Regeling van 11 februari 2014, nr. 477553, DGPOL/programma Arbeidsvoorwaarden, houdende wijziging van de Regeling landelijk sociaal statuut en intrekking van enige regelingen in verband met de reorganisatie naar aanleiding van de invoering van de Politiewet 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 55u van het Besluit algemene rechtspositie politie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling landelijk sociaal statuut wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel f komt als volgt te luiden:

f. CGOP:

Commissie voor centraal georganiseerd overleg in politie- en ambtenarenzaken, bedoeld in artikel 2 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994;

2. Onder verlettering van de onderdelen g tot en met o tot onderdelen h tot en met p, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

g. functie:

functie als bedoeld in artikel 1, onderdeel hh, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

3. Onder verlettering van de onderdelen j tot en met p (nieuw) tot onderdelen k tot en met q, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

j. oorspronkelijke functie:

functie waarin de ambtenaar direct voorafgaand aan de ingangsdatum van de reorganisatie is aangesteld;

4. Onderdeel o (nieuw) komt als volgt te luiden:

o. reorganisatie:

reorganisatie als bedoeld in artikel 55i, tweede en derde lid, of artikel 55ia, eerste lid, van het Barp;

5. Onder verlettering van onderdelen p en q (nieuw) tot onderdelen q en r wordt een onderdeel toegevoegd luidende:

p. reorganisatie Politiewet 2012:

de reorganisatie in verband met de totstandkoming van de politie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Politiewet 2012, welke aanvangt tussen 1 januari 2014 en 31 december 2014;

B

Na artikel 1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a Reorganisatie Politiewet 2012

  • 1. In afwijking van artikel 1, onderdeel j, wordt voor de reorganisatie Politiewet 2012 als oorspronkelijke functie aangemerkt de functie waarin de ambtenaar was aangesteld op 1 januari 2012 tenzij:

    • a. de ambtenaar aantoont dat hij na die datum formeel van functie is gewijzigd zonder dat deze wijziging verband hield met de voorbereidingen van die reorganisatie, of

    • b. de ambtenaar na 31 maart 2011 formeel van functie is gewijzigd in verband met de voorbereidingen van die reorganisatie. In dat geval geldt als oorspronkelijke functie, de functie die de ambtenaar bekleedde op 31 maart 2011.

  • 2. Van de bewijslast in het eerste lid, onderdeel a, zijn uitgezonderd ambtenaren die na 1 januari 2012 formeel van functie zijn gewijzigd:

    • a. op basis van eerdere loopbaanafspraken;

    • b. op basis van afspraken gemaakt in verband met het traject Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden Politie II, of

    • c. omdat hun aanstelling als aspirant sindsdien is omgezet in een aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.

  • 3. In de gevallen als aangeduid in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid geldt als oorspronkelijke functie, de functie die de ambtenaar bekleedde nadat deze formeel van functie is gewijzigd.

C

Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a Reorganisatiecommissie

  • 1. De reorganisatiecommissie, bedoeld in artikel 55la, van het Barp, heeft in aanvulling op de in artikel 55l, vierde lid, van het Barp genoemde taak, de volgende taken:

    • a. Het adviseren van het bevoegd gezag over sleutelfuncties, met dien verstande dat de reorganisatiecommissie toetst of concrete voorstellen van het bevoegd gezag tot aanwijzing van sleutelfuncties voldoen aan de criteria genoemd in artikel 55jb, eerste lid, Barp;

    • b. Het adviseren van de CGOP of het bij een voorgenomen reorganisatie voorgestelde flankerend beleid adequaat is toegepast ter ondervanging van de gevolgen voor de algemene rechtstoestand of de rechtspositie van het personeel dat door het voorgenomen reorganisatiebeleid wordt getroffen; en

    • c. Het in het algemeen, gevraagd of ongevraagd adviseren van de CGOP, over al hetgeen bevorderlijk is ten aanzien van het reorganisatieproces in verband met de totstandkoming van de politie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Politiewet 2012.

  • 2. De voorzitter heeft geen stemrecht.

  • 3. Het bevoegd gezag legt de voorstellen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gemotiveerd aan de reorganisatiecommissie voor. Indien het bevoegd gezag het advies van de reorganisatiecommissie niet overneemt of indien de stemmen in de reorganisatiecommissie staken, wordt het advies voorgelegd aan de CGOP.

D

Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het bevoegd gezag is niet verplicht tot het instellen van een pac indien de voorgenomen reorganisatie voor 20 of minder ambtenaren wijziging van de rechtspositie tot gevolg heeft. Voordat het bevoegd gezag beslist dat een pac achterwege kan blijven, wint hij advies in bij de reorganisatiecommissie, bedoeld in artikel 4a.

E

Artikel 6, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Er is een model-reglement van orde voor de werkwijze van een pac. Een pac stelt een reglement van orde voor haar werkwijze vast dat niet in strijd is met het model-reglement.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd.

1. Artikel 7, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. Het op haar initiatief voeren van een gesprek met een ambtenaar niet zijnde een mogelijke herplaatsingskandidaat naar aanleiding van diens getoonde belangstelling voor een functie of plaats van tewerkstelling.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien een functievolger heeft aangegeven voorkeur te hebben voor een plaatsing op een andere plaats van tewerkstelling dan die waarop hij ingevolge artikel 55lb Barp zal worden geplaatst, adviseert de pac het bevoegd gezag over de mogelijkheden om aan deze wens tegemoet te komen. Aan deze wens kan slechts tegemoet worden gekomen indien een functievolger met de gewenste plaats van tewerkstelling eveneens de voorkeur heeft uitgesproken voor een andere plaats van tewerkstelling en twee of meerdere functievolgers kunnen worden uitgewisseld.

G

Na artikel 7 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. Een mogelijke herplaatsingskandidaat die belangstelling toont voor een verticaal positieve plaatsing, motiveert zijn belangstelling schriftelijk.

  • 2. De pac adviseert alleen over een verticaal positieve plaatsing wanneer de ambtenaar ervoor zorg draagt dat de pac over de relevante gegevens kan beschikken. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a. het verslag van het meest recente gesprek, bedoeld in artikel 71, eerste lid, van het Barp;

    • b. een recente beoordeling, bedoeld in artikel 71 tweede lid, van het Barp;

    • c. het persoonlijk ontwikkelplan;

    • d. het overzicht van gevolgde opleidingen en van werkervaring;

    • e. een weergave van de belangstellingsregistratie, en

    • f. overige voor de plaatsing relevante gegevens uit het personeelsdossier.

  • 3. Bij gebreke van benodigde gegevens uit het personeelsdossier nodigt de pac de betrokken ambtenaar en bevoegd gezag uit om gelijktijdig hun visie te geven op het functioneren van de ambtenaar. Is hun visie niet eensluidend dan kan de pac andere bronnen betrekken.

H

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, b en c, wordt ‘wiens functie’ steeds vervangen door: wiens oorspronkelijke functie.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:

  • 2. Bij het opstellen van het concept-personeelsplaatsingsplan voor de reorganisatie Politiewet 2012 geschiedt de volgorde van plaatsing in de nieuwe organisatie, in afwijking van het eerste lid, met inachtneming van de volgende procedure:

    • a. de ambtenaar, wiens oorspronkelijke functie als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt en die binnen het deelreorganisatiegebied, als bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder a, van het Barp, waartoe hij behoort niet boventallig is als bedoeld in artikel 55l van het Barp, wordt aangemerkt als functievolger en wordt in de nieuwe organisatie geplaatst op de vergelijkbare of uitwisselbare functie binnen het deelreorganisatiegebied waartoe hij behoort;

    • b. in het geval de ambtenaar, wiens oorspronkelijke functie als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt en die binnen het deelreorganisatiegebied, bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder a, van het Barp, waartoe hij behoort, wel boventallig is als bedoeld in artikel 55l van het Barp, wordt in de tweede fase van de reorganisatie bezien of de ambtenaar aangemerkt kan worden als functievolger en in de nieuwe organisatie kan worden geplaatst op een vergelijkbare of uitwisselbare functie binnen het landelijk reorganisatiegebied, bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder b, van het Barp;

    • c. in het geval de oorspronkelijke functie van de ambtenaar vervalt binnen het deelreorganisatiegebied, als bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder a, van het Barp, waartoe hij behoort, en deze functie dus niet als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt, wordt in de tweede fase van de reorganisatie bezien of de ambtenaar aangemerkt kan worden als functievolger en in de nieuwe organisatie kan worden geplaatst op een vergelijkbare of uitwisselbare functie binnen het landelijk reorganisatiegebied, bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder b, van het Barp;

    • d. de ambtenaar, zijnde een ambtenaar als bedoeld in onderdeel b of onderdeel c van dit lid wiens oorspronkelijke functie als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt en die binnen het landelijk reorganisatiegebied, bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder b, van het Barp, niet boventallig is als bedoeld in artikel 55l van het Barp wordt aangemerkt als functievolger en wordt geplaatst op de vergelijkbare of uitwisselbare functie van de nieuwe organisatie, mits hier geen ambtenaar als functievolger is geplaatst als gevolg van onderdeel a van dit lid.

I

Na artikel 8 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

  • 1. Voor de reorganisatie Politiewet 2012, worden als politiedienstjaren als bedoeld in artikel 55l en 55lb Barp, aangemerkt die jaren waarin een ambtenaar aantoonbaar:

    • a. was aangesteld als ambtenaar;

    • b. was aangesteld als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee;

    • c. was aangesteld als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van de Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst-ECD of de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst;

    • d. als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar in dienst was van het Korps Spoorwegpolitie van de Nederlandse Spoorwegen voor zover het principe-akkoord van 14 oktober 1999, gesloten tussen de vakorganisaties, FNV-bondgenoten, FSV, CNV-Bedrijvenbond, VHS en het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Nederlandse Spoorwegen, op de ambtenaar van toepassing en deze een AFUP- garantieregeling toegekend heeft gekregen voor de jaren dat hij bij de spoorwegpolitie heeft gewerkt;

    • e. was aangesteld als onbezoldigd algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van het Korps Rijkspolitie, werkzaam voor een krachtens de Wet op de weerkorpsen toegestane particuliere beveiligingsorganisaties van de luchthaven Schiphol in de periode van 15 februari 1974 tot en met datum 31 december 1992;

    • f. was aangesteld als ambtenaar van politie in dienst bij de politie in Suriname tot en met 24 november 1975; of

    • g. anderszins een schriftelijk besluit kan overleggen waaruit volgt dat de tijd die deze ambtenaar in een bepaalde functie was aangesteld door het bevoegd gezag voor inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is aangemerkt als politiedienstjaar.

  • 2. De ambtenaar zorgt dat de relevante documenten tijdig ter beoordeling aan het bevoegd gezag worden overgelegd.

J

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt.

2. Het vierde tot en met zevende lid worden vernummerd tot derde tot en met zesde lid.

K

Na artikel 14 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 14a

  • 1. De vervulling van iedere vacature geschiedt in de volgende volgorde van voorrang:

    • a. Door een ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat die tewerkgesteld was bij het onderdeel van de politie waar de vacature zich voordoet;

    • b. Door een ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat die tewerkgesteld was bij een ander onderdeel van de politie dan het onderdeel waar de vacature zich voordoet;

    • c. Door een ambtenaar die is aangewezen als pre-herplaatsingskandidaat die tewerkgesteld is bij het onderdeel van de politie waar de vacature zich voordoet;

    • d. Door een ambtenaar die is aangewezen als pre-herplaatsingskandidaat die tewerkgesteld is bij een ander onderdeel van de politie dan het onderdeel waar de vacature zich voordoet;

    • e. Door een kandidaat die behoort tot een onderdeel van de politie; of

    • f. Door een kandidaat van buiten de politie.

  • 2. De voorrangspositie van pre-herplaatsingskandidaten of herplaatsingskandidaten is niet van toepassing bij de invulling van sleutelfuncties.

ARTIKEL II

Het Instellingsbesluit adviescommissie melding voorgenomen reorganisatie 2009 wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

De Regeling melding voorgenomen reorganisatie wordt ingetrokken.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking de dag na plaatsing in de Staatscourant.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

TOELICHTING

Algemeen

Op de wijze waarop de personele gevolgen van reorganisaties bepaald worden, is voor de sector politie het Landelijk Sociaal Statuut (LSS) van toepassing. Dit is vastgelegd in hoofdstuk VII.b van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en in deze regeling. Bovendien zijn enkele afspraken vastgelegd in het Convenant toepassing en uitvoering van het Landelijk sociaal statuut voor de Nederlandse politie (Stcrt. 2011, 14806, verder: Convenant), dat werd gesloten tussen de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, de politievakbonden, vertegenwoordigd in de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken (CGOP), en de bevoegde gezagen.

Met de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is er vanaf 1 januari 2013 één landelijke politie. De politie wordt dientengevolge op andere wijze ingericht. In 2014 zal de daarmee gepaard gaande personele reorganisatie aanvangen. In verband met die reorganisatie zijn met de politievakbonden enkele wijzigingen van het LSS overeengekomen. Deze wijzigingen zijn deels verwerkt in het Barp en het Besluit bezoldiging politie (Bbp) (staatsbladnummer). Deze regeling verwerkt de aanpassingen op het niveau van de ministeriele regelingen.

Over de inhoud van deze ministeriële regeling is overeenstemming bereikt met de vakorganisaties.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Aan artikel 1 zijn een aantal definitiebepalingen ingevoegd, waarbij voor de definitiebepaling in het ingevoegde onderdeel f is aangesloten bij de definiëring in het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 en in de ingevoegde onderdelen g, o en p is aangesloten bij de definitiebepalingen uit het Barp.

Het ingevoegde onderdeel j beoogt te verduidelijken van welke functie wordt uitgegaan bij de functievergelijking. Het algemene uitgangspunt is dat het gaat om de functie waarin de ambtenaar direct voorafgaand aan de ingangsdatum van de reorganisatie is aangesteld. De ingangsdatum is het moment van de adviesaanvraag bij de (centrale) ondernemingsraad, zie artikel 4, onder h.

Artikel I, onderdeel B

In het kader van de vorming van de Nationale Politie is reeds eerder gestart met de voorbereiding van de reorganisatie. Zoveel mogelijk dient te worden voorkomen dat in het kader van de voorbereiding van de nationale politie, bijvoorbeeld bij de vorming van de kwartiermakersorganisatie, zou kunnen worden voorgesorteerd op de formele reorganisatie. Tegelijkertijd vergt de benodigde zorgvuldigheid in het kader van functievergelijking dat werkgebieden, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten aan de functie uit het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) gekoppeld kunnen worden. In verband daarmee is met de politievakorganisaties overeengekomen dat voor de reorganisatie Politiewet 2012 in afwijking van artikel 1, onderdeel j, de datum van 1 januari 2012 als uitgangsdatum wordt genomen voor het bepalen van de oorspronkelijke functie.

Aangezien er vanaf die datum ook (vele) wijzigingen hebben plaatsgevonden die geen verband houden met de voorbereiding van de vorming van de Nationale Politie, is afgesproken dat ambtenaren die kunnen aantonen dat zij vanaf dat tijdstip van functie gewijzigd zijn om redenen die geen verband houden met de voorbereidingen van genoemde reorganisatie, de functie waarin betrokken ambtenaar direct voorafgaand aan de ingangsdatum van de reorganisatie was aangesteld wordt aangemerkt als de oorspronkelijke functie.

Op grond van het nieuwe artikel 1a geldt deze bewijslast op voorhand niet voor de ambtenaren die na 1 januari 2012 formeel van functie zijn veranderd:

  • a. op basis van eerdere loopbaanafspraken;

  • b. op basis van afspraken gemaakt in het traject Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden Politie II, dan wel

  • c. omdat hun aanstelling als aspirant sindsdien is omgezet in een aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.

Voor wat betreft deze groepen geldt dat de werkgever geacht wordt reeds te beschikken over deze informatie.

De bewijslast geldt op voorhand bijvoorbeeld wel ten aanzien van ambtenaren die van functie zijn veranderd op grond van een reorganisatie die geen verband hield met de totstandkoming van de nationale politie. Voor deze categorie ligt het voor de hand dat daarbij moet worden aangetoond dat het inderdaad om een reorganisatie ging die los stond van de vorming van de nationale politie. Daarnaast geldt de bewijslast voor individuele ambtenaren die via een reguliere sollicitatieprocedure na 31 maart 2011 een nieuwe functie hebben verkregen. Voor ambtenaren die in de periode van 31 maart 2011 tot 1 januari 2012 een andere functie hebben gekregen in verband met de voorbereidingen van de reorganisatie Politiewet 2012 wordt de uitgangspositie dus bepaald door de functie waarop zij op 31 maart 2011 waren aangesteld.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het vraagstuk van de oorspronkelijkheid van de functie niet van toepassing is op de ambtenaren die per 1 januari 2013 zijn benoemd in de desbetreffende topfuncties van de nationale politie.

De keuze van de datum van 1 januari 2012 betekent dat functievergelijking zal plaatsvinden op basis van de voor de ambtenaar geldende LFNP-functie. De toekenning van LFNP-functies geschiedt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010. Overigens zij opgemerkt dat de zogenaamde ‘OVW-punten’ (punten die worden toegekend bij onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden, zie artikel 9a Besluit bezoldiging politie) en ook aandachtsgebieden, werkterreinen en specifieke functionaliteiten pas vanaf 1 januari 2012 aan politieambtenaren worden toegekend.

Artikel I, onderdeel C

Voorstellen tot afwijking van de plaatsingsvolgorde in artikel 55l Barp (anciënniteit) worden ter instemming aan de reorganisatiecommissie (artikel 55la Barp) voorgelegd. In artikel 4a is bepaald dat de reorganisatiecommissie daarnaast ook een adviserende rol heeft. In verband daarmee kan de Adviescommissie melding voorgenomen reorganisatie, die vanaf 2009 als taak had het adviseren van het CGOP over bepaalde aspecten in verband met voorgenomen reorganisaties, worden opgeheven.

Het bevoegd gezag legt concrete voorstellen tot aanwijzing van functies als sleutelfuncties voor aan de reorganisatiecommissie die toetst of deze voldoen aan het criterium dat zij van groot organisatorisch belang zijn.

Het bevoegd gezag (de korpschef) meldt een voorgenomen reorganisatie bij het CGOP (artikel 55j, eerste lid, Barp). Het overleg met het CGOP over een voorgenomen reorganisatie richt zich op die elementen van het voorgenomen reorganisatiebesluit die betrekking hebben op de algemene rechtstoestand van het bij de reorganisatie betrokken personeel (zie artikel 3, eerste lid, Besluit overleg en medezeggenschap politie). In verband met deze melding adviseert de reorganisatiecommissie het CGOP of het bij een voorgenomen reorganisatie voorgestelde flankerend beleid adequaat is toegepast ter ondervanging van de gevolgen voor de algemene rechtstoestand c.q. de rechtspositie van het personeel dat door het voorgenomen reorganisatiebeleid wordt getroffen. Ook kan de reorganisatiecommissie het CGOP in het algemeen adviseren over al hetgeen bevorderlijk is ten aanzien van het reorganisatieproces in verband met de totstandkoming van de politie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Politiewet 2012. Dit kan naar aanleiding van een adviesaanvraag, maar de reorganisatiecommissie kan het CGOP ook ongevraagd van advies voorzien.

Artikel I, onderdeel D en Artikel III

In verband met de opheffing van de Adviescommissie melding voorgenomen reorganisaties is artikel 5, tweede lid, gewijzigd. Bij voorgenomen reorganisaties waarbij de rechtspositie van 20 of minder ambtenaren wijzigt, is het bevoegd gezag niet verplicht tot het instellen van een pac. Het bevoegd gezag wint over het niet instellen van een pac eerst advies in van de reorganisatiecommissie. De reorganisatiecommissie heeft deze taak dus in aanvulling op diens in artikel 4a genoemde taken.

Artikel I, onderdeel E

Het is wenselijk dat plaatsingsadviescommissies (hierna de pac) eenvormig te werk gaan. Dit geldt te meer voor de reorganisatie Politiewet 2012, waarbij wordt uitgegaan van één landelijk reorganisatiegebied dat wordt onderverdeeld in verschillende deelreorganisatiegebieden, conform artikel 55ia, derde lid, Barp. Om die reden wordt een modelreglement opgesteld.

Artikel I, onderdeel F

Deze wijziging beoogt te voorkomen dat de pac gehouden is een te groot aantal gesprekken te voeren, terwijl de noodzaak tot het voeren van deze gesprekken ontbreekt. Zij nodigt de ambtenaar in ieder geval uit voor een gesprek wanneer zij voornemens is in haar advies van diens belangstelling af te wijken.

Verder zijn gevallen mogelijk waarbij een functievolger aangeeft de voorkeur te hebben voor een plaatsing op een andere plaats van tewerkstelling dan waarop hij ingevolge artikel 55lb zal worden geplaatst. Op basis van het nieuwe vierde lid adviseert de pac in dergelijke gevallen het bevoegd gezag over de mogelijkheden om aan deze wens tegemoet te komen. Aan deze wens kan slechts tegemoet worden gekomen indien in de betreffende plaats van tewerkstelling een functievolger eveneens de voorkeur heeft uitgesproken voor een andere plaats van tewerkstelling en functievolgers kunnen worden uitgewisseld. Het hoeft daarbij niet slechts te gaan om een uitwisseling tussen twee functievolgers. Denkbaar is dat de mogelijkheid bestaat tussen meerdere functievolgers en meerdere plaatsen van tewerkstelling tot een uitwisseling te komen.

Artikel I, onderdeel G

Bij een verticaal positieve plaatsing is van belang dat zorgvuldig wordt bezien of de functie inderdaad passend is voor de betrokken ambtenaar. Bovendien dient een beeld te worden gevormd over diens geschiktheid voor deze functie in die gevallen waarin de functie voor meerdere ambtenaren passend is. Om zich dit beeld te kunnen vormen, zal de pac toegang moeten hebben tot bepaalde gegevens uit het personeelsdossier van de betrokken ambtenaar of, bij het ontbreken daarvan, tot andere bronnen. Vanzelfsprekend dient de betrokken ambtenaar toestemming te verlenen, wil de pac deze gegevens kunnen bereiken. Verleent de ambtenaar deze toestemming niet, dan is het mogelijk dat de pac haar werk niet naar behoren zal kunnen doen en kan de conclusie zijn dat de ambtenaar niet verticaal positief kan worden geplaatst.

Het portfolio (de relevante gegevens uit het personeelsdossiers) dat de ambtenaar dient te overleggen bevat in ieder geval de voor de plaatsing relevante informatie met betrekking tot opleiding en werkervaring en een weergave belangstellingsregistratie. Indien aanwezig, bevat het ook het verslag van het laatste gesprek zoals bedoeld in artikel 71, eerste lid van het Barp of de beoordeling zoals bedoeld in het tweede lid van die bepaling (functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken). Daarnaast kan worden gedacht aan het Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) of andere gegevens uit het personeelsdossier die relevant kunnen zijn in het kader van de plaatsing. Ontbreken deze gegevens dan zal de pac de ambtenaar en diens leidinggevende uitnodigen om gelijktijdig hun visie op het functioneren van de ambtenaar te geven. Is hun visie niet eensluidend, dan kan de pac ook andere bronnen betrekken (bijvoorbeeld referenten) om zich op die wijze een beeld te vormen van de passendheid en/of geschiktheid van de ambtenaar voor de geambieerde functie.

Artikel I, onderdeel H

De wijzigingen in artikel 8, eerste lid, zijn van technische aard en beogen te verduidelijken wanneer de oorspronkelijke functie wordt bedoeld en wanneer de functie waarop iemand mogelijk wordt geplaatst na de reorganisatie wordt bedoeld.

Het nieuwe tweede lid voorziet in een plaatsingsprocedure die specifiek is toegesneden op de reorganisatie Politiewet 2012. Deze wijkt af van de plaatsingsprocedure zoals deze in het eerste lid is beschreven. Artikel 55ia, derde lid, van het Barp voorziet in de mogelijkheid bij de reorganisatie Politiewet 2012 in twee fases te reorganiseren, waarbij het reorganisatiegebied wordt onderverdeeld in deelreorganisatiegebieden. In de eerste fase wordt op grond van artikel 55l Barp per deelreorganisatiegebied bepaald welke ambtenaren aangewezen worden als functievolger naar een functie binnen dit deelreorganisatiegebied. Ten behoeve van de ambtenaren die in deze fase niet worden aangewezen als functievolger, wordt in de tweede fase bezien of zij – eveneens op grond van artikel 55l Barp – aangewezen kunnen worden als functievolger voor een functie binnen het complete reorganisatiegebied (landelijk), waar nog geen functievolger voor aangewezen is. Tijdens de tweede fase komt de ambtenaar in aanmerking voor elke nog niet vervulde vergelijkbare of uitwisselbare functie, ongeacht het deelreorganisatiegebied waar deze functie in valt. Na de tweede fase wordt door de plaatsingsadviescommissie een concept-personeelsplaatsingsplan opgesteld conform artikel 8 Regeling LSS. De gehanteerde begrippen in de voorgestelde bepaling sluiten aan bij deze bepaling van het Barp.

Artikel I, onderdeel I

In de CGOP is overeengekomen dat voor de reorganisatie Politiewet 2012, het aantal jaren in politiedienst bepalend is bij de aanwijzing van herplaatsingskandidaten (artikel 55l Barp). Degene met het minst aantal politiedienstjaren wordt als eerste aangewezen als herplaatsingskandidaat. In artikel 8a is nader gedefinieerd wat onder politiedienstjaren moet worden verstaan. Het gaat daarbij ten eerste om politieambtenaren als bedoeld in artikel 1 van deze regeling. Daaruit volgt onder meer dat ook bijvoorbeeld de jaren bij het Landelijk selectie-en opleidingsinstituut politie (LSOP) worden meegeteld.

Voorts worden de dienstjaren als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee, de Douane, de FIOD-ECD en de SIOD aangemerkt als politiedienstjaren. Voor zover de laatstgenoemde organisaties als rechtsopvolgers gelden van voormalige organisaties die zijn opgegaan in de FIOD-ECD of de SIOD geldt uiteraard ook dat de dienstjaren die bij die organisaties meetellen bij de bepaling van het aantal politiedienstjaren.

Ook de dienstjaren doorgebracht bij een aantal opgeheven organisaties worden aangemerkt als politiedienstjaren. Bij de overgang van de spoorwegpolitie naar het Korps landelijke politiediensten werd in 1999 een principe-akkoord gesloten tussen vakorganisaties en werkgever. Daarin werd onder meer afgesproken dat jaren in dienst bij de spoorwegpolitie zullen worden aangemerkt als jaren in dienst bij de politie. Meer in het bijzonder gaat het om die ambtenaren die bij deze overgang een AFUP-garantieregeling toegekend hebben gekregen. Dit waren de ambtenaren van de spoorwegpolitie die op 12 maart 1999 in een 'executieve' functie werkzaam waren bij de spoorwegpolitie en op 31 december 2000 werden aangesteld op een executieve functie bij de politie, voor zover de individuele waardeoverdracht van deze ambtenaren van het opgebouwde SPF-pensioen heeft plaatsgevonden conform de door het ABP voorgestelde wijze.

Voor wat betreft de luchthavenpolitie geldt dat ambtenaren daarvan als onbezoldigd ambtenaar werkten onder het toezicht van het Korps Rijkspolitie en onder verantwoordelijkheid van de Commandant Dienst Luchtvaart van het Korps Rijkspolitie. Ook dienstjaren doorgebracht als ambtenaar van politie in dienst bij de politie in Suriname tot en met 24 november 1975 worden aangemerkt als politiedienstjaren.

Tot slot is bepaald dat, wanneer een ambtenaar met een schriftelijk besluit kan aantonen dat jaren waarin hij was aangesteld bij een andere organisatie zijn aangemerkt als politiedienstjaren, dit schriftelijk besluit zal worden gerespecteerd en die jaren zullen worden aangemerkt als politiedienstjaren. Dat het hierbij gaat om een andere overheidsorganisatie, volgt uit het gegeven dat de ambtenaar daar destijds was ‘aangesteld’. Vanzelfsprekend ziet deze bepaling op in het verleden (in ieder geval vóór 1 januari 2013) verstrekte besluiten. Om zicht te houden op de uniforme toepassing van deze bepaling, wordt de korpschef – of in mandaat de directeur HRM – over gebruikmaking van deze bepaling geïnformeerd.

De registratie van de politie voorziet niet in een systeem op grond waarvan politiedienstjaren als bedoeld in dit artikel zijn te herkennen. Om die reden is de bewijslast bij de betrokken ambtenaar gelegd. Deze zal ervoor moeten zorgen dat het bevoegd gezag dan wel de pac tijdig voordat in kaart wordt gebracht wie functievolger en wie herplaatsingskandidaat wordt, de benodigde documenten overhandigd krijgen.

Artikel I, onderdeel J

Het derde lid van dit artikel is geschrapt. Daarmee kan een administratieve last voor de organisatie worden beperkt. De werkgever kan zelf kiezen op welke wijze het voorgenomen besluit – dat op grond van het eerste lid overigens op schrift moet worden gesteld – aan de betrokken ambtenaar bekend wordt gemaakt. Elektronische bekendmaking behoort tot de mogelijkheden.

Artikel I, onderdeel K

In 2010 werden in aanvulling op de regelgeving (Barp, Regeling LSS) in een convenant nadere afspraken in verband met het LSS vastgelegd. Het Convenant toepassing en uitvoering van het Landelijk social statuut voor de Nederlandse politie (Stcrt. 2011, 14806, verder: Convenant), werd gesloten tussen de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, de politievakbonden, vertegenwoordigd in de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken (CGOP), en de bevoegde gezagen. De tekst en strekking van artikel 18 van dat Convenant is omgezet in een nieuw artikel 14a van de Regeling LSS. Deze bepaling voorziet erin dat de voorrangspositie van herplaatsingskandidaten niet alleen geldt bij het invullen van vacatures binnen het eigen onderdeel van de organisatie, maar ook geldt bij het invullen van vacatures die vallen onder een ander onderdeel van de organisatie. Het begrip ‘onderdeel’ is reeds gedefinieerd in artikel 25, eerste lid van de Politiewet 2012 en behoeft hier geen nadere toelichting. Vanzelfsprekend zal wel moeten zijn voldaan aan een vacature voor een ‘passende functie’ (artikel 55o Barp) en dienen de uitgangspunten van de zogeheten Wet Poortwachter in acht te worden genomen inzake de verplichting van de werkgever om langdurig zieken weer aan passend werk te helpen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven