Convenant toepassing en uitvoering van het Landelijk sociaal statuut voor de Nederlandse Politie

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Justitie,

De voorzitter van de Nederlandse Politiebond, namens de Algemene Centrale van Overheidspersoneel,

De voorzitter van de politievakorganisatie ACP, namens de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend personeel,

De voorzitter van de Algemene Nederlandse Politie Vereniging, namens het Ambtenarencentrum,

De voorzitter van de Vereniging van Middelbare en Hogere Politieambtenaren, namens de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij de Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen,

de beheerders van de regionale politiekorpsen en het KLPD,

de voorzitter van de Raad van toezicht van het LSOP, en

de voorzitter van het Algemeen bestuur van de Vtspn,

Overwegingen

  • In de CAO Politie 2005-2007 is afgesproken dat ook ten aanzien van reorganisaties sprake moet zijn van harmonisatie van de procedures en sociale plannen van de regionale korpsen en andere onderdelen van de Nederlands politie.

  • In het op 2 maart 2010 ondertekende ‘Akkoord sector Politie tot verlenging en aanvulling arbeidsvoorwaardenakkoord 2008–2010’ zijn afspraken gemaakt tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de vakorganisaties, vertegenwoordigd in de Commissie georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken, over onder andere werkgelegenheid en bevordering van mobiliteit en flexibiliteit binnen de Nederlandse politie. Onderdeel van die afspraken is de invoering van een Landelijk sociaal statuut Nederlandse Politie (LSS) dat vanaf 2 maart 2010 van toepassing is op alle reorganisaties bij de Nederlandse politie.

  • Ondanks de afspraak om zich op te stellen als één concern is het gezien de autonomie van de verschillende onderdelen van de Nederlands politie niet mogelijk alle bepalingen van het LSS als bijgevoegd, op te nemen in de regelgeving.

  • In dit convenant worden afspraken gemaakt over onderwerpen die in de loop van 2010 in regelgeving worden opgenomen (convenant onderdeel I) en over onderwerpen die om wetstechnische redenen niet in de regelgeving kunnen worden opgenomen (convenant onderdeel II). Met dit convenant wordt over deze onderwerpen hetzelfde resultaat bereikt als met regelgeving.

  • Reorganisaties kunnen slechts uitgevoerd worden indien en voor zover dit convenant toegepast wordt in samenhang met het Besluit algemene rechtspositie politie en het LSS als bijgevoegd c.q. het toekomstige besluit of de toekomstige regeling waarin de bepalingen van het LSS als bijgevoegd worden opgenomen.

  • Het LSS is thans formeel te onderscheiden in drie onderdelen, namelijk:

    • Hoofdstuk VII.B van het Besluit algemene rechtspositie politie (Voorzieningen bij reorganisaties);

    • een ministeriële regeling gebaseerd op voornoemd hoofdstuk VII.B en genaamd: Landelijk sociaal statuut Nederlandse politie, en

    • het onderhavige convenant met enerzijds afspraken voor tijdelijke duur in afwachting van publicatie van regelgeving (zie hierna onderdeel I) en anderzijds afspraken voor onbepaalde duur (zie hierna onderdeel II). De werking van het LSS is slechts te garanderen indien en voor zover door alle partijen volledig en zonder enig voorbehoud uitvoering wordt gegeven aan regelgeving en convenant.

  • Met de ondertekening van dit convenant aanvaarden partijen een aantal verplichtingen extra legem die noodzakelijk zijn om de goede werking van het LSS als bijgevoegd te garanderen.

  • Het LSS is als bijlage gevoegd bij dit convenant.

Inhoud

I. Van toepassing verklaren van het LSS per 2 maart 2010 in afwachting van publicatie regelgeving:

Alle regionale politiekorpsen en andere onderdelen van de Nederlandse politie zullen vanaf 2 maart 2010 het LSS als bijgevoegd van toepassing verklaren op alle nieuwe reorganisaties in de zin van het Besluit algemene rechtspositie politie en zullen het LSS als bijgevoegd toepassen. Onder nieuwe reorganisaties worden verstaan die reorganisaties waarin het definitief personeelsplaatsingsplan is vastgesteld op of na 2 maart 2010.

II. Flankerend beleid met een gelding voor onbepaalde duur:

Het betreft in casu de artikelen 18 en 30 van het LSS als bijgevoegd, respectievelijk voorrangspositie (pre-)herplaatsingskandidaten en remplaçantenregeling en artikel 55s van het Besluit algemene rechtspositie politie met betrekking tot (de werking van) het mobiliteitscentrum Nederlandse politie.

a. Artikel 18 LSS

In artikel 18 van het LSS als bijgevoegd is bepaald dat herplaatsingskandidaten en pre-herplaatsingskandidaten volgens een vastgelegde volgorde voorrang hebben bij het vervullen van vacatures bij de Nederlandse politie, ook als zij in dienst zijn van een ander onderdeel van de Nederlandse politie dan waar de vacature zich voordoet.

Het LSS bepaalt hierover in artikel 18 het volgende:

  • 1. ‘De ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat heeft voorrang tenzij op die vacature een herplaatsingskandidaat wordt geplaatst die behoort tot het korps of ander onderdeel van de Nederlandse politie waar de vacature zich voordoet.

  • 2. De ambtenaar die is aangewezen als pre-herplaatsingskandidaat heeft voorrang bij het vervullen van vacatures bij de Nederlandse politie waarop geen herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst. Pre-herplaatsingskandidaten van het korps of overig onderdeel van de Nederlandse politie waar de vacature zich voordoet gaan voor pre-herplaatsingskandidaten van andere korpsen of onderdelen.

  • 3. De volgorde van vervulling van iedere vacature geschiedt als volgt:

    • a. Door een herplaatsingskandidaat die behoort tot het korps of ander onderdeel van de Nederlandse politie waar de vacature zich voordoet;

    • b. Door een herplaatsingskandidaat die behoort tot een ander korps of onderdeel van de Nederlandse politie;

    • c. Door een pre-herplaatsingskandidaat die behoort tot het korps of ander onderdeel van de Nederlandse politie waar de vacature zich voordoet;

    • d. Door een pre-herplaatsingskandidaat die behoort tot een ander korps of onderdeel van de Nederlandse politie;

    • e. Door een kandidaat die behoort tot een korps of ander onderdeel van de Nederlandse politie;

    • f. Door een kandidaat van buiten de Nederlandse politie.

  • 4. De voorrangspositie van herplaatsingskandidaten is niet van toepassing bij de invulling van sleutelfuncties.’

b. Artikel 30 LSS

In artikel 30 van het LSS als bijgevoegd is een remplaçantenregeling opgenomen waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen remplaçanten afkomstig uit het eigen of een ander onderdeel van de Nederlandse politie. Het LSS bepaalt hierover in artikel 30 het volgende:

Op verzoek van de ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat of pre-herplaatsingskandidaat is aangewezen, wordt door het bevoegd gezag toepassing gegeven aan één of meer van de in deze regeling en het Barp opgenomen flankerende voorzieningen die ter beschikking staan voor ambtenaren die zijn aangewezen als herplaatsingskandidaat, indien aan ambtenaar op diens aanvraag ontslag wordt verleend en op de vrijkomende formatieplaats een pre-herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst of een herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst.

c. Artikel 55s Besluit algemene rechtspositie politie

De informatie- en regietaken die noodzakelijkerwijs moeten worden ingevuld voor het effectueren van het voorrangsrecht opgenomen in genoemd artikel 18 van het LSS als bijgevoegd worden te zijner tijd neergelegd bij het in te richten Mobiliteitscentrum Nederlands politie. Tot het moment waarop het Mobiliteitscentrum Nederlands politie functioneel is worden deze informatie- en regietaken uitgevoerd door een nader aan te wijzen onderdeel van de Nederlandse politie.

Om de in de artikelen 18 en 30 van het LSS opgenomen bepalingen te effectueren is het noodzakelijk dat de bevoegde gezagen van de korpsen en andere onderdelen van de Nederlands politie hierover het volgende afspreken.

  • A. Alle regionale politiekorpsen en andere onderdelen van de Nederlandse politie zullen bij het Mobiliteitscentrum Nederlands politie melding doen van:

    • a. de aanwijzing van een herplaatsingskandidaat,

    • b. de aanwijzing van een pre-herplaatsingskandidaat,

    • c. het openstellen van een vacature waarop geen interne herplaatsingskandidaat op grond van een reorganisatie kan worden geplaatst1,

    • d. de herplaatsing van een aangemelde herplaatsingskandidaat,

    • e. de plaatsing van een aangemelde pre-herplaatsingskandidaat,

    • f. het beëindigen of eindigen van een aanwijzing als pre-herplaatsingskandidaat.

  • B. De wijze van melding en de te melden gegevens van de aangewezen (pre-)herplaatsingskandidaten worden voorgeschreven door Mobiliteitscentrum Nederlands politie.

  • C. Alle korpsen en andere onderdelen van de Nederlandse politie zullen bij het vervullen van vacatures binnen hun gezagsbereik herplaatsingskandidaten en pre-herplaatsingskandidaten die behoren tot een ander korps of onderdeel van de Nederlandse politie herplaatsen of plaatsen met inachtneming van de geldende bepalingen over (her)plaatsing en de volgorde vastgelegd in artikel 18 van het LSS als bijgevoegd.

  • D. Bij de herplaatsing van een herplaatsingskandidaat, of plaatsing van een pre-herplaatsingskandidaat, die behoort tot een ander korps of onderdeel van de Nederlandse politie worden de bepalingen van het Besluit algemene rechtspositie politie en daarop gebaseerde regelgeving zonder onderscheid toegepast op dezelfde wijze als bij de herplaatsing of plaatsing van een (pre)herplaatsingskandidaat die behoort tot het eigen korps of onderdeel.

  • E. Bij de toepassing van de remplaçantenregeling opgenomen in artikel 30 van het LSS als bijgevoegd wordt bij herplaatsing van een herplaatsingskandidaat, plaatsing van een pre-herplaatsingskandidaat, de toekenning van flankerend beleid en de afweging die leidt tot het besluit remplaceren al dan niet toe te staan geen onderscheid gemaakt op grond van het feit dat een (pre)herplaatsingskandidaat behoort tot het eigen of een ander korps of onderdeel van de Nederlandse politie.

III Gelding

  • A. De noodzaak tot expliciet van toepassing verklaren van het LSS als bijgevoegd (convenant onderdeel I) vervalt op het moment dat de bepalingen van het LSS als bijgevoegd volledig in de regelgeving zijn opgenomen en gepubliceerd.

  • B. De afspraken over (pre-)herplaatsingskandidaten en de remplaçantenregeling, mede in relatie tot (de werking van) het Mobiliteitscentrum Nederlandse politie (convenant onderdeel II),dienen voor de beoogde werking van het LSS als bijgevoegd hun gelding te behouden voor onbepaalde tijd, ook na opname van de daarin opgenomen bepalingen in de regelgeving.

  • C. Dit convenant blijft van kracht tenzij alle partijen gezamenlijk instemmen met een schriftelijke opzegging door een of meer partijen.

IV Publicatie

Dit convenant wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Aldus overeengekomen op2 maart 2010,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

De voorzitter van de Nederlandse Politiebond,

H.H. Busker.

De voorzitter van de Politievakorganisatie ACP,

G. van de Kamp.

De voorzitter van de Algemene Nederlandse Politie Vereniging,

W.J.T. Welting.

De voorzitter van de Vereniging van Middelbare en Hogere Politieambtenaren,

S.E. Eichhorn.

De korpsbeheerder van politieregio Drenthe,

K.S. Heldoorn.

De korpsbeheerder van politieregio Fryslân,

F.M.J. Crone.

De korpsbeheerder van politieregio Groningen,

J.P. Rehwinkel.

De korpsbeheerder van politieregio Twente,

P.E.J. den Oudsten.

De korpsbeheerder van politieregio Noord- en Oost-Gelderland,

G.J. de Graaf.

De korpsbeheerder van politieregio Gelderland-Midden,

P.C. Krikke.

De korpsbeheerder van politieregio Gelderland-Zuid,

Th. C. de Graaf.

De korpsbeheerder van politieregio IJsselland,

H.J. Meijer.

De korpsbeheerder van politieregio Gooi en Vechtstreek,

E.C. Bakker.

De korpsbeheerder van politieregio Utrecht,

A. Wolfsen.

De korpsbeheerder van politieregio Flevoland,

A. Jorritsma-Lebbink.

De korpsbeheerder van politieregio Kennemerland,

B.B. Schneider.

De korpsbeheerder van politieregio Noord-Holland-Noord,

P.M. Bruinooge.

De korpsbeheerder van politieregio Zaanstreek-Waterland,

G.H. Faber.

De korpsbeheerder van politieregio Amsterdam-Amstelland,

E.E. van der Laan.

De korpsbeheerder van politieregio Rotterdam-Rijnmond,

A. Aboutaleb.

De korpsbeheerder van politieregio Zuid-Holland-Zuid,

A.A.M. Brok.

De korpsbeheerder van politieregio Haaglanden,

J.J. van Aartsen.

De korpsbeheerder van politieregio Hollands Midden,

H.J.J. Lenferink.

De korpsbeheerder van politieregio Brabant-Noord,

A.G.J.M. Rombouts.

De korpsbeheerder van politieregio Midden- en West-Brabant,

P.G.A. Noordanus.

De korpsbeheerder van politieregio Brabant-Zuid-Oost,

R. van Gijzel.

De korpsbeheerder van politieregio Limburg-Noord,

H.M.F. Bruls.

De korpsbeheerder van politieregio Limburg-Zuid,

O. Hoes.

De korpsbeheerder van politieregio Zeeland,

J.M. Schouwenaar.

Gemandateerd korpsbeheerder van het KLPD,

H.W.M. Schoof.

De voorzitter van het algemeen bestuur van de vtsPN,

J.J. van Aartsen.

De voorzitter van de Raad van toezicht van het LSOP (waarnemend),

E.M. d’Hondt.


X Noot
1

Er kunnen zich ook andere situaties voordoen waarbij wettelijk gezien een voorrangspositie geldt, zie nader de toelichting op artikel 11 van het LSS en wel de laatste alinea bij de toelichting op artikel 11. A contrario betekent dit dat een niet-wettelijk geregelde voorrangspositie (bijvoorbeeld een sociale indicatie op grond van een beleidsregel van een korps) niet kan leiden tot verlies van de voorrangspositie op grond van het LSS.

Naar boven