Wijziging Leidraad Invordering 2008

16 december 2014

nr. BLKB2014/2162M

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

De Leidraad Invordering 2008 wordt gewijzigd in verband met de aanpassing van de wetgeving per 1 januari 2015, waaronder het vervallen van de tenaamstellingsverplichting voor teruggaven omzetbelasting, diverse wijzigingen in de socialezekerheidswetgeving en een aantal technische aanpassingen.

ARTIKEL I

De Leidraad Invordering 2008, besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 juni 2014, nr. BLKB2014/1055M, wordt gewijzigd als volgt.

A

In artikel 1.1.1 wordt aan het slot van de opsomming ‘Wwb’ en ‘Wet werk en bijstand’ vervangen door ‘Pw’, respectievelijk ‘Participatiewet’.

B

In artikel 1.1.2 wordt in het vierde gedachtestreepje van de opsomming ‘Wwb’ vervangen door: Pw.

C

In de eerste alinea van artikel 1.1.5 wordt de zinsnede ‘De ontvanger handelt bij de invordering zoveel mogelijk’ vervangen door: In de invordering wordt zoveel mogelijk gehandeld.

D

Artikel 7a.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt ‘inkomstenbelasting en omzetbelasting’ vervangen door: inkomstenbelasting.

2. Het tekstgedeelte beginnend met ‘Dit geldt niet voor’ tot en met ‘bevrijdend kan worden uitbetaald’ komt te vervallen.

E

Artikel 7a.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin van de tweede alinea wordt de zinsnede ‘Hernieuwde uitbetaling vindt direct plaats als’ vervangen door: In afwijking van de vorige volzin vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats als.

2. In de vierde alinea, beginnend met ‘Uitbetalingsfouten die het gevolg zijn van’ wordt ‘een onjuiste aanwijzing door de belastingschuldige,’ vervangen door ‘de aanwijzing door de belastingschuldige van een niet op zijn naam staande bankrekening,.

3. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Het bovenstaande geldt niet voor uitbetalingen van inkomstenbelasting en toeslagen, omdat dergelijke uitbetalingen uitsluitend plaatsvinden op een rekeningnummer waarvan de Belastingdienst vooraf de tenaamstelling heeft gecontroleerd.

F

In artikel 13.1 wordt ‘TNT-Post’ vervangen door: PostNL.

G

Artikel 19.3.3, derde alinea, vervalt.

H

Artikel 19.3.3a vervalt.

I

Artikel 22.8.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt ‘dan behandelt de ontvanger eerst het verzet ex artikel 435, derde lid, Rv, voordat hij het beroepschrift doorzendt aan de directeur’ vervangen door: dan zendt de ontvanger eerst het beroepschrift ter behandeling aan de directeur, voordat hij het verzet ex artikel 435, derde lid, Rv behandelt.

2. De tweede en derde volzin vervallen.

J

In artikel 25.5.6, tweede alinea, vervallen de tweede en derde volzin.

K

In artikel 25.6.2a wordt in de voorlaatste volzin ‘verlangt’ vervangen door: verlangd.

L

Artikel 26.2.10, laatste volzin, komt te luiden:

Het toe te passen normbedrag is in dit geval het normbedrag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling).

M

In artikel 26.2.11 wordt ‘Wwb’ vervangen door: Pw.

N

In artikel 26.2.12 wordt ‘€ 58’ vervangen door ‘€ 61’ en wordt ‘€ 51’ vervangen door: € 53.

O

Na artikel 26.2.13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 26.2.13a Persoonsgebonden budget en kwijtschelding voor particulieren

Verstrekkingen die worden ontvangen uit een persoonsgebonden budget voor specifieke kosten op het gebied van zorg, begeleiding of hulp en waarop geen aanspraak bestaat vanuit de zorgverzekering of de reguliere bijstand, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.

P

In artikel 26.2.15 wordt ‘Wwb’ vervangen door: Pw.

Q

In artikel 26.2.16 wordt ‘Wwb’ vervangen door: Pw.

R

In artikel 26.2.19 wordt ‘€ 84’ vervangen door: € 85.

S

In artikel 26.2.20 wordt ‘Wwb’ telkens vervangen door: Pw.

T

In artikel 27 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van de opsomming door een puntkomma, een gedachtestreepje toegevoegd, luidende:

  • verjaring van belastingteruggaven.

U

Na artikel 27.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27.8. Verjaring van belastingteruggaven

Voor de verjaring van belastingteruggaven geldt eenzelfde verjaringstermijn als voor belastingschulden. Na verjaring ontstaat een natuurlijke verbintenis. De ontvanger zal een beroep op de verjaring doen, tenzij hij gerede twijfel heeft of de belastingaanslag aan de belastingschuldige is bekendgemaakt.

V

Voor artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 28c

Er zijn in deze leidraad op artikel 28c van de wet geen beleidsregels gemaakt.

W

Artikel 34.8.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de eerste alinea wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Dit geldt ook voor de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet die zonder toepassing van het maximumpremieloon, respectievelijk het maximumbijdrageloon zijn berekend.

2. Na de zesde alinea, beginnend met ‘In het geval van matiging’ wordt een alinea ingevoegd, luidende:

De berekening van de verschuldigde premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet vindt plaats alsof de identiteit van de arbeidskrachten waarvoor de inlener om matiging verzoekt op het moment van inhouding vaststond. De uitkomst van die berekening vormt het bedrag waarvoor de inlener na matiging aansprakelijk gesteld kan worden.

X

Artikel 34.8.3, derde alinea, vervalt.

Y

Artikel 35.7, vierde alinea, vervalt.

Z

Artikel 35.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de eerste alinea wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Dit geldt ook voor de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet die zonder toepassing van het maximumpremieloon, respectievelijk het maximumbijdrageloon zijn berekend.

2. In de vijfde alinea, wordt ‘inlener’ vervangen door aannemer.

3. Na de zesde alinea, beginnend met ‘In het geval van matiging’ wordt een alinea ingevoegd, luidende:

De berekening van de verschuldigde premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet vindt plaats alsof de identiteit van de werknemers waarvoor de aannemer om matiging verzoekt op het moment van inhouding vaststond. De uitkomst van die berekening vormt het bedrag waarvoor de aannemer na matiging aansprakelijk gesteld kan worden.

AA

In artikel 36.5.5, laatste volzin, wordt ‘een tijdig ingediend bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep)’ vervangen door: bezwaar, beroep of hoger beroep.

AB

In artikel 36.5.7 wordt aan het slot van de eerste alinea een volzin toegevoegd, luidende:

Het voorgaande is niet van toepassing als sprake is van een naheffingsaanslag waarvoor het lichaam of de bestuurder geen melding kan doen omdat sprake is van opzet of grove schuld als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het besluit.

AC

In artikel 36.5.12, tweede alinea wordt na de volzin beginnend met ‘Als de toestand van betalingsonmacht’ een volzin ingevoegd, luidende:

De vorige volzin geldt niet voor belasting die het lichaam na de melding verschuldigd wordt en waarvoor de inspecteur een naheffingsaanslag oplegt omdat niet of niet tijdig aangifte is gedaan.

AD

Artikel 48a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift, de aanhef, onderdeel 2 en onderdeel 3 wordt ‘inkomstenbelasting of omzetbelasting’ vervangen door ‘inkomstenbelasting’.

2. In onderdeel 3 wordt ‘toeslagen’ en ‘toeslag’ vervangen door: teruggaaf inkomstenbelasting.

AE

Artikel 49.9.1 met het opschrift ‘Wijziging eis’ wordt genummerd tot artikel 49.9.2.

AF

Na artikel 62.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 62bis

Er zijn in deze leidraad op artikel 62bis van de wet geen beleidsregels gemaakt.

AG

In artikel 68 tot en met 72 wordt ‘70d, 71’ vervangen door: 70d, 70e, 70f, 71.

AH

Atikel 73.4.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste alinea vervalt.

2. De eerste volzin van de tweede alinea komt te luiden:

Bij de afwikkeling van een faillissement door de curator kan vertraging ontstaan als schuldenaren van de failliet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor diens belastingschulden.

3. In de tweede volzin van de tweede alinea wordt de zinsnede ‘In een dergelijke situatie’ vervangen door: Om vertraging tegen te gaan en mogelijke patstellingen in de afwikkeling van het faillissement te voorkomen,.

4. De eerste volzin van de derde alinea komt te luiden:

De curator overlegt aan de ontvanger alle relevante gegevens met betrekking tot de vorderingen op de betreffende schuldenaren van de failliet.

5. In de tweede volzin van de derde alinea wordt ‘de voorwaardelijke regresvordering’ vervangen door: het regresrecht.

AI

In artikel 75.11 wordt ‘€ 11.461’ telkens vervangen door: € 11.473.

AJ

In artikel 79.5a wordt ‘huurtoeslag of zorgtoeslag’ vervangen door: huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget.

AK

In artikel 79.8, laatste alinea, wordt ‘zal Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende opnieuw een vragenformulier toesturen’ vervangen door: kan Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende opnieuw een vragenformulier toesturen.

AL

In artikel 79.9a vervalt het derde gedachtestreepje.

AM

In artikel 79.9b wordt ‘verleent uitstel van betaling’ vervangen door: kan uitstel van betaling verlenen.

AN

Onder vernummering van de artikelen 79.11 tot en met 79.14 tot 79.12 tot en met 79.15 wordt artikel 79.15 genummerd tot 79.11.

AO

Na artikel 79.16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 79.17 Versnelde invordering toeslagen

Het beleid zoals beschreven in de artikelen 10 tot en met 10.7 van deze leidraad is van overeenkomstige toepassing op de versnelde invordering van toeslagen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, met dien verstande dat:

  • a. artikel I, onderdeel W, en onderdeel Z, eerste en derde lid, terugwerkt tot en met 1 juli 2011;

  • b. artikel I, onderdeel Z, tweede lid, en onderdeel AD, tweede lid, terugwerkt tot en met 1 januari 2014.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 16 december 2014

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, T.W.M. Poolen Lid van het managementteam Belastingdienst

TOELICHTING

Artikel I, onderdelen A, B, M, P, Q en S, bevatten een technische aanpassing in verband met de Invoeringswet Participatiewet1. Die wet wijzigt de citeertitel van de Wet werk en bijstand in Participatiewet. Daarom worden alle verwijzingen naar de Wet werk en bijstand vervangen door een verwijzing naar de Participatiewet.

Artikel I, onderdeel C, regelt dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet alleen gelden voor de ontvanger maar ook voor de directeur. In de praktijk gebeurt dit al, dus het betreft een wijziging van redactionele aard.

Artikel I, onderdelen D en E, hebben betrekking op het verplicht gebruik van één bankrekening (artikel 7a van de wet en artikel 25 van de Awir). In het Belastingplan 2015 is geregeld dat de tenaamstellingsverplichting voor de uitbetaling van belastingteruggaven en toeslagen met ingang van 1 januari 2015 niet meer geldt voor teruggaven omzetbelasting. Dit betekent dat de voorschriften voor het aanwijzen van een bankrekening in artikel 7a.1 van de leidraad niet meer van toepassing zijn op teruggaven omzetbelasting. Dat wordt geregeld in artikel I, onderdeel D.

Artikel I, onderdeel E, nuanceert het in artikel 7a.2 van de leidraad opgenomen beleid voor uitbetalingsfouten. De aanwijzing van een rekeningnummer dat niet op naam van de belastingschuldige staat, is voor uitbetalingen inkomstenbelasting en toeslagen niet toegestaan. Daarom worden die middelen uitgezonderd voor de toepassing van het beleid over ten onrechte gerestitueerde bedragen (de zogenoemde TOR-posten) als gevolg van een onjuiste aanwijzing door de belastingschuldige.

Artikel I, onderdeel F, wijzigt de aanduiding van TNT-Post in PostNL.

Artikel I, onderdeel G, bevat een technische aanpassing die samenhangt met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand (met ingang van 1 januari 2015: de Participatiewet) door invoering van de Wet hervorming kindregelingen2.

De wijziging in artikel I, onderdeel H, hangt samen met de wijzigingen per 1 januari 2015 in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en met recente jurisprudentie van de Hoge Raad3. Voor de vaststelling van de beslagvrije voet wordt met ingang van 1 januari 2015 uitsluitend gekeken naar de van toepassing zijnde bijstandsnorm en niet meer naar het periodieke inkomen. Daarom vervalt de eerste volzin. Daarnaast zijn de tweede en derde volzin overbodig in verband met het genoemde arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014. De Hoge Raad heeft beslist dat wanneer een inkomen alleen door de uitkering van het jaarlijkse vakantiegeld boven de beslagvrije voet uitkomt, een gelegd beslag alleen mogelijk is voor zover het inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd boven de beslagvrije voet uitkomt. In verband daarmee kan artikel 19.3.3a vervallen.

Artikel I, onderdeel I, brengt een wijziging aan in de werkwijze van de ontvanger als gelijktijdig administratief beroep ex artikel 22, eerste lid, van de wet en verzet ex artikel 435, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt ingediend tegen een gelegd bodembeslag. De tot nu toe gehanteerde volgorde van behandeling is eerst verzet dan administratief beroep. Als de directeur een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet toewijst, is een verzetsprocedure voor de civiele rechter niet meer nodig. Omdat dit een efficiëntere werkwijze is voor de Belastingdienst, wordt de in artikel 22.8.9 voorgeschreven volgorde van behandeling omgedraaid.

De wijzigingen in artikel I, onderdelen J en AJ, hangen samen met het vervallen per 1 januari 2015 van de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders in de Participatiewet. De hoogte van de uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen wordt meegerekend bij het vaststellen van de beslagvrije voet op grond van artikel 475d Rv. De berekening van de betalingscapaciteit sluit hierbij aan. Voor de kwijtschelding wordt dit geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. De leidraad sluit hierop aan door een wijziging van artikel 25.5.6, waar uitgaven voor inwonende kinderen tot nu toe waren uitgesloten bij de berekening van de betalingscapaciteit. Dit wordt geregeld in onderdeel J. Daarnaast wordt het mogelijk om bij verrekening van een toeslagschuld met een voorschot op het kindgebonden budget een beroep te doen op toepassing van de beslagvrije voet. Dit wordt geregeld in onderdeel AJ.

Artikel I, onderdeel K, bevat een tekstuele aanpassing.

Artikel I, onderdeel L, bevat een technische aanpassing die samenhangt met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand door invoering van de Wet hervorming kindregelingen.

In artikel I, onderdeel N, worden de forfaitaire bedragen voor boeken en leermiddelen in artikel 26.2.12 geactualiseerd.

Artikel I, onderdeel O, voegt een nieuw artikel 26.2.13a in de leidraad in. Dit hangt samen met de wijze waarop met ingang van 1 januari 2015 de persoonsgebonden budgetten worden verstrekt. Het gaat hierbij om persoonsgebonden budgetten die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet of de Wet langdurige zorg worden verstrekt. Vanaf 1 januari 2015 wordt een persoonsgebonden budget niet meer op de bankrekening van de belanghebbende gestort, maar wordt het budget beheerd door de Sociale Verzekeringsbank. Die betaalt in opdracht van de belanghebbende uit op de rekening van de zorgverlener (ook wel aangeduid als ‘trekkingsrecht’). Dit betekent dat geen sprake meer is van vermogen of inkomen maar van een aanspraak op een verstrekking. Het gevolg is dat het persoonsgebonden budget niet meer wordt opgenomen als uitgezonderd vermogen of inkomen in artikel 12, respectievelijk artikel 14 van de regeling. In plaats daarvan wordt in de leidraad geregeld dat de aanspraak op een verstrekking uit het persoonsgebonden budget geen onderdeel uitmaakt van de betalingscapaciteit.

In artikel I, onderdeel R, worden de bedragen van de normpremie in artikel 26.2.19 aangepast aan de voor 2015 geldende bedragen. Alleen het bedrag voor echtgenoten wijzigt. Het bedrag voor een alleenstaande (ouder) blijft ongewijzigd.

De wijziging in artikel I, onderdeel T, hangt samen met het opnemen van het beleid van de ontvanger bij verjaarde belastingteruggaven.

Artikel I, onderdeel U, bevat een nieuw artikel 27.8 waarin staat hoe de ontvanger handelt als sprake is van verjaarde belastingteruggaven. Dit beleid komt erop neer dat de ontvanger van zijn bevoegdheid om zich op verjaring te beroepen altijd gebruik maakt, tenzij de ontvanger gerede twijfel heeft of de belastingaanslag door de belastingschuldige is ontvangen.

Artikel I, onderdeel V, hangt samen met de introductie van artikel 28c in de wet met ingang van 1 januari 2015.

Artikel I, onderdeel W, herstelt een wijziging van artikel 34.8.2 van de leidraad per 1 juli 20114. Bij die wijziging werd abusievelijk de matiging ingeperkt tot de loonbelasting en premie volksverzekeringen en werden de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet uitgesloten. Dit is een ongewenste beleidswijziging die in artikel I, onderdeel W, met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2011 wordt teruggedraaid.

De in artikel I, onderdeel X, opgenomen wijziging hangt samen met een arrest van de Hoge Raad. In dat arrest ging het primair om het antwoord op de vraag of een regresvordering op een hoofdelijk verbonden medeschuldenaar was verjaard. Voor de beantwoording van die vraag is onder meer van belang het antwoord op de vraag naar het ontstaansmoment van een regresvordering5. De Hoge Raad komt in dat verband terug op eerdere arresten over het ontstaansmoment van regresvorderingen. Vanaf 6 april 2012 is de Hoge Raad van oordeel dat een regresvordering (pas) ontstaat op het moment dat de hoofdelijk verbonden schuldenaar de schuld voldoet (voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat). In verband hiermee wordt de passage over (voorwaardelijke) regresvordering in artikel 34.8.3 van de leidraad geschrapt. Artikel I, onderdeel Y, bevat een soortgelijke wijziging van artikel 35.7.

Voor een toelichting op de wijziging van artikel I, onderdeel Z, eerste en derde lid, wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel W. De wijziging van artikel I, onderdeel Z, tweede lid, herstelt met terugwerkende kracht een redactionele omissie die is ontstaan bij de wijziging van de leidraad per 1 januari 2014.

De wijziging van artikel I, onderdeel AA, betreft een verduidelijking van artikel 36.5.5. De in dat artikel geregelde mogelijkheid om de termijn voor het doen van een melding van betalingsonmacht op te schuiven is niet afhankelijk van de tijdigheid van het bezwaar of (hoger) beroep. Om misverstanden hierover te voorkomen, wordt het woord ‘tijdig’ geschrapt uit artikel 36.5.5.

De in artikel I, onderdeel AB, opgenomen wijziging betreft ook een verduidelijking van het bestaande beleid over de melding van betalingsonmacht. Artikel 36.5.7 regelt dat als de meldingstermijn afloopt op of na de faillissementsdatum, het lichaam of de bestuurder geen melding van betalingsonmacht meer hoeft te doen. In gevallen waarin een naheffingsaanslag is opgelegd vanwege een omstandigheid die te wijten is aan opzet of grove schuld van het lichaam, kan op grond van artikel 7 van het besluit niet rechtsgeldig gemeld worden. Dit betekent dat dan ook de regel van artikel 36.5.7 niet van toepassing is. Dit wordt expliciet in artikel 36.5.7 opgenomen.

Artikel I, onderdeel AC, bevat een beleidswijziging over de geldigheidsduur van een melding van betalingsonmacht, geregeld in artikel 36.5.12. De Hoge Raad heeft hierover beslist dat een melding haar betekenis behoudt, zolang nog sprake is van betalingsachterstand, maar dat die regel alleen geldt voor belastingbedragen die zijn aangeven6. De doorlopende werking geldt dus niet voor belastingbedragen die niet zijn aangegeven. De beperkende uitleg van artikel 36.5.12 zoals die door de Hoge Raad is gegeven, wordt in de leidraad vastgelegd.

De wijziging van artikel I, onderdeel AD, eerste lid, hangt samen met het vervallen van de tenaamstellingsverplichting voor teruggaven omzetbelasting per 1 januari 2015 (zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel D). In samenhang daarmee komt de aansprakelijkheid van derden die een teruggaaf omzetbelasting hebben ontvangen te vervallen. Daarmee komt ook het beleid in artikel 48a van de leidraad over de toepassing van de aansprakelijkstelling voor de omzetbelasting te vervallen. Dat wordt geregeld in het eerste lid van artikel I, onderdeel AD. Het tweede lid van artikel I, onderdeel AD, herstelt een omissie die is ontstaan bij de wijziging van de leidraad per 1 januari 2014. Deze wijziging heeft daarom terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2014.

Artikel I, onderdeel AE, herstelt een fout in de nummering die is ontstaan bij de vaststelling van de Leidraad Invordering bij besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M.

Artikel I, onderdeel AF, hangt samen met de introductie van artikel 62bis in de wet met ingang van 1 januari 2015.

Artikel I, onderdeel AG, hangt samen met de introductie van artikel 70f in de wet met ingang van 1 januari 2015. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 70e van de wet in te voegen. Dit artikel is met ingang van 1 januari 2014 in de wet geïntroduceerd, maar werd abusievelijk niet opgenomen bij de leidraadwijziging van 1 januari 2014. Dit gebeurt alsnog in artikel I, onderdeel AG.

Voor een toelichting op artikel I, onderdeel AH, wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel X.

In artikel I, onderdeel AI wordt het maximumbedrag van de betekeningskosten van een dwangbevel geactualiseerd naar het op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen voor 2015 geldende bedrag.

De wijziging van artikel I, onderdeel AK, heeft betrekking op de verplichting van de Belastingdienst/Toeslagen om nadat 12 maanden van de betalingsregeling zijn verstreken, een vragenformulier toe te sturen. Omdat dit in de praktijk niet standaard gebeurt, wordt van de verplichting een bevoegdheid gemaakt.

Artikel I, onderdelen AL en AM, hebben betrekking op uitstel van betaling voor een toeslagschuld of een daarmee samenhangende boete als de belanghebbende bezwaar of (hoger) beroep tegen de terugvordering, respectievelijk boete heeft aangetekend. De Belastingdienst/Toeslagen gaat onderscheid maken tussen opgelegde verzuim- en vergrijpboetes. Bij vergrijpboetes wordt het uitstelbeleid verstrakt. Dit wordt in de leidraad geregeld door in situaties waarin sprake is van opzet of grove schuld geen uitstel in verband met bezwaar tegen de terugvorderingsbeschikking te verlenen. In samenhang daarmee verleent de Belastingdienst/Toeslagen voor een opgelegde vergrijpboete niet meer standaard uitstel wegens bezwaar tegen de boete. Dit wordt geregeld door een wijziging van artikel 79.9a, respectievelijk artikel 79.9b van de leidraad.

De wijziging van artikel I, onderdeel AN, is redactioneel van aard en regelt dat het beleid over aansprakelijkheid voor toeslagschulden bij elkaar komt te staan. Dit gebeurt door het huidige artikel 79.15 (aansprakelijkheid derden voor uitbetaalde toeslagen) direct achter artikel 79.10 (aansprakelijkheid partner voor toeslagschuld) te plaatsen.

Artikel I, onderdeel AO, introduceert een nieuw artikel 79.17 in de leidraad. Dit hangt samen met het Belastingplan 2015. Daarin wordt het instrument versnelde invordering voor toeslagen geregeld. Het beleid dat de ontvanger namens Belastingdienst/Toeslagen toepast bij deze wettelijke bevoegdheid komt overeen met het beleid over versnelde invordering dat is opgenomen in de artikelen 10 tot en met 10.7 van de leidraad. Dit wordt geregeld in het nieuwe artikel 79.17.

Artikel II van dit besluit regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzingen. Deze datum wordt gesteld op 1 januari 2015. Voor artikel I, onderdelen W, Z en AD, is voorzien in terugwerkende kracht. Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de betreffende onderdelen.


X Noot
1

Invoeringswet Participatiewet, Stb. 2014, 270.

X Noot
2

Wet hervorming kindregelingen, Stb. 2014, 227.

X Noot
3

Arrest van 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3068.

X Noot
4

Besluit van 14 juni 2011, nr. BLKB2011/633M, Stcrt. 2011, nr. 10957.

X Noot
5

Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784.

X Noot
6

Hoge Raad 23 december 2011, ECLI:HR:2011:BR7038.

Naar boven