ARTIKEL I
Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.19 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt na ‘alleenstaanden in de zin van artikel 4, onderdeel a,
van de Participatiewet’ ingevoegd: en alleenstaande ouders in de zin van artikel 4,
onderdeel b, van de Participatiewet.
2. Het tweede lid vervalt.
3. In het derde tot en met het vijfde lid vervalt ‘of tweede’.
4. Het derde tot en met het vijfde lid worden vernummerd tot het tweede tot en met het
vierde lid.
B
Artikel 3.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.
2. In onderdeel b wordt de punt vervangen door: , en
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
C
Artikel 3.24, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.
2. In onderdeel d wordt de punt vervangen door: , en
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
D
Artikel 4.1a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Bij de uitoefening van zijn taak draagt de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid,
een legitimatiebewijs als opgenomen in bijlage 12a, bij zich.
E
In artikel 4.19, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘of is gewijzigd’ vervangen door:
of zodanig is gewijzigd dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in
artikel 1j, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3 tot en met 5, van het Besluit
uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.
F
In artikel 4.28, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
c door een punt komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
G
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 5.1 door een komma, wordt een
zinsnede toegevoegd, luidende: of de ambtenaar van politie met ter zake voldoende
kennis en kunde die daartoe is aangewezen door de korpschef.
H
Artikel 5.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
-
1. De maatregel, bedoeld in artikel 59 of 59a van de Wet, wordt opgelegd door de ambtenaar
bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a en b, van de Wet, die tevens hulpofficier
van justitie is, door de ambtenaar van politie met ter zake voldoende kennis en kunde
die daartoe is aangewezen door de korpschef, of door de ambtenaar van de Dienst Terugkeer
en Vertrek die daartoe is aangewezen door de Minister.
2. Aan het tweede en derde lid wordt telkens onder vervanging van de punt aan het slot
een zinsnede toegevoegd, luidende: of door de ambtenaar van politie met ter zake voldoende
kennis en kunde die daartoe is aangewezen door de korpschef.
I
Artikel 5.4 komt te luiden
Artikel 5.4
De ambtenaar van de Dienst Terugkeer en Vertrek die bevoegd is tot inbewaringstelling
en de hulpofficier van justitie of de ambtenaar van politie met ter zake voldoende
kennis en kunde die die daartoe is aangewezen door de korpschef, zijn bevoegd tot
het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, van het Besluit en
tot het doen van de kennisgeving, bedoeld in artikel 5.5, tweede lid, van het Besluit.
J
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 6.5, eerste lid, door een komma,
wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: of door de ambtenaar van politie met ter
zake voldoende kennis en kunde die daartoe is aangewezen door de korpschef.
K
In artikel 7.1d, tweede lid, wordt ‘WPB-regeling Basisvoorziening vreemdelingen’ vervangen
door: Wbp-regeling Basisvoorziening vreemdelingen.
L
Artikel 7.1l wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘WPB-regeling Basisvoorziening vreemdelingen’ vervangen door:
Wbp-regeling Basisvoorziening vreemdelingen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Ten behoeve van de verstrekking van gegevens uit de vreemdelingenadministratie, bedoeld
in artikel 107 van de Wet, op basis van vergelijking van vingerafdruksporen met vingerafdrukken
uit het biometrieregister in de vreemdelingenadministratie, zijn slechts de ambtenaren
van politie bevoegd die uit hoofde van hun functie als dactyloscopisch expert werkzaam
of aangesteld zijn.
M
Bijlage 7g wordt vervangen door de bij dit besluit opgenomen bijlage 7g.
N
Na bijlage 10 en 12 worden ingevoegd de bij deze regeling opgenomen bijlage 10a onderscheidenlijk
12a.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2015, met dien verstande dat
artikel I, onderdeel L, terugwerkt tot en met 1 maart 2014.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bevat onder andere
nadere regels over de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in verband met
studie, de invoering van de bewustverklaring voor au pairs en hun gastgezinnen en
een uitbreiding van de kring van politieambtenaren die bevoegd zijn tot het in bewaring
stellen van vreemdelingen.
Artikelsgewijs
Onderdeel A (artikel 3.19)
Als hoofdregel bij het beoordelen van de middelen van bestaan bij een aanvraag voor
een verblijfsvergunning regulier geldt dat de middelen voldoende zijn, als het inkomen
als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 ten minste
gelijk is aan het toepasselijke percentage van het wettelijk minimumloon voor de desbetreffende
categorieën. Voor echtparen/gezinnen is dat 100% van het wettelijk minimumloon, voor
alleenstaanden 70% van het wettelijk minimumloon en voor alleenstaande ouders 90%
van het wettelijk minimumloon. Dit is vastgelegd in artikel 3.19 van het Voorschrift
Vreemdelingen 2000. Deze percentages sluiten aan bij de bijstandsnormen die golden
in het kader van de Wet werk en bijstand. Wanneer een vreemdeling of de hoofdpersoon
meer verdient dan dit percentage van het wettelijk minimumloon is er dus geen beroep
mogelijk op de bijstand. De normbedragen die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst
worden gehanteerd, worden elk half jaar vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid in het kader van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en
de Wet werk en bijstand en door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in
het kader van de Wet studiefinanciering.
Alleenstaande ouders
Op 1 januari 2015 zijn met de ‘Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere
wetten’ (ook wel Participatiewet genoemd) en de ‘Wet hervorming kindregelingen’ wijzigingen
doorgevoerd die ook gevolgen hebben voor het vreemdelingenbeleid. Met de invoering
van de wetten is de zogeheten ‘alleenstaande oudernorm’ verdwenen als aparte categorie
voor de bijstand. In het nieuwe stelsel van de Participatiewet is de norm voor alleenstaande
ouders gelijk aan die van alleenstaanden. De alleenstaande norm in het vreemdelingenbeleid
is een afgeleide van de bijstandsnorm. Nu met de Participatiewet de norm voor alleenstaande
ouders gelijk is getrokken aan die van alleenstaanden wordt dit met deze wijziging
ook in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 geregeld. Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst
werd hieraan al sinds 1 januari 2015 uitvoering gegeven.
Onderdeel B (artikel 3.21)
In de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken
II, 2014/15, nr. *) is aangekondigd dat studenten van buiten de Europese Economische
Ruimte kunnen worden toegelaten voor een masterstudie aan een van de Academies voor
Bouwkunst. De Academies voor Bouwkunst hebben een uniek onderwijsmodel, namelijk het
concurrent model, waarbij studenten tegelijkertijd onderwijs volgen en (betaalde)
werkervaring opdoen. Het masterprogramma duurt 4 jaar (4x60 ECTS) en bevat een onderwijsdeel
en een werkervaringsdeel. Beiden horen in het curriculum en worden door de Nederlands-Vlaamse
Accreditatie Organisatie (NVAO) geaccrediteerd. Qua studielast zijn deze vierjarige
masteropleidingen uniek in het Nederlandse stelsel voor Hoger Onderwijs. Na het afronden
van de opleiding mag de student zich inschrijven in het Architectenregister, omdat
het werkervaringsdeel is ingebed in de opleiding. Het concurrentmodel heeft een aparte
status in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en deze opleidingen
worden als ‘deeltijd’ in het Centraal register Opleidingen Hoger Onderwijs geregistreerd
(artikel 7.4b, zevende lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek).
Onderdelen C en F (artikelen 3.24, derde lid, onderdeel e en 4.28, eerste lid, en
bijlage 10a)
In de brieven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken
II 2014/15, 29 407, nrs. 195 en 197) is aangekondigd dat met ingang van 1 juli 2015 de au pair en het gastgezin
een bewustverklaring moeten ondertekenen. Deze wijziging geldt voor au pairs waarvoor
na deze datum een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
in verband met uitwisseling wordt ingediend.
Onderdeel D (artikel 4.1a en bijlage 12a)
In de Wet modern migratiebeleid is vastgelegd dat met het toezicht op referenten zijn
belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren (artikel 47a van de
Vreemdelingenwet 2000). Op grond hiervan zijn met ingang van 1 juni 2013 (Stcrt. 2013, 14569) de in artikel 4.1a genoemde ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
aangewezen.
Bij de uitoefening van zijn taak draagt de toezichthouder, conform artikel 5:12 van
de Algemene wet bestuursrecht, een legitimatiebewijs bij zich. In het tweede lid is
het model van het legitimatiebewijs vastgesteld.
Onderdeel E (artikel 4.19, eerste lid, onderdeel a)
Op grond van artikel 4.44a, derde lid, onderdeel a, van het Vreemdelingenbesluit 2000
jo. 4.19, eerste lid, onderdeel a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, dient de
referent gegevens over de au pair te verstrekken indien de tussen het gastgezin en
de au pair overeengekomen dagindeling niet wordt nageleefd of is gewijzigd. Met deze
wijziging wordt beoogd dat uitsluitend die inlichtingen over een wijziging van de
dagindeling door de referent aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst worden verstrekt,
die tot gevolg hebben dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen
in artikel 1j, eerste lid, onderdeel a, sub 3 tot en met 5, van het Besluit uitvoering
Wet arbeid vreemdelingen. Een dergelijke wijziging heeft tot gevolg dat de verblijfsvergunning
van de au pair wordt bezien op intrekking daarvan.
Onderdelen G tot en met J (artikelen 5.1, 5.3, eerste, tweede en derde lid, 5.4 en
6.5, eerste lid)
Met deze wijziging wordt de kring van politiebeambten die bevoegd zijn tot het in
bewaring stellen van vreemdelingen uitgebreid, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan
de relevante kwalificaties die bij de betreffende ambtenaar aanwezig moeten zijn.
De vreemdelingenpolitie ervaart sedert jaren een tekort aan hulpofficieren van justitie.
Dit is er in gelegen dat hulpofficieren van justitie breed inzetbaar moeten zijn voor
de gehele politietaak en bovendien op zodanige wijze worden ingeroosterd dat zij gedurende
24 uur op alle dagen van de week, beschikbaar zijn. Tegelijk is de inzet van hulpofficieren
op het terrein van vreemdelingenbewaring steeds specialistischer en tijdsintensiever
geworden. Het proces dient bovendien als regel in zes uren te worden afgerond waardoor
de beschikbaarheid des te prangender wordt. Voorkomen moet worden dat inbewaringstellingen
in situaties waarin deze wel noodzakelijk zijn, om deze reden niet kunnen worden opgelegd.
Dit wordt gecombineerd met een afnemend aantal inbewaringstellingen over de afgelopen
jaren. Ook moet er in het proces van in bewaring stellen meer aandacht en tijd besteed
worden aan de afweging of een alternatief voor in bewaring stelling aan de orde is.
Eerder heeft de politie dit getracht te ondervangen door aan een groep brigadiers
van politie binnen het vreemdelingendomein dezelfde taken te laten verrichten als
de hulpofficieren van Justitie. Hiervoor was een ontheffing nodig van het College
van Procureurs Generaal. Deze stelde als vereiste dat de betreffende brigadiers wel
de volledige opleiding en nascholing van een hulpofficier van Justitie doorliepen,
ook voor die onderdelen die niet relevant zijn voor de uitoefening van de taken van
de betreffende in het vreemdelingen domein gespecialiseerde brigadier. De nadruk ligt
daarbij minder op de – steeds complexere – procedure rondom de vreemdelingenbewaring
dan anders mogelijk zou zijn geweest.
Middels de nu geïntroduceerde regeling wordt dit ondervangen. Er wordt aansluiting
gezocht bij de regeling voor de medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek waarmee
– eveneens bij ministeriële regeling – een gecontroleerd aantal personen bevoegd is
gemaakt tot deze handelingen met betrekking tot de inbewaringstelling in de Regeling
van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 11 juli 2014, nummer 539766,
tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (honderdnegenentwintigste wijziging)
(Stcrt. 2014, 20666).
Middels deze regeling kan nog beter worden gewaarborgd dat de oplegging van de maatregel
van vreemdelingenbewaring met voldoende waarborgen is omgeven. Al deze ambtenaren
zullen – net als de medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek die tot inbewaringstelling
bevoegd zijn – ofwel ten aanzien van het opleggen van een maatregel van vreemdelingenbewaring
een gelijkwaardige opleiding hebben genoten als een hulpofficier van justitie werkzaam
in het vreemdelingendomein, ofwel zal er op andere wijze in voorzien worden dat de
betreffende medewerker beschikt over de relevante kennis om op juiste wijze te toetsen
of oplegging van vreemdelingenbewaring rechtmatig kan plaatsvinden. Het betreft bovendien
ervaren medewerkers die kunnen bogen op relevante ervaring in het vreemdelingendomein
en in veel gevallen de hulpofficier van justitie al langere tijd ondersteunden bij
de inbewaringstelling. Het is uitdrukkelijk niet zo dat alle medewerkers van de vreemdelingenpolitie
die bevoegd zijn om besluiten te nemen, bevoegd zullen zijn om een maatregel van vreemdelingenbewaring
op te leggen. De oplegging van de maatregel van bewaring is een ingrijpende bevoegdheid
die door middel van de hiervoor beschreven opleidingseisen zorgvuldig wordt ingebed.
In het tweede en derde lid van artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000
is tot uiting gebracht dat deze personen ook de hulpofficier van Justitie mogen vervangen
bij het verlengen en opheffen van de maatregel. Door aanpassing van artikelen 5.1
en 5.4 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, strekt hun bevoegdheid ook tot het
verlengen van de periode van ophouding als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van
de Vreemdelingenwet 2000, en het tijdelijk wijzigen van de ten uitvoerlegging en het
doen van de kennisgeving aan de ambassade van het land van herkomst bedoeld in artikel
5.5, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze bevoegdheden liggen
in het verlengde van de oplegging van de maatregel en ook daar kan de beschikbaarheid
van hulpofficieren van justitie knellen. Om deze reden is in deze wijziging van het
Voorschrift Vreemdelingen 2000 ook geregeld dat de nieuw toegevoegde groep ambtenaren
van politie in dezelfde gevallen als een hulpofficier van justitie het inreisverbod
kan opleggen. Uit het oogpunt van efficiëntie wordt het inreisverbod, waar aan de
orde, immers zo veel mogelijk gelijktijdig met de inbewaringstelling opgelegd en het
anders inregelen zou sterk afbreuk doen aan het nuttig effect van de voorliggende
wijziging. Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat de ambtenaren in kwestie, gezien
artikel 6.4, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, al over de bevoegdheid
beschikken een terugkeerbesluit op te leggen.
De aangewezen ambtenaren zullen op een lijst worden geplaatst welke onder beheer van
de korpschef zal vallen. Het betreft in eerste instantie ongeveer 70 personen werkzaam
binnen de vreemdelingenpolitie.
Onderdeel L (artikel 7.1l)
In het derde lid van artikel 7.1l worden ambtenaren aangewezen die bevoegd zijn tot
het vergelijken van vingerafdrukken in het biometrieregister met het oog op verstrekking
van gegevens betreffende vingerafdrukken als bedoeld in artikel 107, zesde lid, van
de Vreemdelingenwet 2000. De politieambtenaren zijn allen als zodanig beëdigd, en
werken in verschillende functies aan forensische opsporing met vakgebied dactyloscopisch
expert. Het gaat om ongeveer 45 politieambtenaren. Vanzelfsprekend vinden de werkzaamheden
door deze ambtenaren in een voor onbevoegden niet toegankelijke ruimte binnen een
beveiligd gebouw plaats.
Bijlage 7g
De sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen die is opgenomen in bijlage 7g is vervangen
door een nieuw model.
Artikel II en vaste verandermomenten
Onderdeel L werkt terug tot en met 1 maart 2014, het moment waarop de Wet van 11 december
2013 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van
het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het
verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling (Stb. 2014, 2) in werking is getreden.
De invoeringstermijn bedraagt minder dan twee maanden en wijkt daarmee af van het
in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Deze
afwijking is toegestaan omdat de doelgroepen gebaat zijn bij spoedige inwerkingtreding
(Aanwijzing 174, vierde lid, onder a, Aanwijzingen voor de regelgeving).
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
K.H.D.M. Dijkhoff