Besluit van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 24 juni 2015, nr. 2015-0000355375 tot verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport ten behoeve van de Autoriteit woningcorporaties, de handhaving van de Woningwet wat betreft het toezicht op toegelaten instellingen en de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, alsmede de aanwijzing van ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport als toezichthouders op de naleving van de Woningwet en de naleving van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector en tot wijziging van enkele andere besluiten (Besluit mandaat Autoriteit woningcorporaties en aanwijzing toezichthouders Woningwet en WNT)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 2, vierde lid, van het Instellingsbesluit Inspectie Leefomgeving en Transport, de artikelen 5.1, 5.4, 5.5 en 5.6 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector en artikel 61, vijfde lid van de Woningwet,

Gezien de schriftelijke instemming van de inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport d.d. 22 juni 2015;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. autoriteit:

Autoriteit woningcorporaties, bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet;

b. besluit:

Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015;

c. inspecteur-generaal:

inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het Instellingsbesluit Inspectie Leefomgeving en Transport;

d. minister:

Minister voor Wonen en Rijksdienst;

e. ministerie:

ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

f. wet:

Woningwet.

Artikel 2

  • 1. De inspecteur-generaal wordt belast met de uitoefening van de werkzaamheden van de autoriteit.

  • 2. De inspecteur-generaal stelt een organisatieonderdeel vast ter ondersteuning van de uitoefening van de werkzaamheden van de autoriteit.

Paragraaf 2. Mandaat, volmacht en machtiging

Artikel 3

  • 1. Aan de inspecteur-generaal wordt ten behoeve van de werkzaamheden van de autoriteit mandaat en machtiging verleend voor de uitoefening van de bevoegdheden van de minister, bedoeld in Hoofdstuk IV van de wet, voor zover die verband houden met de bevoegdheden waarvan de autoriteit ingevolge deze wet mandaat en machtiging wordt verleend. Daarnaast wordt mandaat en machtiging verleend voor de uitoefening van de bevoegdheden van de minister bedoeld in Hoofdstuk 2, artikel II derde lid tot en met zesde lid van de Herzieningswet toegelaten instellingen en op basis van artikel III, lid 7 van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting voor zover het de bevoegdheid betreft als bedoeld in artikel 4:57 Algemene wet bestuursrecht, tot invordering van voor 1 juli 2015 ontvangen bijzondere projectsteun voor zover gekoppeld aan de eindafrekening van deze steun.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 19, vierde lid, 20, tweede en vijfde lid, 41b, 41c, 42, eerste lid, derde volzin, 44, vierde tot en met zesde lid, en 53a, eerste lid, in afdeling 4, en in de artikelen 61a, eerste lid, tweede volzin en tweede lid, 61h, 61k, 61l en 61lb en afdeling 6 van de wet.

  • 3. Aan de inspecteur-generaal wordt ten behoeve van de werkzaamheden van de autoriteit mandaat en machtiging verleend voor de uitoefening van de bevoegdheden van de minister, bedoeld in:

    • a. hoofdstuk III, paragrafen 1, 3 en 4, hoofdstuk IV en hoofdstuk V, met uitzondering van de artikelen 35 tot en met 38 en 40 van het besluit,

    • b. artikel 121 van het besluit, met uitzondering van het eerste lid, laatste volzin, en het vijfde lid van dat artikel met betrekking tot de ingevolge artikel 61h, eerste lid, van de wet genomen maatregelen,

    • c. artikel 122, onderdeel a, van het besluit, met uitzondering van de toepassing van dat artikel ten aanzien van de voornemens en besluiten om toepassing te geven aan artikel 19, vierde lid, van de wet of artikel 61h, eerste lid, van de wet,

    • d. artikel 122, onderdelen b met uitzondering van dat onderdeel dat betrekking heeft op artikel 41b van de wet, en e, van het besluit, en

    • e. artikel 122, onderdeel f, voor zover de toepassing daarvan verband houdt met bevoegdheden waarvan de autoriteit anderszins mandaat wordt verleend.

Artikel 4

Aan de inspecteur-generaal wordt ten behoeve van de autoriteit mandaat en machtiging verleend tot uitoefening van de bevoegdheden van de minister, bedoeld in de artikelen 5.3, 5.4, 5.5, 5.6 en 7.1 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Artikel 5

Aan de inspecteur-generaal wordt ten behoeve van de autoriteit volmacht verleend voor het verrichten van rechtshandelingen die verband houden met de invordering van verbeurde dwangsommen en van gemaakte kosten voor bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover deze verband houden met de bevoegdheden, bedoeld in artikel 3, eerste en derde lid, en artikel 4 van dit besluit.

Artikel 6

Het op grond van dit besluit verleende mandaat ten behoeve van de autoriteit omvat mede de bevoegdheid tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van beleidsregels met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 3, eerste en derde lid, en artikel 4 van dit besluit.

Artikel 7

  • 1. Aan de inspecteur-generaal wordt ten behoeve van de autoriteit mandaat en machtiging verleend voor het behandelen van bezwaarschriften tegen besluiten als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 5, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, voor zover het besluit waartegen het bezwaar zich richt, niet door hem krachtens mandaat is genomen.

  • 2. Aan de inspecteur-generaal wordt ten behoeve van de werkzaamheden van de autoriteit tevens machtiging verleend voor het behandelen van gerechtelijke procedures, waaronder het voeren van verweer, het instellen van beroep, hoger beroep alsmede het indienen van verzoeken om voorlopige voorziening met betrekking tot een beslissing op bezwaar als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op gerechtelijke procedures die vóór 1 juli 2015 aanhangig waren en die op grond van het Besluit mandatering aan CFV van handhavingsbevoegdheden inzake financieel toezicht op toegelaten instellingen zoals dat luidde voor dat tijdstip, door het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting werden behandeld.

Artikel 8

  • 1. De inspecteur-generaal kan voor de in de artikelen 3 tot en met 7 bedoelde aangelegenheden ondermandaat en machtiging verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, werkzaam op het terrein van de autoriteit.

  • 2. De inspecteur-generaal kan de volmacht, bedoeld in artikel 5, verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, werkzaam op het terrein van de autoriteit.

  • 3. Het verlenen van volmacht, ondermandaat of machtiging alsmede wijziging daarvan, geschiedt schriftelijk.

  • 4. Een afschrift van een besluit inzake volmacht, ondermandaat en machtiging als bedoeld in het derde lid wordt gezonden aan de minister en aan degenen aan wie krachtens het besluit volmacht, ondermandaat of machtiging is verleend

Artikel 9

De inspecteur-generaal is niet bevoegd om zelfstandig verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur, de Wet nationale ombudsman of de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover die verband houden met de uitvoering van de in de artikelen 3, 4 en 7 van dit besluit bedoelde taken namens de minister af te doen. Dergelijke zaken worden door de inspecteur-generaal inhoudelijk voorbereid en ter afdoening, door tussenkomst van de Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving van het ministerie, aan de secretaris-generaal van het ministerie onderscheidenlijk de minister voorgelegd.

Artikel 10

  • 1. De inspecteur-generaal informeert de minister over zwaarwegende en politiek-bestuurlijk gevoelige omstandigheden en gebeurtenissen die betrekking hebben op de gemandateerde bevoegdheden inzake de autoriteit.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op bevoegdheden die zijn verleend op basis van volmacht en machtiging.

Artikel 11

Het krachtens dit besluit in mandaat, volmacht en machtiging ondertekenen van stukken inzake de autoriteit geschiedt als volgt:

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

namens deze:

(aanduiding van de gemandateerde functionaris)

(handtekening)

(naam functionaris)

Paragraaf 3. Aanwijzing toezichthouders

Artikel 12

De ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport, met uitzondering van hen die meer in het bijzonder administratieve werkzaamheden uitoefenen, voor zover werkzaam op het terrein van de autoriteit, worden aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken IIIA en IV van de wet en de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector voor zover dit toezicht op toegelaten instellingen betreft.

Paragraaf 4. Wijzigingen in andere besluiten

Artikel 13

In de artikelen 1, tweede lid, 5 en 7 van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM–regelgeving wordt na ‘BZK-wetgeving’ ingevoegd: en de artikelen 3 tot en met 5 van het Besluit mandaat Autoriteit woningcorporaties en WNT.

Artikel 14

Het Besluit mandatering aan ILT van handhavingsbevoegdheden en aanwijzing van toezichthouders op het terrein van BZK-wetgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Aan de inspecteur-generaal wordt mandaat en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen die verband houden met de aan de minister toekomende bevoegdheden tot handhaving als bedoeld in artikel 120b van de Woningwet van overtredingen voortvloeiend uit de verordening bouwproducten en de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het op grond van dit besluit verleende mandaat omvat mede de bevoegdheid tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van beleidsregels met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid.

B

Artikel 6 komt te luiden:

De ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport, met uitzondering van hen die meer in het bijzonder administratieve werkzaamheden uitoefenen, worden aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 120, tweede lid, van de Woningwet, voortvloeiend uit de verordening bouwproducten en de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen.

C

De bijlage vervalt.

Artikel 15

Het Besluit mandatering aan het CFV van handhavingsbevoegdheden inzake financieel toezicht op toegelaten instellingen wordt ingetrokken.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 16

Dit besluit treedt met ingang van 1 juli 2015 in werking.

Artikel 17

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandaat Autoriteit woningcorporaties en aanwijzing toezichthouders Woningwet en WNT.

Dit besluit zal met de bijlage en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 juni 2015

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

TOELICHTING

Werkingssfeer

Dit besluit bevat een regeling van een mandaat aan de inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport inzake de Autoriteit woningcorporaties (hierna: autoriteit) en het toezicht op toegelaten instellingen (woningcorporaties) en de naleving van de Woningwet en de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) voor zover het de werkzaamheden van toegelaten instellingen, dochtermaatschappijen of samenwerkingsvennootschappen betreft. Het voorziet tevens in de aanwijzing van de ambtenaren die met dat toezicht belast zijn. Het gaat uitsluitend om bevoegdheden van de Minister voor Wonen en Rijksdienst.

Met het verlenen van het mandaat op grond van dit besluit wordt gelijkgesteld de verlening van volmacht, de bevoegdheid om namens de minister privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten. Tevens wordt met het verlenen van mandaat gelijkgesteld de verlening van machtiging, de bevoegdheid om namens de minister handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke handeling zijn.

Toezicht op de woningcorporaties

Per 1 juli 2015 is de Herzieningswet toegelaten instellingen van kracht. Met dit wetsvoorstel is in artikel 60, eerste lid, van de Woningwet een Autoriteit woningcorporaties (verder: autoriteit) ingesteld die onder de minister voor Wonen en Rijksdienst ressorteert1. Met dit mandaatbesluit wordt invulling gegeven aan artikel 61 van de wet. De toegelaten instellingen en hun dochtermaatschappijen staan op basis van artikel 61, eerste lid, van de Woningwet onder toezicht van de Autoriteit woningcorporaties.

De autoriteit oefent het integrale toezicht op toegelaten instellingen uit dat betrekking heeft op de volgende onderwerpen (artikel 61, tweede lid van de Woningwet):

  • a. de rechtmatigheid van het handelen en nalaten van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen;

  • b. de governance en de integriteit van beleid en beheer van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen;

  • c. het behoud van de financiële continuïteit van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen;

  • d. het beschermen van het maatschappelijk bestemd vermogen van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen;

  • e. de solvabiliteit en de liquiditeit van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen;

  • f. de kwaliteit van het financieel risicomanagement, het financieel beheer, de financiële aansturing en de financiële verantwoording van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen;

  • g. de compensatie, waaronder mede is begrepen de naleving van artikel 48, alsmede artikel 49, eerste en tweede lid, dan wel van de artikelen 49, eerste lid, 25b, eerste lid, van de Mededingingswet, en de andere situaties waarin toegelaten instellingen of samenwerkingsvennootschappen meer compensatie zouden kunnen ontvangen dan hen toekomt.

Ten aanzien van deze onderwerpen is de autoriteit op basis van artikel 61, derde lid, van de Woningwet belast met de volgende taken:

  • a. het risicogericht beoordelen van het beleid en beheer van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen, en het aan hen doen toekomen van dat oordeel;

  • b. het risicogericht beoordelen van het functioneren van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen in het algemeen en

  • c. het desgevraagd en uit eigen beweging informeren van Onze Minister over ontwikkelingen omtrent de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen die in het belang van het toezicht zijn, en het op grond daarvan doen van voorstellen.

De autoriteit oefent deze taken onafhankelijk uit. Met het oog hierop zijn verschillende waarborgen in de wet opgenomen voor een onafhankelijke taakuitoefening, zoals:

  • De autoriteit wordt in organisatie en aansturing gescheiden gepositioneerd van het beleidsonderdeel van het departement en heeft rechtstreekse toegang tot de minister;

  • De autoriteit bepaalt zelfstandig de informatiebehoefte voor de uitoefening van haar taken;

  • In het geval dat de Minister aanwijzingen wil geven aan de autoriteit doet hij dit slechts in schriftelijke vorm onder mededeling daarvan aan beide kamers der Staten-Generaal. Deze vereisten gelden niet voor aanwijzingen die betrekking hebben op beheersmatige aspecten van de autoriteit. De aanwijzingen kunnen in geen geval betrekking hebben op de toezichtbeoordelingen van de autoriteit, noch op de wijze waarop en de methoden waarmee deze oordelen tot stand komen;

  • Rapporten betreffende individuele toegelaten instellingen worden door de autoriteit openbaar gemaakt;

  • Algemene rapporten betreffende de sector worden door de autoriteit aangeboden aan de minister die deze – al dan niet voorzien van zijn bevindingen – onverwijld en in ongewijzigde vorm naar de Tweede Kamer zendt, of worden door de autoriteit zelf openbaar gemaakt.

Inrichting autoriteit

De autoriteit zal een onderdeel van de Inspectie Leefomgeving en Transport worden. De inspecteur-generaal wordt mandaat en machtiging verleend om een organisatieonderdeel daarvoor vast te stellen en de werkzaamheden uit te voeren. De brief van 5 februari van de minister voor Wonen en Rijksdienst aan de Tweede Kamer inzake de autoriteit en de beantwoording van Kamervragen naar aanleiding van deze brief vormen het kader waarbinnen deze inrichting zal plaatsvinden.

Als randvoorwaarde voor het mandaat en machtiging aan de inspecteur-generaal van de ILT geldt naast het mandaatbesluit tevens de brief van de minister voor Wonen en Rijksdienst aan de inspecteur-generaal van 15 juni 2015 (nr. 2015-0000329404), onder andere betrekking hebbend op de positionering van de autoriteit als domein met directeur binnen de ILT; de rechtstreekse toegang van de directeur van de autoriteit tot de minister; de opstelling van een toezichtvisie; en de externe herkenbaarheid van de autoriteit. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Verhoeven en van Vliet2 inzake de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van de autoriteit. Bij brief van 22 juni 2015 (nr. ILT-2015/45631) heeft de inspecteur-generaal schriftelijk ingestemd met mandatering en randvoorwaarden.

Bevoegdheden autoriteit

Ter uitoefening van deze taken door de Autoriteit woningcorporaties worden onder meer de volgende bevoegdheden op grond van Hoofdstuk IV van de Woningwet, Het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (BTIV) en Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015, aan de inspecteur-generaal van de ILT gemandateerd:

  • Het nemen van een besluit inzake de (weigering tot) toelating van instellingen. Het nemen van een besluit tot intrekking van de toelating van instellingen vormt geen onderdeel van het mandaat aan de autoriteit;

  • Het nemen van een besluit om een voorgenomen verbinding van toegelaten instellingen goed te keuren of te weigeren;

  • Het nemen van een besluit dat een samenwerkingsvennootschap feitelijk werkzaam kan zijn in een andere gemeente dan de gemeenten waarin de toegelaten instelling werkzaam is;

  • Het nemen van een besluit inzake de toekenning van een ontheffing op het verbod voor toegelaten instellingen om vermogen te verschaffen aan een verbonden onderneming, na de oprichting daarvan;

  • Het nemen van een besluit om (de wijziging van) de statuten of akte van toegelaten instellingen en verbonden ondernemingen goed of af te keuren;

  • Het geven van een zienswijze inzake de geschiktheid en betrouwbaarheid van bestuurders en leden van de raad van toezicht;

  • Het nemen van een besluit om de bestuursbesluiten genoemd in artikel 27 van de wet goed te keuren;

  • Het nemen van een besluit om een commissaris of raad van toezicht voor te dragen voor ontslag bij ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam of het nemen van een schorsingsbesluit;

  • Het beoordelen van de prognose- of verantwoordingsinformatie zoals aangeleverd door toegelaten instellingen (o.a. jaarstukken en accountantsrapportage);

  • Het nemen van een besluit inzake het indienen van een enquêteverzoek over de interne gang van zaken binnen toegelaten instellingen;

  • Het nemen van een besluit inzake de goedkeuring van het verzoek van toegelaten instellingen om feitelijk werkzaam te zijn in een Nederlandse gemeente of in de directe nabijheid van Nederland;

  • Het nemen van een besluit inzake goedkeuring van voornemens van toegelaten instellingen voor het verrichten van niet-daeb werkzaamheden (markttoets);

  • Het nemen van een besluit inzake de goedkeuring van een administratieve scheiding of juridische splitsing;

  • Het nemen van een besluit inzake het openbaar aanbieden van aandelen van toegelaten instellingen in een woningvennootschap;

  • Het nemen van een besluit inzake de goedkeuring van een voorgenomen fusie of splitsing door toegelaten instellingen;

  • Het nemen van een besluit inzake de goedkeuring van een financieel reglement van toegelaten instellingen;

  • De uitvoering van de heffing van de kosten van het toezicht die bij toegelaten instellingen in rekening worden gebracht. Daartoe doet de toezichthouder een voorstel voor de begroting en bijbehorende totale heffingsbedrag, die ter goedkeuring worden voorgelegd aan de minister. Kosten als gevolg van het geven van een aanwijzing, het instellen van een externe toezichthouder, het betalen van een geldsom ten laste van ontvangen compensatie of een opgelegde last onder dwangsom of bestuurlijke boete worden afzonderlijk aan de desbetreffende toegelaten instelling in rekening gebracht door de toezichthouder.

  • Het nemen van een besluit in het kader van het overgangsrecht over de goedkeuring van een voorstel tot administratieve scheiding of juridische splitsing en het verlengen van het tijdvak waarbinnen het voorstel moet zijn gedaan. Voorts kan de toezichthouder het tijdvak waarbinnen dochtermaatschappijen in overeenstemming met de wet gebracht dienen te zijn, verlengen met ten hoogste twee jaar. Tevens kan gelet op het overgangsrecht een besluit worden genomen om het tijdvak met ten hoogste een jaar te verlengen, waarbinnen een toegelaten instelling dient aan te tonen dat de voorschriften voor het aanbrengen van een administratieve scheiding of juridische splitsing niet op de betreffende toegelaten instelling van toepassing is, gelet op de beperkte omvang van de jaaromzet of het percentage niet-daeb werkzaamheden.

Bevoegdheden autoriteit direct volgend uit de Woningwet

Naast de bevoegdheden die de autoriteit gemandateerd krijgt op grond van dit besluit, volgt uit artikel 61, vijfde lid, van de wet dat de autoriteit onder meer mandaat verleend wordt om besluiten te nemen:

  • Dat een toegelaten instelling geen compensatie toekomt voor niet-daeb werkzaamheden in relatie tot het beoordelen van het (doen) naleven van de voorschriften voor toewijzing van 90 procent van de vrijkomende woningen aan huurders uit de doelgroep;

  • Over het geven van een aanwijzing om een of meer handelingen te verrichten of na te laten;

  • Over het aanstellen van een externe toezichthouder;

  • Over het betalen van een geldsom ten laste van onterecht ontvangen compensatie;

Over het opleggen van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete.

Het verzoek aan de rechtbank tot het benoemen van een bewindvoerder voor toegelaten instellingen (artikel 61h, en de artikelen waarin verwezen wordt naar bewindvoering (artikel 61k en 61l van de Woningwet) en het intrekken van de toelating van een toegelaten instelling vormt geen onderdeel van de bevoegdheden van de autoriteit op grond van dit mandaat.

Eindafrekening van nog lopende toekenningen inzake Bijzondere projectsteun

Met het inwerking treden van de Woningwet per 1 juli 2015, houdt het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) op te bestaan. Tevens geldt vanaf die datum het Besluit CFV niet meer. Daarmee vervalt de juridische grondslag voor de eindafrekening en/of terugvordering van reeds verstrekte subsidies inzake Bijzondere Projectsteun (Bps), zoals bedoeld in artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel III, zevende lid van de Woningwet treedt de minister voor Wonen en Rijksdienst in de plaats van het Centraal Fonds Volkshuisvesting en kan de minister daarom worden beschouwd als het bevoegd gezag voor de afhandeling van de eindafrekeningen inzake Bijzondere Projectsteun (Bps). Met artikel 3, eerste lid, laatste volzin van dit mandaatbesluit wordt hiervoor mandaat en machtiging verleend aan de autoriteit.

Toezicht op de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), alleen voor zover het toegelaten instellingen betreft

Voor de krachtens artikel 19, eerste lid, van de Woningwet toegelaten rechtspersonen, toegelaten instellingen die uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn, geldt dat alle bij de instelling werkzaam zijnde topfunctionarissen moeten vallen binnen de van toepassing zijnde norm voor bezoldiging. Daarnaast moeten alle bezoldigingen van topfunctionarissen, en van niet-topfunctionarissen wiens bezoldiging het maximumnormbedrag van de WNT overschrijdt, (gemotiveerd) openbaar worden gemaakt. Met dit besluit verleent de minister voor Wonen en Rijksdienst mandaat en machtiging voor het toezicht en handhaving van deze normen aan de autoriteit.

WNT-instellingen kunnen onterechte bezoldigingen boven de norm, voor zover deze niet onder het overgangsrecht vallen of waarvoor door de minister niet op basis van artikel 2.4 of 2.5 van de WNT een uitzondering is gemaakt, corrigeren. Pas nadat een instelling geen correctie heeft willen doorvoeren kan een handhavingstraject worden ingezet op grond van de artikelen 5.4, 5.5 en 5.6 van de WNT (door middel van het opleggen van een last onder dwangsom gericht op terugbetaling aan de instelling of in het ultieme geval invordering t.b.v. de staatskas).

Artikel 14

Gelet op de nieuwe Woningwet en dit mandaatbesluit wordt het Besluit mandatering aan ILT van handhavingsbevoegdheden en aanwijzing van toezichthouders op het terrein van BZK-wetgeving (Staatscourant 2014, nr. 7046, gepubliceerd op 11 maart 2014) aangepast. Hierdoor ziet het aangepaste mandaatbesluit gepubliceerd in de Staatscourant op 11 maart 2014 nog slechts op het mandateren van de handhavingsbevoegdheden van de minister voor Wonen en Rijksdienst aan de inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport ten aanzien van overtredingen van het verbod als bedoeld in artikel 120, tweede lid, van de Woningwet en het aanwijzen van toezichthouders belast met het toezicht op de naleving van dat verbod. Het houden van toezicht op de naleving van het verbod in artikel 120, tweede lid, van de Woningwet, houdt onder andere in het toezien op de regels rond CE-markering en bijbehorende prestatieverklaringen zoals bedoeld in de verordening bouwproducten. Daarnaast wordt toezicht gehouden op de regels uit het Besluit energieprestatie gebouwen, bijvoorbeeld voor zover het gaat om de aanwezigheid van energielabels bij oplevering, verkoop en nieuwe verhuur van gebouwen, de validatie van de erkende deskundige bij het energielabel voor woningen, de verplichte keuring van airconditioningsystemen, de zichtbaarheid van het energielabel in overheidsgebouwen en overige publiek toegankelijke gebouwen.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

TK 2014-2015, 33 966, nr. 27.

X Noot
2

TK 2014-2015, 29 453, nr. 379.

Naar boven