Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V. van 24 december 2013 tot wijziging van de Beleidsregel toepassing richtsnoeren ESA’s Wft in verband met richtsnoeren van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Wijziging 2014-I van de Beleidsregel toepassing richtsnoeren ESA’s Wft)

De Nederlandsche Bank N.V.,

Gelet op artikel 1:29a van de Wet op het financieel toezicht en op het bepaalde bij of krachtens het Deel prudentieel toezicht financiële ondernemingen (Deel 3) van de Wet op het financieel toezicht, in het bijzonder de artikelen 3:8, 3:9, 3:10, 3:15, 3:17, 3:18, 3:19, 3:57, 3:67, 3:269a, 3:271, 3:272 en 3:273, eerste lid;

Gelet op het bepaalde bij of krachtens het Besluit prudentiële regels Wft, in het bijzonder de hoofdstukken 2, 3, 4, 5, 10 en 12;

Gelet op de Beleidsregel toepassing richtsnoeren ESA’s Wft (Stcrt. 2013, 27077);

Gelet op Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PbEU L 331), in het bijzonder artikel 16;

Gelet op richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II-richtlijn);

Besluit:

ARTIKEL I

Paragraaf 4. Toepassing richtsnoeren EIOPA van de Beleidsregel toepassing richtsnoeren ESA’s Wft komt als volgt te luiden:

Artikel 4:1 – Governance en beheersing van relevante risico’s (artikelen 3:8, 3:9, 3:10, 3:15, 3:17, 3:18, 3:19, 3:57, 3:67, 3:269a, 3:371, 3:272 en 3:273, eerste lid Wft / Hoofdstukken 2, 3, 4, 5, 10 en 12 van het Bpr)

  • 1. DNB oefent het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3:8, 3:9, 3:10, 3:15, 3:17, 3:18, 3:19, 3:57 en 3:67 van de Wft met betrekking tot de governance en beheersing van relevante risico’s van een verzekeraar, uit met inachtneming van de Richtsnoeren voor het governancesysteem van EIOPA van 27 september 2013 (EIOPA-CP-13/08).

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een natura-uitvaartverzekeraar en een levens- en schadeverzekeraar die in het voorafgaande boekjaar een bruto geboekt premie-inkomen had van minder dan vijf miljoen euro en technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten kunnen worden verhaald, van minder dan 25 miljoen euro.

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3:269a, 3:271, 3:272 en 3:273, eerste lid van de Wft.

Artikel 4:2 – Prospectieve beoordeling van de eigen risico’s (artikelen 3:17 en 3:269a Wft / artikel 24a, lid 2 en 3, van het Bpr)

  • 1. DNB oefent het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 3:17 van de Wft en artikel 24a van het Bpr met betrekking tot de eigen risicobeoordeling van een verzekeraar uit met inachtneming van de Richtsnoeren voor de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s (op basis van de ORSA-principes) van EIOPA van 27 september 2013 (EIOPA-CP-13/09).

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 3:269a van de Wft.

ARTIKEL II

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Wijziging 2014-I van de Beleidsregel toepassing richtsnoeren ESA’s Wft.

ARTIKEL III

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2014. Indien de Staatscourant waarin deze beleidsregel wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2014, treedt deze beleidsregel in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze beleidsregel wordt geplaatst en werkt deze terug tot en met 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 24 december 2013

De Nederlandsche Bank N.V., A.J. Kellermann, directeur.

TOELICHTING

Algemeen

Deze wijziging van de beleidsregel koppelt de Preparatory Guidelines (richtsnoeren) van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (European Insurance and Occupational Pensions Authority; afgekort EIOPA) voor het governancesysteem en de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s (op basis van de ORSA principes) aan de verschillende prudentiële toezichtnormen bij of krachtens de Wet op het financieel toezicht (Wft).

EIOPA heeft op 27 september 2013 Preparatory Guidelines (richtsnoeren) 1 ter voorbereiding op Solvency II aangenomen en gepubliceerd. Daarmee is een belangrijke stap gezet in de voorbereiding op de invoering van de Solvabiliteit II-richtlijn2. Op 31 oktober 2013 zijn de richtsnoeren in alle officiële EU-talen gepubliceerd en vervolgens hebben de nationale toezichthouders twee maanden de tijd om aan te geven of zij de richtsnoeren zullen toepassen (comply) of beogen toe te passen (intend to comply) dan wel niet toepassen (explain). De richtsnoeren betreffen de te volgen werkwijze in de aanloop naar de toepassing van de Solvabiliteit II-richtlijn. De richtsnoeren beogen het toezicht op Solvabiliteit II-verzekeraars3, vooruitlopend op de toepassing van de richtlijn, al meer risico-georiënteerd en vooruitblikkend te maken en convergerend toezicht in de EU in de voorbereidingsfase te bevorderen. De richtsnoeren worden op 1 januari 2014 van kracht.

Met de onderhavige wijziging van deze beleidsregel maakt De Nederlandsche Bank (DNB) kenbaar dat zij de genoemde EIOPA richtsnoeren in acht zal nemen in het toezicht op de naleving van die prudentiële normen in de voorbereidingsperiode tot de inwerkingtreding van de Solvabiliteit II-richtlijn. Daarmee voorziet deze wijziging van de beleidsregel in een adequate verankering van de EIOPA richtsnoeren voor het governancesysteem en de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s (op basis van de ORSA principes) in het prudentiële toezichtraamwerk van de Wft.

Een belangrijk onderscheid met de richtsnoeren van de EBA en ESMA is dat de onderhavige Preparatory Guidelines (richtsnoeren) van EIOPA moeten worden gezien als voorbereiding op de invoering van de Solvabiliteit II-richtlijn, opdat verzekeraars passende maatregelen nemen met het oog op de volledige invoering van de Solvabiliteit II-richtlijn. De richtsnoeren zullen bij de voorziene invoering van de Solvabiliteit II-richtlijn op 1 januari 2016 worden vervangen door de door EIOPA, met inachtneming van de Solvabiliteit II-richtlijn en de uitvoeringsmaatregelen van de richtlijn (in de vorm van een Verordening), uit te vaardigen richtsnoeren.

DNB zal erop toezien dat de richtsnoeren worden toegepast op een wijze die proportioneel is aan de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die verbonden zijn met de werkzaamheden van de verzekeraar.

Voor bepaalde specifieke Solvabiliteit II elementen van de richtsnoeren geldt een ‘phasing-in’ benadering. Dat wil zeggen dat in de loop van tijd hogere verwachtingen worden gesteld aan verzekeraars bij de genomen maatregelen ter voorbereiding op de Solvabiliteit II-richtlijn. Indien een verzekeraar één of meerdere richtsnoeren niet of niet volledig toepast, wordt verwacht dat hij uitlegt waarom deze hij de richtsnoeren niet of niet volledig toepast, dan wel dat de hij beschikt over een concreet plan om de richtsnoeren toe te passen. Op deze wijze neemt DNB het voorbereidende karakter van de richtsnoeren in ogenschouw. De ‘phasing-in’ benadering geldt uiteraard niet voor die richtsnoeren die betrekking hebben op geldende concrete voorschriften bij of krachtens de Wft, bijvoorbeeld ten aanzien van de inrichting van sleutelfuncties (uitgezonderd de actuariële functie), de eigen risicobeoordeling en uitbesteding van werkzaamheden.

De richtsnoeren van EIOPA die in deze wijziging zijn opgenomen zijn:

  • Richtsnoeren voor het governancesysteem van (EIOPA-CP-13/08)

  • Richtsnoeren voor de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s (op basis van de ORSA principes) (EIOPA-CP-13/09)

De hierboven genoemde richtsnoeren van EIOPA vinden hun grondslag in de Solvabiliteit II-richtlijn.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Artikel 4:1 – Governance en beheersing van relevante risico’s

In de EIOPA richtsnoeren voor het governancesysteem wordt omschreven waaraan de inrichting van de interne governance van Solvabiliteit II-verzekeraars moet voldoen. De richtsnoeren zijn zowel op individuele verzekeraars als, mutatis mutandis, op groepsniveau van toepassing. Daarnaast zijn er ook nog groepspecifieke richtsnoeren die alleen op groepsniveau van toepassing zijn. Dit is relevant omdat zowel op individueel als op groepsniveau het governancesysteem adequaat moet zijn ingericht ter voorbereiding op de Solvabiliteit II-richtlijn. Het derde lid van artikel 4:1 voorziet erin dat de richtsnoeren alleen van toepassing zijn op Solvabiliteit II-verzekeraars.

De richtsnoeren zijn gebaseerd op de artikelen 40 t/m 49, artikel 93, artikel 132 en artikel 246 van de Solvabiliteit II-richtlijn, en zijn consistent met de huidige regelgeving en toezichtpraktijk, met uitzondering van de actuariële functie. In lijn met het voorbereidende karakter van de richtsnoeren zal DNB erop toezien dat verzekeraars de nodige stappen nemen in overeenstemming met deze richtsnoeren.

Voor nadere uitleg over de inhoud en de toepassing van de individuele richtsnoeren kan de Explanatory Text (alleen in het Engels beschikbaar) van EIOPA worden geraadpleegd. Deze is te vinden in de EIOPA Final Report on Public Consultation No. 13/008 on the Proposal for Guidelines on the System of Governance.

De grondslagen voor de richtsnoeren in de Wft is het geheel van:

  • de toezichtnorm van artikel 3:8 van de Wft met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;

  • de toezichtnorm van artikel 3:9 van de Wft met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;

  • de toezichtnorm van artikel 3:10, eerste lid, van de Wft met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

  • de toezichtnorm van artikel 3:15, eerste lid van de Wft met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt;

  • de toezichtnorm van artikel 3:17, eerste lid van de Wft met betrekking tot dc inrichting van de bedrijfsvoering;

  • de toezichtnorm van artikel 3:18 van de Wft met betrekking tot de uitbesteding van werkzaamheden;

  • de toezichtnorm van artikel 3:19, eerste lid van de Wft met betrekking tot het minimum aantal leden van de raad van commissarissen;

  • de toezichtnorm in artikel 3:57 van de Wft met betrekking tot de solvabiliteit;

  • de toezichtnorm in artikel 3:67, eerste lid, van de Wft, betreffende de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen van een verzekeraar;

  • de toezichtnorm van artikel 3:269a4, eerste lid, van de Wft met betrekking tot de bedrijfsvoering van groepen. Dit is de grondslag voor de toepassing van de richtsnoeren op groepsniveau;

  • de toezichtnorm van artikel 3:2715 van de Wft met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 3:8, eerste lid, op een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;

  • de toezichtnorm van artikel 3:2726 van de Wft met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 3:9, eerste lid, op een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;

  • de toezichtnorm van artikel 3:273, eerste lid, van de Wft met betrekking tot de melding door een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 3:271 of 3:272 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan DNB; en

  • de regels krachtens deze Wft-artikelen, die zijn opgenomen in de hoofdstukken 2 (betrouwbaarheid), 3 (integere uitoefening van het bedrijf), 4 (beheerste uitoefening van het bedrijf), 5 (uitbesteden van werkzaamheden), paragraaf 10.6 (samenstelling van het toetsingsvermogen en de solvabiliteitsmarge) en paragraaf 12.2 (waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen) van het Bpr.

De EIOPA richtsnoeren voor het governancesysteem zijn onderverdeeld in drie afdelingen en negen hoofdstukken:

Afdeling I: Algemene bepalingen voor voorbereidende richtsnoeren;

Afdeling II: Governancesysteem;

  • 1. Algemene governancevereisten;

  • 2. Deskundig en betrouwbaar;

  • 3. Riskmanagement;

  • 4. Het “prudent person”-beginsel en het governancesysteem;

  • 5. Eisen aan het eigen vermogen en het governancesysteem;

  • 6. Interne controles;

  • 7. Interneauditfunctie;

  • 8. Actuariële functie; en

  • 9. Uitbesteding;

Afdeling III: Specifieke governancevereisten op groepsniveau.

Afdeling I beschrijft de algemene bepalingen voor de richtsnoeren. Richtsnoer 1 heeft betrekking op de algemene toepasselijkheid van de richtsnoeren en richtsnoer 2 op de voortgangsrapportage van toezichthouders aan EIOPA. Deze richtsnoeren zijn niet van toepassing op verzekeraars.

Afdeling II, hoofdstuk 1

De richtsnoeren 3 tot en met 10 met betrekking tot (1) Algemene governancevereisten hebben betrekking op de organisatie-inrichting en de checks & balances van de organisatie. DNB betrekt deze richtsnoeren bij de toepassing van artikel 3:10, eerste lid, artikel 3:15, eerste lid, artikel 3:17, eerste lid, en artikel 3:19, eerste lid, van de Wft, en de regels in hoofdstuk 4, paragraaf 4.1 van het Bpr, dat voorschriften bevat met betrekking tot de structurering en inrichting en de algemene aspecten van de bedrijfsvoering, en in het bijzonder door artikel 17 van het Bpr dat ziet op een adequate organisatiestructuur en effectieve organisatie-inrichting.

Afdeling II, hoofdstuk 2

De richtsnoeren 11 tot en met 14 met betrekking tot (2) Deskundig en betrouwbaar omschrijven de beleidslijnen en procedures inzake het waarborgen van de deskundigheid – in de Wft aangeduid met ‘ geschiktheid’ – en betrouwbaarheid van personen die de verzekeraar daadwerkelijk besturen, met inbegrip van de leden van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan of zij die andere sleutelfuncties vervullen, alsmede de minimumvereisten voor de beoordeling van de deskundigheid en betrouwbaarheid. DNB betrekt deze richtsnoeren bij de toepassing van de toezichtnormen in artikel 3:8, artikel 3:9, van de Wft, en artikel 13 van het Bpr, die voorschriften bevatten met betrekking tot de betrouwbaarheid en geschiktheid van beleidsbepalers en personen in integriteitsgevoelige functies. Daarbij moet ook de ‘Beleidsregel geschiktheid 2012’ worden meegenomen. Voor de personen van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan zijn ook de artikelen 3:15, eerste lid en 3:19, eerste lid van de Wft van belang.

Afdeling II, hoofdstuk 3

De richtsnoeren 15 tot en met 24 met betrekking tot (3) Riskmanagement zien op de organisatie, het beleid en de procedures van de verzekeraar gericht op het beheersen van de relevante risico’s. DNB betrekt deze richtsnoeren bij de toepassing van het bepaalde in paragraaf 4.2 (risicomanagement) van het Bpr.

Afdeling II, hoofdstuk 4

De richtsnoeren 25 tot en met 30 met betrekking tot (4) Het “prudent-person”-beginsel en het governancesysteem zien toe op een prudent beleggingsbeleid. De richtsnoeren beschrijven het beheer van beleggingsrisico’s en de procedures voor complexe beleggingsactiviteiten. DNB betrekt deze richtsnoeren bij de toepassing van artikel 3:17 en 3:67 van de Wft, paragraaf 4.2 (risicomanagement) en paragraaf 12.2 (waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen) van het Bpr.

Afdeling II, hoofdstuk 5

De richtsnoeren 31 en 32 met betrekking tot (5) Eisen aan het eigen vermogen en het governancesysteem zien toe op de ontwikkeling van een kapitaalbeheerbeleid en een kapitaalbeheerplan voor de middellange termijn. DNB betrekt deze richtsnoeren bij de toepassing van artikel 3:17, eerste lid, van de Wft, en artikel 24a7, tweede lid, en paragraaf 10.6 (samenstelling van het toetsingsvermogen en de solvabiliteitsmarge) van het Bpr, dat voorschrijft dat een verzekeraar beschikt over solide, doeltreffende en alomvattende strategieën en procedures aan de hand waarvan hij doorlopend nagaat hoe zijn aanwezige solvabiliteitsmarge, waaronder vooral eigen vermogen, zich verhoudt tot de door de verzekeraar gelopen risico’s.

Afdeling II, hoofdstuk 6

De richtsnoeren 33 en 34 met betrekking tot (6) Interne controles hebben betrekking op de inrichting van het interne controlesysteem. DNB betrekt deze richtsnoeren bij de toepassing van artikel 17 van het Bpr dat ziet op een adequate organisatiestructuur, verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

Afdeling II, hoofdstuk 7

De richtsnoeren 35 tot en met 37 met betrekking tot (7) Interneauditfunctie hebben betrekking op de inrichting van de interneauditfunctie. DNB betrekt deze richtsnoeren bij de toepassing van artikel 17, vierde lid, van het Bpr, dat voorschrijft dat een onafhankelijk organisatieonderdeel belast wordt met de toetsing van de effectiviteit van de organisatie-inrichting en de procedures en maatregelen. De taak van dit onderdeel omvat het opstellen en uitvoeren van een interne audit om de effectiviteit van het volledige governancesysteem te onderzoeken en te beoordelen, op basis daarvan aanbevelingen te doen, en controleren of daaraan gevolg wordt gegeven, en ten minste jaarlijks te rapporteren aan de personen van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan.

Afdeling II, hoofdstuk 8

De richtsnoeren 38 tot en met 43 met betrekking tot (8) Actuariële functie hebben betrekking op de inrichting en taken van de actuariële functie. DNB betrekt deze richtsnoeren bij de toepassing van artikel 3:17, van de Wft, en artikel 17 van het Bpr, dat ziet op de beheerste uitoefening van bedrijf, een adequate organisatiestructuur, verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Dit betekent dat in de voorbereiding op de Solvabiliteit II-richtlijn de verzekeraar in kwestie stappen neemt om de actuariële functie in te richten conform de richtsnoeren, zodat bij de inwerkingtreding van de Solvabiliteit II-richtlijn de actuariële functie adequaat is ingericht.

Afdeling II, hoofdstuk 9

De richtsnoeren 44 tot en met 47 met betrekking tot (9) Uitbesteding zien toe op het beleid ten aanzien van het uitbesteden van werkzaamheden. DNB betrekt deze richtsnoeren bij de toepassing van artikel 3:18 van de Wft en artikel 29 van het Bpr, die zien op de uitbesteding van werkzaamheden en die voorschrijven dat een verzekeraar een adequaat beleid voert en beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het op structurele basis uitbesteden van werkzaamheden. Met betrekking tot uitbesteding binnen een groep is daarnaast artikel 3:269a, eerste lid, van de Wft relevant. Daarin is bepaald dat een onderneming die aan het hoofd van een groep staat waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, de bedrijfsvoering zodanig inricht dat de financiële soliditeit van de groep als geheel en van de gereglementeerde entiteiten niet in gevaar wordt gebracht door het risicobeheer, de strategie en het beleid van de groep en van de afzonderlijke entiteiten. Binnen dit kader valt ook het beleid ten aanzien van het uitbesteden van werkzaamheden binnen een groep.

Afdeling III

De richtsnoeren 48 tot en met 52 met betrekking tot specifieke governancevereisten op groepsniveau zien toe op een adequate bedrijfsvoering op groepsniveau. DNB betrekt deze richtsnoeren bij de toepassing van artikel 3:269a, 3:271, 3:272 en 3:273, eerste lid, van de Wft. Dit betekent dat de verantwoordelijke entiteit de interne controle- en risicobeheerprocedures dusdanig inricht dat de risico’s van de groep als geheel kunnen worden gemeten, bewaakt en beheerst.

Artikel 4:2 – Prospectieve beoordeling van de eigen risico’s

De EIOPA richtsnoeren voor de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s (op basis van de ORSA-principes) omschrijven waaraan de inrichting en uitvoering van de eigen risico- beoordeling van verzekeraars als onderdeel van het risicomanagement moet voldoen. In deze richtsnoeren ligt de nadruk niet zozeer op de op de wijze waarop deze beoordeling moet worden uitgevoerd, als wel op wat met deze beoordeling bereikt moet worden. De richtsnoeren zijn zowel op individuele verzekeraars als, mutatis mutandis, op groepsniveau van toepassing. Daarnaast zijn er ook nog groepspecifieke richtsnoeren die alleen op groepsniveau van toepassing zijn. Dit voorziet erin dat zowel op individueel als op groepsniveau de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s op adequate wijze wordt vormgegeven en uitgevoerd. In de aanloop naar de Solvabiliteit II-richtlijn zal DNB er daarom ook op toezien dat groepen zich voorbereiden op een prospectieve beoordeling van de eigen risico’s, op dezelfde wijze zoals zij dat zullen moeten doen wanneer de richtlijn Solvabiliteit II van toepassing is. Daarnaast biedt het ook voordelen voor groepen: zij hebben de mogelijkheid om een enkel document inzake de prospectieve beoordeling van eigen risico’s op groepsniveau te rapporteren. De richtsnoeren zijn gebaseerd op de artikelen 41, 44, 45 en 246 van de Solvabiliteit II-richtlijn.

Voor verzekeraars, die een intern model gebruiken en zich in het proces van pre-applicatie voor een intern model bevinden, is het toegestaan om tijdens de voorbereidende fase voor het uitvoeren van de beoordeling van de algehele solvabiliteitsbehoeften het interne model te gebruiken.

De richtsnoeren voor de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s (op basis van de ORSA-principes) zijn gebaseerd op de Solvabiliteit II-richtlijn en zijn daarmee niet van toepassing op natura-uitvaartverzekeraars. De regels met betrekking tot de eigen risicobeoordeling op basis van artikel 24a van het Bpr zijn wel van toepassing op natura-uitvaartverzekeraars. Uit een oogpunt van consistentie in de uitvoering van het toezicht worden de richtsnoeren voor de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s (op basis van de ORSA-principes) ook toegepast op natura-uitvaartverzekeraars voor wat betreft het toezicht op de naleving van artikel 24a van het Bpr.

Voor nadere uitleg over de inhoud en de toepassing van de individuele richtsnoeren kan de Explanatory Text (alleen in het Engels beschikbaar) van EIOPA worden geraadpleegd. Deze is te vinden in de EIOPA Final Report on Public Consultation No. 13/009 on the Proposal for Guidelines on Forward Looking Assessment of Own Risks.

De grondslagen voor de richtsnoeren in de Wft is het geheel van:

  • de toezichtnorm in artikel 3:17, eerste lid, van de Wft met betrekking tot dc inrichting van de bedrijfsvoering;

  • de toezichtnorm in artikel 3:269a, eerste lid, van de Wft met betrekking tot de bedrijfsvoering van groepen; en

  • de regels krachtens deze Wft-artikelen opgenomen in artikel 24a, tweede en derde lid van het Bpr, dat voorschrijft dat een verzekeraar beschikt over solide, doeltreffende en alomvattende strategieën aan de hand waarvan hij doorlopend nagaat hoe zijn aanwezige solvabiliteitsmarge zich verhoudt tot de korte- en langetermijnrisico’s waaraan hij blootstaat of zou kunnen blootstaan.

De EIOPA richtsnoeren voor de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s zijn onderverdeeld in vier afdelingen:

Afdeling I: Algemene bepalingen voor voorbereidende richtsnoeren;

Afdeling II: Prospectieve beoordeling van eigen risico’s;

Afdeling III: Specifieke kenmerken betreffende de uitvoering van de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s; en

Afdeling IV: Specifieke kenmerken van de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s op groepsniveau.

Afdeling I

De richtsnoeren 1 tot en met 3 met betrekking tot (I) Algemene bepalingen voor voorbereidende richtsnoeren zien op algemene voorschriften van de richtsnoeren en de toepasselijkheid van drempels. Richtsnoer 1 heeft betrekking op de algemene toepasselijkheid van de richtsnoeren en richtsnoer 2 op de voortgangsrapportage van toezichthouders aan EIOPA. Deze richtsnoeren zijn niet van toepassing op verzekeraars.

DNB zal de in richtsnoer 3 genoemde drempel voor individuele verzekeraars en groepen niet toepassen. Voor individuele verzekeraars geldt het bepaalde in artikel 24a, derde lid, van het Bpr. Van de onder toezicht van DNB staande groepen wordt, zoals hiervoor gesteld, verwacht dat zij zich voorbereiden op een prospectieve risicobeoordeling, op dezelfde wijze zoals zij dat zullen moeten doen wanneer de richtlijn Solvabiliteit II van toepassing is en dat daarbij richtsnoer 3 wordt toegepast. Dit betekent dat de bepalingen in richtsnoer 3 betreffende de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s gelden voor alle levens- schade en herverzekeraars en groepen waarop de Solvabiliteit II-richtlijn van toepassing is. Voor de in 2015 uit te voeren beoordeling of de verzekeraar continu de wettelijke kapitaalvereisten en de vereisten inzake technische voorzieningen naleeft alsmede de in 2015 uit te voeren beoordeling van de significantie waarmee het risicoprofiel afwijkt van de aannames die aan de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste ten grondslag liggen, zal EIOPA technische specificaties verstrekken. DNB betrekt deze laatste twee beoordelingen bij het toezicht op de naleving van artikel 3:17 van de Wft en artikel 24a, tweede lid, van het Bpr dat ziet op doeltreffende en alomvattende procedures en strategieën voor de eigen risicobeoordeling, met in begrip van korte- en lange termijn risico’s waaraan de verzekeraar bloot zou kunnen staan. Dit betekent dat in het kader van de beheerste uitoefening van het bedrijf de verzekeraar stappen neemt deze beoordelingen uit te voeren ter voorbereiding op de Solvabiliteit II-richtlijn.

Afdeling II

De richtsnoeren 4 tot en met 10 met betrekking tot (II) Prospectieve beoordeling van de eigen risico’s hebben betrekking op de algemene inrichting, procedures, rapportages en het beleid van de verzekeraar in kwestie ten aanzien van de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s. DNB betrekt deze richtsnoeren bij het toezicht op de naleving van artikel 3:17, van de Wft en artikel 24a, tweede lid, van het Bpr, dat ziet op beleid ter beheersing van relevante risico’s en voorschrijft dat verzekeraars een prospectieve eigen risicobeoordeling uitvoeren. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat de rapportage aan DNB van de prospectieve beoordeling van de eigen risico's wordt opgenomen in een nieuwe verslagstaat. Hiertoe zal DNB de Regeling staten financiële ondernemingen Wft aanpassen.

Afdeling III

De richtsnoeren 11 tot en met 18 met betrekking tot (III) Specifieke kenmerken betreffende de uitvoering van de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s hebben betrekking op specifieke kenmerken van de eigen risicobeoordeling en geven aan waaraan de uitvoering van de eigen risicobeoordeling moet voldoen. DNB betrekt deze richtsnoeren het toezicht op de naleving van artikel 3:17 Wft en artikel 24a, van het Bpr, dat ziet op beleid ter beheersing van relevante risico’s en voorschrijft dat verzekeraars een prospectieve eigen risicobeoordeling uitvoeren. De richtsnoeren zien niet zozeer op de wijze waarop deze beoordeling moet worden uitgevoerd, als wel op wat met deze beoordeling bereikt moet worden. Een belangrijke voorwaarde is wel dat de verzekeraar in kwestie de keuze voor de bij de beoordeling van de algehele solvabiliteitsbehoeften gehanteerde methoden onderbouwt en dat de gekozen methoden passen bij het risicoprofiel van de verzekeraar.

Afdeling IV

De richtsnoeren 19 tot en met 25 met betrekking tot (IV) Specifieke kenmerken van de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s op groepsniveau hebben betrekking op specifieke kenmerken van de uitvoering van de eigen risicobeoordeling op groepsniveau en bieden de mogelijkheid om een enkel document inzake de eigen risicobeoordeling voor de groep als geheel in te dienen, waarbij de individuele rapportageverplichting voor de dochterondernemingen vervalt. Een enkel document voor de eigen risicobeoordeling op groepsniveau kan alleen worden ingediend onder de voorwaarde dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de dochterondernemingen. Dit betekent dat in het enkel document minimaal het volgende wordt beschreven:

  • materiele risico's van dochterondernemingen;

  • bestaande mitigatie op materiële risico's bij dochterondernemingen;

  • scenarioberekeningen voor de materiele risico’s van dochterondernemingen;

  • de (toekomstige) solvabiliteitsbehoeften voor dochterondernemingen;

  • de toekomstige mitigatie (toekomstige management acties), indien noodzakelijk, gezien de uitkomst van de beoordeling; en

  • de wijze waarop het het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de dochterondernemingen actief bij de totstandkoming en het beoordelingsproces is betrokken.

DNB betrekt deze richtsnoeren bij het toezicht op de naleving van artikel 24a, tweede lid, van het Bpr en artikel 3:269a, van de Wft, dat voorschrijft dat een onderneming die aan het hoofd van een groep staat waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, de bedrijfsvoering zodanig inricht dat de financiële soliditeit van de groep als geheel en van de gereglementeerde entiteiten niet in gevaar wordt gebracht door het risicobeheer, de strategie en het beleid van de groep en van de afzonderlijke entiteiten. In het kader van dit artikel zal DNB erop toezien dat groepen stappen ondernemen de prospectieve beoordeling van eigen risico’s op groepsniveau uit te voeren conform de richtsnoeren ter voorbereiding op de Solvabiliteit II-richtlijn.

De Nederlandsche Bank N.V., A.J. Kellermann, directeur.


X Noot
1

Naast de genoemde richtsnoeren heeft EIOPA tevens richtsnoeren gepubliceerd inzake het proces van pre-applicatie voor het gebruik van een intern model (EIOPA-CP-13/011) en voor het indienen van informatie bij nationale bevoegde autoriteiten (EIOPA-CP-13/110). Laatstgenoemde richtsnoeren worden niet meegenomen in deze beleidsregel. Zij worden op een andere wijze betrokken bij het toezicht.

X Noot
2

De Solvabiliteit II-richtlijn betreft richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf.

X Noot
3

Levens-, schade- en herverzekeraars en groepen waarop de Solvabiliteit II-richtlijn van toepassing is.

X Noot
4

Implementatiewet richtlijn financiële conglomeraten I (Stb. 2013, 408). Dit artikel treedt in werking op 1 januari 2014 (Besluit van 11 december 2013, Stb. 2013, 552).

X Noot
5

Zoals gewijzigd bij Implementatiewet richtlijn financiële conglomeraten I (Stb. 2013, 408). Dit gewijzigde artikel treedt in werking op 1 januari 2014 (Besluit van 11 december 2013, Stb. 2013, 552).

X Noot
6

Zoals gewijzigd bij Implementatiewet richtlijn financiële conglomeraten I (Stb. 2013, 408). Dit gewijzigde artikel treedt in werking op 1 januari 2014 (Besluit van 11 december 2013, Stb. 2013, 552).

X Noot
7

Zoals gewijzigd bij Wijzigingsbesluit financiële markten 2014 (Stb. 2013, 537). Dit gewijzigde artikel treedt in werking op 1 januari 2014 2014 (Besluit van 11 december 2013, Stb. 2013, 552).

Naar boven