Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 7 april 2015, kenmerk 530848/15/DP&O, houdende regels met betrekking tot het afleggen van de eed of de belofte door ambtenaren van het ministerie van Veiligheid en Justitie (Regeling afleggen eed en belofte ambtenaar ministerie VenJ 2015)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 51, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

In overeenstemming met de centrales van verenigingen van ambtenaren als bedoeld in artikel 113, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. eed of belofte:

eed of belofte als bedoeld in artikel 51 van het Algemeen Rijksambtenaren-reglement;

b. formulier:

formulier voor het afleggen van de eed of belofte waarvan de tekst is vastgesteld bij Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Vaststelling formulier eed/belofte rijksambtenaren, Stcrt. 1998, 92);

c. bevoegd gezag:

functionaris als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

d. hoofd van een cluster:

hoofd van een cluster als bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot en met h van de Organisatieregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011;

e. Minister:

Minister van Veiligheid en Justitie;

f. ministerie:

ministerie van Veiligheid en Justitie;

g. het bestuursdepartement:

de departementsleiding alsmede de beleids-, staf- en bedrijfsvoeringsonderdelen ter ondersteuning van de departementsleiding.

Artikel 2

  • 1. De ambtenaar die wordt aangesteld of tewerkgesteld bij het ministerie legt de eed of belofte af volgens het bepaalde in deze regeling.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de ambtenaar reeds eerder in het kader van een aanstelling of tewerkstelling bij het Rijk de eed of belofte heeft afgelegd, het volledig ondertekende formulier van een eerder afgelegde eed of belofte aan het bevoegd gezag overlegt.

Artikel 3

  • 1. De eed of belofte wordt zo spoedig mogelijk afgelegd, doch in elk geval binnen drie maanden na aanstelling of tewerkstelling. De ambtenaar ontvangt daartoe een oproep.

  • 2. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld de voorkeur aan te geven voor de eed of de belofte.

Artikel 4

  • 1. De eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van het bevoegd gezag dan wel, in geval van diens afwezigheid, de plaatsvervanger.

  • 2. In afwijking van het eerste lid legt de ambtenaar werkzaam binnen het bestuursdepartement de eed of belofte af ten overstaan van het hoofd van het cluster waar betrokkene werkzaam is dan wel, in geval van diens afwezigheid, de plaatsvervanger van het hoofd van het cluster.

  • 3. Een hoofd van een cluster legt de eed of belofte af ten overstaan van de secretaris-generaal. In geval van afwezigheid van de secretaris-generaal geldt de vervangingsregeling, bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van de Organisatieregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011.

  • 4. De eed of belofte wordt afgelegd in aanwezigheid van een door de Minister, het hoofd van een cluster of het bevoegd gezag, aangewezen getuige.

Artikel 5

  • 1. Het afleggen van de eed geschiedt door voorlezing van de tekst van het formulier door degene ten overstaan van wie de eed wordt afgelegd, waarna de ambtenaar woordelijk uitspreekt: ‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’.

  • 2. Het afleggen van de belofte geschiedt door voorlezing van de tekst van het formulier door degene ten overstaan van wie de belofte wordt afgelegd, waarna de ambtenaar woordelijk uitspreekt: ‘Dat verklaar en beloof ik’.

  • 3. De eed wordt staande afgelegd waarbij de ambtenaar de twee voorste vingers van de rechterhand opsteekt.

  • 4. De belofte wordt staande afgelegd, zonder handopsteken.

Artikel 6

  • 1. Het formulier, in tweevoud opgemaakt, wordt door de ambtenaar en degene ten overstaan van wie de eed of belofte is afgelegd, ondertekend.

  • 2. De ambtenaar ontvangt een exemplaar; het andere exemplaar wordt in het personeelsdossier van de ambtenaar opgenomen.

  • 3. Een afschrift van het formulier van een eerder afgelegde eed of belofte of het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2, derde lid, wordt in het personeelsdossier van de ambtenaar opgenomen.

Artikel 7

De Regeling afleggen eed en belofte ambtenaar wordt ingetrokken.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling afleggen eed en belofte ambtenaar ministerie VenJ 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, namens deze, J. van der Vlist waarnemend secretaris-generaal

TOELICHTING

Het tweede lid van artikel 51 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) verplicht tot het tot stand brengen van ministeriële regels over het afleggen van de eed of belofte door de ambtenaar. De onderhavige regeling vervangt de huidige Regeling afleggen eed en belofte ambtenaar.

De regeling is gewijzigd. De term ‘hoofd van dienst’ is vervangen door ‘bevoegd gezag’. Daarmee wordt de mogelijkheid geboden aan een grotere groep leidinggevenden om de eed of belofte af te nemen.

Daarnaast is ook de termijn waarbinnen na de datum van indiensttreding aangepast naar drie maanden, opdat betrokkene en de organisatie beter in de gelegenheid worden gesteld een moment te organiseren voor het afleggen van de eed of belofte.

Voorts hoeft een getuige niet langer het formulier mede te ondertekenen. Daarmee is de ondertekening van het formulier aangepast naar het voorschrift van het vastgestelde formulier.

Ten slotte is geregeld dat binnen het bestuursdepartement de eed en belofte ten overstaan van het hoofd van cluster waar de ambtenaar werkzaam is wordt afgelegd. Deze wijziging ligt in het verlengde van de clusteraanstellingen binnen het bestuursdepartement. Voor het overige zijn de regels uit de Regeling afleggen eed en belofte ambtenaar gehandhaafd.

Over deze regeling is overeenstemming bereikt in het Georganiseerd Overleg van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Hiermee is voldaan aan het instemmingsvereiste van artikel 113, derde lid, van het ARAR. De departementale ondernemingsraad is bij brief geïnformeerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, namens deze, J. van der Vlist waarnemend secretaris-generaal

Naar boven