Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 augustus 2015, 2015-0000236848, tot Regeling procesgang vangnetters gemeentelijke doelgroep Participatiewet

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 26, vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. werknemer:

een persoon, die door het college is ondersteund op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, 4 of 5 van de Ziektewet, waarbij het college aan de werkgever loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet heeft verleend en na beëindiging van de loonkostensubsidie de werknemer in dienstbetrekking nog niet gedurende twee aangesloten jaren het minimumloon heeft verdiend;

b. college:

het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet, waarbij de werknemer de belanghebbende is;

c. vangnetter:

de werknemer die op grond van artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b, c, of d, van de Ziektewet recht heeft op ziekengeld en bij de arbeidsinschakeling in de dienstbetrekking wordt ondersteund door het college op grond van artikel 7, derde lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

d. plan van aanpak:

het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, dat het college opstelt in overleg met de vangnetter.

Artikel 2. Informatie UWV aan college over ziekte vangnetter

Indien het UWV een melding als bedoeld in artikel 38a, tweede lid, van de Ziektewet over de ongeschiktheid tot werken van een werknemer, die een verzekerde is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel a, van de Ziektewet, of een aangifte als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Ziektewet over een werknemer als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel c, ontvangt of een ziekmelding van een werknemer, die een verzekerde is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen b, c of d, op grond van artikel 38ab van de Ziektewet ontvangt, informeert het UWV het college over deze aangifte of ziekmelding.

Artikel 3. Probleemanalyse

  • 1. Het college vormt zich, indien er naar verwachting sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim van een vangnetter, binnen zes weken na de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid een oordeel over het desbetreffende ziektegeval.

  • 2. Het college vormt zich onverwijld een oordeel over het desbetreffende ziektegeval, indien eerst na zes weken blijkt dat het ziekteverzuim van de vangnetter naar verwachting langdurig dreigt te zijn.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid vormt het college zich onverwijld een oordeel over het desbetreffende ziektegeval, indien er naar verwachting sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim en de aangifte, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Ziektewet, of de melding, bedoeld in artikel 38ab, eerste lid of artikel 38a, tweede lid, van de Ziektewet, later wordt gedaan dan binnen zes weken na de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid.

Artikel 4. Houden van aantekening

  • 1. Het college houdt vanaf het moment waarop naar verwachting sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim van de vangnetter aantekening als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

  • 2. Het college legt bij het houden van aantekening, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval alle gegevens, documenten en correspondentie vast die betrekking hebben op het verloop van het ziekteverzuim, het aantal feitelijk gewerkte uren, en de op grond van deze regeling ondernomen activiteiten.

Artikel 5. Plan van aanpak

  • 1. Indien het college van oordeel is dat er nog mogelijkheden zijn om de terugkeer naar arbeid van de vangnetter te bevorderen stelt het college, in overleg met die vangnetter, binnen twee weken na het oordeel, bedoeld in artikel 3, een plan van aanpak op.

  • 2. Het plan van aanpak omvat in ieder geval:

    • a. de door de vangnetter en het college te ondernemen activiteiten gericht op inschakeling in de arbeid, de daarmee te bereiken doelstellingen en de termijnen waarbinnen die doelstellingen naar verwachting kunnen worden bereikt;

    • b. afspraken omtrent de momenten waarop de in het plan van aanpak vastgelegde activiteiten door de vangnetter en het college periodiek worden geëvalueerd;

    • c. aanwijzing van een persoon die de vastgelegde activiteiten begeleidt en het contact verzorgt tussen de vangnetter en het college.

  • 3. Het plan van aanpak wordt schriftelijk vastgelegd. Het college verstrekt hiervan onverwijld een afschrift aan de vangnetter en de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde persoon.

  • 4. Het plan van aanpak wordt bijgesteld, indien de evaluatie van dat plan van aanpak of een geneeskundige onderzoek, daartoe aanleiding geeft. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6. Periodieke herijking

  • 1. Onverminderd de periodieke evaluatie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, vindt er na afloop van ieder tijdvak van 26 weken een periodieke herijking plaats. Bij de periodieke herijking wordt beoordeeld of de re-integratiedoelstelling van het afgelopen tijdvak is behaald en wordt voor het komende tijdvak vastgesteld wat de te behalen re-integratiedoelstelling zal zijn en welke aanpak daartoe is vereist. Artikel 5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het plan van aanpak wordt bijgesteld indien de periodieke herijking daartoe aanleiding geeft.

Artikel 7. Afwijken van termijnen

Van de termijnen, bedoeld in de artikelen 3, 5 en 6, kan door het college, na overleg met de vangnetter, gemotiveerd worden afgeweken.

Artikel 8. Inhoud van het re-integratieverslag

Het re-integratieverslag, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, dat het college op grond van artikel 26, vierde lid van die wet vaststelt, bevat met betrekking tot de vangnetter in ieder geval:

  • a. de noodzakelijke administratieve gegevens van de vangnetter en het college;

  • b. gegevens omtrent de door de vangnetter laatst verrichte functie;

  • c. gegevens omtrent de bekwaamheden van de vangnetter;

  • d. vermelding van de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

  • e. een oordeel over de duurzaamheid van het ziekteverzuim;

  • f. het plan van aanpak en de bijstellingen, bedoeld in artikel 5, vierde lid;

  • g. de resultaten van iedere periodieke herijking als bedoeld in artikel 6;

  • h. de meest recente evaluatie van de voortgang en de uitvoering van de in het plan van aanpak gemaakte afspraken;

  • i. een actueel oordeel van het college over het verloop van de ongeschiktheid tot werken, de functionele beperkingen en mogelijkheden van de vangnetter tot het verrichten van arbeid;

  • j. een actueel oordeel van het college over de aanwezigheid van passende arbeid, en

  • k. een oordeel van de vangnetter omtrent de op grond van de onderdelen a tot en met i opgenomen gegevens en oordelen.

Artikel 9. Intrekking regeling

De Regeling indicatiestelling no risk polis en premiekorting UWV wordt ingetrokken.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2016.

Artikel11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling procesgang vangnetters gemeentelijke doelgroep Participatiewet.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 augustus 2015

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. Als uitvloeisel daarvan voorziet deze regeling in op re-integratie gerichte verplichtingen die gemeenten op basis van de Wet verbetering poortwachter hebben voor personen uit de gemeentelijke doelgroep die met loonkostensubsidie hebben gewerkt en onverhoopt zijn uitgevallen wegens ziekte en geen werkgever meer hebben.

Op grond van de Participatiewet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de re-integratie van mensen die behoren tot de doelgroep van de Participatiewet (artikel 7 Participatiewet). Gemeenten beschikken op grond van de Participatiewet over een breed scala van instrumenten om de re-integratie van deze mensen te bevorderen. Tot deze instrumenten behoort het instrument loonkostensubsidie dat het in dienst nemen van mensen met een verminderde productiviteit bevordert. In de Participatiewet is verder geregeld dat gemeenten verantwoordelijk blijven voor de re-integratie van mensen uit de doelgroep Participatiewet die met loonkostensubsidie zijn gaan werken maar hun baan verliezen. Zij komen in aanmerking voor een uitkering op grond van de Ziektewet van UWV, maar het college blijft verantwoordelijk voor de re-integratie op grond van artikel 7, derde lid, onderdeel c, Participatiewet. Het college houdt de re-integratieverantwoordelijkheid voor de werknemer die een uitkering van het UWV ontvangt en voor uitval wegens ziekte werkte met loonkostensubsidie of – ná de loonkostensubsidieperiode – zonder loonkostensubsidie nog geen twee jaar het minimumloon heeft verdiend in de dienstbetrekking. In artikel 26, vierde lid, van de Wet WIA is in samenhang daarmee voor deze groep bepaald dat voor gemeenten dezelfde re-integratieverplichtingen gelden die nu al gelden voor UWV ten aanzien van ZW-gerechtigden. Hiermee wordt voor mensen uit de Participatiewet die met loonkostensubsidie hebben gewerkt aangesloten bij het regime van de Wet verbetering poortwachter. De uitvoeringspraktijk rond de Wet verbetering poortwachter wijst uit dat het van belang is dat zieke werknemers actief worden begeleid en dat daarbij bepaalde stappen worden gevolgd die gericht zijn op de re-integratie van de cliënt. Deze stappen zijn voor de huidige ZW-gerechtigden uitgewerkt in de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar voor vangnetters zonder werkgever. Deze regeling voorziet in een vergelijkbare regeling met het oog op de re-integratie van mensen uit de gemeentelijke doelgroep Participatiewet, die met loonkostensubsidie hebben gewerkt en bij arbeidsongeschiktheid recht op een Ziektewet uitkering hebben.

Deze regeling heeft betrekking op de situatie dat er bij ziekte geen dienstverband meer is. Er is dus ook geen werkgever en Arbodienst meer om de zieke (ex) werknemer te begeleiden. De gemeente is dan verantwoordelijk voor de re-integratie, voor zover het mensen betreft die met loonkostensubsidie werkten of aansluitend nog geen twee jaar het WML hebben verdiend. In aansluiting bij het regime van de Wet verbetering poortwachter bepaalt deze regeling dat gemeenten dan verantwoordelijk zijn voor het bijhouden van het dossier, het in overleg met de cliënt opstellen van een probleemanalyse en plan van aanpak, periodieke herijking van het plan van aanpak en het opstellen van een re-integratieverslag mocht de vangnetter de grens van twee jaar ziekte (de wachttijd voor de uitkering op grond van de Wet WIA) naderen.

Het plan van aanpak wordt opgesteld aan de hand van de probleemanalyse. De probleemanalyse bevat enerzijds een beschrijving van de gegevens die van belang zijn voor herstel, werkhervatting en re-integratie, zoals de geldende beperkingen en de gevolgen hiervan voor de belastbaarheid van de cliënt. Anderzijds bevat de probleemanalyse een beoordeling van deze gegevens en gaat de probleemanalyse onder meer in op de vraag wat de verwachting is ten aanzien van het herstel, werkhervatting en re-integratie, zonder interventie, zoals de vraag of het werk zou moeten worden aangepast. Voor zover hier een medische beoordeling aan ten grondslag ligt, ziet de gemeente erop toe dat de beoordeling hiervan plaatsvindt door een arts en dat deze informatie beheerd wordt door een arts, voor wie het medisch beroepsgeheim geldt. Dit kan een bedrijfsarts zijn die bij de gemeente werkt of een andere arts, bijvoorbeeld een verzekeringsarts. Conform de Wet bescherming persoonsgegevens wordt hiermee de privacy van de cliënt geborgd en wordt voorkomen dat onbevoegden informatie over de aard van de ziekte verkrijgen.

Het college behoeft de taken van begeleiding en activering van zieke vangnetters uit de gemeentelijke doelgroep slechts uit te voeren als sprake is van een werknemer die met loonkostensubsidie heeft gewerkt of nadien nog geen twee jaar het WML heeft verdiend, indien sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim en indien blijkt dat er nog wel mogelijkheden zijn voor terugkeer naar arbeid. De aanvragen voor de ziekengelduitkering, de aangifte van de arbeidsongeschiktheid bij het einde van de dienstbetrekking en de ziekmelding van de zieke werkloze werknemer komen binnen bij UWV. UWV zal daarom de zieke vangnetters uit de gemeentelijke doelgroep waar het hier om gaat dienen te melden aan het college. Het ligt daarbij voor de hand dat het UWV de werknemer meldt, indien het UWV het recht op ziekengeld heeft beoordeeld.

Bij de beoordeling zal het UWV aan de hand van bij het UWV bekende gegevens van de werknemer uit de polisadministratie in relatie tot de registratie van arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38d van de Wet financiering sociale verzekeringen kunnen nagaan of deze vangnetter tot de gemeentelijke doelgroep behoort, waarvoor het college verantwoordelijk blijft. De grondslag voor deze gegevensverstrekking is artikel 62 van de Wet SUWI. De uitwisseling van gegevens tussen het UWV en de colleges past bij de samenwerking die bedoeld is in de Wet SUWI. Het is daarbij van belang, dat de besluiten van de colleges over het toekennen van loonkostensubsidie aan de werkgever voor het in dienst nemen van de werknemer uit de gemeentelijke doelgroep om verschillende redenen ook direct toegankelijk zijn voor het UWV. Deze gegevens vormen ook weer de basis voor de in deze regeling bedoelde melding.

Voor de uitvoering van de Ziektewet is het voor het UWV van belang door het college geïnformeerd te worden over de medewerking van de uitkeringsgerechtigde aan de verplichtingen die voortvloeien uit het plan van aanpak en aan het re-integratieverslag. Op basis van deze informatie kan het UWV dan beoordelen of een maatregel op grond van artikel 45 van de Ziektewet aan de orde is.

Ontvangen commentaren

De conceptregeling is voorgelegd aan de VNG, het Uitvoeringspanel gemeenten en UWV. De conceptregeling bevatte nog een ander onderdeel, namelijk een regeling waarmee de gemeentelijke doelgroep Participatiewet na verloop van tijd tot de doelgroep van de no-riskpolis van UWV kon gaan behoren. Dit onderdeel uit de conceptregeling is komen te vervallen omdat de regering op verzoek van sociale partners en VNG in de Werkkamer een wetsvoorstel harmonisering instrumenten Participatiewet bij het parlement heeft ingediend dat voorziet in een no-riskpolis via UWV (Kamerstukken II, 34 194). Hierna wordt ingegaan op de hoofdpunten van de uitgebrachte commentaren met betrekking tot het onderdeel re-integratieverplichtingen voor gemeenten dat in deze regeling is opgenomen.

VNG

De VNG geeft aan dat de gemeentelijk verantwoordelijkheid voor de re-integratie van zieke vangnetters een politieke keuze is. De VNG wijst bij dit onderdeel op een aantal praktische problemen die opgelost moeten worden. De VNG wijst op het belang van voldoende middelen voor de gemeentelijke uitvoeringstaken. Hierover wordt opgemerkt dat bij de Invoeringswet Participatiewet is voorzien in een integraal bedrag aan uitvoeringskosten dat ook de re-integratie-activiteiten omvat. Ook wijst de VNG op het belang van een snelle en duidelijke melding door UWV aan de betreffende gemeente; hierin is voorzien in deze regeling. De VNG noemt verder het belang van goede voorlichting door het Rijk over de taak voor gemeenten. Het Rijk zal hierin voorzien via de gebruikelijke kanalen, zoals de Verzamelbrief aan gemeenten en het gemeenteloket. Tot slot stelt de VNG aan de orde of de verplichtingen zich beperken tot de groep mensen die uitvallen na een dienstverband met de inzet van loonkostensubsidie en dat deze werkwijze zich niet uitstrekt tot de totale doelgroep van de Participatiewet. Hierover wordt opgemerkt dat de verplichtingen voor gemeenten de groep betreffen die met loonkostensubsidie is gaan werken. Gemeenten zijn verantwoordelijk zolang deze mensen nog geen twee jaar lang het WML hebben verdiend zonder loonkostensubsidie.

Het Uitvoeringspanel gemeenten

Het uitvoeringspanel beschouwt de conceptregeling als uitvoerbaar. Het uitvoeringspanel heeft gepleit voor de aanpassing van de toelichting wat betreft de uitwisseling van gegevens tussen UWV en gemeenten, de termijnen van de gegevensuitwisseling en de reikwijdte van de doelgroep. Wat de reikwijdte van de doelgroep betreft wordt verwezen naar hetgeen hierover is opgemerkt naar aanleiding van het commentaar van de VNG. De regeling en de toelichting zijn verder op de genoemde punten verduidelijkt.

UWV

UWV heeft in zijn commentaar met name gewezen op het uitvoeringspunt dat UWV wat betreft de re-integratieverantwoordelijkheid bij de aanvraag in staat moet zijn onderscheid te maken tussen de doelgroep Participatiewet die na uitval nog tot de verantwoordelijkheid van gemeenten behoort en de doelgroep Participatiewet die na uitval tot de verantwoordelijkheid van UWV gaat behoren. Zoals ook hiervoor is aangegeven wordt opgemerkt dat de verplichtingen voor gemeenten de groep betreffen die met loonkostensubsidie is gaan werken. Gemeenten zijn verantwoordelijk zolang deze mensen nog geen twee jaar lang het WML hebben verdiend zonder loonkostensubsidie.

UWV merkt verder op dat het tot minimaal medio 2015 zal duren voor gegevensverstrekking via SUWInet mogelijk is en deze gegevens ook daadwerkelijk benut kunnen worden voor het maken van het benodigde onderscheid tussen ‘reguliere’ werknemers en werknemers met een Participatiewetachtergrond. Daarmee is uitvoering van deze regeling per 1 januari 2015 niet mogelijk. UWV stelt voor in gesprek te gaan met het Inlichtingenbureau, VNG en SZW om de criteria en het moment vast te stellen waarop de gegevensverstrekking door gemeenten voldoende wordt geacht om de uitvoering van deze regeling ter hand te nemen. Door de regeling uit te stellen tot 1 juli 2016 is dit punt naar het oordeel van de staatssecretaris van SZW ondervangen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat de begripsbepalingen waardoor duidelijk wordt dat het om de gemeentelijke doelgroep gaat. Het gaat om de werknemer, die door het college is ondersteund bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, eerste lid, onderdeel a, Participatiewet), waarbij de werkgever van het college loonkostensubsidie als bedoeld in de Participatiewet ontvangt of heeft ontvangen. Indien het zo’n werknemer betreft verstrekt niet het UWV maar het college voorzieningen voor de ondersteuning naar werk, zoals de voorzieningen die genoemd worden in artikel 35 van de Wet WIA. Deze werknemer hoort ook tot de doelgroep zolang hij zonder dat de werkgever loonkostensubsidie ontvangt nog niet gedurende twee aaneengesloten jaren het minimumloon heeft ontvangen.

Als die werknemer door de aard van de arbeidsverhouding of omdat hij geen werkgever meer heeft aanspraak heeft op een ziekengelduitkering blijft het college verantwoordelijk voor de re-integratie, als de werkgever van die werknemer voor hem loonkostensubsidie ontving. Deze personen, die een uitkering van UWV krijgen vallen onder de reikwijdte van artikel 7, derde lid, onderdeel c, van de Participatiewet, en worden in deze regeling aangeduid als vangnetters.

Het college dat verantwoordelijk is, is het college van de gemeente, waar de werknemer of vangnetter zijn woonplaats heeft en wordt aangemerkt als ingezetene op grond van de Wet basisregistratie personen. De vangnetter is de belanghebbende in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet.

De dienstbetrekking waarin deze werknemer arbeid verricht kan een gewone arbeidsovereenkomst zijn of een publiekrechtelijke aanstelling, maar ook werkzaamheden betreffen via een uitzendovereenkomst (artikel 4 van de Ziektewet). In dat geval is het uitzendbureau de werkgever. Op die werkgever rust in beginsel geen loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. De werknemer heeft dan aanspraak op ziekengeld. De werknemer is dan ook vangnetter en het college is dan verantwoordelijk voor de re-integratie vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid.

Artikel 2

Om de procesgang te kunnen inzetten is van belang, dat het college wordt geïnformeerd over het feit, dat er sprake is van een zieke werknemer in de zin van deze regeling die aanspraak heeft op ziekengeld. Dit artikel schrijft voor, dat UWV in dat geval het college informeert over de aangifte of melding van de werkgever of de melding van de zieke werknemer die geen werkgever meer heeft op grond waarvan het UWV het recht op ziekengeld gaat beoordelen. Artikel 62 van de Wet SUWI regelt de onderlinge gegevensuitwisseling tussen UWV en de colleges. Zij kunnen daarvoor ook de elektronische voorzieningen gebruiken. Het gaat hier primair om het uitvoeren van de ZW. Het gaat er om dat het college effectief invulling kan geven aan zijn poortwachterstaak. In het kader van deze informatie-uitwisseling wordt ook de begin- en einddatum van de Ziektewet uitkering tussen UWV en de gemeenten uitgewisseld.

Artikel 3

Dit artikel regelt de probleemanalyse van het ziekteverzuim. Voor de termijnen die in dit artikel genoemd worden is de informatie van UWV voor het college essentieel. Pas bij langdurig ziekteverzuim zijn de re-integratietaken van het college aan de orde. De eerste dag van de arbeidsongeschiktheid is daarbij van belang.

Artikel 4

Als sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim moet het college aantekening houden van het ziekteverzuim en van de re-integratieactiviteiten. Elke stap in het re-integratieproces en de daarop betrekking hebbende gegevens en documenten worden vastgelegd in een re-integratiedossier.

Artikel 5

Als het college van oordeel is dat er nog re-integratiemogelijkheden zijn legt ze dit, in overleg met de betrokken vangnetter, vast in een plan van aanpak. Dit omvat in elk geval de te ondernemen activiteiten gericht op inschakeling in de arbeid, de momenten waarop de vastgelegde activiteiten door de vangnetter en het college periodiek worden geëvalueerd en de aanwijzing van een persoon die de vastgelegde activiteiten begeleidt en het contact verzorgt met de vangnetter. Het plan van aanpak wordt schriftelijk toegestuurd aan betrokkene en bijgesteld indien de evaluatie van het plan van aanpak daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6

Na afloop van elke 26 weken vindt een periodieke herijking plaats. Hierbij wordt teruggekeken en beoordeeld welke aanpak naar de komende periode nodig is. Het plan van aanpak wordt zo nodig bijgesteld.

Artikel 7

Het college kan na overleg met de vangnetter gemotiveerd afwijken van de termijnen uit de artikelen 3, 5 en 6.

Artikel 8

Tegen het einde van de wachttijd voor de Wet WIA, in beginsel de ziekteperiode van twee jaar, moet het college op grond van artikel 26, vierde lid, van de Wet WIA uiterlijk 13 weken voor het einde van het verstrijken van de wachttijd in overleg met de vangnetter een re-integratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Wet WIA opstellen. Het college verstrekt een afschrift van dit re-integratieverslag aan de vangnetter. Het is dan aan de vangnetter er voor te zorgen dat dit re-integratieverslag op grond van artikel 65, eerste zin van de Wet WIA, bij de aanvraag voor de WIA-uitkering bij het UWV wordt ingediend (uiterlijk elf weken voor einde van de wachttijd). Dit artikel benoemt welke aspecten in het re-integratieverslag vermeld dienen te worden.

Artikel 9

De Regeling indicatiestelling no-risk-polis en premiekorting UWV kan vervallen omdat het niet meer noodzakelijk is voor de no-riskpolis Ziektewet nadere regels te stellen. Daartoe wordt deze Regeling als uitvoeringsregeling van de Participatiewet benut.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven