Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 maart 2014, nr. 2014-0000036899, tot wijziging Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met uitbreiding van de bewaarplicht van verklaringen omtrent het gedrag

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 1.53 en 1.56, zesde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘, het college of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen’ vervangen door: ‘of het college’ en wordt ‘, de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente of de hoogte van de tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen’ vervangen door: of de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘verklaringen omtrent het gedrag, volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens’ vervangen door: verklaringen omtrent het gedrag.

3. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden: b. afschriften van afgegeven verklaringen omtrent het gedrag van bij het gastouderbureau aangesloten gastouders en de andere personen, bedoeld in artikel 1.56b, derde lid, van de wet.

B

In artikel 11g, tweede lid, onderdeel b, wordt ‘verklaringen omtrent het gedrag afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens’ vervangen door: verklaringen omtrent het gedrag.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 24 maart 2014

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 maart 2013 is het systeem van continue screening van personen werkzaam in de kinderopvang, gastouderopvang en peuterspeelzalen van start gegaan (Stb. 2013, 40). Dit systeem houdt in dat deze personen voortdurend worden getoetst op strafbare feiten die een belemmering vormen bij het werken met kinderen. De dienst Justis van het ministerie van Veiligheid en Justitie toetst of er sprake is van een dergelijk feit en maakt daarvan een melding. De toezichthouder gaat vervolgens tot actie over.

In het najaar van 2013 is er onderzoek gedaan naar de eerste ervaringen met het systeem van continue screening in de kinderopvang. Gebleken is dat een aanzienlijk aantal meldingen betrekking heeft op de huisgenoten van de gastouders.

In een aantal gevallen bleek de huisgenoot niet in bezit te zijn van de vereiste verklaring omtrent het gedrag (VOG). Duidelijk is geworden dat de controle op de VOG’s van de huisgenoten onvoldoende is gewaarborgd, omdat er (nog) geen bewaarplicht geldt voor houders ten aanzien van de VOG’s van de huisgenoten. Deze lacune in de regelgeving wordt door de onderhavige wijziging weggenomen.

Voor de houders van gastouderbureaus zal dit betekenen dat de VOG van de huisgenoot (waarover de huisgenoot op grond van artikel 1.56b, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) dient te beschikken), moet worden opgevraagd bij de huisgenoot en in de administratie van de houder dient te worden opgenomen. Deze bewaarplicht zal leiden tot een toename van de administratieve lasten. De verwachting is echter dat in de praktijk de VOG’s van de huisgenoten veelal al in de administratie van de houder bewaard worden, zodat er nauwelijks sprake is van een toename. Immers, bij de aanvraag tot registratie van een voorziening voor gastouderopvang in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen, dient de houder van het gastouderbureau een afschrift van de VOG van de gastouder en van diens huisgenoten te overleggen aan de gemeente. De houder is op dat moment dus in bezit van de VOG van de huisgenoot en het ligt in de rede dat de houder naast een kopie van de VOG van de gastouder, ook een kopie van de VOG van de huisgenoot in de administratie opneemt.

De Vereniging GastOuderBranche en de Brancheorganisatie Kinderopvang hebben aangegeven deze maatregel, die verband houdt met de opgedane ervaring met continue screening, te ondersteunen. Door middel van voorlichting door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de sector worden de houders van de gastouderbureaus geattendeerd op de onderhavige wijziging. Wanneer zij deze VOG’s nu nog niet bewaren, moeten zij dus tijdig hun administratie aanpassen zodat zij vanaf het moment van inwerkingtreding van onderhavige regeling ook de VOG’s van de huisgenoten in de administratie hebben. Overigens wordt voor de volledigheid de verplichting om VOG’s in de administratie te bewaren ook van kracht ten aanzien van de VOG’s van de vrijwilligers en stagiair(e)s bij de gastouder.

Artikelsgewijs

Onderdeel A (artikel 11)

De formulering van het eerste lid, onderdeel b, is aangepast omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geen rol meer speelt in het kader van de Wko sinds 1 januari 2013 (Stb, 2012, 327).

De formulering van het tweede lid, onderdeel b, is iets aangepast omdat met ingang van 1 juli 2013 (Stb. 2013, 253) in artikel 1.1 van de Wko de omschrijving van de verklaring omtrent het gedrag is gedefinieerd en deze definitie door de formulering in de aanhef van artikel 1 van de Wko ook geldt voor de onderhavige regeling. Omdat artikel 11, tweede lid, onderdeel b, alleen ziet op bij het kindercentrum werkzame personen gaat het om een verklaring omtrent het gedrag van natuurlijke personen, zoals een werknemer met arbeidsovereenkomst die op de locatie werkt (bijvoorbeeld een beroepskracht), stagiaires, uitzendkrachten en vrijwilligers of een houder/bestuurder wanneer die ook werkzaam is op de (opvang)locatie. In het laatste geval kan het ook gaan om een verklaring omtrent het gedrag rechtspersonen waarop de desbetreffende houder/bestuurder vermeld staat.

Deze bewaarplicht geldt dus alleen ten aanzien van personen die op het kindercentrum werkzaam zijn, en niet voor iemand die op het hoofdkantoor werkt. De kring van personen die op grond van de Wko een verklaring omtrent het gedrag moet hebben is dus ruimer dan de kring van personen waarvan de verklaring omtrent het gedrag in de administratie bewaard moet worden.

De formulering van het derde lid, onderdeel b, is evenals het tweede lid, onderdeel b, aangepast conform de huidige wettekst. Tevens is de verplichting om een verklaring omtrent het gedrag te bewaren met de onderhavige wijziging uitgebreid tot de huisgenoot van de gastouder en de stagiaire en de vrijwilliger die bij een gastouder actief zijn.

Onderdeel B (artikel 11g)

De formulering van het tweede lid, onderdeel b, is evenals de formulering van artikel 11, tweede lid, onderdeel b, iets aangepast omdat met ingang van 1 juli 2013 (Stb. 2013, 253) in artikel 2.1 van de Wko de omschrijving van de verklaring omtrent het gedrag is gedefinieerd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

Naar boven