader van de Europese regelgeving alsmede in het kader van het aanbestedingsrecht nog eens te worden beoordeeld.

  • 9. Reclamanten voeren aan dat sprake is van schending van Europese rechtsnormen, namelijk artikel 1 van het Eerste protocol het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, nu de geboden schadevergoeding in het geheel niet als een volledige schadevergoeding kan worden gedefinieerd. Verder kan worden geconcludeerd dat bedoeld artikel geschonden is, nu niet het algemene belang aan de onteigening ten grondslag ligt, maar de randvoorwaarde van budgetneutraliteit en het feit dat het Consortium niet beschikt over alle voor uitvoering van het werk benodigde gronden.

  • 10. Reclamanten betogen dat ze in casu niet alleen eigenaar zijn, maar ook direct belanghebbenden in de zin van de Awb. Terwijl de overheid de nodige procedures voor het Grensmaasproject reeds in werking heeft gezet zijn reclamanten niet betrokken geweest of op de hoogte gesteld. Het zorgvuldigheidsbeginsel is in casu ernstig geschonden nu er vanuit de provincie geen enkele informatie is gegeven voorafgaand aan de voorgenomen afgifte van de vergunning op grond van de Ontgrondingenwet. Er is ook eerder niet enige informatie ingewonnen. Er is derhalve op onbehoorlijke wijze een recht van reclamanten afgenomen, namelijk het recht om vrijelijk te kunnen beschikken over de eigendom en de mogelijkheid om op eigen kosten grindwinning te realiseren. De verleende vergunningen hebben dan ook geen rechtsgevolg. Met betrekking tot het Grensmaasproject is tevens het beginsel van fair play geschonden nu reclamanten niet tijdig en daarnaast onvolledig zijn geïnformeerd. Voorts blijkt uit de vergunningen niet van een afweging van belangen en van een evenwichtige besluitvorming;

  • 11. Reclamanten betogen dat behalve zijzelf als eigenaren niemand zeggenschap heeft over het in de percelen aanwezige grind, ook het Consortium en de provincie niet. Reclamanten zijn op grond van de Mijnwet eigenaar van het grind en niemand anders heeft daar derhalve enige zeggenschap over. Zij zullen het grind dan ook zelf winnen op basis van zelfrealisatie.

    In dit verband merken reclamanten voorts op dat op een ondoordachte wijze een belangrijk deel van de plaatselijke agrarische bevolking zoals reclamanten verplicht wordt hun nering te beëindigen. De provincie en gemeente hebben daar geen toereikende vorm van compensatie tegenover gesteld. De lasten die deze herindeling met zich meebrengt komen nu voor een groot gedeelte bij de plaatselijke agrariërs zoals reclamanten te liggen, terwijl zij niet om deze herindeling hebben gevraagd.

De zienswijzen van reclamanten 1 tot en met 4 (verder te noemen reclamanten) worden gezamenlijk behandeld aangezien deze (nagenoeg) gelijkluidend zijn. De zienswijze van reclamanten geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1.

Ten aanzien van de stelling van reclamanten dat zij in het bijzonder dan wel de agrariërs in het algemeen niet of nauwelijks op de uitnodiging tot zelfrealisatie hebben gereageerd in verband met geboden andere perspectieven in het kader van de landinrichting overwegen Wij het volgende.

Alle grondeigenaren in het gebied van de Grensmaas zijn bij brief van 3 juni 1998 geïnformeerd over het Grensmaasproject en in de gelegenheid gesteld om door middel van een formulier aan te geven of zij bereid en in staat zouden zijn om zelf, op eigen kosten dan wel met inschakeling van derden, het project op hun eigendom(men) uit te voeren. Hiertoe is op 3 juni 1998 tevens een bekendmaking geplaatst in de Staatscourant en de regionale dagbladen. Daarnaast is een half jaar later op 18 december 1998 de door reclamanten genoemde landinrichtingscommissie geïnstalleerd. Dat reclamanten destijds gelet op de verdere plannen en ontwikkelingen in het project hebben besloten om kennelijk niet te reageren op de brief van 3 juni 1998 moet voor hun rekening blijven. Reclamanten konden er niet zonder meer van uitgaan dat een eventuele daadwerkelijke landinrichting een (volledige) oplossing zou bieden voor de problematiek rond de verkaveling en de verwerving van hun gronden. Zoals Wij ook in het koninklijk besluit van 14 februari 2009, nr. 09.000404 inzake de rivierverruiming op de locatie Aan de Maas in de gemeenten Meerssen en Stein hebben overwogen kan het daarbij verzoeker niet worden toegerekend dat de landinrichtingscommissie niet heeft gebracht waar reclamanten op hoopten.

Ten aanzien van het onderdeel van de zienswijze van reclamanten met betrekking tot het beroep op zelfrealisatie overwegen Wij in het algemeen dat bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening door Ons zal worden getoetst of het doel waarvoor wordt onteigend niet te bereiken valt door het door de grondeigenaar zelf uitvoeren van de bestemmingen die aan zijn eigendom zijn toegekend. Indien de eigenaar te kennen geeft daartoe bereid en in staat te zijn, bestaat er in beginsel geen noodzaak tot onteigening.

Hierop kan een uitzondering worden gemaakt in de situatie dat de verzoeker om onteigening een andere vorm van planuitvoering wenst dan die welke de grondeigenaar voor ogen staat. In dat geval is onteigening alleen te rechtvaardigen als de verzoeker om onteigening kan aantonen dat het algemeen belang de door hem gewenste vorm van uitvoering vordert. De beoordeling welke vorm van uitvoering dienstig is aan het algemeen belang, is daarbij voorbehouden aan verzoeker. Of de grondeigenaar bereid en in staat is om zelf tot planuitvoering over te gaan, hangt dan ook mede af van de door het bestuursorgaan gewenste vorm van planuitvoering. In verband daarmee moet de gewenste vorm van planuitvoering aan de grondeigenaar kenbaar zijn. De vorm van planuitvoering kan worden afgeleid uit de planregels en de toelichting van een bestemmingsplan alsmede in al dan niet daarvan deel uitmakende inrichtings- en verkavelingsschetsen. De gewenste vorm van uitvoering kan ook tot uitdrukking komen in een exploitatieplan.

Andere situaties die een beroep op zelfrealisatie in de weg kunnen staan, zijn dat de grondeigenaar niet over voldoende aaneengesloten grond beschikt om de bestemming op doelmatige wijze zelf te kunnen realiseren of als de te onteigenen gronden geen afzonderlijk deel van het uit te voeren project kunnen vormen.

Het voorgaande in aanmerking nemend is Ons uit de door verzoeker overgelegde stukken en verstrekte informatie het volgende gebleken. De zelfrealisatie die reclamanten voor ogen staat komt niet overeen met de integrale uitvoering van het project Grensmaas die in het publiek belang is aangewezen. Voor deze vorm van uitvoering is reeds gekozen in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg – aanvulling Grensmaas (hierna: POL Grensmaas), dat op 1 juli 2005 door de provincie Limburg werd vastgesteld. Het POL Grensmaas zag op het traject van de Grensmaas van Maastricht tot Roosteren en beoogde binnen dit traject een verruiming van de rivier te bewerkstelligen op zodanige wijze dat uiterlijk in 2017 voor de aan de Maas grenzende gebieden een beschermingsniveau van 1:250 wordt gehaald. Verruiming zou, op basis van in het POL Grensmaas opgenomen concrete beleidsbeslissingen, plaatsvinden op in totaal 11 locaties binnen het genoemde traject, waaronder de locatie Koeweide.

De omstandigheid dat de concrete beleidsbeslissingen uit het POL Grensmaas zijn ingetrokken omdat de afzonderlijke gemeenten in het traject van Maastricht tot Roosteren bestemmingsplannen hebben vastgesteld waarin de rivierverruiming op de 11 locaties planologisch is vastgelegd, heeft geen consequenties voor de gewenste integrale uitvoering van het Grensmaasproject. De verruiming van de rivier zal plaatsvinden door verbreding van de stroomgeul, verlaging van de weerden (uiterwaarden) en de berging van onverkoopbare dekgrond in diepere putten waaruit eerst grind is gewonnen. Daarnaast heeft het project tot doel de grootschalige natuurontwikkeling, het ecologisch herstel van de rivier (nieuwe natuur voor minimaal 1.000 ha) en de winning van minimaal 35 miljoen ton grind voor de nationale behoefte. De rivierverruiming op de locatie Koeweide kan in dat kader niet los worden gezien van de rivierverruiming op de 10 andere locaties. Uitvoering van de rivierverruiming op alleen de locatie Koeweide zal namelijk niet tot gevolg hebben dat het vastgestelde beschermingsniveau van 1:250 voor het Grensmaasgebied van Maastricht tot Roosteren wordt bereikt. De hiervoor genoemde doelstellingen kunnen alleen door de gehele en integrale realisatie van het project Grensmaas worden gerealiseerd.

Hierbij merken Wij op, dat de beperking van de uitvoering tot alleen de locatie Koeweide de financiële uitvoerbaarheid van het hele project in gevaar zal brengen, waardoor eveneens de doelstellingen, vooral die van de hoogwaterbescherming, niet zullen worden gehaald. Er zijn namelijk rendabele en minder of niet rendabele locaties in het project en de rendabele locaties dienen de rivierverruiming (ontgronding) op de niet rendabele locaties mogelijk te maken. Als randvoorwaarde geldt daarom dat het project budgetneutraal dient te worden uitgevoerd. Deze randvoorwaarde is in de beroepsprocedure tegen het POL Grensmaas bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangevochten. De Afdeling heeft bij uitspraak van 7 februari 2007 geoordeeld dat deze randvoorwaarde van budgetneutraliteit in zijn algemeenheid niet onredelijk is, zulks gelet op door de provincie Limburg met het Rijk en de overige provincies afgesproken taakstelling en de gesloten bestuursovereenkomsten, waarbij partijen gehouden zijn een bepaalde hoeveelheid grind te winnen binnen het project Grensmaas. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat voor de uitvoering van het project geen rijksgeld beschikbaar is of zal komen. Reeds vanuit het oogpunt dat de geschetste doelstellingen in het publieke belang alleen kunnen worden gerealiseerd door de integrale en budget neutrale uitvoering van het totale project, kunnen reclamanten het werk op de bij hen in eigendom zijnde percelen op de locatie Koeweide niet zelf realiseren. Daarbij beschikken reclamanten slechts over een beperkt aantal percelen op deze locatie en omvat de rivierverruiming op de locatie Koeweide meer dan alleen het winnen van grind op afzonderlijke percelen. Het project moet uiteindelijk, samen met de rivierverruiming op de andere locaties, bijdragen aan bescherming van de gebieden langs de Maas tegen hoogwater. Daarnaast is op de locatie Koeweide onder meer sprake van stroomgeulverbreding, weerdverlaging en dekgrondberging. Voorts dienen enkele (tijdelijke) bijkomende werken worden gerealiseerd, zoals de omlegging van de openbare weg op de locatie en aanleg van het verwerkingsbekken Trierveld. Los van het feit dat reclamanten het volledige Grensmaasproject niet integraal en budgetneutraal kunnen realiseren, moet derhalve specifiek met betrekking tot de locatie Koeweide worden geconcludeerd dat reclamanten niet beschikken over de benodigde gronden om de werken die op deze locatie zijn voorzien volledig te kunnen uitvoeren. Reclamanten hebben voorts niet aan de verzoeker kenbaar gemaakt dat zij bereid zijn ook de overige benodigde werkzaamheden, ter realisatie van het onderhavige plan van het werk uit te voeren. Reclamanten hebben enkel aangegeven belang te hebben bij de winning van grind. Van het integraal en in onderlinge samenhang door reclamanten uitvoeren van het project op deze locatie is derhalve evenmin sprake. Dit betekent ook dat zonder de voorgestelde grondverwerving het doel waarvoor onteigend wordt – namelijk de integrale realisatie van de rivierverruiming op de locatie Koeweide – niet of niet in de gewenste vorm kan worden bereikt.

Verder is Ons gebleken dat reclamanten de op hun percelen voorziene werken niet kunnen realiseren aangezien zij niet beschikken over de vergunningen die nodig zijn om over te kunnen gaan tot de uitvoering van het Grensmaasplan in het algemeen of tot ontgrinding van het betrokken perceel in het bijzonder. Het Consortium Grensmaas B.V. beschikt wel over de nodige vergunningen. Onder meer hebben gedeputeerde staten van Limburg bij besluit van 31 oktober 2006, kenmerk 2006/5650, het Consortium een voor de winning van grind vereiste vergunning op grond van de Ontgrondingenwet verleend voor het ontgronden van terreinen op onder meer de locatie Koeweide. Deze vergunning is onherroepelijk. Evenmin beschikken reclamanten over andere vergunningen die voor de (integrale) uitvoering van de rivierverruiming op de locatie Koeweide zijn vereist en zijn verleend. Het betreft vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, Wet bodembescherming, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet beheer rijkswaterstaatswerken en Flora- en Faunawet. Het Consortium Grensmaas B.V. beschikt wel over vergunningen op grond van deze wetten voor de realisering van rivierverruimingen, mede op de andere locaties, waarmee de integrale realisering van het Grensmaasproject wel gewaarborgd is.

Gelet op het bovenstaande kan het beroep van reclamanten op zelfrealisatie geen stand houden.

Ad 2

Ten aanzien van het punt uit de zienswijze van reclamanten over de urgentie van de uitvoering van het Grensmaasproject, wijzen Wij naar hetgeen Wij hierboven hebben opgemerkt over het POL Grensmaas. Hierin werd in 2005 de integrale uitvoering van het Grensmaasproject vastgelegd waarbij beoogd werd de verruiming van de rivier op een zodanige wijze te bewerkstelligen dat uiterlijk in 2017 zou worden voldaan aan een beschermingsniveau van 1:250 voor de aan de Maas grenzende gebieden. Dit is dus een andere termijn dan waarover reclamanten spreken, namelijk 2005.

Voor zover reclamanten met dit onderdeel van hun zienswijze de urgentie van de onteigening ter discussie stellen wijzen Wij op het hetgeen in de zakelijke beschrijving en onder Noodzaak en urgentiedaarover is opgemerkt.

Hieruit blijkt dat op de locatie Koeweide en het Trierveld in 2014 is gestart met de voorbereidende werkzaamheden. Deze omvatten onder meer het omleggen van kabels en leidingen. Medio 2015 wordt gestart met het aanleggen van een tijdelijke brug in de weg langs het Julianakanaal (Parallelweg) over de te realiseren invaart naar het tijdelijk verwerkingsbekken. Hierna wordt dit verwerkingsbekken zelf en het ten noorden daarvan gesitueerde voordepot met installaties en bekkens aangelegd. Tevens worden in deze fase de dekgronddepots in het noorden en zuiden van de locatie Trierveld aangelegd. Deze worden gevuld met de dekgrond die eerst moet worden verwijderd voordat de delfstoffen kunnen worden gewonnen. Die dekgrond komt uit de locatie Trierveld zelf en (mogelijk) gedeeltelijk uit de locaties Koeweide en Visserweert.

Na de aanleg van het verwerkingsbekken met bijkomende werken treedt de volgende fase in. Dit zal vanaf begin 2016 het geval zijn. In deze fase wordt het op de locatie Trierveld door de verwijdering van de dekgrond bereikbare toutvenant (dit is het ongesorteerde mengsel van zand en grind) binnen de contour van de dekgrondberging gefaseerd ontgraven en verwerkt in het verwerkingsbekken. De ruimte die hierdoor in de dekgrondberging ontstaat wordt benut voor de berging van de uit de locatie Koeweide en locaties Visserweert en Grevenbicht vrijkomende dekgrond. Vanaf begin 2016 zal op de locatie Koeweide worden gestart met het verwijderen van de dekgrond en winning van toutvenant. Deze winning zal, met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke dekgrondverzet en -berging, doorlopen tot eind 2023. Hiermee is de urgentie van de onteigening naar Ons oordeel in beginsel gegeven.

Ad 3

Het betoog van reclamanten over de geboden vergoeding, de totstandkoming van de waardebepaling van de marktprijs en dat daar daarover nauwelijks gesprekken hebben plaatsgevonden ziet hoofdzakelijk op de hoogte van de schadeloosstelling en is daarmee financieel van aard.

Met betrekking tot de hoogte van de schadeloosstelling overwegen Wij in het algemeen dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De hoogte en wijze van berekening van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg merken Wij op dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan indien vóór de terinzagelegging van de onteigeningsstukken tijdig een begin met het minnelijk overleg is gemaakt. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, na gebleken noodzaak daartoe, met de administratieve onteigeningsprocedure wordt begonnen. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken al een formeel bod is gedaan en genoegzaam is vast komen te staan, dat dit overleg voorlopig niet tot eigendomsoverdracht zal leiden.

Dit in aanmerking nemend is Ons uit de door verzoeker overgelegde stukken gebleken dat de biedingen die aan alle belanghebbenden in het kader van de verwerving van de gronden voor de realisering van het Grensmaasproject zijn uitgebracht, gebaseerd zijn op een door een onafhankelijke deskundige opgestelde taxatie. Voor Koeweide heeft deze deskundige op 19 december 2013 een algemeen taxatierapport uitgebracht. In de eerste helft van 2014 heeft deze deskundige aanvullend nog enkele rapporten opgesteld voor gronden die (nog) niet in de taxatie van 2013 waren betrokken. In alle gevallen is de agrarische marktwaarde getaxeerd. Vervolgens is daarbovenop voor de aanbiedingen aan de eigenaren conform het toegepaste prijsbeleid een toeslag op deze agrarische marktwaarde berekend en, bij een akkoord, betaald. De toeslag betreft drie categorieën, te weten – oplopend in hoogte – weerdverlaging, stroomgeulverbreding en dekgrondberging (waaronder de grindwaarde valt). Voor zover dit mogelijk was is in de overleggen met belanghebbenden de waarde van de grond en de hoogte van de genoemde toeslagen steeds toegelicht. Ook reclamanten hebben op deze wijze biedingen ontvangen, waarbij ook rekening is gehouden met de opbrengsten van de winbare bodembestanddelen.

Ten aanzien van het gevoerde overleg met reclamanten 1 tot en met 4 is Ons uit de overgelegde stukken en verstrekte informatie het volgende gebleken.

In eerste instantie is het Consortium Grensmaas met reclamanten in overleg getreden over de verwerving van de benodigde gronden, zulks op basis van de hiervoor genoemde, op 1 juli 2005 tussen de Staat en het Consortium gesloten overeenkomst ten behoeve van de gewenste en noodzakelijke integrale uitvoering van het project. Conform het bepaalde in deze overeenkomst heeft het Consortium reclamanten bij brieven van 3 november 2008 biedingen gedaan, onder meer gericht op de aankoop van de in de onteigening betrokken percelen. Overigens betrof het niet alleen de aankoop van de voor de stroomgeulverbreding, weerdverlaging en dekgrondberging benodigde gedeelten maar, in alle gevallen, de aankoop van de gehele percelen. Op 25 november 2008 heeft een vertegenwoordiger van het consortium een eerste overleg met de heer J.C.M. Jennen gevoerd. In de jaren 2009 tot en met 2013 hebben partijen diverse malen verder overleg gevoerd en contact gehad. Hierbij is door het Consortium Grensmaas gezocht naar mogelijkheden om reclamanten te compenseren in de vorm van vervangende gronden. In dat kader zijn ook mogelijkheden aangereikt en voorgesteld. Reclamanten hebben zich hierover beraden maar zijn daar verder niet op ingegaan.

Omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken heeft het Consortium de dossiers begin 2014 aan verzoeker overgedragen. Bij brieven van 1 april 2014 heeft verzoeker reclamanten van de overdracht van de dossiers en van de voorbereidingen tot het starten van de onteigening op de hoogte gesteld. Op 20 en 27 mei 2014 heeft de namens verzoeker optredende verwerver overleg met reclamant G.J.L. en J.C.M. Jennen (mede als vertegenwoordiger van de Erven Jennen) gevoerd en op 25 juni 2014 heeft de verwerver telefonisch contact gehad met reclamant A.G.M. Jennen. Hierop heeft verzoeker reclamanten bij brieven van 15 en 17 juli 2014 biedingen gedaan gericht op de aankoop van de voor de rivierverruiming Koeweide benodigde percelen en perceelgedeelten.

Verzoeker heeft de biedingen bij brieven van 3, 4 en 8 september 2014 herhaald. Daarbij is ook meegedeeld dat nog geen verdere ruilgrond beschikbaar is gebleken, maar dat het Consortium Grensmaas nog met andere partijen in gesprek is over aankoop van ruilgronden. Parallel aan de pogingen van verzoeker om met reclamanten tot overleg en overeenstemming te komen heeft het Consortium ook de pogingen voortgezet om reclamanten tot overeenstemming te komen door het aanbieden van vervangende gronden. Als resultaat daarvan hebben reclamanten in december 2014 twee potentiële ruilbedrijven bekeken. Het ene bedrijf werd door reclamanten als niet interessant afgewezen, het andere bedrijf kon nog niet door het Consortium worden aangekocht en daardoor ook niet aan reclamanten worden aangeboden. Verzoeker heeft hierop op 11 februari 2015 telefonisch contact gehad met reclamant J.C.M. Jennen. Deze gaf mede namens de andere reclamanten aan niet akkoord te kunnen gaan met de aangeboden financiële schadeloosstelling en uitte (opnieuw) de wens tot compensatie in de vorm van vervangende grond.

Omdat verzoeker verder ook niet de beschikking had over vervangende gronden, heeft deze reclamanten bij brieven van 12 en 16 maart 2015 opnieuw biedingen gedaan op basis van schadeloosstelling in geld. Ook hierna is met reclamanten geen overeenstemming bereikt omdat zij blijven inzetten op compensatie in de vorm van vervangende grond.

Het boven gestelde in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. Omdat reclamanten blijven persisteren in hun wens om vervangende grond komen partijen niet toe aan een inhoudelijk overleg over de hoogte van de schadeloosstelling, en was het ten tijde van het onteigeningsverzoek naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. Uit de overgelegde stukken is Ons overigens gebleken dat het overleg over de verwerving van de onroerende zaken na de start van de onderhavige procedure is voortgezet. Het Consortium Grensmaas heeft in dat kader in de periode april 2015 tot en met juli 2015 regelmatig contact gehad met de adviseur van reclamanten waarbij opnieuw de mogelijkheid/mogelijkheden tot compensatie in de vorm van vervangende gronden is bekeken en besproken. Partijen hebben echter nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Wij merken in dat verband op, dat het overleg met reclamanten dient te worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ad 4

Ten aanzien van de namens reclamanten opgeworpen stelling dat artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet limitatief aangeeft dat alleen onteigening mogelijk is van wegen, bruggen, bermen, bermsloten en kanalen wijzen Wij op bovengenoemd koninklijk besluit van 14 februari 2009, nr. 09.000404 000404 inzake de onteigening voor de rivierverruiming op de locatie Aan de Maas in de gemeenten Meerssen en Stein waarbij een gelijkluidende zienswijze werd ingediend. Wij hebben hierover reeds geoordeeld dat de stelling berust op een onjuiste en onvolledige lezing van dit artikel. Bedoeld artikellid bepaalt namelijk niet alleen dat onteigening van wegen, bruggen, bermsloten en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten als in artikel 4 bedoeld kan plaatsvinden, maar bepaalt ook, dat onteigening (lees: van onroerende zaken en beperkte rechten) kan plaatsvinden voor de aanleg en verbetering van deze werken alsmede ten behoeve van de verbetering of verruiming van rivieren.

Ad 5

Het onderdeel van de zienswijze van reclamanten over veiligheid is in feite planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden.

Ad 6

Ten aanzien van het betoog van reclamanten dat het project financieel niet juist in elkaar steekt verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierboven ten aanzien van onderdeel 1 over de budget neutrale uitvoering en integrale uitvoering van het Grensmaasproject hebben overwogen. Wij kunnen reclamanten dan ook niet volgen in hun betoog.

Voor het overige merken Wij naar aanleiding van dit onderdeel van de zienswijze op, dat de betrokken gronden voor de realisering van de rivierverruiming op de locatie Koeweide niet kunnen worden gemist. Het maakt daarbij niet uit of de gronden wel of niet bewoond zijn. Voor wat betreft de urgentie kan worden verwezen naar hetgeen hierover is overwogen onder ad 2.

Ad 7

Het betoog van reclamanten dat de termijnen als genoemd in de vergunning op grond van de Ontgrondingenwet bijna zijn verlopen volgen Wij niet. Uit de zakelijke beschrijving blijkt dat gedeputeerde staten van Limburg bij besluit van 31 oktober 2006 een vergunning op grond van de Ontgrondingenwet hebben verleend voor onder meer het ontgronden en herinrichten van de terreinen op de locatie Koeweide. Het winnen van specie op de locatie Koeweide (waaronder ook in het Trierveld) is volgens de vergunning toegestaan voor een termijn van maximaal 9 jaar, waarvan 8 jaar voor de winning van toutvenant. Bepaald is echter ook dat deze termijn ingaat op de dag waarop met de ontgrondingswerkzaamheden/winning van het toutvenant wordt aangevangen. Inmiddels is zoals Wij ook ad 2 hebben opgemerkt medio 2015 gestart met het aanleggen van een tijdelijke brug in de weg langs het Julianakanaal (Parallelweg) over de daar te realiseren invaart naar het tijdelijk verwerkingsbekken in Trierveld. Hierna wordt het bekken zelf en het ten noorden daarvan gesitueerde voordepot met installaties en bekken aangelegd en tevens worden de dekgronddepots in het noorden en zuiden van de locatie Trierveld aangelegd. Eerst dan zal er sprake zijn van een aanvang van de ontgrondingswerkzaamheden en winning van het toutvenant, waardoor de genoemde termijn van 9 jaar – waarin ook de termijn van 8 jaar voor de winning van toutvenant valt – gaat lopen.

Ad 8

Naar aanleiding van het betoog van reclamanten wijzen Wij wederom op bovengenoemd koninklijk besluit van 14 februari 2009, nr. 09.000404 000404 inzake de onteigening voor de rivierverruiming op de locatie Aan de Maas in de gemeenten Meerssen en Stein waarbij een gelijkluidende zienswijze werd ingediend. Wij hebben hierover reeds geoordeeld dat in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure geen zelfstandige uitspraken kunnen worden gedaan over de wijze waarop in dit geval aanbesteding heeft plaatsgevonden en over de vraag of hierbij de juiste procedure is gevolgd. Overigens hebben Wij hier ook bij aangetekend, dat de kwestie rond de aanbesteding in 2003 onder de aandacht is geweest van de Europese Commissie door middel van een ingebrekestelling overheidsopdrachten Grensmaas. Op basis van het antwoord van de Nederlandse regering hierop heeft de Europese Commissie geen aanleiding gezien om verdere maatregelen te nemen.

Ad 9

Ook naar aanleiding van dit onderdeel van de zienswijze wijzen Wij op bovengenoemd koninklijk besluit van 14 februari 2009, nr. 09.000404 000404 inzake de onteigening voor de rivierverruiming op de locatie Aan de Maas in de gemeenten Meerssen en Stein waarbij een gelijkluidende zienswijze werd ingediend. Wij hebben hierover overwogen dat in artikel 1, eerste lid, van het Eerste protocol van het EVRM onder meer is bepaald dat niemand van zijn eigendom zal worden beroofd, behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht. Voorts zijn de in het EVRM ter zake vastgelegde beginselen in het Nederlandse recht verankerd in onder meer artikel 14 van de Grondwet en in de onteigeningswet. Wij hebben daarbij overwogen dat het onteigeningsbesluit zal worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de onteigeningswet en opgemerkt dat de burgerlijke rechter in zijn hoedanigheid van onteigeningsrechter als gevolg van de jurisprudentie van de Hoge Raad desgevraagd gehouden is over te gaan tot een toetsing van de onteigeningstitel op haar rechtmatigheid, ook buiten de hem in de onteigeningswet opgedragen taak om.

Ad 10

Ook bij dit onderdeel van de zienswijze van reclamanten wijzen Wij op het bovengenoemde koninklijk besluit van 14 februari 2009, nr. 09.000404. Bij de bespreken van een gelijkluidende zienswijze hebben Wij overwogen dat deze aspecten niet in de onderhavige onteigeningsprocedure aan de orde dienen te komen, maar in de procedures op grond van de Ontgrondingenwet en van de voor de overige vergunningen bestemde procedures.

De voor de realisering van het project Grensmaas verleende vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, Ontgrondingenwet, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet bodembescherming en Wet beheer rijkswaterstaatswerken zijn voorbereid en tot stand zijn gekomen met toepassing van de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en conform de regeling van hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer gecoördineerd zijn afgehandeld. Alle ontwerpbesluiten hebben in het kader van die procedure en na voorafgaande bekendmaking conform de wet, gedurende de daarvoor gestelde termijn van 20 juli 2006 tot en met 30 augustus 2006 ter inzage gelegen. Ook heeft op grond van de Wet milieubeheer op 14 augustus 2006 een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Reclamanten hebben in het kader van deze procedure(s) de gelegenheid gehad om zienswijzen omtrent de voorgenomen besluiten naar voren te brengen.

Verder overwegen Wij dat het POL Grensmaas inmiddels is opgevolgd door de onder Planologische grondslag genoemde bestemmingsplannen van de gemeenten Sittard-Geleen en Echt-Susteren. Deze zijn vastgesteld overeenkomstig de daarvoor geldende procedures op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Ad 11

Ook bij dit onderdeel van de zienswijze van reclamanten wijzen Wij op het eerdergenoemde koninklijk besluit van 14 februari 2009, nr. 09.000404 waarin Wij bij een gelijkluidende zienswijze hebben overwogen dat de door reclamanten genoemde Mijnwet in 2002 is vervangen door de Mijnbouwwet (wet van 31 oktober 2002, houdende regels met betrekking tot het onderzoek naar en het winnen van delfstoffen en met betrekking tot met de mijnbouw verwante activiteiten; Stb. 2002, 542). Deze wet handelt, voor zover hier althans van belang, over delfstoffen, zijnde in de ondergrond aanwezige mineralen of substanties van organische oorsprong, met uitzondering van grind. Gelet op dit laatste is de Mijnbouwwet hier dus niet van toepassing. Overigens is de strekking van de Mijnbouwwet juist, dat de Staat eigenaar is van de nog niet gewonnen delfstoffen. Het met reclamanten gevoerde overleg alsmede de onteigeningsprocedure is echter gericht op verkrijging van de eigendommen, zulks ten algemenen nutte en in het publiek belang. In dat verband kan worden gewezen op hetgeen hiervoor reeds is opgemerkt over de doelstellingen van het POL Grensmaas.

Ten aanzien van de stelling van reclamanten dat op een ondoordachte wijze een belangrijk deel van de plaatselijke agrarische bevolking verplicht wordt tot beëindiging van de nering en dat daar geen toereikende vorm van compensatie tegenover is gesteld, merken Wij op dat de onteigeningswet belanghebbenden een volledige schadeloosstelling waarborgt. Verwezen kan worden naar hetgeen hieromtrent reeds in het algemeen is overwogen onder ad 3.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 1 tot en met 4 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamant 5 brengt in zijn zienswijze het volgende naar voren.

  • 1. Reclamant betoogt dat de onteigeningstitel grotendeels onterecht wordt gebruikt. Onteigening kan alleen in het algemeen belang. Reclamant verzet zich niet tegen de aanwijzing ter onteigening van zijn gronden die nodig zijn in het algemeen belang. Dit is in zijn ogen de beveiliging tegen overstroming door de rivier de Maas, waarvoor de Rivier de Maas moet worden uitgediept en/of de weerd langs de Maas moet worden verlaagd, de zogenaamde weerdverlaging. Onteigening van zijn gronden die nodig zijn voor dekgrondberging dienen niet het algemeen belang omdat deze ver van de Maas liggen. Het is niet de bedoeling om de Maas te verleggen en deze gronden zijn niet voor de rivierverruiming nodig. De onteigeningstitel wordt hier door verzoeker ten onrechte ingezet. Bovendien wordt de onteigening ten onrechte ingezet om landbouwgronden om te zetten in nieuwe natuur en om de bekostiging van de beveiliging tegen overstromingsgevaar mogelijk te maken door grindwinning, de zogenaamde dekgrondberging. Er wordt kostbare en zeer vruchtbare landbouwgrond aan het voedselareaal ontnomen. Deze grond wordt bestemd als natuurgebied. Onteigening is voor deze gronden niet nodig, afgraving kan in overleg met de eigenaar plaatsvinden.

  • 2. In het onteigeningsdossier wordt gesteld dat alle grondeigenaren in het Grensmaasproject de gelegenheid hebben gehad om het project op hun eigendom op eigen kosten zelf dan wel met inschakeling van derden uit te voeren. Reclamant heeft hier positief op gereageerd, maar is vervolgens uitgesloten van deelname in het project. Hij heeft zich derhalve niet bij het Consortium Grensmaas aan kunnen sluiten waardoor er naar zijn mening geen sprake is van gelijke kansen.

  • 3. Reclamant heeft in het minnelijk overleg gevraagd om vervangende gronden in een straal van circa 20 kilometer in de omtrek. Hij merkt op dat het de verzoeker al sedert 1998 niet lukt om vervangende gronden aan te kopen om deze als ruilobject in te zetten. Het is ook reclamant zelf niet gelukt om met de geboden financiële compensatie gelijksoortige vruchtbare grond te verwerven. De compensatie blijkt onvoldoende om vervanging te verwezenlijken.

  • 4. De grindwinning zorgt dat het project in financieel opzicht uitgevoerd kan worden. Maar de eigenaar van de grond is ook eigenaar van het grind dat daarin voorkomt. Een financiële compensatie voor het delven van het grind moet derhalve ook een vergoeding bevatten voor de opbrengsten van de winbare bodembestanddelen. Dit is tot op heden niet gebeurd.

  • 5. Het uitdiepen/uitbaggeren van de Maas is samen met een beperktere weerdverlaging een betere optie. Bovendien kan reclamant het afgraven van de weerd zonder onteigening realiseren.

De zienswijze van reclamant 5 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1 en 5

Voor zover reclamant betoogt dat de onteigeningstitels ten dele onterecht worden ingezet overwegen Wij dat ingevolge artikel 72a, eerste lid, van titel IIa van de onteigeningswet onteigening kan plaatsvinden onder meer voor werken ten behoeve van verbetering of verruiming van rivieren, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt op grond van artikel 72a, tweede lid sub a, mede begrepen onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Voorts kan ingevolge artikel 72c, eerste lid, van de onteigeningswet onteigening van zaken en rechten plaatsvinden in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen ten name van het Rijk, indien ter zake een vergunning tot ontgronding krachtens de Ontgrondingenwet is verleend en deze onherroepelijk is geworden. Uit de zakelijke beschrijving die samen met de onteigeningsstukken ter inzage heeft gelegen en het hetgeen hierboven onder Noodzaak en urgentie is opgenomen is naar Ons oordeel voldoende duidelijk dat de werken waarvoor om onteigening wordt verzocht zijn aan te merken als werken in de zin van de titels IIa en IIc van de onteigeningswet.

Voor het overige heeft het betoog van reclamant betrekking op de noodzaak van het werk en de keuze tussen alternatieven. Deze aspecten zijn planologisch van aard en kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld. Verwezen kan worden naar hetgeen hieromtrent onder Planologische grondslag wordt overwogen.

Ad 2

Ten aanzien van de opmerking dat reclamant zich niet bij het Consortium Grensmaas heeft kunnen aansluiten waardoor er geen sprake is van gelijke kansen overwegen Wij het volgende. Zoals Wij bij reclamanten 1 tot en met 4 onder ad 1 hebben opgemerkt, zijn alle grondeigenaren binnen het projectgebied van het Grensmaasproject in juni 1998 door de verzoeker om onteigening bij brief benaderd. Op een bij de brief gevoegd retourformulier konden de grondeigenaren de bereidheid tot verkoop van de gronden of de interesse in deelname aan de integrale uitvoering van het project Grensmaas kenbaar maken. Voor de grondeigenaren die interesse hebben getoond in deelname aan de integrale uitvoering van het Grensmaasproject is op 15 juli 1998 een voorlichtingsbijeenkomst gehouden en is de Leidraad Deelname Uitvoering Grensmaas uitgereikt. Deze ‘Leidraad’ bevat onder meer een projectbeschrijving, uitwerking voorkeursaanpak, stappenplan en tijdschema, algemene voorwaarden en criteria waaraan de grondeigenaren moeten voldoen om deel te kunnen nemen in de Uitvoeringsorganisatie. Uit onderzoek is gebleken dat reclamant destijds zijn interesse kenbaar heeft gemaakt voor deelname aan de uitvoering, maar reclamant heeft hierbij verzuimd om alle volgens zojuist bedoelde leidraad vereiste stukken in te dienen. Verzoeker heeft reclamant hier schriftelijk op gewezen en hem in de gelegenheid gesteld om bedoelde stukken alsnog in te dienen. Reclamant heeft hier echter niet op gereageerd. Overigens heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat slechts een beperkt aantal eigenaren aan de in de leidraad gestelde voorwaarden en criteria heeft kunnen voldoen en met hen is de selectieprocedure met het oog op integrale zelfrealisatie van het Grensmaasproject verder voortgezet. De wijze waarop destijds het proces gericht op de integrale zelfrealisatie is verlopen en de keuzen die daarin zijn gemaakt staan in deze procedure niet (meer) ter beoordeling.

Ad 3

De zienswijze ziet in hoofdzaak op het gevoerde overleg en de mogelijkheid van alternatieve oplossingen in de vorm van vervangende grond en de hoogte van de geboden vergoeding.

Naar aanleiding daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in het algemeen de hoogte van de schadeloosstelling hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamanten 1 tot en met 4 onder ad 3. Verder overwegen Wij dat de onteigeningswet de onteigenende partij niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en veelal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Het boven gestelde in aanmerking nemend is Ons uit de door verzoeker overgelegde stukken en verstrekte informatie het volgende gebleken.

In eerste instantie is het Consortium Grensmaas met reclamant in overleg getreden over de verwerving van de benodigde gronden, zulks op basis van de eerder genoemde, op 1 juli 2005 tussen de Staat en het Consortium gesloten overeenkomst ten behoeve van de gewenste en noodzakelijke integrale uitvoering van het project. Conform het bepaalde in deze overeenkomst heeft het Consortium reclamant bij brief van 3 november 2008 een bieding gedaan, onder meer gericht op de aankoop van de in de onteigening betrokken percelen. Overigens betrof het niet alleen de aankoop van de voor de stroomgeulverbreding, weerdverlaging en dekgrondberging benodigde gedeelten maar, in alle gevallen, de aankoop van de gehele percelen. Op 28 november 2008 heeft een vertegenwoordiger van het Consortium een eerste overleg met reclamant gevoerd. In de jaren 2010 tot en met 2013 hebben partijen enkele malen contact gehad. In deze periode is door het Consortium Grensmaas ook gezocht naar mogelijkheden om reclamant te compenseren in de vorm van vervangende gronden. Het is evenwel tot dusver niet mogelijk gebleken om passende vervangende grond te vinden.

Omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken heeft het Consortium het dossier begin 2014 aan verzoeker overgedragen. Bij brief van 1 april 2014 heeft verzoeker reclamant van de overdracht van de dossiers en van de voorbereiding tot het starten van de onteigening op de hoogte gesteld. Op 8 mei 2014 heeft de namens verzoeker optredende verwerver overleg met reclamant gevoerd. Hierin heeft reclamant meegedeeld dat hij bij voorkeur in de vorm van vervangende grond gecompenseerd wil worden. Deze grond zou in beginsel overal mogen liggen als het maar vergelijkbare grond is (geen zandgrond). Bij brief van 10 juni 2014 heeft verzoeker reclamant een bieding gedaan gericht op de verwerving van de benodigde percelen en perceelgedeelten. Verzoeker heeft reclamant meegedeeld dat hij in de omgeving zelf geen ruipercelen in eigendom heeft, maar dat het Consortium Grensmaas op 10 juni 2014 is benaderd met de vraag of men daar wel de beschikking over ruilgronden heeft. Verzoeker heeft echter van het Consortium vernomen dat zulks niet het geval is. Bij brief van 27 juni 2014 heeft reclamant op de bieding van 10 juni 2014 gereageerd en vervangende grond gevraagd in een straal van 20 kilometer rond zijn bestaande gronden. Per e-mailbericht van 12 augustus 2014 heeft verzoeker reclamant concreet vervangende gronden aangeboden, maar reclamant heeft deze als ongeschikt afgewezen.

Wij zijn van oordeel dat zowel door het consortium en verzoeker de vraag van reclamant naar andere oplossingen in de vorm van vervangende grond is onderkend en onderzocht. Het is echter nog niet mogelijk gebleken om voor reclamant een passende oplossing te vinden. Wij merken in dat verband op, dat het overleg met reclamant dient te worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ad 4

De zienswijze heeft in feite betrekking op de hoogte van de schadeloosstelling en is daarmee financieel van aard. Naar aanleiding daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in het algemeen over de hoogte van de schadeloosstelling hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamanten 1 onder ad 3.

Overigens merken Wij ook hier op dat de biedingen die aan alle belanghebbenden in het kader van de verwerving van de gronden voor de realisering van het Grensmaasproject zijn uitgebracht, gebaseerd zijn op een door een onafhankelijke deskundige opgestelde taxatie. Voor Koeweide heeft deze deskundige op 19 december 2013 een algemeen taxatierapport uitgebracht. In de eerste helft van 2014 heeft deze deskundige aanvullend nog enkele rapporten opgesteld voor gronden die (nog) niet in de taxatie van 2013 waren betrokken. In alle gevallen is de agrarische marktwaarde getaxeerd. Vervolgens is daarbovenop voor de aanbiedingen aan de eigenaren conform het toegepaste prijsbeleid een toeslag op deze agrarische marktwaarde berekend en, bij een akkoord, betaald. De toeslag betreft drie categorieën, te weten – oplopend in hoogte – weerdverlaging, stroomgeulverbreding en dekgrondberging (waaronder de grindwaarde valt). Voor zover dit mogelijk was is in de overleggen met belanghebbenden de waarde van de grond en de hoogte van de genoemde toeslagen steeds toegelicht.

Ook reclamant heeft op deze wijze biedingen ontvangen, waarbij dus ook rekening is gehouden met de opbrengsten van de winbare bodembestanddelen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 5 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van de bescherming van het land tegen hoogwater noodzakelijk worden geacht dat de Staat de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van Minister van Infrastructuur en Milieu tot het nemen van een besluit krachtens de artikelen 72a en 72c van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 17 augustus 2015, nr. RWS-2015/35319, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van Minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van 15 april 2015, kenmerk RWS-2015/15540/RVV;

gelezen het emailbericht van verzoeker van 4 augustus 2015;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 7 oktober 2015, no.W14.15.0264;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu 16 oktober 2015 nr. RWS-2015/44142, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de aanleg van verruiming van de rivier de Maas op de locatie Koeweide, tussen rivierkilometer 44.750 ten noorden van de kern Papenhoven en rivierkilometer 48.780 ten westen van de kern Illikhoven, alsmede voor de verwerkingslocatie Trierveld aan de linkerzijde van het Julianakanaal, tussen kanaalkilometer 22.000 ter hoogte van de Horrissenweg en kanaalkilometer 23.315 ter hoogte van de Verloren van Themaatweg in de gemeente Sittard-Geleen, met bijkomende werken, in de gemeenten Sittard-Geleen en Echt-Susteren, ten name van de Staat ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de Sittard-Geleen en Echt-Susteren aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeenten Sittard-Geleen en Echt-Susteren en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 29 oktober 2015

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: RIVIERVERRUIMING KOEWEIDE

VERZOEKENDE INSTANTIE: MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Grevenbicht

Grondplannr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

1

geheel

Terrein (akkerbouw)

0

07

91

A 1783

Projectbureau Grensmaas B.V., Born, zetel: Maastricht.

                   

2

geheel

Terrein (akkerbouw)

0

00

39

A 1782

Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, ’s-Graveland.

                   

4

0

05

85

Terrein (akkerbouw)

0

20

10

A 76

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

5

0

02

97

Terrein (akkerbouw)

0

10

05

A 77

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

6

geheel

Terrein (natuur)

0

05

15

A 1447

Maria Ida Tholen, gehuwd met Peter Rutten.

                   

7

geheel

Terrein (natuur)

0

05

10

A 1445

Maria Ida Tholen, gehuwd met Peter Rutten.

                   

8

geheel

Terrein (akkerbouw)

2

24

00

A 1662

Jean Cornelis Marie Jennen, gehuwd met Elisabeth Gerarda Maria Sevriens,

Grevenbicht.

                   

9-1

0

03

32

Terrein (akkerbouw)

0

09

90

A 1441

Guillaume Jean Lambert Jennen, Grevenbicht.

9-2

0

05

25

                   

10-1

0

02

97

Terrein (akkerbouw)

0

16

10

A 898

Guillaume Jean Lambert Jennen, Grevenbicht.

10-2

0

11

25

               

11-1

0

01

81

Terrein (akkerbouw)

0

12

55

A 897

Leo Alphons Jennen (overleden), gehuwd geweest met Maria Theresia Aldegonda Otten, Grevenbicht.

11-2

0

09

40

               

12-1

0

01

57

Terrein (natuur)

0

14

00

A 896

Leo Alphons Jennen (overleden), gehuwd geweest met Maria Theresia Aldegonda Otten, Grevenbicht.

12-2

0

10

84

                   

13

geheel

Terrein (akkerbouw)

0

08

75

A 915

Leo Alphons Jennen (overleden), gehuwd geweest met Maria Theresia Aldegonda Otten, Grevenbicht.

                   

14

geheel

Terrein (akkerbouw)

0

08

15

A 895

Leo Alphons Jennen (overleden), gehuwd geweest met Maria Theresia Aldegonda Otten, Grevenbicht.

                   

15

0

20

34

Terrein (akkerbouw)

0

21

75

A 825

Leo Alphons Jennen (overleden), gehuwd geweest met Maria Theresia Aldegonda Otten, Grevenbicht.

                   

17

0

05

52

Terrein (akkerbouw)

0

10

80

A 42

Jean Cornelis Marie Jennen, gehuwd met Elisabeth Gerarda Maria Sevriens,

Grevenbicht.

                   

18

geheel

Terrein (akkerbouw)

0

05

25

A 917

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

19

geheel

Terrein (akkerbouw)

0

05

25

A 918

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

20

geheel

Terrein (akkerbouw)

0

11

65

A 919

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

21

geheel

Terrein (akkerbouw)

0

01

65

A 105

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

22

geheel

Terrein (akkerbouw)

0

01

65

A 102

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

23

geheel

Terrein (akkerbouw)

0

01

90

A 101

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

24

0

09

28

Terrein (grasland)

0

18

50

A 1340

Elk een onbekend aandeel in eigendom:

Anna Sibilla Tholen, Brussel, België;

Barbara Tholen, Brussel, België.

                   

26

0

19

30

Terrein (akkerbouw)

0

19

75

A 1357

Elk 1/2 eigendom:

Frans Joseph Martin Horrichs, gehuwd met Elisabeth Margaretha Mathias Wilhelmus van Wessel, Doenrade;

Paulus Theodoor Marie Horrichs (overleden), Born.

                   

27

0

20

46

Terrein (akkerbouw)

0

20

90

A 1356

Elk 1/2 eigendom:

Frans Joseph Martin Horrichs, gehuwd met Elisabeth Margaretha Mathias Wilhelmus van Wessel, Doenrade;

Paulus Theodoor Marie Horrichs (overleden), Born.

                   

28

0

79

62

Terrein (akkerbouw)

0

81

20

A 1225

Elk 1/2 eigendom:

Frans Joseph Martin Horrichs, gehuwd met Elisabeth Margaretha Mathias Wilhelmus van Wessel, Doenrade;

Paulus Theodoor Marie Horrichs (overleden), Born.

                   

29

0

39

68

Terrein (akkerbouw)

0

40

50

A 1224

Elk 1/2 eigendom:

Frans Joseph Martin Horrichs, gehuwd met Elisabeth Margaretha Mathias Wilhelmus van Wessel, Doenrade;

Paulus Theodoor Marie Horrichs (overleden), Born.

                   

31

0

70

11

Terrein (grasland)

0

72

20

A 1489

Johannes Wilhelmus Koten, gehuwd met Helena Maria de Jonge, Nijmegen.

               

32

0

67

00

Terrein (grasland)

0

68

40

A 1490

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

33

geheel

Terrein (grasland)

0

41

10

C 401

Jean Cornelis Marie Jennen, gehuwd met Elisabeth Gerarda Maria Sevriens,

Grevenbicht.

                   

34

geheel

Terrein (teelt – kweek)

1

87

90

C 407

Jennen, Leo Alphons (overleden), Grevenbicht.

                   

35

geheel

Terrein (teelt – kweek)

2

16

50

A 1580

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

36

0

84

50

Terrein (grasland)

2

38

05

A 1508

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

37

0

00

03

Terrein (grasland)

0

01

70

A 20

Frank Nicolaas Sikkes, gehuwd met Josephina Maria Odilia Mekel, Geleen.

                   

42

0

54

61

Terrein (akkerbouw)

0

61

00

C 388

Alphons Gerard Marie Jennen, Papenhoven.

                   

43

0

28

10

Terrein (grasland)

0

41

80

C 141

Guillaume Jean Lambert Jennen, Grevenbicht.

                   

44

geheel

Terrein (grasland)

0

32

20

C 243

Guillaume Jean Lambert Jennen, Grevenbicht.

                   
 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Roosteren

Grondplannr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

56

0

70

62

Terrein (grasland)

0

73

15

F 907

Wilhelmus Matheus Cornelis Smeets, gehuwd met Maria Elisabeth Gerarda Schlangen, Roosteren.

Naar boven