Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2015, 18172 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2015, 18172 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
De Lijst Richtlijnen, Verordeningen en Verdragen komt te vervallen.
B
Paragraaf A3/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid is tenminste een van de volgende besluiten mogelijk:
• de vertrektermijn voor de vreemdeling wordt op grond van artikel 62, lid 2 Vw verkort;
• de vreemdeling moet Nederland onmiddellijk verlaten.
Als gevaar voor de openbare orde of openbare veiligheid wordt hier aangemerkt iedere verdenking of veroordeling ter zake van een misdrijf. Ook het aanvaarden van een transactie ter zake van een misdrijf wordt aangemerkt als een gevaar voor de openbare orde. De Korpschef moet een verdenking van een misdrijf gepleegd door een vreemdeling bevestigen.
Als gevaar voor de openbare orde of openbare veiligheid wordt hier ook aangemerkt:
• gevaar voor de openbare rust;
• gevaar voor de goede zeden;
• gevaar voor de volksgezondheid;
• gevaar voor de (goede) internationale betrekkingen; of
• ongewenste politieke activiteiten.
De IND beoordeelt per geval of hiervan sprake is. Indien een visum van de betrokken vreemdeling nietig is verklaard of ingetrokken om redenen verband houdend met de openbare orde, zal in beginsel steeds eveneens sprake zijn van voldoende redenen om omwille van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, lid 2 Vw, de termijn te verkorten. Het vorenstaande geldt analoog ook bij beëindiging van de vrije termijn van niet visumplichtige vreemdelingen, vanwege redenen die verband houden met de openbare orde.
Een risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken wordt in beginsel niet tegengeworpen bij de eerste aanvraag van de vreemdeling voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
In alle volgende situaties wordt een risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken bij de eerste aanvraag van de vreemdeling voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wel tegengeworpen:
• als het een grensgeweigerde vreemdeling betreft;
• als de vreemdeling in bewaring is gesteld;
• als de vreemdeling zich niet direct heeft gemeld voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• als tegen de vreemdeling eerder een terugkeerbesluit is uitgevaardigd.
De IND, KMar en politie hoeven zware gronden als bedoeld in artikel 5.1b, lid 3, Vb niet nader toe te lichten om een risico op onttrekken aan toezicht aan te nemen.
De IND, KMar en politie moeten lichte gronden als bedoeld in artikel 5.1b, lid 4, Vb nader toelichten om een risico op onttrekken aan toezicht aan te nemen.
Bij de uitleg van voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 5.1b, lid 4 onder d, Vb wordt aangesloten bij de bestaande invulling van dit begrip in artikel 3.74 Vb en paragraaf B1/4.3.3 Vc.
Het is niet mogelijk de vreemdeling de vertrektermijn te onthouden wegens kennelijke ongegrondheid van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
De vreemdeling krijgt door het indienen of het inwilligen van een verzoek om een verlenging van de vrijwillige vertrektermijn geen rechtmatig verblijf in Nederland. De DT&V mag bij de inwilliging van het verzoek om verlenging van de vrijwillige vertrektermijn niet tot uitzetting overgaan totdat de verlengde vertrektermijn is verstreken. De vreemdeling heeft de plicht gedurende de verlengde vertrektermijn zelfstandig aan zijn vertrek te werken.
Een vreemdeling kan een verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn uitsluitend op een van de volgende manieren indienen:
• persoonlijk bij één van de loketten van de IND;
• schriftelijk tijdens vertrekgesprekken met de ambtenaar van de DT&V. De ambtenaar van de DT&V moet het verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn doorsturen naar de IND.
Om het besluit over de verlenging te nemen, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aan het verzoek ten grondslag liggen. De IND biedt geen afzonderlijk herstel verzuim bieden en geeft onmiddellijk een beschikking.
Tot nog toe is in A3/3 Vc de mogelijkheid om een vertrektermijn te onthouden wegens gevaar voor de openbare orde beperkt tot strafrechtelijke redenen. Echter, ook niet-strafrechtelijke redenen kunnen aanleiding vormen om een gevaar voor de openbare orde dan wel de openbare veiligheid aan te nemen en dus een vertrektermijn te onthouden. Met de voorliggende wijziging is deze lacune hersteld. Daarmee wordt ook beter aangesloten bij de invulling van het openbare orde begrip bij de afgifte van visa. De niet-strafrechtelijke redenen zijn ontleend aan B1/4.4 Vc.
C
Paragraaf A3/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND stelt vast of de vreemdeling alle relevante bewijsmiddelen heeft overgelegd die nodig zijn om bij het BMA een medisch advies op te vragen voor de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie paragraaf A3/7.1 Vc).
De IND past artikel 64 Vw toe in afwachting van de beslissing op de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, als de IND op de datum van de afspraak aan het IND-loket vaststelt dat:
• de vreemdeling een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw heeft ingediend; en
• de vreemdeling voorafgaand aan de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw bij de schriftelijke kennisgeving alle relevante bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.1 Vc heeft overgelegd op de wijze zoals beschreven in die paragraaf; en
• het advies van het BMA nog niet gereed is.
De IND verleent artikel 64 Vw in dit geval voor maximaal drie maanden vanaf de datum van de beschikking waarbij artikel 64 Vw wordt toegepast, of zoveel korter totdat de IND een besluit op de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw heeft genomen. Artikel 64 Vw vervalt nadat de drie maanden zijn verstreken of na het besluit op de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw. Als de IND na drie maanden nog geen besluit heeft genomen, past de IND ambtshalve opnieuw artikel 64 Vw ambtshalve toe voor maximaal drie maanden.
Als de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, is de werkwijze zoals beschreven onder paragraaf A3/7.1.3 Vc, met betrekking tot het plaatsen van een sticker Verblijfsaantekening algemeen, van toepassing. Als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, wordt de vreemdeling, in afwijking van paragraaf A3/7.1.3 Vc, in het bezit gesteld van een brief van de IND waarin staat dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw, voor een periode van drie maanden of zoveel korter totdat de IND een besluit op de aanvraag op grond van artikel 64 Vw heeft genomen.
D
Paragraaf B1/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw is de IND bevoegd de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen als de vreemdeling of de persoon bij wie deze wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen voor de beoordeling van de middelen van bestaan van een vreemdeling. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw worden bij de beoordeling of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan in sommige gevallen ook de middelen van bestaan van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven betrokken. Wanneer de middelen van bestaan van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven – al dan niet samen met die van de vreemdeling – worden beoordeeld, is dit in het betreffende materiehoofdstuk aangegeven.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw juncto artikel 26, eerste lid, Vw moet de vreemdeling op enig moment tussen de datum van indiening van de aanvraag en het moment waarop de IND op die aanvraag beslist, gelijktijdig voldoen aan alle drie de elementen van de middelen van bestaan:
• de middelen van bestaan moeten zelfstandig zijn;
• de middelen van bestaan moeten duurzaam zijn; en
• de middelen van bestaan moeten voldoende hoog zijn.
De IND past de eisen met betrekking tot de middelen van bestaan toe op alle aanvragen tot het verlenen, verlengen en wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, tenzij in het Vb, het VV of de Vc voor specifieke groepen andersluidende bepalingen over de middelen van bestaan zijn opgenomen.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Op grond van artikel 3.103 Vb junctis artikelen 3.74 Vb en 3.19 VV past de IND het normbedrag toe dat van toepassing is op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen tenzij het normbedrag ten tijde van het beoordelen van deze aanvraag gunstiger is voor de vreemdeling.
Bij de berekening van de hoogte van het totale inkomen telt de IND alle bestanddelen van het inkomen mee, voor zover die zelfstandig én duurzaam zijn.
Een vreemdeling beschikt in ieder geval niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan als sprake is van een faillissement of surseance van betaling van de vreemdeling of diens referent.
Overgangsrecht verhoging normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
Het normbedrag voor alleenstaanden zoals opgenomen in artikel 3.19, eerste lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaanden. In dit geval geldt in plaats van 70% van het wettelijk minimumloon de norm van 50% van het wettelijk minimumloon.
Het normbedrag voor alleenstaande ouders zoals opgenomen in artikel 3.19, tweede lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaande ouders. In dit geval geldt in plaats van 90% van het wettelijk minimumloon de norm van 70% van het wettelijk minimumloon.
De afwijkende normbedragen gelden ook voor degenen die het verblijf financieren van vreemdelingen die voor 31 juli 2010 verblijf hebben gekregen. Deze overgangsregeling geldt tot 31 juli 2013.
In de navolgende paragrafen worden, in aanvulling op de artikelen 3.73, 3.74 en 3.75 Vb en 3.19 VV, per bron de beleidsregels genoemd die bij de beoordeling van de zelfstandigheid, duurzaamheid en voldoende hoogte van de middelen van bestaan van toepassing zijn.
De IND merkt toeslagen en vergoedingen verworven uit arbeid in loondienst als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb aan als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
• de toeslagen en vergoedingen zijn contractueel vastgelegd; en
• over de toeslagen en de vergoedingen worden de vereiste belastingen en premies afgedragen.
De IND stelt gesubsidieerde arbeid in loondienst gelijk aan andere vormen van arbeid in loondienst.
Op grond van artikel 3.75, eerste lid, Vb beoordeelt de IND de middelen van bestaan uit arbeid in loondienst als duurzaam, wanneer de vreemdeling voor een periode van minder dan één jaar in Nederland wil verblijven en de middelen van bestaan gedurende deze periode beschikbaar zijn.
Flexibele arbeid
De IND merkt inkomsten uit arbeid voor een uitzendbureau aan als flexibele arbeid als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb, tenzij uit de overgelegde bewijsmiddelen uitdrukkelijk anders blijkt.
Samenvoegen van inkomstenbronnen
De inkomsten uit arbeid in loondienst, bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb, mogen met andere zelfstandige en duurzame inkomsten worden samengevoegd (bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid als zelfstandige) om te voldoen aan het toepasselijke normbedrag.
Kortdurende werkloosheid
De IND telt tijdvakken van werkloosheid mee bij de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb als tijdens deze periode zelfstandige inkomsten zijn verworven. De IND merkt als zelfstandige inkomsten ook aan inkomsten uit een uitkering op grond van de Ziektewet. In deze periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb mag het totaal van deze tijdvakken van werkloosheid niet meer dan 26 weken bedragen.
Als de vreemdeling tijdens de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb een bepaalde periode een (aanvullende) uitkering uit de algemene middelen heeft ontvangen waarvoor geen premie is afgedragen, dan zijn de middelen in ieder geval niet duurzaam als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb.
Proeftijd
Als in een arbeidsovereenkomst een proeftijd is overeengekomen, kan deze worden meegenomen bij de beoordeling of de middelen van bestaan duurzaam zijn.
Onregelmatige inkomsten en loon in natura
De IND merkt onregelmatige inkomsten en loon in natura verworven uit arbeid in loondienst van de vreemdeling aan als duurzaam als deze inkomsten structureel zijn. Deze inkomsten zijn structureel als deze in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag of het moment van beschikken ten minste elf van de twaalf maanden zijn verworven. Het laagste verkregen maandelijkse bedrag wordt meegeteld bij de beoordeling of de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan beschikt.
De IND beoordeelt de middelen van bestaan van een vreemdeling op basis van een overeenkomst van opdracht als freelancer op dezelfde wijze als het inkomen van een vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht.
De IND betrekt het gemiddeld inkomen per boekjaar bij de beoordeling of de inkomsten uit arbeid als zelfstandige voldoende zijn. De IND middelt niet tussen meerdere boekjaren.
De IND beoordeelt aan de hand van de inkomsten uit het verleden van de zelfstandige of de duurzaamheid van zijn inkomen voor de toekomst gewaarborgd is. Deze beoordeling is alleen van toepassing op referenten die arbeid als zelfstandige verrichten.
De IND merkt inkomsten uit eigen vermogen van de vreemdeling op grond van artikel 3.75, tweede lid, Vb aan als duurzaam als deze op het moment van de aanvraag (of het beoordelen van de aanvraag) gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest en nog steeds beschikbaar zijn. Het inkomen uit eigen vermogen is voldoende als 4% van het eigen vermogen zoals opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaand aan de aanvraag, omgerekend per maand ten minste gelijk is aan het van toepassing zijnde normbedrag.
De IND merkt de middelen van bestaan van de vreemdeling uit overige bronnen als zelfstandig aan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb als de vereiste wettelijke premies en belastingen zijn afgedragen.
De IND merkt uitkeringen, toeslagen, bijdragen, giften en vergoedingen waarover niet de vereiste premies en belastingen worden afgedragen in ieder geval niet aan als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73 Vb.
E
Paragraaf B1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Inburgering in het buitenland
De IND wijst de mvv-aanvraag af als de vreemdeling het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald, tenzij de vreemdeling hiervan is vrijgesteld of is ontheven.
Vrijstelling
Voor vrijstelling van het basisexamen inburgering in het buitenland op grond van artikel 5, eerste lid, onder b, Wet Inburgering is het niet vereist dat, in aanvulling op artikel 2.6, eerste lid, Besluit Inburgering, sprake is van acht jaar ononderbroken inschrijving als ingezetene in de BRP of acht jaar rechtmatig verblijf.
De gezinsleden, bedoeld in B10/4.1 Vc, van een vreemdeling met de Turkse nationaliteit zijn ook vrijgesteld van het basisexamen inburgering in het buitenland.
Ontheffing basisexamen inburgering vanwege een geestelijke of lichamelijke belemmering
Op basis van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb ontheft de IND in ieder geval de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering als de vreemdeling aantoont dat sprake is van:
• blindheid;
• doofheid; of
• doofstomheid.
In aanvulling hierop ontheft de IND de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering als de vreemdeling aantoont dat:
• sprake is van slechtziendheid of hardhorendheid; en
• hij niet met behulp van eigen hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen krijgt om het basisexamen inburgering af te kunnen leggen.
Ontheffing basisexamen inburgering wegens onbillijkheid van overwegende aard
Op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder d, Vb, wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet af als sprake is van een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden die ertoe leidt dat de vreemdeling niet in staat is om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Dit wordt ook wel een beroep op de hardheidsclausule genoemd. De IND weegt onder meer mee de geleverde inspanningen van de vreemdeling om zich voor te bereiden op en te slagen voor het basisexamen inburgering.
De IND merkt het enkele feit dat de vreemdeling een of meerdere malen het examen heeft afgelegd, niet aan als een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder d, Vb.
De IND beoordeelt het beroep van de vreemdeling op de hardheidsclausule positief, als de vreemdeling:
– één of meerdere malen het basisexamen inburgering vóór 1 november 2014 heeft afgelegd;
– op de verschillende onderdelen van zijn basisexamen(s) inburgering een keer een voldoende heeft gescoord in meerdere examensessies, eventueel aangevuld met deelexamens van na 1 november 2014;
– deze voldoendes nog geldig zijn.
De voldoendes van het basisexamen inburgering behaald vóór 1 november 2014 zijn nog geldig als de mvv-aanvraag wordt ingediend binnen een jaar na de eerst behaalde voldoende.
F
Paragraaf B1/6.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard.
De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als één van de volgende gevallen zich voordoet:
a. de vreemdeling heeft bij zijn vertrek uit Nederland gebruikgemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling van de Remigratiewet;
b. de vreemdeling heeft meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen; of
c. de vreemdeling heeft voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.
Ad b.
De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling, mits de detentie het gevolg is van een daadwerkelijke rechterlijke veroordeling voor het plegen van een strafbaar feit. Bij lagere strafoplegging door een hogere rechterlijke instantie wordt het gedeelte van de straf dat ten onrechte is opgelegd, buiten beschouwing gelaten.
De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie niet aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling als de detentie het gevolg is van een veroordeling wegens een gedraging die in Nederland niet strafbaar is gesteld.
De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:
a. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen als de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland langer is dan een jaar aaneengesloten;
b. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt;
c. de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst van het Ministerie van BUZA, die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland;
d. is achtergelaten in het land van herkomst en zich zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid (gemeente, diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, IND of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren;
e. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd;
f. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ of ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;
g. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘vermogende vreemdeling’ heeft en niet langer dan acht maanden buiten Nederland verblijft mits de vreemdeling aan de voorwaarden blijft voldoen.
Ad d.
Wat ‘zo snel mogelijk’ is, beoordeelt de IND per geval, waarbij de IND rekening houdt met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich heeft meegebracht.
G
Paragraaf B1/8.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Middelenvereiste
Inkomsten uit arbeid in loondienst
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:
• een kopie van de arbeidsovereenkomst;
• een recente werkgeversverklaring (niet ouder dan drie maanden, voorzien van datum, handtekening en firmastempel van de werkgever), in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als dit model zijn opgenomen; en
• kopieën van loonspecificaties over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag (tenzij de werkzaamheden op grond van de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden zijn aangevangen).
Voor zover relevant beschouwt de IND ten aanzien van het arbeidsverleden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:
• kopieën van arbeids- of uitzendovereenkomsten van de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag;
• kopieën van jaaropgaven over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en
• (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.
Inkomsten uit arbeid als zelfstandige
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:
• een recent uittreksel van de inschrijving van de onderneming of vestiging in het handelsregister (tenzij inschrijving niet mogelijk is); en
• een verklaring inkomen ondernemer, volledig ingevuld door:
– een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst;
– ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf; en
– voorzien van de bijbehorende bijlagen.
De IND beschouwt als aanvullend bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:
• bankafschriften;
• aanslagen inkomstenbelastingen;
• jaarrekeningen; en
• maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.
Inkomsten uit inkomensvervangende uitkering
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit (een) inkomensvervangende uitkering(en):
• een toekenningsbesluit van de uitvoeringsinstantie; en
• de meest recente uitkeringsspecificatie.
Inkomsten uit eigen vermogen
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit eigen vermogen de volgende bescheiden:
• de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;
• de meest recente voorlopige aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;
• de meest recente opgave van het inkomen aan de Belastingdienst; en
• bescheiden waaruit het eigen vermogen blijkt op het moment van de indiening van de aanvraag.
Inkomsten uit overige bronnen
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit overige bronnen:
• bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van inkomsten uit overige bronnen; en
• bescheiden waaruit blijkt dat over deze inkomsten de wettelijke belastingen zijn afgedragen.
Geldig document voor grensoverschrijding
De IND beschouwt een geldig – door Nederland erkend- paspoort als bewijsmiddel dat de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt.
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat niet over een geldig document voor grensoverschrijding kan worden beschikt door de vreemdeling, een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is waarin wordt gemotiveerd waarom de vreemdeling niet (meer) in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding.
Als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig paspoort en heeft aangetoond dat hij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort, beschouwt de IND aanvullende gegevens en bescheiden als bewijsmiddel waaruit zijn identiteit en nationaliteit moet blijken.
Tbc-onderzoek
De IND beschouwt een ingevulde en ondertekende ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zich bereid verklaart een medisch onderzoek en eventuele behandeling van tbc te ondergaan.
Openbare orde
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken of de vreemdeling van 12 jaar of ouder strafbare feiten heeft begaan:
• een door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Antecedentenverklaring’; of
• als de vreemdeling de ‘Antecedentenverklaring’ niet kan invullen, relevante gegevens en bescheiden.
De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het bepalen van het moment waarop een opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd en de aanvang van de (maximale) termijn waarbinnen antecedenten kunnen worden tegengeworpen gegevens en bescheiden die zien op:
• het moment van invrijheidsstelling;
• voltooiing van de taakstraf; of
• betaling van het opgelegde bedrag.
De IND beschouwt een door de vreemdeling overgelegd gewaarmerkt afschrift van het buitenlandse strafvonnis als bewijsmiddel voor de toepassing van de glijdende schaal.
Basisexamen inburgering buitenland
De IND beschouwt een op naam van de vreemdeling gestelde uitslagbrief van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) met als resultaat ‘geslaagd’ als bewijsmiddel dat het basisexamen met goed gevolg is afgelegd; dit examen is een jaar geldig nadat het laatste examenonderdeel is behaald. Als het basisexamen vóór 1 november 2014 is afgelegd, dan ontvangt de vreemdeling de uitslagbrief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wet inburgering als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:
• een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;
• een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;
• een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;
• een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;
• het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;
• het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;
• het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);
• een certificaat Inburgering in het kader van de en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen 'luisteren', 'spreken', ‘lezen' en ‘schrijven' ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;
• een Certificaat Inburgering Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen 'luisteren', 'spreken', 'lezen' en 'schrijven' niveau NT2-2 is behaald;
• een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald.
Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.
De IND beschouwt tevens als bewijsmiddel, dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:
• een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II.
In aanvulling op artikel 3.10 VV beschouwt de IND als bewijsmiddel ter onderbouwing van een verzoek om medische ontheffing van het basisexamen inburgering:
• het door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts of deskundige ingevulde ‘Standaardvragenformulier (ten behoeve van opstellen medisch advies) aan arts’; en
• een korte verklaring van de arts/specialist/deskundige op eigen brief- of receptpapier, voorzien van zijn paraaf en stempel, waaruit blijkt:
a) dat sprake is van blindheid, doofheid, doofstomheid, slechtziendheid, hardhorendheid; of
b) dat de vreemdeling niet door eigen hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen krijgt om het basisexamen inburgering af te leggen; of
c) dat de vreemdeling anderszins door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet is staat is het basisexamen inburgering af te leggen.
De IND beschouwt als bewijsmiddel ter onderbouwing van het beroep op de hardheidsclausule:
• bescheiden waaruit blijkt dat de vreemdeling die inspanningen heeft geleverd die in redelijkheid kunnen worden gevergd om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Dit kan onder meer blijken uit het één of meermalen afleggen van het basisexamen inburgering, waarbij bijvoorbeeld wel een positief resultaat is behaald voor de Toets Gesproken Nederlands / onderdeel Spreekvaardigheid en de toets Kennis van de Nederlandse Samenleving, maar geen positief resultaat is behaald voor de toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen / onderdeel Leesvaardigheid. Deze resultaten afkomstig van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of DUO voegt de vreemdeling bij de mvv-aanvraag; en
• bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden aan de hand waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oordeelt of de vreemdeling niet in staat is om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen.
H
Paragraaf B6/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Looncriterium
De IND willigt de aanvraag voor wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ naar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ in als de hoogopgeleide voldoet aan het looncriterium voor afgestudeerde buitenlandse studenten, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onder a, sub 2, Buwav en als aan alle overige voorwaarden wordt voldaan.
De IND wijst de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ niet af op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb omdat niet aan het looncriterium als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, Buwav wordt voldaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• voor de vreemdeling gold bij de eerste verlening van de verblijfsvergunning als kennismigrant het looncriterium voor afgestudeerde buitenlandse studenten, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onder a, sub 2, Buwav; en
• de vreemdeling voldoet nog aan dat looncriterium.
Het vereiste met betrekking tot middelen van bestaan, zoals opgenomen in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb, is van toepassing op die aanvragen om een verblijfsvergunning als de vreemdeling conform artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder b of c, Buwav wordt aangemerkt als:
• wetenschappelijk onderzoeker; of
• arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut.
Loon sterk afwijkend
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als kennismigrant af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid sterk afwijkt van het loon dat voor te verrichten werkzaamheden in overeenkomstige functies gebruikelijk is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeelt of er sprake van is van een marktconform loon en beoordeelt tevens of er daarmee in het concrete geval sprake is van een sterk afwijkend loon.
Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten
De IND telt bij het bruto maandloon mee:
• Vaste toeslagen zoals de vakantietoeslag en een dertiende maand en;
• onkostenvergoedingen mits deze elke maand giraal worden overgemaakt op een bankrekening die op naam is gesteld van de vreemdeling;
De IND telt niet mee in het bruto maandloon:
• (de waarde van) in natura uitgekeerd loon en;
• de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.
Registratie BIG
Aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van de arbeid als zelfstandige en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, onder c, is bij een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg voldaan als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.
Zoekperiode
De IND verleent de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• de werkgever heeft de arbeidsovereenkomst of de aanstelling van de vreemdeling voortijdig ontbonden, dat wil zeggen tijdens de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning; en
• de vreemdeling kan volgens het UWV WERKbedrijf van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen verwijt worden gemaakt.
De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.
I
Paragraaf B7/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, de referent, moet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan. De beleidsregels opgenomen in B1/4.3 zijn van toepassing op de beoordeling van de middelen van bestaan van de referent.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
• de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet bereikt;
• de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of
• de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
Uitkering WAO, WAZ, Wajong
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:
• een uitkering ontvangt op grond van de WAO, WAZ of de Wajong of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en
• aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WAO, WAZ of de Wajong; en
• voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• uit de toekenningsbeschikking op grond van de WAO, WAZ of Wajong van de uitkerende overheidsinstantie blijkt dat de referent volledig arbeidsongeschikt is; en
• uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) blijkt dat de referent op het moment van het indienen of beoordelen van de aanvraag nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.
Uitkering WIA
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:
• een uitkering op grond van de WIA ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en
• aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WIA; en
• voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
• de referent valt onder de regeling IVA en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of
• de referent valt onder de regeling IVA en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb, in ieder geval niet aan als de referent een uitkering WIA ontvangt op grond van de regeling WGA.
Uitkering Wet Wajong (wet geldig vanaf 1 januari 2010)
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:
• een uitkering op grond van de Wet Wajong ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en
• aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wet Wajong; en
• voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
• de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of
• de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.
Andere uitkering (bijvoorbeeld uitkering ingevolge de Participatiewet)
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;
• (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en
• niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.
Verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Participatiewet
Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
De IND neemt in ieder geval aan dat de blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Participatiewet te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:
• de referent is vijf jaar door het college van Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 9, vijfde lid, Participatiewet volledig ontheven van alle verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Participatiewet (plicht tot arbeidsinschakeling); en
• gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.
Familie- of gezinslid van slachtoffer mensenhandel, getuige-aangever mensenhandel of slachtoffer eergerelateerd geweld of huiselijk geweld
Als de referent een verblijfsvergunning heeft op tijdelijke humanitaire gronden, verband houdend met mensenhandel of eergerelateerd geweld of huiselijk geweld, dan wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb niet af op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als de referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De IND brengt de alimentatie die moet worden betaald voor zowel de huwelijks- of geregistreerde partner als de alimentatie voor de kinderen, in mindering op het inkomen van de referent als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• er is sprake is van een aanvraag met als doel gezinsvorming; en
• de referent heeft in een eerdere verblijfsprocedure zijn (ex)-partner tegen zijn wil en zonder identiteitspapieren achtergelaten in het land van herkomst.
J
Paragraaf B9/18 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Inburgeringsvereiste
De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste.
De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wet inburgering één van onderstaande bescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen;
• een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;
• een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II én een diploma voor de onderdelen kennis van de Nederlandse maatschappij en oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt van het inburgeringsexamen;
• een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;
• een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;
• het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;
• het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;
• een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende zes onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;
• een certificaat Inburgering in het kader van de Wet Inburgering, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;
• een certificaat Inburgering in het kader van de Wet Inburgering nieuwkomers, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit moet blijken dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;
• het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;
• het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);
• een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;
• een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet Inburgering achterwege is gelaten omdat de vreemdeling de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;
• een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet Inburgering achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, Wet Inburgering met goed gevolg is afgelegd;
• een bewijs waaruit moet blijken dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets zoals deze geldig was op 1 april 2003 is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;
• een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);
• een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);
• een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of
• een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).
Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.
De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de medische ontheffing:
• een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de arts is aangewezen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden);
• als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of
• een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden).
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen af te leggen:
• een door DUO afgegeven advies, waarin DUO aangeeft dat de vreemdeling ondanks de aangetoonde inspanningen het inburgeringsexamen niet kan halen; of
• een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en
• de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).
K
Paragraaf C7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het landgebonden asielbeleid bevat beleidsregels ten aanzien van het land van herkomst van de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend.
Een algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land wordt betrokken bij het asielbeleid ten aanzien van dat land.
Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid in de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en betreft geen uitzonderingsregeling.
De opbouw van de paragrafen van dit hoofdstuk wijkt af van de opbouw van de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en is conform de volgorde van toetsing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zie ook paragraaf C1/2 Vc.
De IND neemt in de regel ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/6.2.8 Vc aan:
• onderofficieren en officieren van de KhaD en de WAD;
• de volgende leden van de Hezb-i-Wahdat:
a. alle leden van het Centrale Leiderschapsorgaan, Shura-i-Markazi;
b. de leden van het Militair Comité van Shura-i-Markazi;
c. de leden van het Politiek Comité van Shura-i-Markazi;
d. de hoofden van de Provinciale Vertegenwoordigingen;
e. alle commandanten van een ferq’a; en
f. hoge officieren van de strijdkrachten van Hezb-i-Wahdat; en
• hoofd- en opperofficieren van de volgende afdelingen van de Afghaanse politie in de periode 1978–1996:
a. de Kumandani-ye Umumi-ye Defa-yelnqelab;
b. de Riasat-e-Makhsous; en
c. de Operatifi-ye Mahabas.
De IND merkt voor Afghanistan uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicogroep:
a. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische minderheid behoren;
b. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een religieuze minderheid behoren; en
c. LHBT’s.
De IND merkt uitsluitend de volgende categorieën aan als kwetsbare minderheidsgroep:
a. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische minderheid behoren;
b. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een religieuze minderheid behoren;
c. LHBT’s.
ad b.
De IND merkt shiitische moslims gelet op hun situatie in Afghanistan niet aan als een kwetsbare minderheidsgroep.
De IND merkt Afghaanse vreemdelingen die een andere religie dan de islam aanhangen, aan als een kwetsbare minderheidsgroep, ongeacht uit welk gebied in Afghanistan zij afkomstig zijn.
De IND verleent op grond van de beleidsregels over kwetsbare minderheidsgroepen in Afghanistan uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de vreemdeling die zich in Nederland heeft bekeerd, als de vreemdeling in Afghanistan problemen heeft ondervonden om andere redenen dan de nieuwe religie.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Afghaanse vreemdeling, die aannemelijk heeft gemaakt te vrezen voor eerwraak of bloedwraak, als uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat een niet-gewelddadige oplossing onmogelijk is.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan alleenstaande vrouwen uit Afghanistan.
De IND merkt een Afghaanse vrouw aan als alleenstaand als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:
1. zij heeft in Afghanistan geen echtgenoot (meer) met wie zij kan gaan samenleven; en,
2. zij kan bij terugkeer naar Afghanistan niet meer terug naar het ouderlijk gezin omdat de gezinsband als verbroken moet worden aangemerkt.
Ad. 2.
De IND merkt de gezinsband in elk geval aan als verbroken, als:
• de Afghaanse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin; of
• de Afghaanse vrouw zelfstandig is gaan wonen.
Uitzondering op de regel dat een alleenstaande Afghaanse vrouw bij terugkeer een reëel risico loopt, betreft vrouwen ten aanzien van wie het evident is dat de bescherming op grond van haar status van alleenstaande niet nodig is.
De IND beoordeelt bij elke vreemdeling individueel de mogelijkheid om de bescherming te verkrijgen. De IND neemt uitsluitend voor Afghaanse vreemdelingen afkomstig uit Kaboel aan dat het mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten.
In uitzondering hierop neemt de IND aan dat het voor uitsluitend de volgende categorieën niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vreemdelingen die in Kaboel tot een etnische of religieuze minderheid behoren;
• LHBT’s;
• alleenstaande vrouwen; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging.
De IND neemt ten aanzien van Afghanistan een vlucht- of vestigingsalternatief aan in Kaboel. De IND beoordeelt bij elke vreemdeling individueel of dit vlucht- of vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen.
De IND neemt in ieder geval aan dat geen vlucht- of vestigingsalternatief in Kaboel aanwezig is voor de volgende categorieën:
• vreemdelingen die behoren tot een groep die in Kaboel een etnische of religieuze minderheid is;
• LHBT’s;
• alleenstaande vrouwen;
• minderjarigen; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Afghanistan geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Verwesterde vrouwen
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan een Afghaanse vrouw uitsluitend omdat zij na het vertrek uit Afghanistan een westerse levensstijl heeft aangenomen. De IND neemt namelijk aan dat de vrouw zich bij terugkeer zal kunnen aanpassen aan de traditionele Afghaanse normen. De omstandigheid dat een Afghaanse vrouw zich in Afghanistan niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien, vormt voor de IND onvoldoende grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De IND kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verlenen als de vreemdeling voldoet aan in ieder geval één van de volgende voorwaarden:
• de vreemdeling behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan; of
• de vreemdeling heeft de Azerbeidjaanse nationaliteit en is gehuwd met of onderhoudt een duurzame relatie met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan.
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling tevens voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij in de periode tussen 1988 en 1992 Azerbeidzjan heeft verlaten;
• de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de op dat moment heersende oorlogssituatie reden is geweest voor het vertrek;
• de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt geen andere nationaliteit te hebben verkregen; en
• de vreemdeling voldoet aan de algemene uitgangspunten van het beleid, zoals vermeld in paragraaf C2/3 Vc.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vreemdelingen van wie de IND heeft geoordeeld dat zij op grond van paragraaf C7/5.4.4 Vc in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• vreemdelingen behorend tot de Armeense bevolkingsgroep uit Nagorny Karabach, van wie de IND heeft geconcludeerd dat zij in Nagorny Karabach te vrezen hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM. De vervolging moet uitgaan van de Armeens-Karabachse autoriteiten; en
• Azerbeidjaanse vreemdelingen die gehuwd zijn met of een duurzame relatie onderhouden met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan.
Bovenstaande beleidsregels gelden ook voor kinderen uit gemengde huwelijken of duurzame relaties. Als het kind verblijft in een gescheiden gezin, toetst de IND de situatie van het kind aan de hand van de bevolkingsgroep van de ouder, bij wie het kind verblijft.
De IND neemt in ieder geval aan dat een vlucht- of vestigingsalternatief aanwezig is in het hoofdgebied van Azerbeidzjan:
• voor de vreemdeling die behoort tot de Azeri bevolkingsgroep afkomstig uit Nagorny Karabach; en
• voor de vreemdeling die een gemengd huwelijk of een gemengde duurzame relatie onderhoudt en afkomstig is uit Nagorny Karabach, terwijl hij na zijn vertrek uit Nagorny Karabach zonder problemen in het hoofdgebied van Azerbeidzjan heeft verbleven.
De IND neemt in ieder geval aan dat een vlucht- of vestigingsalternatief aanwezig is in Nagorny Karabach voor:
• de vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep afkomstig uit Azerbeidzjan; en
• de vreemdeling die een gemengd huwelijk of een gemengde duurzame relatie onderhoudt en afkomstig is uit het hoofdgebied van Azerbeidzjan, terwijl hij na zijn vertrek uit Azerbeidzjan zonder problemen in Nagorny Karabach heeft verbleven.
Bovenstaande beleidsregels gelden ook voor kinderen uit gemengde huwelijken of duurzame relaties. Als het kind verblijft in een gescheiden gezin, toetst de IND de situatie van het kind aan de hand van de bevolkingsgroep van de ouder, bij wie het kind verblijft.
De IND neemt aan dat een buitenlands vestigingsalternatief in Armenië aanwezig is voor etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan, tenzij in ieder geval één van de volgende omstandigheden zich voordoet:
• de IND oordeelt dat de vreemdeling op grond van paragraaf C7/5.4.4 Vc in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of
• de vreemdeling uit Azerbeidzjan onderhoudt een gemengde (huwelijks)relatie met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Azerbeidzjan geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt in ieder geval aan dat het voor vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.
De IND beoordeelt of adequate opvang voor amv’s aanwezig is aan de hand van paragraaf B8/6 Vc.
Voor Burundi geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Tibetanen kunnen te maken hebben met repressie in China, als zij:
a. als advocaat, politiek activist of blogger actief zijn geweest;
b. verdacht worden van separatistische sympathieën;
c. steun hebben betuigd aan de dalai lama in China, of daarvan verdacht worden;
d. te maken hebben gehad met religieuze activiteiten die door de overheid worden gezien als uitingen van politieke onvrede of streven naar onafhankelijkheid; of
e. om andere redenen de negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten hebben getrokken dan wel zullen trekken en de overheid deze zien als uitingen van politieke onvrede of streven naar onafhankelijkheid.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan de vreemdeling uit Tibet die aannemelijk maakt dat hij tot een of meerdere van deze groepen behoort.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Colombia geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:
• LHBT’s; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.
De IND neemt voor Congo DRC geen vlucht- of vestigingsalternatief aan, als de IND heeft geconcludeerd dat de vreemdeling op basis van de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden een gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
De IND neemt voor Congo DRC een vestigingsalternatief in Kinshasa aan als de vreemdeling aan alle volgende voorwaarden voldoet:
• de vreemdeling is afkomstig uit een gebied waarvan in paragraaf C7/10.4.1 Vc is vermeld dat er een uitzonderlijke situatie is; en
• de vrees van de vreemdeling is niet gebaseerd op de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden, maar is alleen een gevolg van de uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij zijn gedeserteerd.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun dienstweigering of dienstplichtontduiking in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Eritrese vreemdeling die illegaal Eritrea uitgereisd is.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Eritrese vreemdeling die Eritrea op legale wijze (met geldig document voor grensoverschrijding en uitreisvisum) heeft verlaten, uitsluitend als de vreemdeling individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die aannemelijk maken dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM. Hiervan kan sprake zijn als de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aanmerkelijk langer in het buitenland heeft verbleven dan was beoogd voor het doel waarvoor de Eritrese autoriteiten een uitreisvisum hebben afgegeven.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:
• vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt vanwege hun geloofsovertuiging gegronde vrees voor vervolging te hebben;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging, tenzij uit individuele verklaringen of algemene bron gebleken is dat wel de bescherming kan worden ingeroepen; en
• LHBT’s.
In Eritrea is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.
Gedwongen terugkeer van vreemdelingen naar Eritrea zal niet plaatsvinden. De IND neemt aan dat bij gedwongen terugkeer, zowel na legale als na illegale uitreis, een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aanwezig is.
Uitgangspunt is echter dat een vreemdeling die legaal, met toestemming van de Eritrese autoriteiten, is uitgereisd, zelfstandig kan terugkeren. Bij deze groep neemt de IND niet op voorhand aan dat bij terugkeer naar Eritrea sprake is van een schending van artikel 3 EVRM.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking;
• LHBT’s.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Guinee geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Ten aanzien van Irak geldt een besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw voor vreemdelingen afkomstig uit de provincies:
• Bagdad,
• Anbar,
• Ninewa,
• Salaheddin,
• Ta’mim (Kirkuk),
• Diyala, en
• Babil.
De IND neemt in de regel ten aanzien van de volgende categorieën ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/6.2.8 Vc aan:
• hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten:
a. de Algemene Inlichtingendienst;
b. de Militaire Inlichtingendienst;
c. de Speciale Veiligheidsdienst;
d. de Algemene Veiligheidsdienst; en
e. de Militaire Veiligheidsdienst; en
• officieren van de Speciale Veiligheidsdienst.
De IND merkt uitsluitend de volgende groepen aan als kwetsbare minderheidsgroep:
a. christenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
b. mandeeërs afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
c. yezidi’s afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
d. joden afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
e. shabak afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
f. kaka’i afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
g. alleenstaande vrouwen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak; en
h. Turkmenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak.
Ad g.
De IND merkt een Iraakse vrouw aan als alleenstaand als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:
1. zij heeft in Irak geen echtgenoot (meer) met wie zij kan gaan samenleven; en
2. zij kan bij terugkeer naar Irak niet meer terug naar het ouderlijk gezin omdat de gezinsband als verbroken moet worden aangemerkt.
Ad 2.
De IND merkt de gezinsband in elk geval aan als verbroken, als:
• de Iraakse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin; of
• de Iraakse vrouw zelfstandig is gaan wonen.
De IND neemt niet aan dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Centraal-en Zuid-Irak. De IND neemt aan dat het mogelijk is voor vreemdelingen afkomstig uit de Koerdische Autonome Regio de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Irak geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND beoordeelt welke handelingen voor de vreemdeling persoonlijk een bijzonder belangrijk onderdeel vormen van zijn geloofsbeleving en waarvan daardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat hij die bij terugkeer in Iran zal verrichten. Daarbij betrekt de IND in ieder geval de volgende aspecten:
• de persoonlijke situatie van de vreemdeling;
• de wijze waarop de vreemdeling in het verleden in Iran uiting heeft gegeven aan zijn religie;
• hoe de vreemdeling hieraan in de toekomst in Iran uiting wil geven; en
• hoe de vreemdeling dit heeft gedaan nadat hij Iran heeft verlaten.
De IND toetst vervolgens mede aan de hand van de informatie uit het ambtsbericht en hetgeen de vreemdeling in Iran eventueel al aan problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn geloofsovertuiging, of hij bij het verrichten van die specifieke handelingen een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging.
Personen die in Iran problemen hebben ondervonden als gevolg van de geloofsovertuiging
De IND merkt christenen, bahai’s en soefi’s aan als groepen van bijzondere aandacht. Dit betekent dat de IND in het geval van christenen, bahai’s en soefi’s minder eisen stelt aan de aannemelijkheid van het individuele asielrelaas. Dit wil zeggen dat de vreemdeling het gestelde causale verband tussen de ondervonden problemen en zijn geloofsovertuiging met geringe indicaties aannemelijk kan maken. Dit betekent dat als de individuele problemen aannemelijk zijn gemaakt, snel zal worden geconcludeerd dat deze problemen voldoende zwaarwegend zijn om, behoudens contra-indicaties, in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
Personen die in Iran geen problemen hebben ondervonden als gevolg van de geloofsovertuiging
Belangrijk bij de beoordeling is dat uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat in het bijzonder personen die zich hebben bekeerd tot het christendom en openlijk hun geloof (willen) belijden, als ook personen die (willen) evangeliseren, een aanzienlijk risico lopen op vervolging. De IND verleent, behoudens contra-indicaties, op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die aannemelijk maakt dat zijn persoonlijke godsdienstuitoefening zal leiden tot vervolging (zie ook C2/3.2 Vc).
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Iran geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• Ivorianen die deel uitmaken van een etnische minderheid;
• LHBT’s;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor geweldpleging;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor genitale verminking; en
• minderjarigen.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Ivoorkust geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND merkt voor Libië uitsluitend de volgende risicogroepen aan:
a. LHBT’s;
b. (bekeerde) christenen;
c. (staatloze) Palestijnen;
d. politieke activisten;
e. mensenrechtenactivisten;
f. leden van het justitieel apparaat;
g. werknemers van non-gouvernementele organisaties;
h. journalisten;
i. vrouwen die werkzaam zijn in de publieke sector;
j. vreemdelingen die behoren tot een stam waarvan bekend was dat zij loyaal waren aan het bewind van Gaddafi; en
k. vreemdelingen die als (onder)officier hebben gediend tijdens het Gaddafi regime.
Ad j.
De IND beschouwt in ieder geval als stammen waarvan bekend is dat zij loyaal waren aan het bewind van Gadaffi:
• Tawergha’s;
• Gwelish;
• Mashashiya’s;
• Toearegs; en
• Tobu’s.
De IND neemt aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.
De IND neemt aan dat geen vlucht- of vestigingsalternatief in Libië aanwezig is voor de volgende categorieën:
a. LHBT’s;
b. (bekeerde) christenen;
c. (staatloze) Palestijnen;
d. politieke activisten;
e. mensenrechtenactivisten;
f. leden van het justitieel apparaat;
g. werknemers van non-gouvernementele organisaties;
h. journalisten;
i. vrouwen die werkzaam zijn in de publieke sector;
j. vreemdelingen die behoren tot een stam waarvan bekend was dat zij loyaal waren aan het bewind van Gaddafi (zie C7/16.3.2); en
k. vreemdelingen die als (onder)officier hebben gediend tijdens het Gaddafi regime.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Libië geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vreemdelingen die deel uitmaken van een nationale, raciale of etnische minderheid als bedoeld in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Nepal;
• vrouwen; en
• LHBT’s.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Nepal geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt aan dat het voor vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te maken hebben met (eventueel) op de persoon gericht geweld door militante groeperingen niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.
De IND neemt aan dat in Nigeria een vlucht- en vestigingsalternatief aanwezig is voor de volgende categorieën:
a. vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking;
b. vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van militante groeperingen;
c. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van de zijde van een geheim genootschap; en
d. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de noordelijke deelstaten van Nigeria hebben te vrezen voor strafrechtelijke vervolging op grond van de sharia.
Ad a.
Of vrouwen zich kunnen onttrekken aan genitale verminking door zich elders (buiten de eigen leefgemeenschap) te vestigen kan per geval verschillen. Dit is afhankelijk van de vraag in hoeverre vrouwen elders een nieuw bestaan kunnen opbouwen. Hierbij speelt het sociale netwerk een belangrijke rol. Het sociale netwerk kan bestaan uit de familie- of gezinsleden, maar ook uit andere sociale netwerken zoals verenigingen en kerkgenootschappen.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Nigeria geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Pakistan geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor de Russische Federatie geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking; en
• vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging door geheime genootschappen.
De IND neemt in ieder geval aan dat in Sierra Leone een vlucht- en vestigingsalternatief aanwezig is voor de volgende categorieën:
a. vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking; en
b. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging door geheime genootschappen.
Ad a.
De IND beziet per vreemdeling, bij vrees voor genitale verminking, of de aanwezigheid van een vlucht- en vestigingsalternatief wordt tegengeworpen. Bij een meerderjarige vrouwelijke vreemdeling is hierbij van belang of zij aan de controle van haar familie kan ontkomen en hoe zij zich voor haar vertrek uit Sierra Leone heeft kunnen onttrekken aan de genitale verminking.
De IND verlangt niet van een minderjarige vrouwelijke vreemdeling dat zij zich elders in Sierra Leone vestigt, als zij hierin niet ondersteund wordt door familie of derden, tenzij zij zich eerder aan genitale verminking heeft kunnen onttrekken.
Ad b.
De IND verwacht van een meerderjarige vreemdeling dat hij zich aan het lidmaatschap van het geheime genootschap onttrekt door zich elders in Sierra Leone te vestigen. De IND verlangt niet van een minderjarige vreemdeling dat hij zich elders in Sierra Leone vestigt, als de vreemdeling hierin niet ondersteund wordt door familie of derden, tenzij de vreemdeling zich eerder aan het lidmaatschap van een geheim genootschap heeft kunnen onttrekken.
Ten aanzien van Somalië geldt een besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw voor vreemdelingen afkomstig uit die gebieden in Centraal- en Zuid-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab.
De IND merkt voor Somalië uitsluitend aan als risicogroepen:
a. overheidsfunctionarissen;
b. leden van het gerechtelijk apparaat;
c. leden van AMISOM;
d. personen werkzaam voor internationale organisaties of internationale delegaties;
e. personen die er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid;
f. journalisten.
Dit beleid geldt voor geheel Zuid- en Centraal Somalië, inclusief Mogadishu.
Een vreemdeling die zich erop beroept dat hij er door Al-Shabaab van wordt verdacht te spioneren voor de overheid en afkomstig is uit gebieden die niet onder controle staan van Al-Shabaab (inclusief Mogadishu), zal aannemelijk moeten maken dat juist hij zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab. De enkele terugkeer uit het Westen is daartoe onvoldoende.
In Somalië (inclusief Mogadishu) is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.
De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van de uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 3 EVRM die heeft gegolden ten aanzien van personen afkomstig uit Mogadishu. De IND zal pas overgaan tot intrekking als is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).
De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond van de uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 3 EVRM in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
In Somalië is geen sprake van systematische blootstelling van een specifieke groep aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar. De IND zal pas overgaan tot intrekking, als is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).
De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond van het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een alleenstaande vrouw, als zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees heeft voor een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Somalië.
De IND merkt een Somalische vrouw in ieder geval aan als alleenstaand, als:
• de huwelijksband met de echtgenoot is verbroken; of
• zij ongehuwd is en de gezinsband waartoe zij ten tijde van haar vertrek uit Somalië behoorde is verbroken.
De IND verleent, behoudens contra-indicaties, in ieder geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een vreemdeling afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië, als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
a. de vreemdeling is afkomstig uit een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab of kan dit gebied uitsluitend bereiken via een gebied dat onder de controle staat van Al-Shabaab; en
b. de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij zich niet kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab.
Ad b.
De IND betrekt bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling zich kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab in ieder geval de volgende aspecten:
• de ervaringen van de vreemdeling met het leven onder de regels van Al-Shabaab;
• de omstandigheid dat de vreemdeling al dan niet recentelijk is vetrokken; en
• de mate waarin de vreemdeling vanwege verwestering de negatieve aandacht van Al-Shabaab kan wekken, voor zover de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab.
Doordat Mogadishu niet onder controle staat van Al-Shabaab, is het voor de terugkeer naar Mogadishu niet noodzakelijk dat de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab.
Bij de beoordeling of het verblijf in Nederland bij een individuele Somalische vreemdeling heeft geleid tot een verwestering waarbij een of meer specifieke kenmerken bij terugkeer feitelijk niet meer verborgen kunnen worden gehouden, spelen in ieder geval de volgende elementen een rol:
• de leeftijd bij aankomst in Nederland; de IND zal van een vreemdeling, die minderjarig was bij inreis, in Nederland onderwijs genoten heeft en meerdere van zijn vormende jaren (de leerplichtige periode) in Nederland heeft doorgebracht, eerder kunnen aannemen dat er sprake is van verwestering. Hierbij wordt tevens het aantal vormende jaren betrokken dat de vreemdeling in Somalië heeft doorgebracht;
• de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland; hierbij geldt als uitgangspunt dat de IND bij vreemdelingen die meerderjarig waren toen zij Nederland inreisden en die minder dan tien jaar in Nederland hebben verbleven, in beginsel niet aanneemt dat er sprake is van verwestering;
• de mate waarin de vreemdeling de Nederlandse taal beheerst; en
• de mate waarin de vreemdeling deelneemt aan de Nederlandse samenleving.
De IND neemt in ieder geval aan dat het voor de volgende categorieën in Somalië (inclusief Noord-Somalië) niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vreemdelingen die afkomstig zijn uit Centraal- en Zuid-Somalië;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking.
De IND neemt in zijn algemeenheid geen binnenlands vlucht- en of/vestigingsalternatief aan, tenzij de vreemdeling onder naar plaatselijke maatstaven gemeten redelijke omstandigheden minstens zes maanden voorafgaand aan zijn vertrek heeft verbleven in:
• Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo), in de periode vanaf 1991;
• Somaliland, in de periode vanaf 1997;
• Sool; of
• Sanaag.
De IND neemt aan dat de vreemdeling zich in het desbetreffende gebied kan handhaven.
De IND neemt in ieder geval aan dat geen vlucht- en vestigingsalternatief in Somalië (inclusief Noord-Somalië) aanwezig is voor:
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking.
Voorts kan de IND een vlucht- of vestigingsalternatief aannemen als er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan in individuele gevallen geconcludeerd kan worden dat de persoon zich buiten het gebied van herkomst kan vestigen. Hierbij betrekt de IND, naast de in artikel 3.37d VV genoemde voorwaarden die in het algemeen gelden voor het tegenwerpen van een vlucht- en vestigingsalternatief, in de individuele zaak van de vreemdeling in ieder geval de volgende aanknopingspunten:
• eerder verblijf in dat gebied; en
• de aanwezigheid van naaste familie.
De IND sluit voorts ook een vlucht- of vestigingsalternatief in Mogadishu niet op voorhand uit. De IND kan in individuele gevallen waarbij er concrete aanknopingspunten zijn in het asielrelaas dat een vreemdeling zich in Mogadishu kan vestigen, dit aan de vreemdeling tegenwerpen.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Somalië geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND beoordeelt een verzoek om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw van Srilankaanse Tamils ook aan de hand van de door het Europese Hof van de Rechten van de Mens benoemde risicofactoren. De genoemde risicofactoren vormen geen checklist en zijn niet uitputtend bedoeld. Iedere genoemde individuele risicofactor hoeft op zich geen aanleiding te geven om ervan uit te gaan dat er een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM is bij terugkeer naar Colombo. Een combinatie van twee of meer risicofactoren kan aanleiding zijn om een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen.
De door het Europese Hof van de Rechten van de Mens benoemde risicofactoren, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka, zijn:
• de vreemdeling is bij de Srilankaanse autoriteiten bekend als lid van de LTTE of wordt verdacht van deelname aan activiteiten voor de LTTE;
• de vreemdeling heeft een strafblad of er is een arrestatiebevel uitgevaardigd ten name van de vreemdeling;
• de vreemdeling is uit de gevangenis ontsnapt of op borgtocht vrijgelaten;
• de vreemdeling heeft een bekentenis of een soortgelijke verklaring ondertekend;
• de vreemdeling is door de Srilankaanse autoriteiten gevraagd om informant te worden;
• de vreemdeling heeft littekens;
• de vreemdeling moet naar Sri Lanka terugkeren vanuit Londen of een andere stad waar fondsen worden geworven voor de LTTE;
• de vreemdeling heeft Sri Lanka op illegale wijze verlaten;
• de vreemdeling is niet in het bezit van een identiteitsbewijs;
• de Srilankaanse autoriteiten zijn ervan op de hoogte geraakt dat de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd in het buitenland; en
• familieleden van de vreemdeling zijn actief voor de LTTE en de Srilankaanse autoriteiten zijn hiervan op de hoogte.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• LHBT’s; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Sri Lanka geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND merkt voor Sudan uitsluitend aan als risicogroepen:
• vreemdelingen behorend tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur);
• vreemdelingen behorend tot de bevolkingsgroep van de Nuba; en
• vreemdelingen die (vermeend) aanhanger zijn van SPLM/Noord in Sudan.
In Sudan is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM voor uitsluitend:
• vreemdelingen afkomstig uit Noord- en Zuid-Darfur; en
• vreemdelingen afkomstig uit Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile.
Een vreemdeling afkomstig uit Noord en Zuid-Darfur en uit Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile kan een vestigingsalternatief in een ander deel van Sudan hebben, als de dreiging waaraan de vreemdeling wordt blootgesteld niet op de vreemdeling is gericht, maar uitsluitend een gevolg is van uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Dit vestigingsalternatief geldt in ieder geval niet voor vreemdelingen die:
• behoren tot de niet-Arabische bevolkingsgroep uit Noord- en Zuid-Darfur;
• behoren tot de bevolkingsgroep van de Nuba; of
• (vermeend) aanhanger zijn van SPLM/Noord in Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile.
Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdelingen minstens zes maanden zonder problemen hebben verbleven in de gebieden waar geen sprake is van een uitzonderlijke situatie.
De IND merkt uitsluitend aan als kwetsbare minderheidsgroepen:
• vreemdelingen behorend tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur); en
• vreemdelingen behorend tot de bevolkingsgroep van de Nuba.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking;
• vreemdelingen die behoren tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur);
• vreemdelingen die behoren tot de bevolkingsgroep van de Nuba; en
• vreemdelingen, die (vermeend) aanhanger zijn van SPLM/Noord in Sudan.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Sudan geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt aan dat vreemdelingen uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeren, bij of na inreis een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Een vreemdeling uit Syrië komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw als de vreemdeling geen actieve aanhanger is van het regime.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Syrië geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Het algemene beleid in de zin van paragraaf C2/4.1 Vc is van toepassing.
De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als één van de volgende omstandigheden zich voordoet:
• de vreemdeling heeft zijn dienstplicht afgekocht; of
• de vreemdeling is vrijgesteld van zijn dienstplicht.
De IND beoordeelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van Ugandese LHBT’s op basis van de individuele omstandigheden, afgezet tegen de positie van deze groep in Uganda.
De IND beoordeelt of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot deze groep en dat hij – met in achtneming van het beleid dat volgt uit paragraaf C2/3 Vc – bij terugkeer wordt blootgesteld aan vervolging.
Gelet op de zeer fragiele positie van LHBT’s in Uganda, ook als gevolg van de ondertekening van de anti-homoseksualiteitswet, betekent dit dat de IND aan Ugandese LHBT’s een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw verleent, tenzij contra-indicaties de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de weg staan.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Uganda geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 24 juni 2015
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet
Met dit verzamel-WBV wordt u geïnformeerd over enkele relevante wijzigingen in de Vreemdelingencirculaire 2000.
De Lijst Richtlijnen, Verordeningen en Verdragen is achterhaald. In de paragrafen van de Vreemdelingencirculaire wordt gericht verwezen naar relevante regelgeving.
Tot nog toe is in A3/3 Vc de mogelijkheid om een vertrektermijn te onthouden wegens gevaar voor de openbare orde beperkt tot strafrechtelijke redenen. Echter, ook niet-strafrechtelijke redenen kunnen aanleiding vormen om een gevaar voor de openbare orde dan wel de openbare veiligheid aan te nemen en dus een vertrektermijn te onthouden. Met de voorliggende wijziging is deze lacune hersteld. De hier genoemde niet-strafrechtelijke redenen zijn ontleend aan B1/4.4 Vc. De IND kan bij de beoordeling van de niet-strafrechtelijke openbare orde eventuele signalen van andere instanties, zoals de NCTV en de burgemeester, betrekken om de vertrektermijn te onthouden of te verkorten.
In deze paragraaf is een verwijzing aangepast.
Zoals eerder in WBV 2014/9 en WBV 2014/19 is verduidelijkt, gaat de IND bij de beoordeling van de hoogte van de inkomsten uit arbeid als zelfstandige uit van het gemiddelde inkomen over een boekjaar (in tegenstelling tot een kalenderjaar). Per boekjaar wordt beoordeeld of de inkomsten uit arbeid als zelfstandige voldoende zijn. Het is bestendige bestuurspraktijk niet te middelen tussen meerdere boekjaren. Hierbij werd en wordt aansluiting gezocht bij artikel 6 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (voor het ingaan van de wet Modern Migratiebeleid was dit neergelegd in paragraaf B1/4.3.4 Vc).
In B1/4.7 is opgenomen wat al uit B1/8.3.4 blijkt: de geleverde inspanningen van de vreemdeling om zich voor te bereiden op en te slagen voor het basisexamen inburgering buitenland worden meegewogen bij de beoordeling van het beroep op de hardheidsclausule.
Als het basisexamen inburgering buitenland is afgelegd op of na 1 november 2014, hoeven enkel de niet behaalde onderdelen te worden overgedaan. Het werd onredelijk geacht om dit niet ook te laten gelden voor basisexamens inburgering buitenland die vóór 1 november 2014 zijn afgelegd. Middels een beroep op de hardheidsclausule wordt dit gerepareerd.
Het diploma Staatsexamen NT 2 leidt sinds 1 januari 2015 niet meer tot vrijstelling van het hele inburgeringsexamen dat in Nederland moet worden behaald, maar tot een gedeeltelijke vrijstelling voor de taalonderdelen van het examen. Deze vrijstelling is om die reden uit het Besluit inburgering geschrapt.
Voor het basisexamen inburgering buitenland leidt het diploma Staatsexamen NT 2 echter nog steeds tot een algehele vrijstelling. De vrijstelling blijft dan ook opgenomen, maar de koppeling met het Besluit inburgering is verbroken.
Een deel van de aanpassingen is enkel redactioneel van aard. Overigens is de Vc in overeenstemming gebracht met de vrijstellingen uit het Besluit inburgering.
De werkgevers hebben verzocht of het mogelijk is om een ‘eindtermijn’ in de Vc op te nemen voor wat betreft de beoordeling of een kennismigrant of een wetenschappelijk onderzoeker zijn hoofverblijf heeft verplaatst buiten Nederland. De huidige zinsnede ‘langer dan zes maanden’ veroorzaakt onduidelijkheid en behoeft verduidelijking. Het opnemen van een concrete eindtermijn zou de onduidelijkheid wegnemen. Aangesloten wordt bij de termijn van acht maanden die ook geldt voor de vermogende vreemdeling en de regels van de BRP.
Op 15 december 2014, kenmerk 2014022571/1/V1, heeft de Raad van State een uitspraak gedaan over het looncriterium inzake kennismigranten. Deze uitspraak wordt middels dit WBV verdisconteerd in de Vc.
Per 1 januari 2015 is de Wet werk en bijstand vervangen door de Participatiewet. Hierop is de terminologie aangepast.
Dit WBV bevat tekstuele aanpassingen ten behoeve van de duidelijkheid, eenduidigheid en consistentie van het beleid. Ook zijn enkele dubbele vermeldingen en verwijzingen naar of aanhalingen van het algemeen beleid verwijderd. De aanpassingen houden geen inhoudelijke wijziging in van het beleid.
De wijziging van de aanduiding ‘homoseksuelen’ in ‘LHBT’ houdt geen wijziging van het beleid in, maar betreft het vastleggen van de bestaande beslispraktijk.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-18172.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.