Beslissing op verzoek tot verlenging van de opsporingsvergunning Noordoostpolder, Ministerie van Economische Zaken

DGETM/EM/15091731

Geachte heer De Boer,

Op 19 mei 2015, DGETM-EM / 15070038, hebt u een aanvraag tot verlenging van de opsporingsvergunning Noordoostpolder ingediend. U hebt daarbij aangegeven dat de ontwikkelingen rond de opsporing van schaliegas zodanig zijn geweest, dat het tijdvak waarvoor aan Cuadrilla Hardenberg B.V. (en haar rechtsvoorganger Hardenberg Resources B.V.), hierna Cuadrilla genoemd, een opsporingsvergunning is verleend, onvoldoende is gebleken om de activiteiten waarvoor de vergunning gold te voltooien. Dit leidde er naar uw mening toe dat voor Cuadrilla de situatie van artikel 18, derde lid, van de Mijnbouwwet was ingetreden, d.w.z. dat het in de vergunning vastgestelde tijdvak onvoldoende was om de activiteiten, waarvoor de vergunning gold, te voltooien. Om deze reden zag Cuadrilla zich genoodzaakt mij te verzoeken om de geldigheidsduur van de opsporingsvergunning te verlengen.

Zoals u bekend, hebben onderzoeken plaats gevonden in het kader van het opstellen van een plan-MER en eventueel een structuurvisie met betrekking tot schaliegas. Ik verwijs naar mijn brief van 18 september 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 28 982, nr. 133). In afwachting van de resultaten van die onderzoeken en de opstelling van een plan-MER en eventueel een structuurvisie worden beslissingen over schaliegas aangehouden. In mijn brief van 25 april 2014 (Kamerstukken 2013/14, 28 982, nr. 138) heb ik aangegeven dat ik in deze periode nieuwe aanvragen voor opsporingsvergunningen gericht op schaliegas niet in behandeling zal nemen en dat ik verzoeken tot verlenging van lopende vergunningen zal aanhouden.

Inmiddels zijn de onderzoeksrapporten over schaliegas uitgebracht. De onderzoeken maken inzichtelijk dat er nog diverse onzekerheden en kennisleemten zijn waardoor de milieueffecten, opbrengsten en kosten bij proefboringen en daadwerkelijke winning nog lastig te kwantificeren zijn. De maatschappelijke kosten zijn in de onderzoeken daarom niet gekwantificeerd.

Belangrijke kennisleemtes en onzekerheden die ten aanzien van schaliegas in de onderzoeken worden genoemd zijn:

  • de aanwezigheid en de eigenschappen van de schalielagen in de Nederlandse ondergrond;

  • het wel of niet aanwezig zijn van breuken in de diepe ondergrond en de vraag of deze breuken doorlopen tot in de bovenliggende lagen;

  • onduidelijkheid over de doorlaatbaarheid van de gesteentelagen direct boven de schalielagen en de bovenste gesteentelagen waaruit men water kan winnen;

  • gebrek aan kennis over de migratie van boor- en frackvloeistoffen en methaan en onzekerheid over de gevolgen van het vrijkomen van boor- of frackvloeistoffen in de ondergrond bij een put die niet degelijk is. Kennis hiervan is nodig om het risico op mogelijke effecten op de grondwaterkwaliteit nauwkeurig in te schatten.

Door het ontbreken van deze kennis en zekerheden zijn de effecten op dit moment alleen met een mate van onzekerheid te bepalen. Een zorgvuldig besluit over vergunningverlening voor opsporing en winning van schaliegas voor commerciële doelen vereist specifieke gegevens uit de schalielagen van de Nederlandse diepe ondergrond, zeker in het licht van de mogelijke risico’s en de maatschappelijke gevoeligheden.

Mede op basis van die onderzoeksrapporten heeft het kabinet besloten dat het Energierapport 2015 een integrale visie op de verduurzaming van de energievoorziening in Nederland zal geven. Hierbij zal ook worden ingegaan op de positie die schaliewinning kan innemen. Indien uit het Energierapport blijkt dat het wenselijk is schaliegas als optie niet uit te sluiten, zal daarvoor langdurig nader onderzoek worden verricht. In dit verband heeft het kabinet aangegeven dat commerciële opsporing en winning van schaliegas de komende vijf jaar niet aan de orde is. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn brief de dato 10 juli 2015 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over dit onderwerp.

Uit het bovenstaande beleid volgt -onder meer- dat bestaande vergunningen gericht op de opsporing van schaliegas niet zullen worden verlengd. De verlenging als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Mijnbouwwet is gericht op het voltooien van de activiteit waarvoor een opsporingsvergunning is verleend en gebleken is dat het in die vergunning gestelde tijdvak onvoldoende is om de activiteiten waarvoor de vergunning geldt, te voltooien. Nu nog niet is bepaald wat de positie van schaliegas zal zijn in de verduurzaming van de energievoorziening en in ieder geval de komende vijf jaar geen commerciële opsporing en winning van schaliegas aan de orde zal zijn, kan de voltooiing van de activiteiten waarvoor de verlenging van de vergunning is aangevraagd, niet binnen een redelijke termijn worden uitgevoerd.

Uit het bovenstaande vloeit voort dat ik op uw aanvraag van 19 mei 2015, besluit dat ik de opsporingsvergunning Noordoostpolder van 14 juni 2010, ET/EM/ 9187790, niet verleng.

Hoogachtend,

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen 6 weken na verzending van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken.

Naar boven