Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en werkgelegenheid tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Gezien de aanvraag van CAO-Partijen Schilders namens de Koninklijke Vereniging OnderhoudNL, vereniging van (restauratie-)schilders- en (totaal-)onderhoudsbedrijven, industriële onderhouds- en glaszetbedrijven, FNV en CNV Vakmensen daartoe strekkende, dat de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, ingevolge de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, wordt gewijzigd voor de in de aanvraag bedoelde groepen van personen in de bedrijfstak Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf;

Overwegende,

dat tegen de aanvraag om wijziging van de verplichtstelling zienswijzen zijn ingebracht door:

  • Verbond van Verzekeraars;

  • O. F. Blom Advocaten namens de Vereniging Zelfstandigen Bouw en de Stichting ZZP Nederland.

Dat de zienswijzen van het Verbond van Verzekeraars en O.F. Blom Advocaten tegen het verzoek om wijziging van de verplichtstelling met name de representativiteit betreffen.

Het Verbond maakt bezwaar tegen de gevraagde wijziging op grond van onvoldoende (onderbouwde) representativiteit. In de opgave zijn schattingen opgenomen, die door derden niet kunnen worden geverifieerd, hetgeen extra bezwaarlijk is bij een representativiteit van rond of onder de ondergrens van 55%. Verder kunnen zelfstandigen volgens het Verbond geen rol spelen in de representativiteit van hun opdrachtgevers en is niet vermeld dat zij als hoofdbedrijf ‘schildersactiviteiten’ hebben. Voorts is door de verzoekende partijen niet vermeld waarom zowel personen (geen werknemers) die lid zijn van de verzoekende organisaties als personen die geen lid zijn van de verzoekende organisaties (geen werknemers) als direct gebonden zijn aangemerkt.

O.F. Blom Advocaten stelt dat de om verplichtstelling verzoekende organisaties niet representatief genoeg zijn om de verplichtstelling te laten wijzigen dan wel het bestaan van de verplichtstelling als zodanig te rechtvaardigen. De zelfstandigen die lid zijn van een van de verzoekende organisaties zijn niet relevant en dienen daarom buiten beschouwing te blijven en de representativiteitsgraad van de verzoekende organisaties bedraagt dan slechts 47,9%. Ook zijn de gepresenteerde cijfers eenzijdig opgesteld en niet gevalideerd/geverifieerd door middel van een onafhankelijke onderzoeksrapportage. Daarbij is het volgens O.F. Blom Advocaten nog maar de vraag of de genoemde aantallen (werknemers in dienst van werkgevers die lid zijn en zelfstandigen lid van de verzoekende partijen) mede vanwege het doorzetten van de geconstateerde daling en de verschuiving van werknemers naar zelfstandigen niet lager liggen, zodat de werkelijke representativiteitsgraad waarschijnlijk nog lager uitvalt. O.F. Blom Advocaten voert verder nog aan dat de Staatssecretaris tegen verplichtstelling van een pensioenregeling voor zelfstandigen is. Ook is er vanuit de belangenorganisaties voor zelfstandigen binnen de bedrijfstak geen draagvlak voor de verplichtstelling, zodat instandhouding van de (gewijzigde) verplichtstelling voor zelfstandigen in strijd is met Europees recht. Bijzondere omstandigheden om de verplichtstelling toch overeind te houden zijn er volgens O.F. Blom Advocaten niet. De door partijen aangevoerde bijzondere omstandigheden overtuigen niet althans zijn onvoldoende weersproken. De sociale exceptie voor de inbreuk op het Europese mededingingsrecht komt verder onder druk te staan bij een ruime toepassing van niet helder geformuleerde of bij wet voorziene criteria voor bijzondere omstandigheden. Gelet hierop dient de ingediende aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling te worden afgewezen en dient de verplichtstelling – in ieder geval voor de groep zelfstandigen – ambtshalve te worden ingetrokken.

Overwegende ten aanzien van de zienswijzen.

Voor het wijzigen van een verplichtstelling tot deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds is vereist dat het georganiseerde bedrijfsleven dat de aanvraag indient een, naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid belangrijke, meerderheid van de in de desbetreffende bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt (artikel 10, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000).

Deze belangrijke meerderheid moet blijken uit een opgave van het aantal werkgevers dat lid is van de bij de aanvraag tot wijziging betrokken werkgeversorganisatie(s) onderscheidenlijk het aantal werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft, alsmede het aantal werknemers in dienst van werkgevers die lid zijn van de bij de aanvraag tot wijziging betrokken werkgeversorganisatie(s) onderscheidenlijk het aantal werknemers werkzaam bij werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft. Indien van toepassing inclusief de personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak. Dit betreft in casu de onder de verplicht gestelde werkingssfeer vallende zelfstandigen.

Deze opgave dient door partijen voorzien te zijn van een toelichting op de wijze van verzameling van de gegevens als bedoeld in artikel 3, sub f van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.

De gegevens waarop de opgave is gebaseerd, mogen in principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag.

Ingeval van beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit, of ingeval van een representativiteitspercentage van minder dan 60 procent, wordt van partijen een opgave verlangd aan de hand van het formulier representativiteitsgegevens. Daarnaast bestaat voor meer specifieke situaties de mogelijkheid om een nadere rapportage van een accountant te verlangen. Dit gebeurt bijvoorbeeld indien, naar aanleiding van beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit, de gerede twijfel aan de deugdelijkheid van het onderliggende bronmateriaal niet door de toelichting van de om verplichtstelling verzoekende partijen is weggenomen.

Wanneer sprake is van een meerderheid tussen de 55 en 60 procent wordt dit ook als een belangrijke meerderheid gekwalificeerd, tenzij het draagvlak voor de verplichtstelling gering is of als sprake is van een zeer scheve verdeling van de meerderheid binnen de werkingssfeer. In het geval van een meerderheid tussen de 50 en 55 procent zal in beginsel geen verplichtstelling plaatsvinden tenzij er naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid sprake is van bijzondere omstandigheden. De beoordeling hiervan is maatwerk en hangt af van de omstandigheden in het betreffende geval.

Partijen hebben bij de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf reeds een formulier representativiteitsgegevens overgelegd en – voor zover noodzakelijk – bijzondere omstandigheden aangevoerd. Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen hebben zij hierop een nadere toelichting gegeven en een Assurancerapport overlegd.

Uit de door partijen overlegde representativiteitsopgave blijkt dat voor de berekening van het totale aantal werkgevers dat direct aan de verplichtstelling is gebonden gebruik is gemaakt van de ledenlijst van de werkgeversorganisatie OnderhoudNL (peildatum 1 juli 2014). Voor de berekening van het totale aantal werkgevers dat onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt is gebruik gemaakt van het deelnemersbestand van het bedrijfstakpensioenfonds, waarin actieve werknemers/deelnemers gekoppeld zijn aan hun werkgever (peildatum 1 juli 2014). Door de ledenlijst van OnderhoudNL te matchen met werkgevers in het bestand van het bedrijfstakpensioenfonds is het aantal direct gebonden werkgevers vastgesteld. Uitzendbureaus vallen niet onder de verplichtstelling en zijn niet meegenomen in de berekening. Het bedrijfstakpensioenfonds kent geen overige vrijwillig aangesloten werkgevers. De vrijgestelde werkgevers en hun werknemers zijn wel in de tellingen betrokken. Dit betreft 1 werkgever.

Uit de representativiteitsopgave blijkt verder dat partijen stellen dat bij de berekening van het aantal werknemers in dienst bij de direct aan de verplichtstelling gebonden werkgevers alsmede het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak en direct aan het de verplichtstelling gebonden, de volgende categorieën personen dienen te worden meegenomen:

  • a. de werknemers die in dienst zijn bij een werkgeverslid van OnderhoudNL;

  • b. de deelnemers met een andere hoedanigheid dan werknemer en die lid zijn van OnderhoudNL, FNV Bouw of CNV Vakmensen (deze deelnemers zijn uit hoofde van het lidmaatschap van de contracterende organisaties direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden);

  • c. de deelnemers met een andere hoedanigheid dan werknemer, die geen lid zijn van OnderhoudNL, FNV Bouw of CNV Vakmensen maar wel werkzaam zijn voor een werkgeverslid van OnderhoudNL.

Voor de berekening van de aantallen in categorie a en b is gebruik gemaakt van de ledenlijst van OnderhoudNL, de opgaven van CNV Vakmensen en FNV Bouw van leden niet werknemer (zzp-er) en het deelnemersbestand van Bpf Schilders (peildatum 1 juli 2014). Matching van ledenlijsten OnderhoudNL, CNV Vakmensen en FNV Bouw met bedrijven/werkgevers in bestand Bpf Schilders levert het aantal direct gebonden deelnemers (werknemers en andere hoedanigheid op basis van lidmaatschap van OnderhoudNL, CNV Vakmensen of FNV Bouw) op.

Om het aantal deelnemers in categorie c vast te kunnen stellen is uitgegaan van schattingen. Deze schatting is gebaseerd op de daling van het aantal werknemers in dienst van werkgeversleden van OnderhoudNL tussen 2006 en 2014 met 32% (bronnen: bestand Bpf Schilders en ledenlijst OnderhoudNL) afgezet tegen de minder sterke daling van de omzet bij deze werkgevers. Omdat de omzet minder is gedaald dan het aantal werknemers en de omzet volgens ervaringsgegevens van OnderhoudNL voor 80% tot 85% gegenereerd wordt vanuit de factor arbeid, gaat men ervan uit dat de daling van het aantal werknemers gecompenseerd wordt door de inzet van zelfstandigen en uitzendkrachten. Aangenomen is dat van de daling van het aantal werknemers 16% het gevolg is van daadwerkelijke krimp en dat de overige daling is gecompenseerd door inhuur. De berekende extra inhuur door georganiseerde werkgevers is gecorrigeerd voor uitzendkrachten – deze vallen buiten de werkingssfeer – en voor de door middel van lidmaatschap van OnderhoudNL, FNV Bouw of CNV Vakmensen direct gebondenen (categorie b). Partijen hebben desgevraagd aangegeven in de toekomst een onderzoeksbureau te willen inschakelen, om zo het aantal door georganiseerde werkgevers ingehuurde zzp-ers aan de hand van een enquête onder bedrijven die lid zijn van de werkgeversorganisatie OnderhoudNL exact(er) te kunnen bepalen.

Voor de berekening van het totaal aantal door de werkingssfeer gebonden personen is gebruik gemaakt van het deelnemersbestand van het Bpf Schilders, waarin actieve deelnemers (werknemers en andere hoedanigheid) zijn gekoppeld aan een bedrijf/werkgever. Het bestand is gecorrigeerd voor uitzendkrachten, stagiaires en vakantiewerkers. De vrijgestelde werknemers zijn meegenomen.

Rekening houdende met de zelfstandigen die werkzaam zijn voor bij de werkgeversorganisatie OnderhoudNL aangesloten werkgevers (categorie c) bedraagt de representativiteit 56,6%.

De bronnen en methodieken die door partijen zijn gebruikt ter onderbouwing van de op 56,6% uitkomende representativiteit, welke zijn gestaafd door een Assurancerappport van een onafhankelijk registeraccountant, zijn naar mijn oordeel afdoende valide. De door het Verbond van Verzekeraars en O.F. Blom Advocaten ingediende zienswijzen doen naar mijn oordeel geen afbreuk aan de door partijen overgelegde representativiteitsgegevens.

Naar aanleiding van het door partijen overgelegde formulier representativiteitsgegevens, de door partijen gegeven nadere toelichting en het Assurancerapport, kan worden vastgesteld dat door partijen in voldoende mate aannemelijk is gemaakt dat het verzoek tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf is ingediend door partijen die een meerderheid van 56,6% van de in bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigen.

In dat verband acht ik mede van belang dat het onderhavig verzoek tot wijziging is ingegeven door gewijzigde wetgeving waardoor partijen genoodzaakt zijn om de verplichtstelling daaraan aan te passen.

Gezien het bovenstaande vormen de zienswijzen geen beletsel om tot besluitvorming over te gaan.

Gelet op de artikelen 10, eerste lid en 16 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

Gezien het overleg met De Nederlandsche Bank;

BESLUIT:

I. Wijzigt het besluit van 28 maart 1951, nr. 498, Stcrt. 1951, nr. 63 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 mei 2007, Stcrt. 2007, nr. 98) waarin werd overgegaan tot het verplicht stellen van de deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf.

De verplichtstelling tot deelneming komt na wijziging te luiden als volgt:

"De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, is verplicht gesteld voor de bedrijfsgenoten in het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf van 16 jaar en ouder tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in de zin van de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1956, 281, laatstelijk gewijzigd op 2 juli 2014, Stb. 2014).

Hierbij wordt verstaan onder:

  • a. bedrijfsgenoten:

    Alle personen die in de bedrijfstak als werknemer werkzaam zijn of als werkgever werkzaamheden doen verrichten of als zelfstandig werker dat bedrijf uitoefenen, zonder daartoe een of meer werknemers in dienst te hebben alsmede de rechtverkrijgenden van deze personen. Onder bedrijfsgenoten wordt niet begrepen de directeur-grootaandeelhouder, die niet verzekerd is op grond van de wettelijke werknemersverzekeringen sociale verzekering.

  • b. bedrijfstak:

    Het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf omvat alle ondernemingen waarin en voor zover daarin het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf als hoofdbedrijf of als wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering wordt uitgeoefend met inbegrip van buitenlandse ondernemingen voor zover deze in Nederland arbeid (doen) verrichten en met inbegrip van buitenlandse uitzend-, detacherings-, en/of bemiddelingsbureaus voor zover zij in Nederland werknemers ter beschikking stellen voor het verrichten van werkzaamheden welke vallen onder het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf.

    Onder hoofdbedrijf wordt ten deze verstaan het uitoefenen van het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf, waarbij het aantal betrokken werknemers groter is dan het aantal werknemers dat werkzaamheden verricht op het gebied van een andere bedrijfstak. Als wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering wordt beschouwd uitoefening van het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf door een afdeling van een onderneming, welke tevens werkzaamheden op het gebied van (een) andere bedrijfstak(ken) verricht, indien het personeel van die afdeling in de regel niet wordt uitgewisseld met (een) andere afdeling(en), die werkzaamheden verricht(en) op het gebied van (een) andere bedrijfstak(ken), of indien die afdeling administratief en/of organisatorisch als een afzonderlijke eenheid is te beschouwen.

    Als ondernemingen worden ook beschouwd natuurlijke personen en rechtspersonen, die schilderwerk in eigen beheer uitoefenen, zoals in het kader van het beheer, respectievelijk de exploitatie van woningen, respectievelijk van gebouwen, dit voor zover deze ondernemingen of instellingen niet onder de werkingssfeer vallen van een ander bedrijfstakpensioenfonds.

  • c. uitoefening van het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf:

    Het bedrijfsmatig verrichten van een of meer van de volgende werkzaamheden:

    • het aan of in roerende en onroerende zaken aanbrengen van verven of soortgelijke producten en het verrichten van werkzaamheden die met het aanbrengen van deze materialen samenhangen, als schoonmaken, egaliseren, repareren van ondergronden, etcetera;

    • het aanbrengen van behangsel, respectievelijk van andere te plakken afwerkingsmaterialen en het verrichten van werkzaamheden die met het aanbrengen van deze materialen samenhangen, als schoonmaken, egaliseren, repareren van ondergronden, etcetera, uitgezonderd vloerbedekking, betimmeringen en gordijnen;

    • het plaatsen van al of niet isolerende beglazing;

    • het isoleren van spouwmuren, dakschotten en vloeren aan en in woningen en gebouwen en andere onroerende zaken;

    • het plaatsen van steigers als dit in verband staat met het (doen) verrichten van bovenomschreven werkzaamheden;

    • het direct geven van technische en/of organisatorische leiding aan werknemers bij de uitvoering van de hiervoor omschreven werkzaamheden.

    Niet als uitoefening van het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf wordt beschouwd:

    • het door industriële ondernemingen aanbrengen van verfproducten op de door die ondernemingen vervaardigde producten;

    • het uitoefenen van een classificeerbedrijf waaronder verstaan wordt: het bedrijfsmatig ontdoen van ketelsteen of roest en schoonmaken (niet zijnde schilderwerk) en huidverven van vaartuigen en metalen oppervlakken en metalen constructies van schepen (of direct daarmee verband houdende). Onder schoonmaken dient mede verstaan te worden het aanbrengen van een eerste conserveringslaag in verband met de zojuist genoemde reinigingswerkzaamheden – tenzij de uitoefening van deze werkzaamheden geschiedt in een onderneming waarin het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf het hoofdbedrijf is;

    • het spuiten van automobielen, tenzij dit geschiedt in een onderneming, waarin het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf het hoofdbedrijf is."

II. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en heeft geen terugwerkende kracht.

's-Gravenhage, 15 september 2015

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de Directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven