TOELICHTING
Algemeen
Op 1 maart 2013 is het systeem van continue screening van personen werkzaam in de
kinderopvang, gastouderopvang en peuterspeelzalen van start gegaan (Stb. 2013, 40). Dit systeem houdt in dat deze personen voortdurend worden getoetst op strafbare
feiten die een belemmering vormen bij het werken met kinderen. De dienst Justis van
het ministerie van Veiligheid en Justitie toetst of er sprake is van een dergelijk
feit en maakt daarvan een melding. De toezichthouder gaat vervolgens tot actie over.
In het najaar van 2013 is er onderzoek gedaan naar de eerste ervaringen met het systeem
van continue screening in de kinderopvang. Gebleken is dat een aanzienlijk aantal
meldingen betrekking heeft op de huisgenoten van de gastouders.
In een aantal gevallen bleek de huisgenoot niet in bezit te zijn van de vereiste verklaring
omtrent het gedrag (VOG). Duidelijk is geworden dat de controle op de VOG’s van de
huisgenoten onvoldoende is gewaarborgd, omdat er (nog) geen bewaarplicht geldt voor
houders ten aanzien van de VOG’s van de huisgenoten. Deze lacune in de regelgeving
wordt door de onderhavige wijziging weggenomen.
Voor de houders van gastouderbureaus zal dit betekenen dat de VOG van de huisgenoot
(waarover de huisgenoot op grond van artikel 1.56b, derde lid, van de Wet kinderopvang
en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) dient te beschikken), moet worden opgevraagd
bij de huisgenoot en in de administratie van de houder dient te worden opgenomen.
Deze bewaarplicht zal leiden tot een toename van de administratieve lasten. De verwachting
is echter dat in de praktijk de VOG’s van de huisgenoten veelal al in de administratie
van de houder bewaard worden, zodat er nauwelijks sprake is van een toename. Immers,
bij de aanvraag tot registratie van een voorziening voor gastouderopvang in het Landelijk
Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen, dient de houder van het gastouderbureau
een afschrift van de VOG van de gastouder en van diens huisgenoten te overleggen aan
de gemeente. De houder is op dat moment dus in bezit van de VOG van de huisgenoot
en het ligt in de rede dat de houder naast een kopie van de VOG van de gastouder,
ook een kopie van de VOG van de huisgenoot in de administratie opneemt.
De Vereniging GastOuderBranche en de Brancheorganisatie Kinderopvang hebben aangegeven
deze maatregel, die verband houdt met de opgedane ervaring met continue screening,
te ondersteunen. Door middel van voorlichting door het ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid en de sector worden de houders van de gastouderbureaus geattendeerd
op de onderhavige wijziging. Wanneer zij deze VOG’s nu nog niet bewaren, moeten zij
dus tijdig hun administratie aanpassen zodat zij vanaf het moment van inwerkingtreding
van onderhavige regeling ook de VOG’s van de huisgenoten in de administratie hebben.
Overigens wordt voor de volledigheid de verplichting om VOG’s in de administratie
te bewaren ook van kracht ten aanzien van de VOG’s van de vrijwilligers en stagiair(e)s
bij de gastouder.
Artikelsgewijs
Onderdeel A (artikel 11)
De formulering van het eerste lid, onderdeel b, is aangepast omdat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen geen rol meer speelt in het kader van de Wko sinds 1 januari
2013 (Stb, 2012, 327).
De formulering van het tweede lid, onderdeel b, is iets aangepast omdat met ingang
van 1 juli 2013 (Stb. 2013, 253) in artikel 1.1 van de Wko de omschrijving van de verklaring omtrent het gedrag is
gedefinieerd en deze definitie door de formulering in de aanhef van artikel 1 van
de Wko ook geldt voor de onderhavige regeling. Omdat artikel 11, tweede lid, onderdeel
b, alleen ziet op bij het kindercentrum werkzame personen gaat het om een verklaring
omtrent het gedrag van natuurlijke personen, zoals een werknemer met arbeidsovereenkomst
die op de locatie werkt (bijvoorbeeld een beroepskracht), stagiaires, uitzendkrachten
en vrijwilligers of een houder/bestuurder wanneer die ook werkzaam is op de (opvang)locatie.
In het laatste geval kan het ook gaan om een verklaring omtrent het gedrag rechtspersonen
waarop de desbetreffende houder/bestuurder vermeld staat.
Deze bewaarplicht geldt dus alleen ten aanzien van personen die op het kindercentrum
werkzaam zijn, en niet voor iemand die op het hoofdkantoor werkt. De kring van personen
die op grond van de Wko een verklaring omtrent het gedrag moet hebben is dus ruimer
dan de kring van personen waarvan de verklaring omtrent het gedrag in de administratie
bewaard moet worden.
De formulering van het derde lid, onderdeel b, is evenals het tweede lid, onderdeel
b, aangepast conform de huidige wettekst. Tevens is de verplichting om een verklaring
omtrent het gedrag te bewaren met de onderhavige wijziging uitgebreid tot de huisgenoot
van de gastouder en de stagiaire en de vrijwilliger die bij een gastouder actief zijn.
Onderdeel B (artikel 11g)
De formulering van het tweede lid, onderdeel b, is evenals de formulering van artikel
11, tweede lid, onderdeel b, iets aangepast omdat met ingang van 1 juli 2013 (Stb. 2013, 253) in artikel 2.1 van de Wko de omschrijving van de verklaring omtrent het gedrag is
gedefinieerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher.