Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 augustus 2015, nr. MBO/756911, houdende wijziging van de Regeling prestatiebox mbo en van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs in verband met de verlenging van de subsidieperiode met één jaar en de verbreding van de doelgroep

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 74, 118g, vijfde lid, en 118i, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 2, 4, eerste lid, en 5 van de Wet overige OCW-subsidies, de artikelen 2.2.3, tweede en derde lid, 8.3.2, vijfde lid, en 8.3.3, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 4, eerste lid, van het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling prestatiebox mbo wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt ‘2015’ vervangen door: 2016.

B

In artikel 5 wordt ‘2016’ vervangen door: 2017.

C

In artikel 7 wordt ‘2014–2015’ vervangen door: 2015–2016.

D

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘oktober’ vervangen door: november.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De minister verstrekt voor het kalenderjaar 2016 ambtshalve een aanvullende vergoeding op de bekostiging aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling dat voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 in aanmerking is gekomen voor een aanvullende vergoeding op de bekostiging op grond van het eerste lid.

E

In artikel 9, eerste lid, wordt ‘2015’ vervangen door: 2016.

F

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt ‘en’.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het tweede lid, onderdeel c, door ‘; en’, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. voor het kalenderjaar 2016: op 1 oktober 2014.

3. In het derde lid, onderdeel b, vervalt ‘en’.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid, onderdeel c, door ‘; en’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. voor het kalenderjaar 2016: op 1 oktober 2015.

G

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het achtste lid, onderdeel a, vervalt na de puntkomma ‘en’.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het achtste lid, onderdeel b, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. voor het kalenderjaar 2016 een daling van het percentage, bedoeld in het vierde lid, met één procentpunt of meer ten opzichte van het behaalde percentage in het daaraan voorafgaande kalenderjaar met betrekking tot de basisberoepsopleiding en een daling van 0,7 procentpunt of meer ten opzichte van het behaalde percentage in het daaraan voorafgaande kalenderjaar met betrekking tot de vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding.

3. Tabel 2, behorende bij artikel 13, vijfde lid, komt te luiden:

Tabel 2. Procentuele norm nieuwe voortijdig schoolverlaters per categorie beroepsopleiding
 

entreeopleiding

basisberoepsopleiding

vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding

2012–2013

32,5%

13,5%

4,25%

2013–2014

27,5%

11,5%

3,5%

2014–2015

22,5%

10%

2,75%

2015–2016

22,5%

10%

2,75%

H

Artikel 14 vervalt.

I

In artikel 16 wordt ‘bedoeld in de artikelen 13, zevende lid en 14, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door: bedoeld in artikel 13, zevende lid.

J

Na artikel 18 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 18a. Vervaldatum

  • 1. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2017.

  • 2. Voor zover er ter zake, na het vervallen van deze regeling, nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig deze regeling plaats.

  • 3. Bestaande aanspraken en verplichtingen bij, op grond of in het kader van deze regeling blijven in stand.

K

Bijlage A. behorende bij artikel 7 van de Regeling prestatiebox mbo wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder ‘deel 1’ wordt in de eerste zin ‘tot en met 2014–2015’ vervangen door: tot en met 2015–2016.

2. Onder ‘deel 1’ wordt de formule vervangen door:

X= A – B – (C1+C2+C3+C4+C5+C6+C7+C8+C9+C10+C11) – (D1+D2+D3+D4+D5)

3. Onder ‘deel 1’ wordt aan de omschrijving van de formule een nieuw onderdeel ‘C11’ toegevoegd luidende:

  • C11: Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van studiejaar t + 1 als deelnemer is ingeschreven binnen een traject zijnde onderdeel van een met de Onderwijsinspectie afgesproken maatschappelijke prestatie;

4. Onder ‘deel 2’ wordt ‘2012/2013 tot en met 2014/2015’ vervangen door: 2012–2013 tot en met 2015–2016.

5. Onder ‘deel 2’ wordt de formule vervangen door:

X= A – B – (C1+C2+C3+C4+C5+C6+C7+C8+C9+C10+C11) – (D1+D2+D3+D4+D5)

6. Onder ‘deel 2’ wordt aan de omschrijving van de formule een nieuw onderdeel ‘C11’ toegevoegd luidende:

  • C11: Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van schooljaar t + 1 als leerling is ingeschreven binnen een traject zijnde onderdeel van een met de Onderwijsinspectie afgesproken maatschappelijke prestatie;

ARTIKEL II

De Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, onderdeel a, wordt ‘2016’ vervangen door: 2017.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Van het regionaal programma maakt voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 in ieder geval deel uit een maatregel gericht op het voorkomen van uitval van deelnemers die één van de beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen c tot en met e, van de wet, volgen. Deze verplichting geldt niet voor het kalenderjaar 2016.

2. Na het zesde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Voor het kalenderjaar 2016 kan het regionaal programma voortijdig schoolverlaten bijzondere maatregelen bevatten ten aanzien van de aansluiting van leerlingen in het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs op het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.

C

Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Onderwijsinstellingen die het in het eerste lid bedoelde convenant hebben ondertekend, komen voor het kalenderjaar 2016 voor subsidie in aanmerking indien zij voor dit kalenderjaar opnieuw een samenwerkingsovereenkomst afsluiten. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

D

In artikel 8, tweede lid, onderdeel a, wordt vóór de puntkomma een zinsnede ingevoegd, luidende: , en voor het kalenderjaar 2016 het informeren van de RMC-contactgemeente en de onderwijsinstellingen waarvan het bevoegd gezag voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 dit convenant had ondertekend.

E

Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Een aanvraag voor subsidie voor het kalenderjaar 2016 wordt ingediend door inzending van een volledig ingevuld formulier, dat als bijlage E bij deze regeling is opgenomen. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

F

Na artikel 11 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 11a. Tijdstippen indiening aanvraag, beslissing en betaling kalenderjaar 2016

  • 1. Voor het kalenderjaar 2016 dient het bevoegd gezag van de contactschool de subsidieaanvraag uiterlijk op 15 september 2015 in bij de minister. Aanvragen die na deze datum worden ingediend, worden afgewezen.

  • 2. De minister beslist uiterlijk in december 2015 op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De betaling van de subsidie, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 2, vindt voor het kalenderjaar 2016 plaats in de maand januari van het jaar 2016.

  • 4. De betaling van de subsidie, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3, vindt voor het kalenderjaar 2016 plaats in de maand december van het jaar 2015.

G

In artikel 12, vijfde lid, wordt ‘2015’ vervangen door: 2016.

H

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De minister verstrekt op aanvraag van een contactschool een subsidie voor het kalenderjaar 2016, op grond van deze paragraaf, aan het bevoegd gezag van een contactschool ten behoeve van het ontwikkelen en uitvoeren van het regionaal programma, voor de activiteiten, bedoeld in artikel 6, eerste, tweede en zevende lid, door de onderwijsinstellingen in de RMC-regio.

I

Aan artikel 16 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. voor het kalenderjaar 2016 € 19.150.000,–.

J

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De minister verstrekt op aanvraag van een contactschool, aan wie op grond van het eerste lid subsidie voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 is verstrekt, aan het bevoegd gezag van de contactschool een subsidie voor het kalenderjaar 2016 voor het in stand houden en ontwikkelen van één of meer plusvoorzieningen in de RMC-regio.

K

In artikel 23, tweede lid, wordt ‘studiejaar 2014–2015’ vervangen door: studiejaar 2015–2016.

L

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘oktober’ vervangen door: november.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De minister verstrekt voor het kalenderjaar 2016 ambtshalve aanvullende middelen aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling dat voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 in aanmerking is gekomen voor aanvullende middelen op grond van het eerste lid.

M

In artikel 26, eerste lid, wordt ‘2015’ vervangen door: 2016.

N

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt ‘en’.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het tweede lid, onderdeel c, door ‘; en’, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. voor het kalenderjaar 2016: op 1 oktober 2014.

3. In het derde lid, onderdeel b, vervalt ‘en’.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid, onderdeel c, door ‘; en’, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. voor het kalenderjaar 2016: op 1 oktober 2015.

O

Tabel 4, behorende bij artikel 30, vierde lid, komt te luiden:

Tabel 4. Procentuele norm nieuwe voortijdig schoolverlaters
 

onderbouw

bovenbouw vmbo

bovenbouw havo/vwo

2012–2013

1,0%

4,0%

0,5%

2013–2014

1,0%

4,0%

0,5%

2014–2015

1,0%

4,0%

0,5%

2015–2016

1,0%

4,0%

0,5%

P

Na bijlage D wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE E. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 10, VIERDE LID, VAN DE REGELING REGIONALE AANPAK VSV EN PRESTATIESUBSIDIE VOOR HET VOORTGEZET ONDERWIJS

Aanvraagformulier Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs
1. Contactgegevens

1a Gegevens van de RMC-regio

Nummer RMC-regio

 

Naam RMC-regio

 

Naam VSV-accountmanager (van OCW)

 

Gevraagde subsidie voor de RMC-regio

 

1b Contactgemeente van de RMC-regio

Contactgemeente

 

Naam verantwoordelijke wethouder contactgemeente

 

Postadres

 

Telefoonnummer

 

E-mailadres

 

1c Contactschool van de RMC-regio

Naam contactschool

 

BRIN-nummer

 

Voorzitter College van Bestuur

 

Postadres

 

Telefoonnummer

 

E-mailadres

 

1d Contactpersoon RMC-contactgemeente

Naam

 

Functie

 

Postadres

 

Telefoonnummer

 

E-mailadres

 

1e Contactpersoon contactschool

Naam

 

Functie

 

Postadres

 

Telefoonnummer

 

E-mailadres

 
2. Maatregelen
Per maatregel beantwoordt u de vragen A t/m D

A. Gevraagd subsidiebedrag

Wat is het totaalbedrag voor het schooljaar 2015–2016?

Een specificatie van de verwachte uitgaven dient u bij vraag 3 (Begroting) te geven,

B. Doelstelling kwalitatief (maximaal 200 woorden)

  • 1. Op welke doelgroep is deze maatregel gericht? Een doelgroep kan één van de zes onderwijssoorten en onderwijsniveaus zijn, overeenkomstig de prestatiesubsidies voor scholen.

  • 2. Wat gaat deze maatregel verbeteren?

  • 3. Wat is de activiteit?

C. Doelstelling kwantitatief (maximaal 50 woorden)

  • 1. Op hoeveel verschillende deelnemers wordt deze maatregel maximaal ingezet gedurende de gehele looptijd van de subsidieregeling?

  • 2. Welk bedrag zet u in per deelnemer? (Deel het bedrag bij A door het aantal bij C1.)

D. Duur

Wat is de duur van de maatregel?

3. Begroting

Beheerskosten

Kostenposten

Kosten

   

 

 

 

 

 

Subtotaal beheerskosten

 

Maatregel 1

‘titel maatregel’

Kostenposten

Kosten

   

 

 

 

 

 

Subtotaal maatregel 1

‘titel maatregel’

Maatregel 2

‘Plusvoorziening, subtitel’

Kostenposten

Kosten

   

 

 

 

 

 

Subtotaal maatregel 2

‘Plusvoorziening, subtitel’

Enzovoorts

 

Totaal van de maatregelen ‘Plusvoorziening, subtitel’

Totaal van de beheerskosten en alle maatregelen

Indien van toepassing

RMC-regio ... besteedt minder dan 75% van het indicatieve bedrag voor de plusvoorzieningen aan plusvoorzieningen, omdat ... (maximaal 200 woorden)

4. Ondertekening

Naam bevoegd persoon van de contactschool

 

Plaats

 

Datum

 

Handtekening

 

Naam verantwoordelijke wethouder van de RMC-contactgemeente van de RMC-regio

 

Plaats

 

Datum

 

Handtekening

 
Toelichting op het aanvraagformulier

Onderwijsinstellingen en RMC-contactgemeenten werken in het verlengingsjaar 2015–2016 samen op basis van een samenwerkingsovereenkomst. Dit is een voorwaarde om de subsidie voor de uitvoering van het regionaal programma en de plusvoorzieningen te ontvangen. Een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst dient samen met het regionaal programma aan de Dienst Uitvoering Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te worden verzonden.

Aansluiting op regionale analyse 2012–2015

Zonder een scherp beeld van de situatie in de regio is het niet mogelijk effectieve maatregelen te nemen voor resultaat in 2016. Succesvol vsv-beleid is en blijft een kwestie van ‘sturen op cijfers’. Daarom heeft u eerder, al dan niet in afstemming met de convenantpartners, een regionale analyse voor de jaren 2012–2015 opgesteld en met uw vsv-accountmanager besproken. Voor het verlengingsjaar 2015–2016 hoeft u geen nieuwe regionale analyse op te stellen. U baseert uw voorstellen voor maatregelen vanzelfsprekend wel op de eerdere analyse van de vsv-problematiek en de meest recente kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van uw regio. Uw vsv-accountmanager kan u hierbij ondersteunen.

U heeft het schriftelijk verslag van uw regionale analyse naar het onderzoeksbureau opgestuurd. Het onderzoeksbureau heeft dit verslag gebruikt voor de evaluatie van de subsidieregeling. Meer informatie over het onderzoek zal beschikbaar komen op de website www.aanvalopschooluitval.nl. Het verlengingsjaar 2015–2016 maakt geen onderdeel uit van deze evaluatie. Het onderzoeksbureau evalueert dus ook niet de maatregelen die uw regio in het schooljaar 2015–2016 neemt. Momenteel wordt bekeken hoe, met het oog op de toekomst, lering uit de regionale maatregelen kan worden getrokken.

Maatregelen

Bij de beantwoording van deze vraag dient u in te gaan op de maatregelen die in uw RMC-regio worden genomen. U bent vrij in het aantal maatregelen dat u opvoert. Daarbij geven we u in overweging dat het weinig effectief is om veel ‘kleine’ maatregelen zonder samenhang op te voeren of om uiteenlopende maatregelen te bundelen tot één ‘grote’ maatregel. Bepaal in overleg met uw vsv-accountmanager over hoeveel projecten u hier het totale subsidiebedrag verdeelt. Het aantal maatregelen hangt normaliter samen met het totaalbedrag van de beschikbare subsidie: grotere RMC-regio’s voeren naar verwachting meer maatregelen op dan kleinere RMC-regio’s.

U geeft per maatregel het totaalbedrag aan voor het schooljaar 2015–2016. De toegekende middelen worden uitgekeerd in december 2015. U bent zelf verantwoordelijk voor eventuele verschillen in de financiering en het uitgavenpatroon. Voor elke maatregel die uw RMC-regio wil nemen dient u de vragen A tot en met D te beantwoorden.

Let op: Minstens één van de maatregelen dient een plusvoorziening te omvatten, bestemd voor overbelaste jongeren. Deze maatregel moet als titel krijgen ‘Plusvoorziening, subtitel’, bijvoorbeeld ‘Plusvoorziening, Rebound mbo’. Het indicatieve bedrag voor de plusvoorziening in uw RMC-regio volgt uit de subsidieregeling in combinatie met informatie die u krijgt van uw vsv-accountmanager. Mocht uit uw analyse blijken dat er minder dan het indicatieve bedrag besteed moet worden aan de plusvoorziening om het vsv-resultaat te halen, dan mag het resterende budget ook voor andere maatregelen worden ingezet.

Begroting

Ten eerste specificeert u de kosten die u begroot voor de beheers- en coördinatiekosten. Hierin zijn opgenomen de overkoepelende beheers- en coördinatiekosten en de beheers- en coördinatiekosten van specifieke maatregelen. Uit artikel 9 van de subsidieregeling blijkt dat het deel van de subsidie dat bestemd is voor beheers- en coördinatiekosten van de contactschool niet hoger dan tien procent van de toegekende subsidie mag zijn met een maximum van € 150.000 per jaar.

Vervolgens specificeert u de verwachte kosten voor de maatregel(en) met de titel(s) ‘Plusvoorziening, subtitel’. Tot slot specificeert u de begrote kosten voor de overige maatregelen.

U geeft aan wat voor kosten u verwacht te maken. Dit kunnen personele of materiële kosten zijn.

Bij inzet van minder dan 75 procent van het budget dat indicatief beschikbaar is voor de plusvoorziening aan plusvoorzieningen dient u dit te motiveren in het tekstvak (maximaal 200 woorden).

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

Inleiding

De Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs en Regeling prestatiebox mbo (hierna aangeduid als ‘de regelingen’) hebben als doel om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters terug te dringen tot maximaal 25.000 in 2016. De minister en staatssecretaris verstrekken daartoe subsidie aan scholen in het voortgezet onderwijs (vo), instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en contactgemeenten van de regionale meld- en coördinatiepunten (RMC). Het voorkomen van uitval begint in het onderwijs en vereist ook goede samenwerking tussen onderwijsinstellingen en regionale partners in de keten (RMC-contactgemeenten, andere gemeenten, UWV, jeugdzorg, GGD, justitie, et cetera). De aanpak van voortijdig schoolverlaten (vsv) die sinds 2007 wordt gehanteerd heeft geleid tot meer dan een halvering van de uitval. Daarom worden de succesvolle elementen vanaf het schooljaar 2016–2017 verankerd in wet- en regelgeving. Om de continuïteit van de bestaande aanpak te waarborgen, worden ook voor het schooljaar 2015–2016 middelen beschikbaar gesteld. De regelingen worden verlengd voor de duur van één jaar en zullen gelden tot 1 januari 2017.1 De wijzigingen die daarmee gepaard gaan worden hieronder toegelicht.

1. Wijzigingen die betrekking hebben op beide regelingen

Landelijke doelstelling en prestatienormen verlengd

In de regelingen werd beoogd om in 2016 maximaal 25.000 vsv’ers te hebben. Die doelstelling wordt met een jaar verlengd. De prestatienormen voor het schooljaar 2014–2015 worden niet aangescherpt, maar blijven gelden voor het schooljaar 2015–2016. Voor mbo-instellingen die niet aan de prestatienormen voldoen, is er een mogelijkheid om alsnog in aanmerking te komen voor prestatiesubsidie. In de voorwaarde om hiervoor in aanmerking te komen vindt een wijziging plaats, die in paragraaf 4 verder wordt toegelicht.

Convenanten worden niet verlengd

Ten behoeve van de vsv-aanpak zijn convenanten afgesloten tussen de minister van OCW dan wel de staatssecretaris van Economische Zaken, onderwijsinstellingen en RMC-gemeenten. De convenanten lopen af na 31 december 2015, maar worden niet verlengd. Dit zou veel administratieve lasten met zich brengen, die echter niet in verhouding staan tot het (relatief korte) verlengingsjaar. Onderwijsinstellingen die ten behoeve van de vsv-aanpak een convenant hadden ondertekend, zullen verder onder dezelfde voorwaarden in aanmerking komen voor subsidie in de verlengingsperiode.

Prestatiesubsidie verleend onder dezelfde voorwaarden

Onderwijsinstellingen die in een schooljaar een vooraf bepaalde afname van het percentage vsv’ers realiseren, ontvangen daarvoor prestatiesubsidie. De prestatiesubsidie bestaat uit twee delen en wordt per kalenderjaar verstrekt. Voorafgaand aan het kalenderjaar ontvangen de instellingen in oktober het vaste deel van de prestatiesubsidie, onafhankelijk van het behalen van de prestatienorm. Als onderwijsinstellingen aan de prestatienorm voldoen ontvangen ze na afloop van het schooljaar het variabele deel van de prestatiesubsidie.

Voor de prestatiesubsidie voor vo-scholen over het verlengingsjaar 2015–2016 wordt in totaal € 17.100.000,– beschikbaar gesteld. Dat bedrag is gelijk aan het beschikbare bedrag voor het schooljaar 2014–2015. In totaal wordt in het verlengingsjaar € 40.600.000,– beschikbaar gesteld voor de prestatiesubsidie aan mbo-instellingen. Dat is ook hetzelfde bedrag als hetgeen voor het schooljaar 2014–2015 beschikbaar is gesteld.

2. Specifieke wijzigingen Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs

Subsidie voor uitvoeren regionaal programma

Aangezien de convenanten niet meer geldig zijn in het schooljaar 2015–2016 wordt in de regeling opgenomen dat de besluitvorming over de inhoud en uitvoering van het regionaal programma plaatsvindt door de onderwijsinstellingen die de regionale samenwerkingsovereenkomst hebben ondertekend, in samenspraak met de RMC-contactgemeente. Voor de uitvoering van het regionaal programma wordt voor het schooljaar 2015–2016 hetzelfde subsidiebedrag beschikbaar gesteld als voor het schooljaar 2014–2015, namelijk € 49.550.000,–. Dit bedrag bestaat uit middelen voor de uitvoering van het regionaal programma en voor de plusvoorzieningen.

De wijze waarop de subsidie voor de uitvoering van het regionaal programma en plusvoorzieningen aan onderwijsinstellingen binnen de G4 door middel van een decentralisatie-uitkering wordt betaald, verandert niet.

Kwetsbare jongeren

Voor een deel van de jongeren in het vo, voortgezet speciaal onderwijs (vso), het praktijkonderwijs (pro) en de entreeopleiding en niveau 2 in het mbo brengen de veranderingen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt risico’s met zich mee. Deze jongeren bevinden zich op het snijvlak van onderwijs, arbeidsmarkt en (jeugd)zorg. Ze hebben vaak een bijzondere thuissituatie, gedragsmoeilijkheden of specifieke leerbehoeften. Voor hen is extra aandacht en begeleiding nodig om te zorgen dat ze een diploma halen en een goed arbeidsperspectief krijgen. Het gaat om circa 30.000 jongeren per jaar voor wie dit in meer of mindere mate geldt.

Hoewel de RMC-contactgemeente reeds de wettelijke taak heeft om er zorg voor te dragen dat alle groepen kwetsbare jongeren, inclusief leerlingen uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, worden bediend, ligt de focus van de zorg in de RMC-regio in de huidige praktijk vooral op de leerlingen die uitvallen in het vmbo en mbo. Om ook de kwetsbare jongeren uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs extra kansen te bieden, en voor hen een sluitend regionaal vangnet vorm te geven, is het voornemen om de focus van de RMC-contactgemeente vanaf het schooljaar 2016–2017 te verruimen naar de hele doelgroep kwetsbare jongeren.

Vooruitlopend op deze verruiming wordt het de onderwijsinstellingen in het vo en mbo in het schooljaar 2015–2016 mogelijk gemaakt om de subsidie voor de uitvoering van het regionaal programma in te zetten voor leerlingen uit het pro en vso die de overstap naar vervolgonderwijs maken. Deze leerlingen vallen nu niet onder de vsv-aanpak van de regionale partijen die het convenant hebben ondertekend. Om de middelen uit het regionaal programma op scholen uit het vso en pro te besteden is het niet nodig dat deze scholen de bestaande samenwerkingsovereenkomsten mede ondertekenen.

3. Specifieke wijziging Regeling prestatiebox mbo

Wijziging in de voorwaarde voor ontvangen van prestatiesubsidie door mbo-instellingen

Om het variabele deel van de prestatiesubsidie te ontvangen moet de afname van het percentage vsv’ers van mbo-instellingen voldoen aan een procentuele norm. Er bestaan normen voor de entreeopleiding, mbo niveau 2 en een gezamenlijke norm voor mbo niveau 3 en 4.

Mbo-instellingen die deze prestatienormen niet halen, maar wel een substantiële daling van het aantal vsv’ers laten zien, komen toch in aanmerking voor prestatiesubsidie. Voor de entreeopleiding is sprake van een substantiële daling bij een afname van het percentage van 2,0% ten opzichte van het voorafgaande kalenderjaar. Voor niveau 2 en niveau 3-4 geldt een afname van 1,0%.

In het verlengingsjaar 2015–2016 wordt de benodigde daling voor niveau 3-4 verruimd van 1,0% naar 0,7%. Instellingen die een daling van 0,7% of meer laten zien ten opzichte van het voorgaande jaar komen dan ook in aanmerking voor prestatiesubsidie. De reden hiervoor is dat bij het ontwerp van het vsv-instrumentarium gekozen is voor een gecombineerde norm voor niveau 3 en 4, vanwege de inschatting dat het hier om vergelijkbare groepen leerlingen zou gaan. In de praktijk is gebleken dat er verschillen in de uitval tussen de beide niveaus bestaan. Hierdoor ontvangen bepaalde mbo-instellingen geen prestatiesubsidie voor beide niveaus, terwijl ze voor een van de beide niveaus wel goede resultaten boeken. De aanpassing van de voorwaarde voor het alsnog ontvangen van prestatiesubsidie komt hieraan tegemoet.

Onderwijsinstellingen die vanaf het schooljaar 2013–2014 een lager vsv-percentage hebben dan de procentuele normen zoals genoemd in tabel 2 van de Regeling prestatiebox mbo, maar waarvoor wel twee studiejaren op rij het vsv-percentage is gestegen met gemiddeld 0,3% per jaar, hebben volgens de huidige regeling geen recht op het variabele deel prestatiesubsidie. Verschillende instellingen dreigen door deze sanctieregel ondanks hun blijvende goede prestaties daarvoor niet beloond te worden. Bij nader inzien doet deze bepaling geen recht aan de inspanningen van instellingen om het aantal voortijdig schoolverlaters te verminderen. Deze bepaling zou pas in november 2015, bij de vaststelling van het variabele deel van de prestatiesubsidie over het schooljaar 2013–2014, voor het eerst worden toegepast. Bij nader inzien wordt deze bepaling dus uit de regeling verwijderd.

4. Budgettaire gevolgen

Het budgettair beslag van het regionaal programma is als volgt:

Kalenderjaar

Schooljaar

Beschikbaar budget

2013

2012–2013

€ 50.100.000

2014

2013–2014

€ 49.850.000

2015

2014–2015

€ 49.550.000

2016

2015–2016

€ 49.550.000

De prestatiesubsidie aan vo-scholen wordt jaarlijks verstrekt voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015. De vaste voet wordt voorafgaand aan het kalenderjaar uitgekeerd; het variabele deel in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarvoor het is bedoeld. Door de verlenging van de regeling met één jaar wordt de prestatiesubsidie ook uitgekeerd voor het schooljaar 2015–2016.

Het budgettair beslag voor de prestatiesubsidie voor vo-scholen is als volgt:

Begrotingsjaar Rijk

Kalenderjaar

Schooljaar

Beschikbaar budget

2012

2013 (vaste voet)

2012–2013 (vaste voet)

€ 12.100.000

2013

2014 (vaste voet)

2013–2014 (vaste voet)

€ 12.100.000

2014

2013 (variabel deel) en 2015 (vaste voet)

2014–2015 (vaste voet) en 2012–2013 (variabel deel)

€ 17.100.000

2015

2014 (variabel deel)

En 2016 (vaste voet)

2013–2014 (variabel deel) en 2015–2016 (vaste voet)

€ 17.100.000

2016

2015 (variabel deel)

2014–2015 (variabel deel)

€ 5.000.000

2017

2016 (variabel deel)

2015–2016 (variabel deel)

€ 5.000.000

Het budgettair beslag voor de prestatiesubsidie voor mbo-instellingen is als volgt:

Begrotingsjaar Rijk

Kalenderjaar

Schooljaar

Beschikbaar budget

2012

2013 (vaste voet)

2012–2013 (vaste voet)

€ 4.100.000

2013

2014 (vaste voet)

2013–2014 (vaste voet)

€ 4.100.000

2014

2013 (variabel deel) en 2015 (vaste voet)

2014–2015 (vaste voet) en 2012–2013 (variabel deel)

€ 40.600.000

2015

2014 (variabel deel)

En 2016 (vaste voet)

2013–2014 (variabel deel) en 2015–2016 (vaste voet)

€ 40.600.000

2016

2015 (variabel deel)

2014–2015 (variabel deel)

€ 36.500.000

2017

2016 (variabel deel)

2015–2016 (variabel deel)

€ 36.500.000

5. Administratieve lasten

De administratieve lasten zijn aan de hand van het standaardkostenmodel in kaart gebracht.

Ten aanzien van de incidentele administratieve lasten voor de samenwerkingsovereenkomst voor de contactscholen in de RMC-regio gaat het om de volgende handelingen:

  • Ondertekenen samenwerkingsovereenkomst

  • Opzetten ondertekening samenwerkingsovereenkomst door alle deelnemers in RMC-regio

Ten aanzien van de incidentele administratieve lasten voor het aanvraagformulier voor de contactscholen in de RMC-regio gaat het om de volgende handelingen in informatieverplichtingen:

  • Coördinatie van de inhoudelijke onderbouwing van de subsidieaanvraag

  • Samenbrengen van alle subsidieaanvragen in de RMC-regio

  • Ter goedkeuring voorleggen van subsidieaanvraag aan RMC-contactgemeente

  • Subsidieaanvraag indienen bij minister

Ten aanzien van de incidentele administratieve lasten voor het aanvraagformulier voor instellingen, anders dan de contactscholen in de RMC-regio, gaat het om de volgende handelingen:

  • Afstemmen met de contactschool over de maatregelen waarvoor namens de (instellingen in de) RMC-regio subsidie wordt aangevraagd

Het staat contactscholen overigens vrij om zelf in te vullen hoe zij hun taken met betrekking tot de coördinatiefunctie uitvoeren. Bij de berekening van administratieve lasten is uitgegaan van de taken die zij minimaal moeten uitvoeren.

Naast een inventarisatie van de administratieve lasten voor scholen die gemoeid zijn bij de subsidieaanvraag voor het regionaal programma vsv is nagegaan of sprake is van administratieve lasten voor vo-scholen met betrekking tot de prestatiesubsidie. Er zijn geen structurele of eenmalige administratieve lasten voorzien, omdat de verlenging geen nieuwe informatieverplichtingen met zich brengt. De prestatiesubsidie voor vo-scholen wordt ambtshalve verstrekt.

In totaal vormen de administratieve lasten ongeveer 0,10% van de totale subsidie.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I

Artikel 13 (onderdeel G)

In het verlengingsjaar 2015–2016 gelden dezelfde prestatienormen voor het mbo als in het jaar 2014–2015. Mbo-instellingen die de prestatienormen niet halen, maar wel een substantiële daling van het aantal vsv’ers laten zien, komen toch in aanmerking voor prestatiesubsidie. Voor niveau 3–4 is sprake van een substantiële daling bij een afname van het percentage van 1,0% ten opzichte van het voorafgaande kalenderjaar. In het verlengingsjaar 2015–2016 wordt de benodigde daling voor niveau 3–4 verruimd van 1,0% naar 0,7%.

Artikel 14 (onderdeel H)

Mbo-instellingen die vanaf het schooljaar 2013–2014 een lager vsv-percentage hebben dan de procentuele normen zoals genoemd in tabel 2 van de Regeling prestatiebox mbo, maar waarvoor wel twee studiejaren op rij het vsv-percentage is gestegen met gemiddeld 0,3% per jaar, hebben volgens artikel 14 geen recht op het variabele deel prestatiesubsidie. Dit artikel is nog niet eerder toegepast, en wordt bij nader inzien geschrapt. Het doet geen recht aan de inspanningen die mbo-instellingen verrichten om voortijdig schoolverlaten te bestrijden.

Artikel 18a (onderdeel J)

De Regeling prestatiebox mbo bevatte nog geen horizonbepaling. Aangezien de regeling voor één jaar wordt verlengd en de middelen voor vsv daarna worden overgezet naar de Regeling kwaliteitsafspraken mbo, kan de regeling per 1 januari 2017 vervallen.

Onderdeel K

In de Bijlage behorende bij artikel 7 wordt naast een aantal technische wijzigingen, een wijziging aangebracht in de formule. Reden hiervoor is dat onlangs is gebleken dat indien instellingen met de Onderwijsinspectie een maatschappelijke prestatie hebben afgesproken, er ongewenste gevolgen kunnen optreden in het kader van de bepaling van het aantal voortijdig schoolverlaters. Door middel van deze toevoeging aan de formule worden deze mogelijke ongewenste gevolgen voorkomen. Deze wijziging geldt zowel voor het middelbaar beroepsonderwijs als het voortgezet onderwijs.

ARTIKEL II

Artikel 6

Met betrekking tot het regionaal programma vsv, bedoeld in artikel 6, wordt de doelstelling voor het kalenderjaar 2016 verruimd met pro en vso. De in het tweede lid genoemde maatregel is voor dit kalenderjaar niet langer verplicht om op te nemen.

Artikel 7

Alleen onderwijsinstellingen en RMC-contactgemeenten die voorheen in aanmerking voor subsidie kwamen, omdat zij het convenant hadden afgesloten, komen voor het kalenderjaar 2016 opnieuw in aanmerking voor subsidie. Daarvoor dienen zij wel de bestaande samenwerkingsovereenkomst te verlengen of een nieuwe samenwerkingsovereenkomst af te sluiten.

Artikel 10

Voor subsidieaanvragen voor het kalenderjaar 2016 wordt gebruik gemaakt van het formulier in bijlage E. De contactschool hoeft de subsidieaanvraag voor het kalenderjaar minder uitgebreid toe te lichten dan voor de subsidieaanvraag voor de jaren 2013 tot en met 2015 verplicht was. Daarom is voor de subsidieaanvraag voor het kalenderjaar 2016 een nieuw formulier opgesteld.

Een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst dient aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te worden verzonden:

Dienst Uitvoering Onderwijs

Postbus 606

2700 ML ZOETERMEER

Artikel 25

De betaling van de in artikel 28, eerste lid, onder b, bedoelde aanvullende middelen vindt in het vervolg in november in plaats van oktober plaats. De gegevens die in het kader van de nieuwe meetsystematiek nodig zijn voor het berekenen van het aantal vsv’ers zijn namelijk pas kort voor oktober beschikbaar. Om een zorgvuldige verwerking van deze gegevens mogelijk te maken is ervoor gekozen om het moment van uitbetaling een maand te verplaatsen.

Artikel 30

In het verlengingsjaar 2015–2016 gelden dezelfde prestatienormen voor het voortgezet onderwijs als in het jaar 2014–2015.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

De Tweede Kamer is hierover per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 31 524, nr. 215).

Naar boven