Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 4 juni 2015, nr. IENM/BSK-2015/26040, tot wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen in verband met het onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen brengen van bepaalde mijnbouwwerken en enkele andere wijzigingen

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 1, eerste lid, onderdeel k, 2, eerste lid, onderdelen d en h, 4, vijfde en zesde lid, 5, derde en vierde lid, 15, eerste lid, 18, tweede lid, en 26, tweede lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling externe veiligheid inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel d, wordt ‘versie nr. 3.2, uitgave 2009’ vervangen door: versie nr. 3.3, uitgave 2015.

B

Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. inrichtingen waar acetyleen in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 13 m3 aanwezig is;

2. De onderdelen d tot en met g worden geletterd e tot en met h.

3. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. inrichtingen waar propaan aanwezig is in een insluitsysteem met een inhoud van:

    • 1°. meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3 en met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3;

    • 2°. meer dan 50 m3;,

4. In onderdeel f (nieuw) wordt na ‘stof’ ingevoegd: , niet zijnde benzine of methanol,.

5. Aan het slot van onderdeel g (nieuw) wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

6. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h (nieuw) door ‘, en’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • i. inrichtingen die een mijnbouwwerk zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet, bestemd voor de winning, opslag, bewerking of het gereedmaken voor transport van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van:

    • mijnbouwinstallaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, en

    • inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het besluit.

C

Artikel 1c komt te luiden:

Artikel 1c

Als inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van het besluit worden aangewezen:

  • a. inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen, en

  • b. inrichtingen waar propaan in een insluitsysteem aanwezig is met een inhoud van meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3 en waar de jaarslijkse doorzet van propaan ten hoogste 600 m3 bedraagt.

D

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel e wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

2. Onderdeel f komt te luiden:

  • f. bijlage 1, tabel 8, indien het risico wordt veroorzaakt door een richting als bedoeld in artikel 1c, onderdeel a, en.

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. bijlage 1, tabellen 9 en 10, indien het risico wordt veroorzaakt door een inrichting als bedoeld in artikel 1c, onderdeel b.

E

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De inrichtingen, bedoeld in artikel 4, zesde lid, van het besluit, en de gevallen, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het besluit, waarvoor het plaatsgebonden risico, in afwijking van artikel 4, vijfde lid, onderscheidenlijk artikel 5, derde lid, van het besluit, mag worden berekend, zijn:

    • a. de inrichtingen, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel b, van het besluit, onderscheidenlijk de besluiten, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van het besluit, voor zover die besluiten betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel b, van het besluit, en

    • b. de inrichtingen, bedoeld in artikel 1c, onderdeel b, onderscheidenlijk de besluiten, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van het besluit, voor zover die besluiten betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in artikel 1c, onderdeel b.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt voor ‘in het belang van’ ingevoegd: ten aanzien van besluiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,.

F

Artikel 5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

De afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, gelden tot de gevel van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten en vanaf:.

2. Aan het slot van onderdeel b wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

3. In onderdeel c wordt de zinsnede ‘tot de gevel van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten.’ vervangen door: , en

4. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het vulpunt en de opslagtank voor propaan, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovenste deel van de leidingen en de pomp bij de opslagtank.

G

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘onderdelen a tot en met c,’.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van onderdeel b wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘, en’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. voor insluitsystemen met propaan: vanaf het vulpunt en de opslagtank, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij de opslagtank.

H

Artikel 9, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd;

1. Aan het slot van onderdeel d wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

2. In onderdeel e wordt ‘een inrichting als bedoeld in artikel 1c.’ vervangen door: een inrichting als bedoeld in artikel 1c, onderdeel a, en.

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. bijlage 1, tabellen 9 en 10, indien het risico wordt veroorzaakt door een inrichting als bedoeld in artikel 1c, onderdeel b.

I

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder Afstanden met betrekking tot het plaatsgebonden risico als bedoeld in de artikelen 2 en 9 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (categoriale inrichtingen) wordt na ‘Tabel 8: Inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen’ toegevoegd:

Tabellen 9 en 10: Inrichtingen waar meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3propaan in een insluitsysteem aanwezig is.

2. Na tabel 8 wordt toegevoegd:

Insluitsystemen met propaan

Tabel 9. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel g, en 9, tweede lid, onderdeel f), voor een ondergronds of ingeterpt reservoir.

Doorzet (m3) per jaar

Afstand (m) bij propaan in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 13 m3 maar niet meer dan 50 m3

Doorzet ≤ 100

25

100 < doorzet ≤ 300

30

300 < doorzet ≤ 600

40

Tabel 10. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel g, en 9, tweede lid, onderdeel f), voor een bovengronds reservoir.

Doorzet (m3) per jaar

Afstand (m) bij propaan in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 13 m3 maar niet meer dan 20 m3

Afstand (m)bij propaan in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 20 m3 maar niet meer dan 50 m3

Doorzet ≤ 100

25

25

100 < doorzet ≤ 300

35

35

300 < doorzet ≤ 600

45

55

J

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

Het opschrift boven tabel 1 komt te luiden:

LPG-tankstations en insluitsystemen met propaan

ARTIKEL II

De Regeling externe veiligheid inrichtingen zoals deze gold op 30 juni 2015, blijft ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel I, onderdeel B, zesde lid en inrichtingen waar aardgasdruk gereduceerd wordt of aardgashoeveelheid gemeten wordt van toepassing op:

  • a. besluiten als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van het besluit, waarvan de aanvraag voor 1 oktober 2015 is ingediend, en

  • b. besluiten als bedoeld in artikel 16 van het besluit, waarvan het ontwerp voor 1 oktober 2015 ter inzage is gelegd.

ARTIKEL III

De regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2015

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Deze wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) wijst bepaalde mijnbouwwerken aan die tevens een inrichting zijn in de zin van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) als inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) van toepassing is. Kortheidshalve worden deze inrichtingen hierna mijnbouwinrichtingen genoemd. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt tevens een nieuwe versie van de rekenmethodiek Bevi vastgesteld, waaraan een onderdeel voor mijnbouwinrichtingen is toegevoegd. Aardgasinrichtingen vielen reeds onder het Bevi, maar voor deze inrichtingen is de rekenmethodiek aangepast. Voorts zijn afstanden vastgesteld voor insluitsystemen met propaan en is een verduidelijking aangebracht ten aanzien van insluitsystemen met benzine en methanol.

Het Bevi heeft als doel de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Hiertoe is in het Bevi geregeld dat het bevoegd gezag er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor milieu of voor het afwijken van het bestemmingsplan1 en bij het nemen van bepaalde besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor moet zorgen dat er voldoende afstand aanwezig is tussen inrichtingen waar met gevaarlijke stoffen gewerkt wordt en objecten waar vaak mensen verblijven. De werkingssfeer van het Bevi is in verschillende tranches uitgebreid door het aanwijzen van categorieën van risicoveroorzakende inrichtingen in de Revi.

Hieronder wordt per onderwerp ingegaan op de aanleiding voor de wijziging en de inhoud van de regeling.

2. Het aanwijzen van mijnbouwinrichtingen

Het aanwijzen van mijnbouwinrichtingen sluit aan bij het beleid om inrichtingen met gevaarlijke stoffen, waarvan risicocontouren buiten de grenzen van de inrichting vallen, aan te wijzen als Bevi-inrichtingen. Kort gezegd worden mijnbouwwerken aangewezen als bedoeld in de Mijnbouwwet, die tevens een inrichting zijn in de zin van artikel 1.1. van de Wm en waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De inrichtingen worden aangewezen als niet-categoriale inrichtingen. Dit betekent dat het risico van de inrichtingen berekend moet worden met de rekenmethodiek Bevi.

Reeds voor de onderhavige wijziging van de Revi moest het bevoegd gezag2 in het kader van een goede ruimtelijke ordening en het in acht nemen van milieubelangen rekening houden met externe veiligheidsaspecten. Dit is bevestigd in jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij de goedkeuring van een bestemmingsplan met betrekking tot een mijnbouwinrichting toetste aan de waarden uit het Bevi, terwijl het Bevi nog niet van toepassing was op deze inrichting.3 In die zin is de onderhavige wijzigingsregeling codificatie van deze jurisprudentie.

Door mijnbouwinrichtingen onder de werking van het Bevi te brengen wordt verzekerd dat ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle mijnbouwinrichtingen aan waarden uit het Bevi wordt voldaan. Het bevoegd gezag heeft niet meer de mogelijkheid om met een motivering van het Bevi af te wijken. Ten slotte wordt de in paragraaf 7 van het Bevi geregelde saneringsplicht van toepassing, zodat situaties waarin de aldaar geregelde grenswaarden voor het plaatsgebonden risico worden overschreden, gesaneerd moeten worden.

De aanwijzing van mijnbouwinrichtingen leidt tot een eenduidige berekening van risico’s. Voorheen werd met verschillende methodieken gewerkt, wat tot uiteenlopende resultaten leidde. Het Bevi kent een uniforme rekenmethodiek voor de berekening van externe veiligheidsrisico’s. Door de onderhavige wijziging moet deze methodiek ook voor het berekenen van de risico’s van mijnbouwinrichtingen toegepast worden. Overigens is ter voorkoming van onzekerheden ten behoeve van de voortgang van nieuwe projecten vooruitlopend op de afronding van de nieuwe rekenmethodiek voor mijnbouwinrichtingen door Staatstoezicht op de Mijnen een interim-handleiding uitgebracht.4 Deze interim-handleiding kan gezien worden als voorloper van de met deze regeling vastgestelde rekenmethodiek voor mijnbouwinrichtingen.

3. Vaste afstanden voor insluitsystemen met propaan

Met een eerdere wijziging van de Revi (Stcrt. 2007, 249), zijn per 1 januari 2008 inrichtingen waar meer dan 13 m3 propaan in een insluitsysteem aanwezig is, aangewezen als niet-categoriale inrichtingen. Dat wil zeggen dat deze inrichtingen onder de werking van het Bevi zijn komen te vallen en dat de risico’s berekend moeten worden door het opstellen van een QRA (kwantitatieve risicoanalyse). Gebleken is dat deze QRA’s vaak tot vergelijkbare resultaten leiden. Om administratieve lasten te beperken zijn met deze wijzigingsregeling vaste afstanden vastgesteld voor bepaalde inrichtingen waar meer dan 13 m3 propaan in een insluitsysteem aanwezig is. Alleen bij een uitzonderlijke grote inhoud of doorzet gelden de afstanden niet en moet het risico berekend worden. Dit is het geval als propaan in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 50 m3 aanwezig is of de jaarlijkse doorzet meer dan 600 m3 bedraagt. Dit betreft circa 10 à 20 procent van de insluitsystemen met propaan in Nederland. Insluitsystemen van deze omvang of met deze doorzet zijn vaak te vinden bij recreatieparken. Gelet op de specifieke omstandigheden is het wenselijk om daarvoor een QRA op te stellen. Ook voor de insluitsystemen waarvoor vaste afstanden zijn vastgesteld kan het risico berekend worden in plaats van de vaste afstand te hanteren. Inrichtingen met een insluitsysteem met propaan zijn namelijk bij deze regeling aangewezen als inrichting als bedoeld in artikel 4, zesde lid, van het Bevi.

4. Benzine en methanol

In artikel 1b, onderdeel e, van de Revi zijn inrichtingen aangewezen waar een vergiftige of zeer vergiftige stof in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 1.000 liter aanwezig is. Er bleek onduidelijkheid te bestaan over de vraag of dit onderdeel ook van toepassing is op benzine en methanol. Dit zou betekenen dat benzinestations en waterzuiveringsinstallaties (vanwege de opslag van methanol) onder de werking van het Bevi zouden vallen. Omdat dat niet de bedoeling is, zijn insluitsystemen met benzine of methanol bij deze regeling uitdrukkelijk van dit onderdeel uitgesloten.

5. Relatie met andere regelgeving

5.1. Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Bevi biedt de grondslag voor de Revi en de onderhavige wijzigingsregeling. Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Bevi kunnen bij ministeriële regeling niet-categoriale inrichtingen worden aangewezen. Het moet daarbij gaan om inrichtingen waarvan het plaatsgebonden risico hoger is of kan zijn dan 10-6 per jaar en waarvoor een omgevingsvergunning voor milieu vereist is. Daarnaast worden op grond van artikel 15 van het Bevi in de rekenmethodiek regels gesteld over de wijze waarop de risico’s berekend worden. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van het Bevi kunnen voor inrichtingen die onder de werking van het Bevi vallen vaste afstanden worden vastgesteld in de Revi.

5.2. Mijnbouwwet en Mijnbouwbesluit

Voor de omschrijving van mijnbouwinrichtingen is aangesloten bij de definitie van een mijnbouwwerk in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet. Op grond daarvan is een mijnbouwwerk ‘een werk dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werken:

  • 1°. ten behoeve van het opsporen of het winnen van delfstoffen of aardwarmte;

  • 2°. ten behoeve van het opslaan van stoffen;

  • 3°. die samenhangen met de in de onderdelen 1° en 2° bedoelde werken’.

In het Mijnbouwbesluit worden dergelijke werken aangewezen.

5.3. Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm)

In het Barmm worden regels gesteld voor mobiele en onderzeese mijnbouwinstallaties. Het Barmm is van toepassing op mijnbouwwerken voor het opsporen van delfstoffen, waaronder gevaarlijke stoffen, en bevat onder andere regels over externe veiligheid. Daarom worden inrichtingen voor het opsporen van delfstoffen niet onder de werking van het Bevi gebracht.

5.4. Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO 1999)

Op 7 maart 2012 is het BRZO 1999 gewijzigd,5 waardoor het BRZO 1999 onder andere van toepassing is geworden op inrichtingen voor de ondergrondse opslag van gevaarlijke stoffen. Deze inrichtingen zijn mijnbouwwerken in de zin van de Mijnbouwwet. In artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Bevi is bepaald dat het Bevi van toepassing op inrichtingen die onder het toepassingsbereik van het BRZO 1999 vallen. Met de onderhavige wijziging worden mijnbouwinrichtingen aangewezen die in het BRZO 1999 zijn uitgezonderd.

5.5. Activiteitenbesluit milieubeheer

In bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) worden inrichtingen aangewezen waarvoor de vergunningplicht uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) geldt. Hiertoe behoren volgens onderdeel B, subonderdeel 1, onder d, van die bijlage in samenhang met artikel 3.3, vierde lid, onderdeel a, van het Bor, inrichtingen die in hoofdzaak een mijnbouwwerk zijn. Dit zijn zogenaamde type C-inrichtingen, waarop naast de omgevingsvergunning voor milieu de bepalingen van hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn (bepalingen met betrekking tot activiteiten, tevens geldend voor inrichtingen type C). De vergunningplicht is een voorwaarde voor het kunnen aanwijzen van inrichtingen op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Bevi.

5.6. Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb) regelt de externe veiligheidsaspecten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. In artikel 2, derde lid, van het Bevb is bepaald dat het besluit niet van toepassing is op het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, voor zover die buisleidingen deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wm. Buisleidingen behorende tot een mijnbouwinrichting waarop het Bevi van toepassing is, worden dus betrokken bij de risicoberekeningen van de mijnbouwinrichting.

Op buisleidingen die deel uitmaken van de inrichting zijn de voor die inrichting geldende regels van toepassing. Wanneer een buisleiding deel uitmaakt van een inrichting, beoordeelt het bevoegd gezag voor de inrichting het risico verbonden aan de buisleiding in samenhang met het risico van andere gevaarbronnen binnen de inrichting. Het bevoegd gezag kan in de omgevingsvergunning voor milieu specifiek op die situatie toegesneden voorschriften voor de buisleiding behorende tot de inrichting opnemen.

6. Gevolgen

6.1. Inhoudelijke nalevingskosten

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft in samenwerking met de drijvers van een groot aantal mijnbouwinrichtingen en de Ministeries van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu de consequenties voor bestaande mijnbouwinrichtingen en aardgasinrichtingen onderzocht bij het toepassen van de nieuwe versie van de rekenmethodiek. In artikel 4, eerste, derde en vijfde lid, en artikel 5, eerste en derde lid, van het Bevi is geregeld dat voor een kwetsbaar object de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht moet worden genomen. In artikel 26, tweede lid, van het Bevi is geregeld dat eventuele overschrijdingen van deze grenswaarde binnen vijf jaar, gerekend vanaf het tijdstip waarop artikel 18 van het Bevi op een inrichting van toepassing wordt, moeten zijn opgelost. Artikel 20, eerste lid, van het Bevi geldt voor aardgasinrichtingen: binnen vijf jaar vanaf het tijdstip waarop gewijzigde inzichten in regelgeving zijn vastgelegd, moet aan de grenswaarden worden voldaan. Dat kan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. De mogelijke maatregelen en de mate waarin het risico door een maatregel wordt beïnvloed, zijn verwerkt in de rekenmethodiek Bevi.

Het onderzoek van het RIVM heeft twee aandachtslocaties opgeleverd waar de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico met een factor 10 wordt overschreden. In één van die situaties wordt daarnaast de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico bij een mijnbouwinrichting overschreden. Het bevoegd gezag is op grond van het Bevi verplicht de situatie ten aanzien van het plaatsgebonden risico in overeenstemming te brengen met het Bevi. Daarbij kan de drijver van de inrichting gevraagd worden maatregelen te treffen om de overschrijding ongedaan te maken. Het betreft hier een reeds langer bestaande situatie, waarvoor een oplossing gezocht wordt in het vaststellen van een veiligheidscontour op grond van artikel 14 van het Bevi. Binnen een dergelijke veiligheidscontour zijn functioneel gebonden (beperkt) kwetsbare objecten toelaatbaar. Verwacht wordt dat door deze aanpassing en met het treffen van een aantal aanvullende maatregelen de nu geconstateerde overschrijding oplosbaar is. De aanpak via veiligheidscontour vormt in dit geval tevens een oplossing voor de overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.

Het andere geval waarin de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt overschreden betreft een situatie waarin het bevoegd gezag recent in het kader van het bestemmingsplan heeft geoordeeld dat de overschrijding verantwoord is. Over enkele jaren zal een renovatie van de installatie plaatsvinden, waarbij aanvullende maatregelen zullen worden getroffen. Door deze maatregelen zal de oriëntatiewaarde niet langer worden overschreden.

Een aantal grotere aardgasinrichtingen viel voor de onderhavige wijziging reeds onder de werking van het Bevi. Deze wijziging wijzigt de rekenmethodiek die van toepassing is op deze inrichtingen. Uit het onderzoek van het RIVM komt naar voren dat er drie bestaande aardgasinrichtingen zijn waar bij het hanteren van de nieuwe rekenmethode de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt overschreden. In twee van deze situaties wordt tevens de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overschreden met een factor 10, respectievelijk 180. In één situatie heeft de drijver van de inrichting aangegeven dat reeds maatregelen getroffen zijn die het knelpunt oplossen. In de andere twee situaties zullen aanvullende maatregelen aan de betreffende installaties getroffen worden. Deze maatregelen zullen in 2015 worden voorbereid en in 2016 en 2017 worden gerealiseerd.

De kosten voor het treffen van maatregelen bij mijnbouwinrichtingen en aardgasinrichtingen om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in bestaande situaties te beperken worden begroot op ongeveer 15 miljoen euro. De gevolgen zijn door de sector en de bij het genoemde consequentieonderzoek betrokkenen als haal- en betaalbaar gekenschetst.

De wijzigingen ten aanzien van insluitsystemeen met propaan en insluitsystemen met vergiftige of zeer vergiftige stoffen brengen geen inhoudelijke nalevingskosten met zich.

6.2. Administratieve lasten

De onderhavige wijzigingsregeling leidt tot een vermindering van administratieve lasten. De Revi is niet gericht tot inrichtingen, maar tot het bevoegd gezag. Er worden geen nieuwe rapportage- of registratieverplichtingen in het leven geroepen. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor milieu moeten reeds gegevens worden gevoegd over de risico’s die de inrichting veroorzaakt. Voor niet-categoriale inrichtingen moet de aanvraag ook de ligging van de 10-5- en de 10-6-contour bevatten. Door de onderhavige wijziging moeten deze contouren voor mijnbouwinrichtingen met de rekenmethodiek Bevi berekend worden. Dit zal geen invloed hebben op de administratieve lasten. In artikel II is geregeld dat voor lopende procedures voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor milieu wordt uitgegaan van de methodiek die gold voor de inwerkingtreding van de onderhavige wijziging. De vermindering van de administratieve lasten is een gevolg van het vaststellen van vaste afstanden voor propaantanks. Voor de tanks waarvoor vaste afstanden worden vastgesteld hoeft namelijk geen QRA meer te worden opgesteld. Deze afname geldt ten aanzien van nieuwe situaties: er wordt een omgevingsvergunning voor milieu verleend voor het plaatsen van een propaantank, of er wordt een ruimtelijk besluit genomen met betrekking tot de omgeving van een propaantank. In het eerste geval zou voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling door de aanvrager een QRA opgesteld moeten worden. Er zijn circa 350 propaantanks in Nederland die onder de categorie vallen waarvoor met deze regeling afstanden worden vastgesteld. Naar schatting wordt gemiddeld eens per 10 jaar een aanvraag om een omgevingsvergunning voor milieu ingediend voor een propaantank. De kosten van het opstellen van een QRA bedragen € 1.500 tot € 3.000. Uitgaande van het gemiddelde hiervan wordt jaarlijks een bedrag van circa €  80.000 aan administratieve lasten bespaard.

6.3. Bestuurlijke lasten

De onderhavige wijziging brengt geen extra bestuurlijke lasten met zich. Voor de wijziging werd bij mijnbouwinrichtingen, op grond van de Wabo en de Wro, al rekening gehouden met de externe veiligheidsrisico’s die mijnbouwinrichtingen met zich brengen. Door het aanwijzen van mijnbouwinrichtingen in de Revi, wordt het kader eenduidig vastgelegd. In artikel II is geregeld dat lopende procedures worden afgerond op basis van de reeds gebruikte rekenmethodiek.

Ten aanzien van de vaste afstanden voor propaantanks nemen de bestuurlijke lasten af. Voor het bevoegd gezag is het eenvoudiger om een vergunningaanvraag te toetsen aan vaste afstanden dan een QRA te beoordelen. Voor de bestaande propaantanks is al een QRA aanwezig, zodat de afname van bestuurlijke lasten beperkt is.

7. Consultatie

Deze wijzigingsregeling is tot stand gekomen in overleg met vertegenwoordigers van de mijnbouwindustrie (de Nogepa6 en drijvers van een groot aantal mijnbouwinrichtingen) en het Ministerie van Economische Zaken. Van dat ministerie zijn het onderdeel dat zich bezig houdt met vergunningverlening aan mijnbouwinrichtingen en het Staatstoezicht op de Mijnen, belast met toezicht op mijnbouwinrichtingen, betrokken bij de totstandkoming. De wijzigingsregeling is tevens afgestemd met vertegenwoordigers van het IPO en de VNG.

8. Notificatie

De wijzigingsregeling is op 22 oktober 2014 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2014/0513/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De regeling bevat mogelijk enkele technische voorschriften in de zin van de hiervoor bedoelde richtlijn.

9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt op 1 juli 2015 in werking. Er wordt aangesloten op de regeling omtrent vaste verandermomenten. Er wordt afgeweken van de bekendmakingstermijn van drie maanden vóór de inwerkingtreding van de regeling, omdat doelgroepen gebaat zijn bij spoedige inwerkingtreding. Er zijn trajecten gaande om tot omgevingsvergunningen te komen voor mijnbouwinrichtingen dan wel bestemmingsplannen vast te stellen voor het invloedsgebied van mijnbouwinrichtingen. De mijnbouwindustrie en het bevoegd gezag zijn daarom gebaat bij spoedige duidelijkheid over de regelgeving. De regeling is tot stand gekomen in nauw overleg met de mijnbouwindustrie en het bevoegd gezag, zodat men op de hoogte is van de inhoud ervan.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

De begripsbepaling ‘Handleiding Risicoberekeningen’ is aangepast in verband met het verschijnen van een nieuwe versie. In deze nieuwe versie is een rekenmethodiek voor mijnbouwinrichtingen en aardgasinrichtingen opgenomen.

Onderdeel B

In onderdeel B zijn op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Bevi, bepaalde mijnbouwinrichtingen, namelijk de inrichtingen bestemd voor winning, opslag, bewerking of het gereedmaken voor transport van gevaarlijke stoffen, aangewezen die als niet-categoriale inrichtingen onder de werking van het Bevi komen te vallen. Niet-categoriale inrichtingen zijn inrichtingen waarvoor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico berekend moeten worden. Naast niet-categoriale inrichtingen zijn er categoriale inrichtingen, waarvoor vaste afstanden gelden tot (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 4, vijfde lid, van het Bevi zijn de categoriale inrichtingen opgenomen. Een onderdeel daarvan vormen de categoriale inrichtingen die op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van het Bevi worden aangewezen. Deze zijn opgenomen in artikel 1c van de Revi.

Voor het begrip mijnbouwwerk is aangesloten bij artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet en daarmee bij artikel 2 van het Mijnbouwbesluit. Voor de Revi zijn alleen inrichtingen met gevaarlijke stoffen relevant. Omdat inrichtingen waar geen of weinig gevaarlijke stoffen aanwezig zijn geen externe veiligheidsrisico’s opleveren, worden deze inrichtingen niet onder de werking van het Bevi gebracht.

Het begrip gevaarlijke stof wordt gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van het Bevi als (a) een stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer, of (b) een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze omschrijving omvat meer dan alleen delfstoffen, die vanwege langs natuurlijke weg ontstane concentratie of afzetting in de ondergrond aanwezig zijn. Met name in het geval van opslag van gevaarlijke stoffen met behulp van mijnbouwinrichtingen, kunnen ook andere stoffen dan delfstoffen voorkomen. Onder de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, vallen ook mijnbouwwerken voor opslag van stikstof en kooldioxide. Doordat wordt aangesloten bij de begripsomschrijving van gevaarlijke stoffen uit het Bevi wordt een aantal typen inrichtingen niet onder de werking van het Bevi gebracht. Dit zijn bijvoorbeeld inrichtingen voor het winnen van aardwarmte of zout, aangezien dat geen gevaarlijke stoffen zijn. In de praktijk bestaat de mogelijkheid dat bij het winnen van aardwarmte aardgas of aardolie meekomt. Wanneer voornamelijk aardgas of aardolie gewonnen wordt en gesproken kan worden van een inrichting bestemd voor het winnen van aardolie of aardgas, is sprake van een inrichting waarop het Bevi wel van toepassing is.

Ook mijnbouwinrichtingen voor het opsporen van gevaarlijke stoffen worden niet onder de werking van het Bevi gebracht. Het Barmm, dat van toepassing is op het opsporen van delfstoffen waaronder gevaarlijke stoffen, voorziet reeds in de externe veiligheidsaspecten daarvan. In artikel 45 van het Barmm is bepaald dat het boren en het afwerken van een put niet is toegestaan indien zich een kwetsbare bestemming binnen de contour van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico bevindt. Ook wanneer het opsporen plaatsvindt binnen een mijnbouwinrichting waarop het Bevi wel van toepassing is, wordt het opsporen niet meegenomen bij het berekenen van de risico’s.

Mijnbouwinrichtingen die verankerd zijn in of aanwezig zijn boven de bodem van een oppervlaktewater, te weten mijnbouwinstallaties, worden eveneens niet aangewezen. Deze inrichtingen worden uitgezonderd in artikel 1b, subonderdeel 1o, dat met de onderhavige wijziging wordt ingevoegd. De inrichtingen zijn doorgaans op zee gelegen, zodat er geen (beperkt) kwetsbare objecten in de nabije omgeving aanwezig zijn. Er is één mijnbouwinstallatie gelegen in de Waddenzee bij Ameland, maar ook daar treedt om dezelfde reden geen risico op voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het is niet te verwachten dat in de toekomst nog dergelijke inrichtingen nabij de kust of boven water op het land gerealiseerd zullen worden. Het realiseren van mijnbouwinrichtingen op die plaatsen is namelijk economisch, praktisch en milieuhygiënisch ongunstig, zodat waar mogelijk (schuin) vanaf het land geboord zal worden. Op de inrichtingen op het land is het Bevi wel van toepassing.

Tot slot worden inrichtingen waarop het BRZO 1999 van toepassing is niet aangewezen in onderdeel i. Deze inrichtingen vallen op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Bevi reeds onder de werking van het Bevi. Het gaat met name om inrichtingen voor de ondergrondse opslag van gevaarlijke stoffen. Omdat artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Bevi alleen een grondslag biedt voor het aanwijzen van andere categorieën inrichtingen dan de inrichtingen bedoeld in de onderdelen a tot en met c van dat artikellid, zijn deze BRZO-inrichtingen uitgezonderd in onderdeel 2º. Overige mijnbouwinrichtingen worden met de onderhavige wijziging aangewezen in artikel 1b, onderdeel i, van de Revi.

Onderdelen B en C

In onderdeel B, tweede lid (het nieuw ingevoegde onderdeel d van artikel 1b), wordt de aanwijzing van insluitsystemen met propaan waarvoor gerekend moet worden, beperkt tot de insluitsystemen met een inhoud groter dan 50 m3 of een doorzet groter dan 600 m3 per jaar (bij tanks met een inhoud van meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3). In onderdeel C (het gewijzigde artikel 1c) worden de insluitsystemen met een inhoud groter dan 13 m3, maar niet groter dan 50 m3 en een doorzet van ten hoogste 600 m3 per jaar aangewezen als categoriale inrichtingen, waarvoor vaste afstanden gelden. Opgemerkt wordt dat met inhoud de waterinhoud (totale inhoud) van het insluitsysteem bedoeld wordt en niet de maximale vullingsgraad voor propaan (het percentage van de inhoud van de tank dat met propaan gevuld mag worden).

Onderdeel D

In artikel 2 van de Revi wordt vermeld welke tabellen met afstanden uit bijlage 1 in nieuwe situaties van toepassing zijn op welke inrichtingen. Van een nieuwe situatie is sprake als een besluit genomen wordt waarop het Bevi van toepassing is, bijvoorbeeld een ruimtelijk ordeningsbesluit met betrekking tot het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of een omgevingsvergunning voor milieu voor een Bevi-inrichting. In onderdeel D worden de nieuwe tabellen met afstanden voor insluitsystemen met propaan van toepassing verklaard voor nieuwe situaties ten aanzien van insluitsystemen met propaan.

Onderdeel E

In artikel 3 van de Revi worden inrichtingen aangewezen waarvoor het plaatsgebonden risico mag worden berekend in plaats van de vastgestelde afstanden te hanteren. Met onderdeel E worden ook inrichtingen met een insluitsysteem met propaan aangewezen als zodanige inrichtingen. Zo wordt de mogelijkheid gecreëerd om een kleinere afstand aan te houden wanneer veiligheidsmaatregelen worden getroffen die verder gaan dan de beste beschikbare technieken.

Onderdeel F

In dit onderdeel worden referentiepunten voor insluitsystemen met propaan vastgesteld. De afstanden gelden vanaf het vulpunt en de opslagtank, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij de opslagtank. Hiermee is aangesloten bij het referentiepunt uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Onderdeel G

Artikel 6 van de Revi heeft betrekking op het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico. In het eerste lid was bepaald dat voor de verantwoording van het groepsrisico van een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdelen a tot en met c, van het Bevi, de personen worden meegeteld binnen het invloedsgebied dat in bijlage 2 is vermeld. Inrichtingen die in de Revi zijn aangewezen als categoriale inrichtingen, zoals in de onderhavige regeling gebeurt met bepaalde insluitsystemen met propaan, worden in artikel 4, vijfde lid, onderdeel d genoemd. Daarom is de beperking tot de onderdelen a tot en met c komen te vervallen.

Aan het tweede lid wordt het referentiepunt voor insluitsystemen met propaan toegevoegd, in relatie tot de afstand voor het invloedsgebied voor verantwoording van het groepsrisico.

Onderdeel H

Met onderdeel H is artikel 9 van de Revi gewijzigd in verband met propaan. Toegevoegd is dat in bestaande situaties de tabellen 9 en 10 van toepassing zijn op insluitsystemen met propaan. Van een bestaande situatie is sprake als er geen besluit genomen wordt waarop het Bevi van toepassing is, zoals het verlenen van een omgevingsvergunning voor milieu of het vaststellen van een bestemmingsplan. Artikel 9 en de afstanden voor bestaande situaties geven aan of er gesaneerd moet worden: als een afstand kleiner is dan de afstanden uit de tabellen waarnaar artikel 9 verwijst, moet het bevoegd gezag actie ondernemen.

Overigens hoeft deze wijziging niet tot saneringen te leiden, omdat, als gevolg van de wijziging van artikel 3 (zie onderdeel E), in plaats van de vaste afstanden te hanteren ook van het berekende risico uitgegaan mag worden. Als het goed is, voldoen op grond van de artikelen 4, 5 en 18 van het Bevi alle bestaande propaantanks op basis van het berekende risico aan de grenswaarde van 10-6 per jaar.

Onderdeel I

Met onderdeel I zijn aan bijlage 1 van de Revi twee tabellen toegevoegd voor insluitsystemen met propaan: één met afstanden voor ondergrondse of ingeterpte reservoirs en één met afstanden voor bovengrondse reservoirs.

De tabellen gelden voor aftap in gas- of vloeistoffase. De berekeningen die hebben geleid tot de afstanden in de tabellen zijn gebaseerd op de aftap van propaan in de vloeistoffase. Aan aftap in de gasfase zijn minder risico’s verbonden, zodat met de afstanden uit de tabellen ook voor de afstap in gasfase aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar wordt voldaan. De afstanden zijn gebaseerd op gebruik van een verbeterde vulslang. In de praktijk wordt deze altijd toegepast.

Onderdeel J

Bijlage 2, tabel 1, is mede van toepassing verklaard op inrichtingen met insluitsystemen met propaan. Dit betekent dat voor deze inrichtingen een afstand van 150 meter geldt tot de grens van het invloedsgebied waarvoor het groepsrisico verantwoord moet worden.

Bijlage 2 is van toepassing op categoriale inrichtingen. De tabel geldt voor insluitsystemen met meer dan 13 m3, maar niet meer dan 50 m3 propaan met een jaarlijkse doorzet kleiner dan 600 m3. Voor grotere insluitsystemen moet het invloedsgebied berekend worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico zijn tabellen met personendichtheden ontwikkeld die als hulpmiddel kunnen worden gebruikt. De tabellen zijn te vinden op de website van InfoMil.

Artikel II

Als gevolg van het vaststellen van een nieuwe versie van de Handleiding Risicoberekeningen geldt voor aardgasinrichtingen een gewijzigde rekenmethodiek. Als gevolg van en het aanwijzen van mijnbouwinrichtingen als Bevi-inrichtingen, moet voor deze inrichtingen gerekend worden met de rekenmethodiek Bevi. Daarom is voor deze inrichtingen een overgangsbepaling opgenomen voor in voorbereiding zijnde of lopende procedures inzake milieuvergunningen en ruimtelijke ordeningsbesluiten. Als voor 1 oktober 2015 een aanvraag om een omgevingsvergunning voor milieu is ingediend, of een ontwerp van een ruimtelijke ordeningsbesluit ter inzage is gelegd, hoeft niet opnieuw gerekend te worden. Net als bij eerdere wijzigingen ten aanzien van de rekenmethodiek wordt een periode van drie maanden aangehouden tussen de inwerkingtreding van de gewijzigde regeling en het tijdstip waarop een aanvraag is ingediend of ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Op die manier kunnen procedures waarbij het rekenwerk reeds heeft plaatsgevonden of gaande is, maar de aanvraag nog niet is ingediend respectievelijk het ontwerp nog niet ter inzage is gelegd, worden afgerond op basis van de reeds gebruikte methodiek. Het gaat hierbij om besluiten die betrekking hebben op (objecten binnen de omgeving van) de aangewezen mijnbouwinrichtingen, waarop het Bevi vóór deze wijzigingen niet van toepassing was, en aardgasinrichtingen, die al onder de werking van het Bevi vielen en waarop de rekenmethodiek is aangepast.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, onderscheidenlijk onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

X Noot
2

Het bevoegd gezag zijn de Minister van Economische Zaken voor de omgevingsvergunning voor milieu, gemeenten voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen om daarvan af te wijken en provincies en het Rijk voor inpassingsplannen.

X Noot
3

ABRvS, zaaknummer 200607218/1, 10 oktober 2007. Naderhand is deze uitspraak verschillende keren bekrachtigd, onder andere in de uitspraak van 9 november 2011, zaaknummer 201009220/1/R4.

X Noot
4

Interim-handleiding Risicoberekeningen Externe veiligheid, tijdelijke richtlijnen voor QRA-berekeningen voor mijnbouwlokaties”, versie 1.0, SodM 24 juni 2010.

X Noot
6

Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie.

Naar boven