Besluit van 9 mei 2011 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 in verband met het afschaffen van de onderwijskaart

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 13 april 2011, nr. WJZ/292406 (4879), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikel 4, vierde lid, en artikel 5, vierde lid, van de Les- en cursusgeldwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 april 2011, nr. W05.11.0124/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 2 mei 2011, nr. WJZ/296875 (4879), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in alfabetische rangschikking een nieuw begrip ingevoegd, luidende:

onderwijsovereenkomst:

onderwijsovereenkomst, bedoeld in artikel 8.1.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs,.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het bevoegd gezag schrijft een leerling in voor een opleiding na ondertekening van een onderwijsovereenkomst. In de onderwijsovereenkomst verklaart de leerling zich bekend met de verplichting tot het betalen van lesgeld op grond van de wet.

2. In het derde lid wordt «onderwijskaart» vervangen door: onderwijsovereenkomst.

3. Het vierde lid vervalt.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin;

2. Het tweede lid vervalt, alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.

D

In artikel 14, derde lid, wordt «artikel 8.1.3, derde lid, onder h,» vervangen door: artikel 8.1.3, derde lid, onderdeel e,.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2011.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 9 mei 2011

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de zevenentwintigste mei 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Door middel van dit besluit wordt de onderwijskaart afgeschaft met ingang van het schooljaar 2011–2012. De voorbereiding van de afschaffing van de onderwijskaart is aangekondigd in de OCW begroting van 2010 (Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 VIII, nr. 102).

Door afschaffing van de onderwijskaart vervalt een fysieke stukkenstroom tussen de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), leerlingen die zich inschrijven voor voltijds middelbaar beroeponderwijs (MBO-BOL) of voltijds voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (VAVO) en de onderwijsinstellingen. Dat betekent een aanmerkelijke besparing van administratieve lasten.

2. Lesgeldplicht, inschrijving en bekostiging

Personen van 18 jaar en ouder die MBO-BOL of VAVO volgen zijn lesgeld verschuldigd. De lesgeldplicht is opgenomen in artikel 3 van de Les- en cursusgeldwet (LCW). Overeenkomstig artikel 5 van de LCW vindt de inschrijving voor een opleiding pas plaats als het bewijs is overgelegd dat het lesgeld wordt betaald. Dit bewijs werd tot het schooljaar 2011–2012 geleverd door middel van de onderwijskaart. Het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 (ULCW 2000), gebaseerd op de Les- en cursusgeldwet (LCW), vormde samen met de Regeling Les- cursusgeldwet (RLCW) de basis voor de procedure rondom de onderwijskaart.

DUO stuurde de leerling een onderwijskaart toe, met daarop de gegevens zoals bij DUO bekend. De ingevulde en eventueel gecorrigeerde onderwijskaart moest door de leerling bij de onderwijsinstelling ingeleverd worden. Op de onderwijskaart verklaarde de leerling dat hij het lesgeld zou betalen en hoe hij dat zou doen (in één of meerdere termijnen, per automatische incasso). Na medeondertekening door de instelling gold de onderwijskaart tevens als bewijs van inschrijving. De onderwijskaart bestond uit drie gelijkluidende delen. Na inschrijving was een deel bestemd voor de leerling, een deel voor DUO en een deel voor de instelling. De instelling verzamelde de onderwijskaarten en stuurde de voor DUO bestemde delen, voorzien van een handtekening en stempel, door, waarna DUO het lesgeld kon gaan innen.

Sinds de afschaffing van de lesgeldplicht voor leerlingen van 16 en 17 jaar in het beroepsonderwijs, hoeven minderjarige mbo’ers al geen onderwijskaart meer in te leveren (Stb. 2005, 641). De rijksbijdrage voor het middelbaar beroepsonderwijs wordt sinds 2008 gebaseerd op de gegevens die onderwijsinstellingen leveren aan het Basisregister onderwijs (BRON) en niet meer op het aantal ingestuurde onderwijskaarten. Daarmee had de onderwijskaart zijn belangrijkste functie, namelijk als middel tot berekening van de bekostiging van instellingen, al verloren.

De bewijs- en controlefuncties van de onderwijskaart worden met ingang van het schooljaar 2011–2012 deels overgenomen door BRON en deels worden de functies door de onderwijsovereenkomst ondervangen.

3. BRON en onderwijsovereenkomst

3.1. BRON

In het onderwijs wordt al enige jaren het persoonsgebonden nummer (PGN) gebezigd. Het persoonsgebonden nummer is het burgerservicenummer van leerlingen, dan wel het onderwijsnummer dat bij de inschrijving voor een opleiding wordt toegekend aan leerlingen die geen burgerservicenummer hebben (artikel 8.1.1a WEB). Onderwijsinstellingen leveren het persoongebonden nummer, met de daaraan gekoppelde persoonsgegevens, aan bij DUO. DUO slaat die gegevens op in BRON. Op basis van de gegevens uit BRON wordt de rijksbijdrage beroepsonderwijs voor de instellingen berekend. Tevens wordt BRON benut voor beleidsinformatie. Ook het vaststellen van de lesgeldplicht en het verwerken van de inschrijvingsgegevens ten behoeve van het innen van lesgeld zal nu via de gegevens uit BRON geschieden. Met de aanpassingen in het ULCW 2000, samen met enkele aanpassingen in de RLCW, hoeven DUO, de leerlingen en de instellingen vanaf het schooljaar 2011–2012 onderling geen onderwijskaarten meer heen en weer te sturen. Op basis van de in BRON geregistreerde inschrijving kan DUO volstaan met het aanschrijven van de lesgeldplichtige leerling over de betalingsplicht en de betaalmogelijkheden, alvorens tot inning van het lesgeld over te gaan.

3.2. Onderwijsovereenkomst

Op grond van artikel 8.1.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) ligt aan de inschrijving een overeenkomst tussen de leerling en het bevoegd gezag ten grondslag. De overeenkomst regelt de rechten en plichten van partijen. Het derde lid van artikel 8.1.3. WEB schrijft voor welke bepalingen de onderwijsovereenkomst ten minste moet bevatten. Door een bepaling op te nemen in de model-onderwijsovereenkomst aangaande de lesgeldplicht wordt het bewijs, dat lesgeld wordt voldaan alvorens tot inschrijving kan worden overgegaan (artikel 5 LCW, zie ook paragraaf 2) geleverd door middel van de onderwijsovereenkomst. Daarmee wordt de inschrijving op een logische wijze aan de lesgeldplicht gekoppeld. De instellingen hebben aangegeven tijdig voor een dergelijke standaardbepaling in het model van de onderwijsovereenkomst zorg te dragen. Het vaststellen van het model is een medezeggenschapsaangelegenheid. Op grond van artikel 8a.2.2, derde lid, onderdeel g, van de WEB, heeft de deelnemersraad instemmingsbevoegdheid inzake vaststellen of wijzigen van de model-onderwijsovereenkomst.

4. Uitschrijving

Wie wordt ingeschreven voor een opleiding wordt logischerwijs ook ooit weer uitgeschreven. Het ULCW 2000 schrijft voor dat van de uitschrijving een bewijs wordt verstrekt (artikel 3). Het bewijs van uitschrijving was voornamelijk van belang om vast te stellen of de leerling recht heeft op gehele of gedeeltelijke restitutie van lesgeld. Het formulier «bewijs van uitschrijving» werd, door DUO aan de instellingen verstrekt. Net als de onderwijskaart bestond het bewijs van uitschrijving uit drie gelijkluidende delen, waarvan één deel bestemd is voor de leerling, één deel voor de instelling en één deel voor DUO. In- en uitschrijvingen geschiedden derhalve op een vergelijkbare wijze. De documenten die daarvoor gebruikt werden komen qua inhoud, functie en gebruik overeen. Het recht op restitutie van lesgeld kan echter ook op basis van BRON-gegevens vastgesteld worden, waarmee de bewijsfunctie van het fysieke formulier verdwijnt. Geconcludeerd kan dus worden dat de argumenten die pleiten voor het afschaffen van de onderwijskaart evenzeer gelden voor het gebruik van het formulier «bewijs van uitschrijving» en dat ook voor wat betreft de uitschrijving van leerlingen de fysieke stukkenstroom tussen DUO, de leerlingen en de onderwijsinstellingen kan vervallen.

4.1. In- en uitschrijving en bewijsrecht

Door de wijziging van artikel 2, derde lid, van de ULCW 2000 is de onderwijsovereenkomst tevens het bewijs van inschrijving zoals dat overeenkomstig artikel 4 van de LCW, door de instelling aan de leerling moet worden verstrekt. Bij beëindiging van de opleiding wordt de onderwijsovereenkomst beëindigd. Nu in BRON in- en uitschrijving worden vastgelegd, bestaat er van overheidswege geen behoefte meer aan voorschriften voor de fysieke documentenuitwisseling betreffende in- en uitschrijving van leerlingen. De instellingen hebben aangegeven dat in het verkeer tussen instellingen en leerlingen daaraan ook geen behoefte bestaat. Sommige instellingen zijn gewoon om bij in- en uitschrijving voor een opleiding naast de onderwijsovereenkomst een schoolpas af te geven of in te nemen. Ook geven de instellingen aan dat een leerling, die daarom vraagt, bij gelegenheid een geschrift over de in- of uitschrijving kan worden verstrekt. Deze wijze van zelfregulering kan derhalve prima zonder nadere wettelijke voorschriften voortbestaan.

5. Administratieve lasten en financiele gevolgen

De afschaffing van de onderwijskaart levert een reductie van de administratieve lasten op bij instellingen, leerlingen en DUO doordat het fysiek heen en weer sturen van stukken tussen deze partijen achterwege kan blijven. De gevolgen voor de administratieve lasten zijn in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel (SKM) voor de administratieve lasten:

  • Incidentele administratieve lasten voor instellingen en burgers zijn niet aanwezig en zijn niet veranderd door onderhavige wijziging.

  • De wijziging in de structurele administratieve lasten voor instellingen en burgers na implementatie van het voorstel worden geraamd op 552.867 uur vanaf 2011. Het gaat om de volgende wijzigingen in informatieverplichtingen:

    • Het wegvallen van het verstrekken van inschrijvingsinformatie aan DUO en het informatie verstrekken met behulp van de onderwijskaart door instellingen: instellingen hoeven de onderwijskaart niet meer te verwerken, te ondertekenen en door te sturen naar DUO. Dit zorgt voor een lastenverlichting van 79.967 uur voor de instellingen.

    • Het wegvallen van de inschrijving bij een onderwijsinstelling middels de onderwijskaart door burgers: de lesgeldplichtige deelnemers hoeven geen onderwijskaart meer in te vullen en in te leveren op de onderwijsinstelling. Dit zorgt voor een lastenverlichting van 468.300 uur voor de burgers.

    • Het wegvallen van het aanmaken, het verzenden naar scholen en vervolgens verwerken van de door scholen ingestuurde onderwijskaarten en bewijzen van uitschrijving voor DUO: dit zorgt voor een lastenverlichting van 4.600 uur voor DUO.

6. Aanpassing ministeriele regelingen

Om de afschaffing van de onderwijskaart en het formulier «bewijs van uitschrijving» te effectueren worden de RLCW alsmede de Regeling onderwijscontroleprotocol OCW 2010 eveneens gewijzigd. Ook deze wijzigingen treden in werking met ingang van het schooljaar 2011–2012. (Stcrt. PM)

Artikelsgewijs

Onderdeel B

Met de wijziging van artikel 2 vervalt de onderwijskaart in het verkeer tussen DUO, de instellingen en de leerlingen. De onderwijsovereenkomst komt, in het gewijzigde eerste lid, in de plaats van de onderwijskaart wat betreft de verklaring dat de leerling bekend is met de lesgeldplicht.

Met de wijziging van het derde lid is de onderwijsovereenkomst thans het bewijs van inschrijving. Het vierde lid kan vervallen omdat deze gegevens uit BRON worden verkregen. De informatie die DUO genereert uit BRON worden door de instellingen aangeleverd op grond van artikel 2.3.6a en 2.5.5a en van de WEB.

Onderdeel C

Met deze wijziging van artikel 3 vervalt het bewijs van uitschrijving en het gebruik van het formulier «bewijs van uitschrijving» in het verkeer tussen DUO, de instellingen en de leerlingen.

Onderdeel D

De aanpassing in artikel 14 betreft een technische wijziging. Bij Wet van 27 juni 2008 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake deregulering en administratieve lastenverlichting (Stb. 2008, 267) is artikel 8.1.3., derde lid, onderdeel h, verletterd tot onderdeel e. De verwijzing in artikel 14, derde lid, naar dit onderdeel, wordt met deze aanpassing weer kloppend gemaakt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven