Wijziging Regeling externe veiligheid inrichtingen

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 december 2007, nr. EV\2007126226, houdende wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, onderdelen d en h, 4, vijfde lid, 5, derde lid, 15, eerste lid, en 18, tweede lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

Besluit:

Artikel I

De Regeling externe veiligheid inrichtingen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift van paragraaf 1 wordt na ‘Begripsbepalingen’ toegevoegd: en toepassingsgebied.

B

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

a. ADR: op 30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg;

b. besluit: Besluit externe veiligheid inrichtingen;

c. bijlage: de bij deze regeling behorende bijlage;

d. categoriale inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdelen a tot en met d, van het besluit;

e. Handleiding Risicoberekeningen: Handleiding Risicoberekeningen Bevi, versie nr. 3.0, uitgave 2008;

f. insluitsysteem: een of meer toestellen, waarvan de eventuele onderdelen blijvend met elkaar in open verbinding staan en die bestemd zijn om een of meer stoffen te omsluiten, waarbij een verlies van inhoud van een insluitsysteem niet leidt tot het vrijkomen van significante hoeveelheden gevaarlijke stof uit andere insluitsystemen;

g. licht ontvlambare stof: stof die overeenkomstig de Wet milieugevaarlijke stoffen is aangeduid met het symbool F;

h. meststoffen groep 2: vaste minerale anorganische meststoffen behorende tot groep 2 als bedoeld in PGS 7;

i. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, gepubliceerd onder verantwoordelijkheid van de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat;

j. PGS 7: publicatie nr. 7 van de PGS, getiteld ‘Opslag van vaste minerale anorganische meststoffen’, uitgave 2007;

k. PGS 15: publicatie nr. 15 van de PGS, getiteld ‘Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’, uitgave 2005;

l. rekenmethodiek Bevi: rekenmethodiek, bestaande uit Safeti-NL en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi, versie nr. 3.0, uitgave 2008;

m. Safeti-NL: softwareprogramma voor de berekening van risico’s, getiteld Safeti-NL, versie nr. 6.53, uitgave 2007;

n. vergiftige stof: stof die overeenkomstig de Wet milieugevaarlijke stoffen is aangeduid met het symbool T;

o. zeer licht ontvlambare stof: stof die overeenkomstig de Wet milieugevaarlijke stoffen is aangeduid met het symbool F+, en

p. zeer vergiftige stof: stof die overeenkomstig de Wet milieugevaarlijke stoffen is aangeduid met het symbool T+.

C

Na artikel 1a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1b

Als inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het besluit worden aangewezen:

a. inrichtingen waar meer dan 1.500 kg ammoniak in een insluitsysteem aanwezig is, niet zijnde een onderdeel van een koel- of vriesinstallatie met ammoniak;

b. inrichtingen waar meer dan 150m3 zeer licht ontvlambare of licht ontvlambare vloeistof in een insluitsysteem aanwezig is;

c. inrichtingen waar meer dan 13m3 propaan of meer dan 13m3 acetyleen in een insluitsysteem aanwezig is;

d. inrichtingen waar een cyanidehoudend bad ten behoeve van het aanbrengen van metaallagen aanwezig is met een inhoud van meer dan 100 liter;

e. inrichtingen waar een vergiftige of zeer vergiftige stof in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 1.000 liter aanwezig is;

f. inrichtingen waar in enig opslagcompartiment een vergiftige of zeer vergiftige stof in gasflessen aanwezig is en waarbij de totale waterinhoud van de gasflessen met vergiftige of zeer vergiftige inhoud in dat opslagcompartiment meer bedraagt dan 1.500 liter, en

g. inrichtingen voor het reduceren van aardgasdruk of het meten van aardgashoeveelheid voor zover de gastoevoerleiding een grotere diameter heeft dan 20 inch.

Artikel 1c

Als inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van het besluit worden aangewezen inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen.

D

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage’ vervangen door: verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen.

2. In onderdeel d wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

3. In onderdeel e wordt aan het slot de punt vervangen door: , en.

4. Na onderdeel e wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. bijlage 1, tabel 8, indien het risico wordt veroorzaakt door een inrichting als bedoeld in artikel 1c.

E

Artikel 3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘parameterwaarden die zijn opgenomen in de bijlage bij circulaire CPR 15’ vervangen door: rekenmethodiek Bevi.

2. In onderdeel b wordt ‘gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage’ vervangen door: verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen.

F

Artikel 4, vierde lid, komt te luiden:

4. Indien het desbetreffende object een object is als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, wordt in afwijking van het derde lid aan de grenswaarden, genoemd in de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, en 24, eerste lid, van het besluit en de richtwaarden, genoemd in de artikelen 6, tweede lid, en 7, tweede lid, van het besluit, voldaan, onderscheidenlijk zoveel mogelijk voldaan, op de grens van het gebied waar een dergelijk object op grond van het bestemmingsplan is toegelaten.

G

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage’ vervangen door: verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen, verpakte bestrijdingsmiddelen, of meststoffen groep 2.

2. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

4. Indien het desbetreffende object een object is als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b, gelden de afstanden, bedoeld in artikel 2, in afwijking van het derde lid, tot de grens van het gebied waar een dergelijk object op grond van het bestemmingsplan is toegelaten.

H

Artikel 6, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘tabellen 1 tot en met 3’ vervangen door: tabellen 1 tot en met 4.

2. In onderdeel b wordt ‘gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage’ vervangen door: verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen, verpakte bestrijdingsmiddelen, of meststoffen groep 2.

I

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid alsmede de aanduiding ’1.’ voor het eerste lid vervallen.

2. De zinsnede ‘met toepassing van PGS 3’ wordt vervangen door: met toepassing van de rekenmethodiek Bevi.

J

Artikel 8, tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. de gemeentelijke basisadministratie en, voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, niet zijnde een woning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van het besluit, de door de desbetreffende gemeente verstrekte documenten over het aantal personen en het redelijkerwijs te verwachten aantal personen en de spreiding van personen binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van het besluit.

K

Na artikel 8 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

Indien toepassing van de rekenmethodiek Bevi voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b of d, van het besluit leidt tot een afstand die kleiner is dan de bij een inrichting uit dezelfde categorie behorende grootste afstand genoemd in tabel 1, 6, of 7 van bijlage 1, geldt de in die bijlage genoemde grootste afstand als minimaal aan te houden afstand.

Artikel 8b

Indien in een geval als bedoeld in artikel 7 de rekenmethodiek Bevi vanwege specifieke invoergegevenstechnische omstandigheden niet passend is, kan het bevoegd gezag bepalen dat van de invoergegevens uit de Handleiding Risicoberekeningen mag worden afgeweken en op welke wijze deze afwijking plaatsvindt.

Artikel 8c

Indien in een geval als bedoeld in artikel 7 de rekenmethodiek Bevi vanwege specifieke omstandigheden niet passend is, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag besluiten dat een andere, passende rekenmethodiek mag worden toegepast. De toe te passen rekenmethodiek is transparant en reproduceerbaar. Voordat Onze Minister een besluit als bedoeld in de eerste volzin neemt, wint hij advies in bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

Artikel 8d

1. Met de rekenmethodiek Bevi worden gelijkgesteld rekenmethodieken die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een tot een douane-unie strekkend Verdrag, dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat die partij is bij een tot een vrijhandelszone strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en waarvan de resultaten gelijkwaardig zijn aan de resultaten van de rekenmethodiek Bevi.

2. Onze Minister besluit, nadat hij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu gehoord heeft, op verzoek van het bevoegd gezag, of die rekenmethodiek gelijkwaardig is aan de rekenmethodiek Bevi. Daarbij betrekt Onze Minister in elk geval de transparantie, reproduceerbaarheid, het toepassingsgebied en de ruimtelijke consequenties.

L

Artikel 9, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen b en c worden geletterd c en d.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. bijlage 1, tabellen 3, 4 en 5, indien het risico wordt veroorzaakt door een inrichting waar verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel b, van het besluit;.

3. In onderdeel c wordt aan het slot ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

4. In onderdeel d wordt aan het slot de punt vervangen door: , en.

5. Na onderdeel d wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. bijlage 1, tabel 8, indien het risico wordt veroorzaakt door een inrichting als bedoeld in artikel 1c.

M

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Bijlage 1

Afstanden met betrekking tot het plaatsgebonden risico als bedoeld in de artikelen 2 en 9 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (categoriale inrichtingen)

Tabellen 1, 2 en 2a: LPG-tankstations

Tabel 3: Inrichtingen waar verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen (PGS 15 inrichtingen)

Tabellen 4 en 5: Inrichtingen waar verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen (PGS 15 inrichtingen) en waar niet meer dan honderd maal per jaar zeer vergiftige stoffen of preparaten in de open lucht worden gelost en geladen

Tabellen 6 en 7: Koel- of vriesinstallaties met ammoniak

Tabel 8: Inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen.

2. In tabel 1 komt het cijfer ‘2’ na 1000-1500 en < 1000 te vervallen en wordt voetnoot 2 onder tabel 1 geschrapt.

3. In tabel 2a komt het cijfer ‘2’ na 1000-1500, 500-1000 en < 500 te vervallen en wordt voetnoot 2 onder tabel 2a geschrapt.

4. Het opschrift boven tabel 3 komt te luiden:

Inrichtingen waar verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen (PGS 15 inrichtingen).

5. In het opschrift achter de aanduiding ‘Tabel 3.’ wordt de zinsnede ‘(zie artikel 2)’ vervangen door: (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel b, en 9, tweede lid, onderdeel b).

6. Het opschrift boven tabel 4 komt te luiden:

Inrichtingen waar verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen (PGS 15 inrichtingen) en waar niet meer dan honderd maal per jaar vergiftige stoffen of preparaten in de open lucht worden gelost en geladen, voor zo ver die handelingen1 leiden tot grotere afstanden dan de afstanden vermeld in tabel 3.

7. In het opschrift achter de aanduiding ‘Tabel 4.’ wordt de zinsnede ‘(zie artikel 2)’ vervangen door: (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel c, en 9, tweede lid, onderdeel b).

8. In het opschrift achter de aanduiding ‘Tabel 5.’ wordt de zinsnede ‘(zie artikel 2)’ vervangen door: (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel c, en 9, tweede lid, onderdeel b).

9. Het opschrift boven tabel 6 komt te luiden:

Koel- of vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel.

10. In het opschrift achter de aanduiding ‘Tabel 6.’ wordt de zinsnede ‘(zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel d, en 9, tweede lid, onderdeel b)’ vervangen door: (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel d, en 9, tweede lid, onderdeel c).

11. Het opschrift boven tabel 7 komt te luiden:

Meer dan één koel- of vriesinstallatie met ammoniak als koudemiddel in een machinekamer.

12. In het opschrift achter de aanduiding ‘Tabel 7.’ wordt de zinsnede ‘(zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel e, en 9, tweede lid, onderdeel c)’ vervangen door: (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel e, en 9, tweede lid, onderdeel d).

13. Na tabel 7 wordt een tabel ingevoegd, luidende:

Inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen

Tabel 8. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel f, en 9, tweede lid, onderdeel e).

Hoeveelheid meststoffen groep 2

Afstand (m) vanaf opslagplaats

> 100.000 kg.

60

N

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift boven tabel 2 komt te luiden:

PGS 15 inrichtingen.

2. Het opschrift boven tabel 3 komt te luiden:

Koel- of vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel.

3. Na tabel 3 wordt een tabel ingevoegd, luidende:

Inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen

Tabel 4

Hoeveelheid meststoffen groep 2

Afstand (m) tot grens invloedsgebied

> 100.000 kg.

1

1 De aanduiding ‘–‘ houdt in dat de grens van het invloedsgebied in het desbetreffende geval niet relevant is. Het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampbestrijding en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking behoeven in dat geval niet te worden verantwoord.

Artikel II

De Regeling externe veiligheid inrichtingen zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling blijft van toepassing op de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn geworden:

a. besluiten als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van het besluit, waarvan de aanvraag voor 1 april 2008 in behandeling is genomen, en

b. besluiten als bedoeld in artikel 16 van het besluit, waarvan het ontwerp voor 1 april 2008 ter inzage is gelegd.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2007.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Deze wijziging strekt ertoe dat in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de regeling) een aantal nieuwe categorieën inrichtingen wordt aangewezen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het besluit) vallen, dat een uniforme rekenmethodiek voor de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico wordt voorgeschreven en dat de aan te houden afstanden (tussen het object waar mensen verblijven en de inrichting die het risico op gevaar veroorzaakt) die gelden voor nieuwe PGS 15 inrichtingen op reeds bestaande PGS 15 inrichtingen van toepassing worden verklaard.

Eén van de doelstellingen van het externe veiligheidsbeleid is een minimum beschermingsniveau voor burgers te garanderen, gelet op de risico’s van een ongeval bij bedrijfsmatige activiteiten waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dat beleid is enerzijds gericht op het binnen afzienbare tijd oplossen van bestaande situaties waarbij nog niet aan dat beschermingsniveau wordt voldaan en anderzijds op het voorkomen van nieuwe knelpunten. Voor bestaande situaties moet voor kwetsbare objecten met ingang van 1 januari 2010 zijn voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar of de daartoe door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) vastgestelde afstand. In de Revi zijn, ter uitvoering van het besluit, regels gesteld met betrekking tot aan te houden afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Revi

In eerste instantie waren in de regeling afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten opgenomen voor LPG-tankstations, opslagen voor verpakte gevaarlijke stoffen en koel- of vriesinstallaties met ammoniak. Die afstanden moeten onder meer worden toegepast bij de beslissing op de aanvraag om een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) en bij de vaststelling van bepaalde ruimtelijk relevante besluiten, zoals bestemmingsplannen en vrijstellingsbesluiten. Daarnaast waren in de regeling afstanden opgenomen ten behoeve van de urgente sanering van LPG-tankstations die in de onmiddellijke nabijheid van kwetsbare objecten zijn gelegen.

Wijziging Revi eerste tranche

Op 1 juli 2007 is een wijziging van de regeling, de eerste tranche, in werking getreden waarbij de regeling is uitgebreid met afstanden ter voldoening aan de grenswaarde 10-6 per jaar voor bestaande LPG-tankstations en bestaande koel- en vriesinstallaties met ammoniak als koelmiddel (Stcrt. 2007, nr. 66, pag. 13). Zoals hierboven is opgemerkt, moeten deze situaties in 2010 voldoen aan de gestelde afstand. Tevens zijn spoorwegemplacementen waar gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen in de regeling aangewezen.

Wijziging Revi tweede tranche

De onderhavige wijziging, de tweede tranche, bevat de volgende onderdelen:

a. De afstanden voor opslagen voor verpakte gevaarlijke stoffen zijn mede van toepassing geworden op reeds bestaande opslagen.

b. Er zijn categorieën van inrichtingen aangewezen op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het besluit. Op grond van dit onderdeel zijn inrichtingen aangewezen waar bepaalde gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en inrichtingen voor het reduceren van aardgasdruk of het meten van aardgashoeveelheid. Voor deze groep inrichtingen wordt de vraag of aan de grenswaarde 10-6 per jaar wordt voldaan beantwoord aan de hand van een kwantitatieve risicoanalyse (Quantitative Risk Assessment, hierna: QRA).

c. Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van het besluit zijn inrichtingen aangewezen waar bepaalde meststoffen worden opgeslagen. Voor deze inrichtingen zijn in de regeling afstanden vastgesteld.

d. In de regeling is een uniforme rekenmethodiek aangewezen voor het berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Unificatie

Het is van groot belang dat het risico van een inrichting voor zijn omgeving met voldoende betrouwbaarheid en reproduceerbaarheid wordt vastgesteld. De praktijk tot nu toe is dat voor het berekenen van risico’s in Nederland diverse modellen en softwareprogramma’s mochten worden toegepast. Dat leidde er toe dat berekening van een zelfde situatie of inrichting, met een ander model of een ander computerprogramma regelmatig ook andere uitkomsten gaf. Opgemerkt moet worden dat de berekening van risico’s in dit kader altijd de inzet van een softwareprogramma vereist. Berekening van risico’s zonder computerprogramma is in de praktijk geen reële mogelijkheid. Inmiddels is in Nederland veel inzicht verkregen in de mogelijkheden om de berekening van risico’s te standaardiseren. En er is, in overleg met alle betrokken partijen, besloten de rekenmethodiek voor risicoberekeningen te standaardiseren.

Naar aanleiding van een Europese aanbestedingsprocedure is voor een softwareprogramma gekozen dat is ontwikkeld door DNV Software, Londen, Verenigd Koninkrijk, te weten: SAFETI-NL. Dit programma voldeed het best aan het uitgebreide programma van eisen, waarin naast vele inhoudelijke eisen en eisen over mogelijkheden die het programma moet bieden, eisen worden gesteld met betrekking tot transparantie en reproduceerbaarheid. SAFETI-NL is een softwareprogramma voor het berekenen van de externe veiligheidsrisico’s van een inrichting met gevaarlijke stoffen. Met de uitkomsten van de berekeningen kan worden bepaald of een inrichting voldoet aan de risiconormen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Aan de hand van een aantal invoergegevens, zoals de hoeveelheid gevaarlijke stof, de procescondities en de mogelijke scenario’s, berekent SAFETI-NL hoe de stof zich in de omgeving verspreidt, welke effecten optreden en hoe groot het risico voor de mens in de omgeving van het bedrijf is. Het resultaat van een berekening bestaat uit de contour (de aan te houden afstand) voor het plaatsgebonden risico (voor individuen) en de omvang van het groepsrisico.

Om eenduidigheid in de rekenresultaten te bereiken en een uniform niveau van bescherming aan burgers te kunnen bieden, wordt voor het uitvoeren van berekeningen aan de hand van een QRA voor inrichtingen, die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, één specifieke rekenmethodiek voorgeschreven, de zogenaamde ‘rekenmethodiek Bevi’. Deze rekenmethodiek Bevi bestaat uit het softwareprogramma SAFETI-NL en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi.

Administratieve lasten

De onderhavige regeling is niet ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Op 23 februari 2004 is het ontwerp van het Besluit externe veiligheid inrichtingen ter advisering voorgelegd aan genoemd college. Het college heeft naar aanleiding daarvan bericht geen advies uit te brengen. De reden hiervan is dat het besluit is gericht tot overheden; het heeft derhalve geen administratieve lasten voor bedrijven tot gevolg. Aangezien de regeling een uitwerking van het besluit betreft en eveneens gericht is tot overheden, heeft ook deze wijzigingsregeling geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven tot gevolg.

Bestuurlijke lasten

Uitvoerders (provincies en gemeenten) moeten actief werken om in 2010 aan burgers een minimum beschermingsniveau met betrekking tot gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving te bieden. Dit doel is neergelegd in het Nationaal Milieubeliedsplan 4 en in voortgangsrapportages externe veiligheid.

Dit houdt in dat bestaande situaties waarin sprake is van een overschrijding van de norm sanering plaats zal vinden en dat in nieuwe situaties getoetst dient te worden aan de gestelde normen en de beste bestaande techniek. Het betreft lasten die niet als extra hoeven te worden beschouwd daar bevoegde gezagen volledig zijn ingericht op het uitvoeren van deze taken. De rijksoverheid ondersteunt de identificatie van bestaande normoverschrijdende situaties. In algemene zin worden de andere overheden in de uitvoering van externe veiligheidstaken ondersteund via de programmafinanciering externe veiligheid.

Notificatie

In het algemene deel van de toelichting, wordt de tekst onder het kopje notificatie in zijn geheel vervangen door:

De regeling is op 11 september 2007 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2007/0500/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Artikel I, onderdeel I, van de regeling bevat mogelijk een technisch voorschrift in de zin van de hiervoor bedoelde richtlijn.

Naar aanleiding van deze melding zijn geen reacties ontvangen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel B

Het begrip bestemmingsgrens is komen te vervallen, omdat dit begrip in regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening een andere betekenis kan hebben dan in de regeling is beoogd. In plaats van het begrip bestemmingsgrens te gebruiken wordt daarom in de artikelen 4, vierde lid, en 5, vierde lid, uitgeschreven welke grenslijn bedoeld is.

De meststoffen die behoren tot groep 2 als bedoeld in PGS 7 zijn voorzien van UN-nummer 2017. PGS 7 is recent geactualiseerd en vastgesteld.

PGS 15 is eveneens recent uitgebracht. Het betreft een actualisatie en integratie van de richtlijnen CPR 15-1, 15-2 en 15-3. In dit onderdeel is aansluiting gezocht bij de overgang van de term CPR naar PGS. Vanwege deze overgang is het begrip emballage komen te vervallen en wordt in de tekst van de artikelen in plaats daarvan gesproken van verpakking.

Onderdeel C

Artikel 1b

In artikel 1b zijn categorieën van inrichtingen aangewezen op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het besluit. Op grond van dit onderdeel kunnen niet-categoriale inrichtingen worden aangewezen. Het aanwijzen van deze nieuwe categorieën kon pas plaatsvinden na een nadere identificatie en inventarisatie van deze categorieën. Het onderzoek naar identificatie en inventarisatie is in 2007 afgerond. Aantal, aard en omvang van de mogelijk risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen, zijn onderzocht en op basis van de gerapporteerde onderzoeksresultaten zijn de nieuwe categorieën inrichtingen geselecteerd. De in artikel 1b genoemde ondergrenzen zijn vastgesteld aan de hand van de hoeveelheid gevaarlijke stof die bij benadering behoort bij een plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar op 20 meter afstand van de bron. Het aantal inrichtingen per categorie is beperkt, bovendien kan de diversiteit groot zijn. Om die reden is er voor gekozen geen generieke afstandstabel per categorie vast te stellen.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het besluit is bepaald dat een tot deze restcategorie behorende inrichting een andere inrichting is dan de inrichtingen die zijn genoemd in de onderdelen a tot en met c van datzelfde artikellid. Met andere woorden: een ‘categorie d – inrichting’ kan nooit tegelijkertijd een Brzo-inrichting zijn. De bovengrenzen van de categorie d – inrichtingen worden bepaald door de ondergrenzen van het Brzo.

Categorie a

Deze categorie is zowel van toepassing op gekoelde opslag voor ammoniak als op ammoniakopslag onder druk. Ammoniakopslag ten behoeve van koel- of vriesinstallaties valt niet onder deze categorie maar onder categorie g van artikel 2, eerste lid van het besluit.

Categorie b

Deze categorie is zowel van toepassing op ondergrondse als op bovengrondse opslag van licht en zeer licht ontvlambare vloeistoffen.

Categorie c

Er zijn circa 20 propaantanks met een inhoud groter dan 13m3 geïnventariseerd.

Voor acetyleen is eenzelfde onderzoeksmethodiek als voor propaanopslag gehanteerd. Er zijn geen inrichtingen in Nederland geïnventariseerd waar acetyleen in tanks met een inhoud van meer dan 13 m3 wordt opgeslagen.

Categorie d

Bij galvanobaden is de aanwezigheid van cyanidezouten maatgevend voor de aanwezigheid en grootte van de risicocontour. Er is op basis van onderzoek van de VROM-Inspectie vastgesteld dat in Nederland circa 30 inrichtingen aanwezig zijn met cyanidezouten. Het aantal inrichtingen met cyanidehoudende galvanobaden dat boven de ondergrens van 100 kg uitkomt, zal aanmerkelijk kleiner zijn.

In totaal zijn circa 30 installaties geïnventariseerd met toxische stoffen in een insluitsysteem met een inhoud groter dan 1.000 liter. Dit aantal is exclusief de aantallen in de andere categorieën (toxische stoffen in gasflessen, ammoniak) en exclusief oplossingen. Het criterium voor oplossingen is dat deze als oplossing ingedeeld zijn als vergiftig of zeer vergiftig (T of T+).

Categorie f

Op basis van onderzoek van het RIVM is geconstateerd dat de opslag van meer dan 1.500 liter vergiftige gassen in gasflessen (met een maximale waterinhoud van ten hoogste 150 liter) een relevante risicocontour kan veroorzaken. In totaal zijn circa 30 inrichtingen geïnventariseerd.

Categorie g

Voor (aard)gasinstallaties is gekozen voor een criterium gebaseerd op de grootste aansluitleiding (leidingen met een diameter groter dan 20 inch). Dit criterium is gebaseerd op de standaard risicoanalyses die voor de relevante installaties (alle installaties, behalve de compressorstations die onder het Brzo vallen) zijn gemaakt. Daaruit blijkt dat er zich geen PR-problematiek (PR groter dan 10-6) buiten de grens van de inrichting voordoet. GR-problematiek (mogelijke overschrijding van de oriëntatie waarde) kan zich voordoen bij een combinatie van grootte en lengte van de grootste leiding en de bebouwingsdichtheid in de omgeving. Het diametercriterium van de aansluitleiding blijkt voldoende onderscheidend te zijn.

Artikel 1c

Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van het besluit kunnen categoriale inrichtingen worden aangewezen. In artikel 1c van de regeling zijn deze inrichtingen aangewezen. Het gaat om inrichtingen waar bepaalde al dan niet verpakte meststoffen van groep 2 worden opgeslagen. Vaste minerale anorganische meststoffen zijn zelf niet brandbaar. Het grootste risico van opslag van meststoffen ligt in het feit dat bij een externe brand (bij aanwezigheid van brandbaar materiaal) de meststoffen kunnen gaan ontleden onder vorming van stikstofoxiden. Het RIVM heeft vastgesteld dat er alleen sprake is van een extern veiligheidsrisico bij de opslag van meer dan 100.000 kg meststoffen van groep 2. Deze meststoffen zijn gevoelig voorvoor een zichzelf in stand houdende ontleding, een verschijnsel waarbij een ontleding blijft voortduren zonder externe warmtebron.

De afstanden waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is voor deze inrichtingen te vinden in bijlage 1, tabel 8, voor het plaatsgebonden risico en bijlage 2, tabel 4, voor het groepsrisico.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het bevoegd gezag op grond van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer ook bij andere inrichtingen, indien daartoe aanleiding is, externe veiligheid kan betrekken bij de vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer. Bij besluiten op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunnen externe veiligheidsaspecten worden meegewogen ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daarbij kan worden aangesloten bij de grens- en richtwaarden uit het besluit.

Door het aanwijzen van de nieuwe categorieën van inrichtingen in de onderhavige regeling, komen deze inrichtingen onder de werkingssfeer van het besluit te vallen. Dit houdt in dat ook voor deze inrichtingen op grond van artikel 18, eerste en tweede lid, van het besluit uiterlijk op 1 januari 2010 aan de grenswaarde van 10-6 per jaar moet worden voldaan. In die gevallen dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om op 1 januari 2010 aan deze grenswaarde te voldoen, kan artikel 26, tweede lid, van het besluit uitkomst bieden voor het bevoegd gezag. De peildatum van 1 januari 2010 wordt dan met 5 jaar verlengd vanaf de datum waarop deze inrichtingen onder de werkingssfeer van het besluit zijn komen te vallen.

Onderdeel D

Vanwege de aanwijzing van inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen van groep 2 worden opgeslagen in artikel 1c, is in artikel 2 een verwijzing naar de nieuw ingevoegde tabel 8 van bijlage 1 opgenomen.

Onderdelen I en K

In een door het RIVM uitgevoerde benchmarkstudie (zie http//:www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/610066015.html) is geconstateerd dat er grote verschillen in rekenresultaten voorkomen bij het uitvoeren van QRA-berekeningen. Om meer eenduidigheid in de rekenresultaten te bereiken, is thans voor het uitvoeren van QRA-berekeningen voor inrichtingen die onder het besluit vallen één specifieke rekenmethodiek voorgeschreven, de zogenaamde rekenmethodiek Bevi. De rekenmethodiek Bevi bestaat uit het softwareprogramma Safeti-NL (zie algemeen deel van de toelichting) en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi. Laatstgenoemde handleiding vervangt PGS 3 (‘Richtlijnen voor kwantitatieve risicoanalyse’, het zogenaamde paarse boek). De combinatie van het rekenpakket Safeti-NL en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi biedt een volledige en eenduidige rekenmethode voor inrichtingen voor het uitvoeren van een QRA.

Voor bestaande situaties, waarvoor reeds een QRA-berekening is uitgevoerd, hoeft niet opnieuw gerekend te worden. In nieuwe situaties, dat kan een nieuwe of te wijzigen milieuvergunning zijn, of een ruimtelijk ordeningsbesluit op grond waarvan de bouw, de vestiging of aanleg van een (beperkt) kwetsbaar object is toegelaten, moet gerekend worden met de rekenmethodiek Bevi. Het doel daarvan is, zoals voorgeschreven in het besluit, te beoordelen of voldaan wordt aan de grens- of richtwaarde van 10-6 per jaar.

Onderdeel I

In artikel 7 is toepassing van de rekenmethodiek Bevi voorgeschreven voor de vaststelling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

De rekenmethodiek Bevi kan aangemerkt worden als een gewijzigd inzicht als bedoeld in artikel 20 van het besluit. De rekenmethodiek Bevi is namelijk een nieuw inzicht ten aanzien van de berekening van het risico waarin eveneens nieuwe kennis over gevaarsaspecten van bepaalde gevaarlijke stoffen is verwerkt. Het is denkbaar dat door het toepassen van de rekenmethodiek Bevi bepaalde inrichtingen die reeds voldoen aan de grenswaarde van 10-6 per jaar, nu niet meer voldoen aan deze grenswaarde. Dit zou betekenen dat als gevolg van dit gewijzigde inzicht nieuwe saneringssituaties ontstaan die uiterlijk op 1 januari 2010 aan de grenswaarde van 10-6 per jaar moeten voldoen. Artikel 20, eerste lid, van het besluit geeft aan dat in die gevallen binnen 5 jaar na inwerkingtreding van de regeling waarin het gewijzigd inzicht is vastgelegd, voldaan moet worden aan de grenswaarde van 10-6 per jaar. Op dit moment wordt een wijziging van het besluit voorbereid. Het ligt in de bedoeling in artikel 20 van het besluit een zinsnede toe te voegen waaruit blijkt dat in deze gevallen artikel 18 van het besluit, waarin de peildatum 1 januari 2010 is opgenomen, niet van toepassing is.

Onderdeel J

In het tweede lid van artikel 8 is een opsomming gegeven van gegevens die voor het berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico moeten worden gebruikt. In die berekening dient het aantal aanwezige personen meegenomen te worden. Hiervoor moet de gemeentelijke basisadministratie geraadpleegd worden en, voor zover het geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten betreft, door de gemeente verstrekte documentatie over het redelijkerwijs te verwachten aantal personen en de spreiding daarvan binnen het invloedsgebied. De gemeentelijke basisadministratie zegt enkel iets over de bij de gemeente geregistreerde inwoners en niet over andere (beperkt) kwetsbare objecten zoals ziekenhuizen, bedrijven of kantoorpanden. Daarnaast kan alleen met betrekking tot geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten gebruik gemaakt worden van de verstrekte documentatie. De redactie van onderdeel e is zo aangepast dat de door de gemeente verstrekte gegevens over het te verwachte aantal personen en het aantal personen dat aanwezig is in onderscheidenlijk geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten en (beperkt) kwetsbare objecten meegenomen moet worden in de berekening.

Onderdeel K

In dit onderdeel zijn artikelen aan de regeling toegevoegd die zien op de uniforme rekenmethodiek.

Artikel 8a

Doordat thans in beginsel één specifieke rekenmethodiek is voorgeschreven die verschilt van de tot nu toe in de praktijk gehanteerde methodieken, is het niet uit te sluiten dat er afwijkende resultaten optreden. Zo kan het voorkomen dat berekeningen voor niet-categoriale LPG-tankstations en niet-categoriale inrichtingen met een koelinstallatie met ammoniak zullen leiden tot (iets) kleinere afstanden dan de afstanden die zijn opgenomen in de tabellen in de bijlagen van de regeling, die op kleinere, categoriale inrichtingen uit dezelfde categorieën van toepassing zijn. Omdat het onwenselijk is dat voor een inrichting met een grotere LPG-doorzet of een koelinstallatie met ammoniak met een grotere inhoud kleinere afstanden zouden gelden dan die uit de tabellen uit bijlage 1, gelden de afstanden uit de tabellen uit de regeling als minimaal aan te houden afstanden.

Artikelen 8b en 8c

De rekenmethodiek Bevi is toepasbaar voor bijna alle situaties die zich binnen de werkingssfeer van het besluit kunnen voordoen. Het kan voorkomen dat de kenmerken of omstandigheden van een bepaalde specifieke situatie zo bijzonder zijn, dat de rekenmethodiek Bevi niet of niet goed toepasbaar is. Voor die gevallen voorzien de artikelen 8b en 8c in de mogelijkheid om van de rekenmethodiek af te wijken.

Artikel 8b voorziet in de mogelijkheid om van de invoergegevens uit de Handleiding Risicoberekeningen Bevi af te wijken. De rekenmethodiek Bevi bevat modellen en vereenvoudigingen. Dit kan er in een enkel, bijzonder geval toe leiden dat het strikt opvolgen van de Handleiding Risicoberekingen Bevi leidt tot resultaten die logischerwijs niet kloppen. In dat geval kan het bevoegd gezag bepalen dat van de verplichte invoergegevens uit de Handleiding Risicoberekeningen Bevi mag worden afgeweken, zodat de invoergegevens kunnen worden toegespitst op de specifieke omstandigheden van het geval. De beslissing van het bevoegd gezag met betrekking tot de invoergegevens is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing kan wel in een eventuele beroepsprocedure tegen het uiteindelijke besluit ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd. Het bevoegd gezag kan advies inwinnen bij het RIVM.

In artikel 8c is de mogelijkheid geboden om, indien de rekenmethodiek Bevi vanwege specifieke omstandigheden van het geval niet passend is, gebruik te maken van een andere passende rekenmethodiek mits deze transparant en reproduceerbaar is. Toepassing van een andere rekenmethodiek is mogelijk na goedkeuring door de Minister, die een besluit neemt nadat advies is ingewonnen bij het RIVM. Het besluit van de Minister is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Voorwaarden voor de toepassing van een andere rekenmethodiek zijn dat deze op deugdelijke wijze is beschreven en reproduceerbare resultaten oplevert. Dat wil zeggen dat de rekenmethodiek transparant is en dat achteraf is na te gaan welke invoergegevens en uitgangspunten zijn gehanteerd.

Artikel 8d

In artikel 8d is het beginsel van wederzijdse erkenning vastgelegd. Het vrije verkeer van goederen en diensten in de EG brengt mee dat lidstaten goederen, diensten of keuringen, die in een andere lidstaat rechtmatig in het verkeer zijn gebracht respectievelijk worden verricht, niet mogen weigeren omdat deze niet voldoen aan de eigen nationale voorschriften ter zake. Het beginsel houdt in, dat goederen en diensten die weliswaar niet identiek zijn aan de eigen nationale goederen en diensten, maar die wel aan nationale eisen van andere lidstaten van de Europese Unie voldoen en een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden, moeten worden toegelaten. In artikel 8d is bepaald dat de resultaten van de te gebruiken rekenmethodiek gelijkwaardig moeten zijn aan de resultaten van een berekening met de rekenmethodiek Bevi.

Om te beoordelen of de resultaten van een andere rekenmethodiek gelijkwaardig zijn aan de resultaten van de rekenmethodiek Bevi, zal getoetst worden aan bepaalde criteria. Deze zijn onder meer reproduceerbaarheid, transparantie en toepassingsgebied. Het proces van de berekening van het risico moet inzichtelijk zijn en de resultaten daarvan verifiëerbaar. Daarnaast dient de andere rekenmethodiek specifiek te zijn gericht op die inrichtingen waarvoor een berekening van het risico noodzakelijk is. Ook moet sprake zijn van gelijkwaardige resultaten in termen van ruimtelijke consequenties als bij de rekenmethodiek Bevi. Daarnaast is het van belang dat die andere rekenmethodiek toepasbaar is voor de inrichtingen waarvan op grond van de artikelen 15 en 16 van het besluit het risico berekend dient te worden.

Deze criteria, die aan de beoordeling ten grondslag liggen, zijn voor alle betrokken marktdeelnemers helder, nauwkeurig, eenduidig en toegankelijk. Het programma van eisen dat gebruikt is voor de openbare aanbesteding voor de levering van een algemene licentie voor het computerprogramma waarmee risico’s worden berekend, kan als toetsingskader dienen voor de beantwoording van de vraag of sprake is van gelijkwaardigheid. Dit programma van eisen kan men raadplegen op de website van het RIVM (www.rivm.nl).

Gelet op de hierboven genoemde benchmarkstudie dat heeft plaatsgevonden (zie in de toelichting bij onderdelen I en K), is het van belang dat de toe te passen andere methodiek op gelijkwaardigheid wordt getoetst door het RIVM en dat toepassing pas is toegestaan na goedkeuring van de Minister.

Het besluit van de Minister is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen beroep open staat.

Onderdeel L

In artikel 9, tweede lid, onder b, is bepaald dat de afstandstabellen ook gelden voor bestaande opslagplaatsen voor verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen, dit met het oog op de sanering overeenkomstig artikel 18 van het besluit (sanering vóór 2010). Het volgende is van belang.

Tegelijk met deze regeling is een wijziging van het besluit in procedure gebracht. In deze wijziging wordt onder meer de bepaling geschrapt waarin is vastgelegd dat bij een gemiddeld stikstofpercentage van meer dan 1,5% in de opgeslagen gevaarlijke stoffen een QRA moet worden uitgevoerd. Daarnaast wordt momenteel de zogenaamde CPR 15-risicomethodiek herzien. Deze herziene risicomethodiek zal onderdeel gaan uitmaken van de rekenmethodiek Bevi. Deze twee factoren leiden er toe dat de huidige afstandstabellen (bijlage 1, tabel 3, 4 en 5 en bijlage 2, tabel 2) zullen veranderen. Zodra de herziene CPR 15-risicomethodiek is opgenomen in de rekenmethodiek Bevi, kunnen nieuwe afstandstabellen worden vastgesteld. Deze nieuwe afstandstabellen worden in de derde wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (derde tranche) opgenomen.

De invloed van het stikstofpercentage op de risicocontouren zal in de nieuwe tabellen worden verwerkt.

Voor nieuwe opslagplaatsen gelden de huidige afstandstabellen inclusief de QRA-plicht vanaf 1,5% stikstof, totdat de wijziging van het besluit in werking is getreden. Een conform het besluit uitgevoerde QRA zal naar verwachting niet leiden tot een grote afwijking ten opzichte van de nieuwe, in de derde wijzigingstranche van de regeling op te nemen, afstandstabellen. In beide gevallen is daarvoor dezelfde rekenmethodiek toegepast en is het stikstofpercentage daarin verwerkt.

Onderdeel M

In het artikelsgewijze deel van de toelichting onder Onderdeel M wordt de tekst in de twee alinea’s in zijn geheel vervangen door:

Voetnoot 2 in tabel 1 en tabel 2a van bijlage 1 is geschrapt. Deze voetnoot bepaalde dat de genoemde afstanden in deze tabellen alleen toegepast konden worden, indien de doorzet was opgenomen in de milieuvergunning. Met deze voetnoot was beoogd het vastleggen van doorzetgegevens in de milieuvergunning te bevorderen. Deze voetnoot leidde echter in de praktijk tot onbedoelde situaties en tot onnodige bestuurlijke en administratieve lasten. In die gevallen dat de doorzet niet in de milieuvergunning was vastgelegd, moest de 10 -6 contour aan de hand van een QRA worden bepaald, ook in gevallen waar de werkelijke doorzet minder dan 1500 m3 per jaar was en dus sprake was van een categoriale inrichting. Bij ruimtelijke besluitvorming kon men niet zonder meer uitgaan van de afstanden zoals genoemd in de tabellen 1 en 2a van bijlage 1, indien de doorzet van LPG niet was opgenomen in de milieuvergunning.Ook dan diende deze besluitvorming te steunen op een QRA.

Het blijft overigens gewenst dat in de milieuvergunning doorzetgegevens worden opgenomen. Een accountantsverklaring (conform hetgeen daarover in het informatieblad "Gewijzigde afstanden LPG-autogastankstations (voor bestaande situaties)” bij brief van 4 april 2007, kenmerk EV/2007025146, is vermeld) is bruikbaar om te toetsen of aan de normen kan worden voldaan. Het blijft echter van belang te streven naar verankering van de doorzet in de vergunning, waarmee voorkomen wordt dat groei van de LPG-doorzet tot nieuwe saneringssituaties leidt.

Artikel II

In behandeling zijnde aanvragen voor besluiten, waarbij reeds gerekend is met een andere rekenmethodiek dan de rekenmethodiek Bevi, mogen op basis van die andere methodiek worden afgerond. Indien een procedure echter nog in een aanvraag- of ontwerpfase is (het ontwerpbesluit is nog niet ter inzage gelegd), dan moet de rekenmethodiek Bevi worden toegepast.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

  • 1

    Stcrt. 2004, 183; als gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 maart 2007 (Stcrt. 2007, 66).

Naar boven