28 982 Liberalisering energiemarkten

Nr. 133 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 september 2013

Op 26 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat door het ingenieursbureau Witteveen+Bos in mijn opdracht is uitgevoerd naar de mogelijke gevolgen en risico’s van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas1. Ik heb daarbij aangegeven dat ik het rapport van Witteveen+Bos voor advies heb voorgelegd aan de Commissie m.e.r. en dat ik een besluit over het vervolg zou nemen na ontvangst van dit advies.

In de contacten met de voorzitter van de werkgroep van de Commissie m.e.r. kwam de mogelijkheid naar voren voorafgaand aan de besluitvorming over een eventuele proefboring naar schaliegas een structuurvisie/plan-MER op te stellen.

Met deze brief informeer ik u dat ik heb besloten om daartoe over te gaan.

Het onderzoek van Witteveen+Bos geeft aan dat de gevolgen en risico’s, die mogelijk zijn verbonden aan de opsporing en winning van schaliegas, beheersbaar zijn en binnen de bestaande wettelijke kaders afdoende kunnen worden geadresseerd. Het onderzoek geeft daarmee aan dat risico's rond de opsporing en winning van schaliegas in Nederland in het algemeen te ondervangen zijn.

Het is vanzelfsprekend dat lokale belangen een belangrijke rol spelen bij een eventuele proefboring. Zoals ik in mijn voornoemde brief heb aangegeven voorziet het opstellen van een locatiespecifieke Milieueffectrapportage (MER), die ik van een initiatienemer zal verlangen voordat een eventuele proefboring plaats zal kunnen vinden, in de beoordeling van locatiespecifieke factoren als de mogelijke effecten op natuur, mens en milieu. Als uit die rapportage blijkt dat schaliegas op de beoogde locatie niet verantwoord kan worden opgespoord of gewonnen, dan acht ik het uitgesloten dat daar een boring zal worden uitgevoerd.

Noch het onderzoek van Witteveen+Bos, noch een locatiespecifieke MER geeft antwoord op de vraag wat de meest geschikte locaties in Nederland zijn voor de opsporing en eventuele winning van schaliegas. Door vooraf op basis van een uitvoerige studie in kaart te brengen welke locaties op nationaal niveau potentieel geschikt zijn, kan de rijksoverheid meer sturing geven aan de ruimtelijke ontwikkeling dan in de huidige situatie, waarin in eerste instantie de initiatiefnemer de locatie bepaalt en de overheid achteraf beoordeelt of die locatie aanvaardbaar is. Ik vind dat voor schaliegas een onwenselijke situatie en zal daar verandering in aanbrengen.

Ik zal opdracht geven om een structuurvisie/plan-MER op te laten stellen. Hierin wordt onderzocht welke locaties in het land het meest geëigend zijn voor eventuele proefboringen. Op die manier kan ik mij daar een oordeel over vormen en komen vervolgens alleen locaties in beeld waarvan vooraf bekend is dat daar de eventuele winning van schaliegas het meest kansrijk is en waar de gevolgen voor natuur, mens en milieu het beste kunnen worden geborgd.

Pas nadat de structuurvisie/plan-MER mij dit beeld heeft gegeven zal ik weer aanvragen voor opsporingsvergunningen in behandeling nemen. Voor de gebieden waarvoor reeds een opsporingsvergunning is verleend, zal met de initiatiefnemers worden afgesproken dat er geen stappen worden gezet alvorens de structuurvisie/plan-MER meer inzicht heeft gegeven in de meest geëigende locaties voor een proefboring. Er zullen dus geen proefboringen naar schaliegas worden uitgevoerd gedurende de tijd die benodigd is voor het opstellen van de structuurvisie/plan-MER.

De op te stellen structuurvisie/plan-MER geeft voor alle potentiële locaties in Nederland inzicht in de te verwachten invloeden op milieu, veiligheid, landschap (incl. cultureel erfgoed) en natuur mocht worden besloten tot opsporing en winning van schaliegas over te gaan. Zo wordt informatie verzameld die als basis kan dienen voor het bepalen van de meest geschikte locatie(s) voor een (eventuele) proefboring.

In de structuurvisie/plan-MER zal worden gekeken naar heel Nederland. Voor het bepalen van de te onderzoeken locaties kan bijvoorbeeld de door TNO in het kader van de Structuurvisie Ondergrond opgestelde Schaliegaskaart Nederland2 als basis dienen. Deze kaart laat zien dat schaliegas zich naar verwachting in grote delen van Nederland bevindt. Het gaat dan niet alleen om de tot nu toe beoogde locaties, maar ook om een groot aantal andere. Dit betekent dat grofweg een kwart van Nederland onderwerp van onderzoek is.

Zowel tijdens de voorbereiding, als bij de uitvoering en na afronding van de structuurvisie/plan-MER zal er ruimte zijn voor inspraak en overleg. Lokale bestuurders en inwoners zullen hierbij worden betrokken, net als de Commissie m.e.r. en eventuele andere belanghebbenden. Ook na het opstellen van de structuurvisie/plan-MER en de daarop volgende keuze voor de meest geschikte locaties, blijft gelden dat uiteindelijk locatiespecifieke vergunningen en instemmingen zullen moeten worden verkregen. Hiervoor moet aangetoond worden dat opsporing en eventuele winning veilig en verantwoord kunnen. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn eerdergenoemde brief, zal daarvoor alsnog een locatiespecifieke MER moeten worden opgesteld. Ook daarbij is ruime gelegenheid voor inspraak en overleg.

Ik schat dat het opstellen van de structuurvisie/plan-MER één tot anderhalf jaar zal duren. Deze tijd zal ik benutten om samen met o.a. drinkwaterbedrijven, de mijnbouwsector en Staatstoezicht op de Mijnen te onderzoeken hoe de door Witteveen+Bos gesignaleerde risico’s ten aanzien van bijvoorbeeld de mogelijke vervuiling van grond- en oppervlaktewater verder kunnen worden verkleind, bijvoorbeeld door de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technieken. De risico’s zijn volgens de onderzoekers goed te ondervangen, maar ik vind het desalniettemin wenselijk deze zo veel mogelijk in te perken.

Tevens zal ik verkennen op welke manier ik lokale overheden meer kan betrekken bij het vaststellen van de voorwaarden en condities waaronder vergunningen voor de opsporing en de mogelijke winning van schaliegas kunnen worden verleend.

Tot slot

Uit het bovenstaande volgt dat ik de stapsgewijze aanpak, die ik heb geschetst in mijn brief van 26 augustus, aanvul met een extra stap in de vorm van een structuurvisie/plan-MER. Ik vind het belangrijk om zowel de nationale als de regionale en lokale belangen goed tegen elkaar te kunnen afwegen. Veiligheid en welzijn zijn zeer belangrijk, maar in mijn afweging houd ik ook rekening met de financiële en economische belangen die voor Nederland zijn verbonden aan de winning van gas in het algemeen en dus ook aan de winning van schaliegas. Een open en transparant proces waarin de Nederlandse burger goed wordt geïnformeerd over alle aspecten van schaliegas acht ik daarbij van grote waarde. Uit in een opdracht van Economische Zaken uitgevoerd onderzoek blijkt dat daar ook behoefte aan bestaat. De uitkomsten van dit onderzoek vindt u in de bijlage3. Hiermee voldoe ik aan het verzoek van het lid Van Tongeren (verzoek d.d. 11 september 2013).

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Kamerstuk 28 982, nr. 132.

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven