Advies Raad van State betreffende het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende regels ter uitvoering van titel 9.7 Hernieuwbare energie vervoer van de Wet milieubeheer (Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015)

Nader Rapport

21 november 2014

IenM/BSK-2014/250077

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 juli 2014, nr. 2014001387, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 6 augustus 2014, nr. W14.14.0242/IV, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met haar advies rekening zal zijn gehouden.

  • 1. Gebleken is dat het mogelijk is om de grens voor de vrijstelling te verhogen tot 500.000 liter per jaar zonder dat dit significante gevolgen heeft voor het behalen van de nationale doelstelling. Door deze verhoging wordt het aantal bedrijven dat een jaarverplichting heeft met 42 procent verminderd, terwijl die bedrijven gezamenlijk 0,04 procent van de totale hoeveelheid in Nederland tot eindgebruik geleverde benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare biobrandstof leveren.

    De nota van toelichting is op dit punt aangevuld.

  • 2. Het advies van de Afdeling advisering is gevolgd en de percentages voor de jaren 2016 tot en met 2019 zijn in het ontwerpbesluit opgenomen.

    Het ontwerpbesluit en de nota van toelichting zijn op dit punt gewijzigd.

  • 3. De mogelijkheid om verificaties te laten doen door verificateurs die aantoonbaar zijn gestart met de accreditatieprocedure is een gevolg van diezelfde accreditatieprocedure. Een verificateur die geaccrediteerd wil worden, moet een aantal verificaties uitvoeren onder toezicht van de Raad voor Accreditatie. Als verificaties slechts zouden kunnen worden gedaan door geaccrediteerde verificateurs, zou het niet mogelijk zijn voor nieuwe verificateurs om geaccrediteerd te worden. Het betreft dus niet slechts een regeling voor een overgangsfase maar een voorwaarde voor het toegankelijk houden van de markt voor verificaties hernieuwbare energie vervoer voor nieuw toetredende verificateurs.

    Het advies van de Afdeling advisering is om bovengenoemde redenen niet gevolgd. Wel is de nota van toelichting op dit punt aangevuld.

  • 4. De begrippen ‘mate van zekerheid’ en ‘materialiteit’ zijn voor verificateurs bekende begrippen, terwijl de bijlagen bij het ontwerpbesluit (bijlage 4 inzake hernieuwbare brandstof, bepalen of van toepassing bijlage 5 inzake de verificatie van dubbeltelling en bijlage 6 inzake de inboekverificatie) aanvullende duidelijkheid verschaffen. Niettemin is ter verduidelijking artikel 1 van het ontwerpbesluit aangevuld met de omschrijving van de begrippen ‘materiële onjuistheid’ en ‘materialiteitsgrens’.

  • 5.

    • a.

      • Aan artikel 2.2 van het ontwerpbesluit is toegevoegd dat het bestuur van de emissieautoriteit zich in ieder geval baseert op het volume van de zogenoemde accijnsaangifte, bedoeld in artikel 53 van de Wet op de accijns. Het bestuur kan zich ook op andere bij hem bekende gegevens baseren.

      • In artikel 3.5 is toegevoegd dat de energie-inhoud van vloeibare biobrandstoffen die zijn geproduceerd uit afval, residuen, non-food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal meer dan een keer kan meetellen voor het bepalen van het aantal bij te schrijven hernieuwbare brandstofeenheden. Deze opsomming volgt uit artikel 21, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie (richtlijn 2009/28/EG).

      • In artikel 6.3 van het ontwerpbesluit was reeds, ter invulling van de opdracht van artikel 9.7.4.14 van de Wet milieubeheer, bepaald dat het overzicht op elektronische wijze openbaar wordt gemaakt, de periode waarop het overzicht betrekking heeft en dat het overzicht bestaat uit drie afzonderlijke overzichten. Deze drie aspecten zijn niet vastgelegd in artikel 9.7.4.14 van de Wet milieubeheer en de delegatieopdracht was dus reeds materieel uitgewerkt in het ontwerpbesluit. De redactie van artikel 6.3 is aangepast om dit duidelijker tot uitdrukking te brengen.

      Het ontwerpbesluit en de nota van toelichting zijn op de bovenstaande punten gewijzigd.

    • b. In artikel 5.3 van het ontwerpbesluit is een meer materiële invulling gegeven aan de delegatieopdracht van artikel 9.7.5.4, derde lid, van de Wet milieubeheer.

      Het ontwerpbesluit en de nota van toelichting zijn op dit punt gewijzigd.

  • 6. De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn overgenomen met uitzondering van de opmerkingen met betrekking tot:

    • het begrip ‘rekeninghouder’: dat begrip wordt ook gebezigd in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015, door het in artikel 1 van het ontwerpbesluit te laten staan, hoeft het in de regeling niet opnieuw gedefinieerd te worden;

    • de formulering van de artikelen 3.1, eerste lid, en 3.2, eerste lid: de in het ontwerpbesluit gekozen formulering doet meer recht aan de delegatieopdracht van artikel 9.7.4.3 van de Wet milieubeheer;

    • de formulering van de artikelen 3.2, derde lid, en 3.4: de in het ontwerpbesluit gekozen formulering doet meer recht aan de delegatieopdracht van artikel 9.7.4.3 van de Wet milieubeheer;

    • het overbrengen van artikel 3.3, eerste lid, naar artikel 3.2: artikel 3.3 stelt, op grond van artikel 9.7.4.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer regels omtrent de inboeker van gasvormige biobrandstof of elektriciteit. Artikel 3.2 stelt op grond van artikel 9.7.4.3 van de Wet milieubeheer regels omtrent de in te boeken gasvormige biobrandstof. Het heeft de voorkeur om de regels omtrent inboekers bij elkaar te houden, ook al betekent dat het voorkomen van gasvormige biobrandstof in twee artikelen;

    • het combineren van de artikelen 4.1, 4.4 en 4.7: omwille van de inzichtelijkheid van de regelgeving is gekozen voor aparte artikelen voor de verschillende verificateurs;

    • het vervangen van de term ‘onbevangen’ in artikel 4.1, 4.4 en 4.7 door ‘onafhankelijk’: deze twee termen hebben duidelijk verschillende betekenissen, in het artikel is bewust gekozen voor ‘onbevangen’;

    • het vervangen van de term ‘dubbeltellingsverificateur’: deze term is in biobrandstofsector ingeburgerd en bovendien lijkt de kans op verwarring niet groot;

    • het in artikel 4.1, onderdeel a, invoegen van een verwijzing naar de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie: omdat de Raad voor Accreditatie voorkomt in drie artikelen van het ontwerpbesluit is gekozen voor het opnemen van een definitie waarin verwezen wordt naar de genoemde wet;

    • in de artikelen 4.2, eerste lid, 4.5, eerste lid, en 4.8, eerste lid, de term ‘wijzigt’ vervangen door ‘dient ... te verkrijgen’: het opvolgen van deze suggestie levert strijd op met aanwijzing 53 van de Aanwijzingen voor de regelgeving;

    • het invoegen van artikel 8.1 direct na de artikelen 3.1 en 3.2: het is gebruikelijk om bepalingen als deze aan het slot van een besluit op te nemen en deze bepaling heeft ook betekenis voor de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015. Om het vinden van deze bepaling nu en in de toekomst te vergemakkelijken is de plaatsing aan het slot van het ontwerpbesluit gehandhaafd.

  • 7. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om:

    • a. artikel 3.3 van het ontwerpbesluit dat bepaalt welke onderneming een hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bron of gasvormige biobrandstof mag inboeken te koppelen aan de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk de Gaswet;

    • b. in artikel 3.4 een aanvullende eis op te nemen voor hernieuwbare brandstof omdat voor die brandstof geen duurzaamheidssystemen bestaan die de keten vanaf de producent tot de eindgebruiker kunnen controleren;

    • c. in artikel 4.2 duidelijker te formuleren aan welke eisen de verificatie van hernieuwbare brandstof moet voldoen;

    • d. in artikel 4.8 duidelijker te formuleren aan welke eisen de inboekverificatie moet voldoen;

    • e. in artikel 8.4 van het ontwerpbesluit te voorzien in de inwerkingtreding van de wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wet milieubeheer (jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer, hernieuwbare brandstofeenheden en elektronisch register hernieuwbare energie vervoer).

In het ontwerpbesluit en de nota van toelichting zijn ten slotte enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.

Advies Raad van State

No. W14.14.0242/IV

’s-Gravenhage, 6 augustus 2014

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 11 juli 2014, no.2014001387, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels ter uitvoering van titel 9.7 Hernieuwbare energie vervoer van de Wet milieubeheer (Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit geeft nadere regels bij een nieuwe regeling voor de registratie van hernieuwbare energie voor vervoer in de Wet milieubeheer.1 In de registratie wordt bijgehouden hoeveel biobrandstof of hernieuwbare brandstof is geleverd aan het weg- of spoorvervoer. In 2020 moet het uiteindelijk gaan om 10%.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over de verruiming van de uitzondering voor kleine leveranciers, het opnemen van percentages hernieuwbare brandstof in de jaren tussen 2015 en 2020, het toelaten van verificateurs die nog niet zijn geaccrediteerd, het gebruik van vage normen en de beperkte wijze waarop enkele wettelijke delegatieopdrachten zijn uitgewerkt. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Uitzondering voor kleine leveranciers

De richtlijn hernieuwbare energie bepaalt dat elke lidstaat erop toeziet dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2020 minstens 10% bedraagt van het eindverbruik van energie in het vervoer in die lidstaat.2 Nederland heeft deze doelstelling geïmplementeerd door het vereiste van 10% in 2020 op te leggen aan de afzonderlijke ‘leverancier tot eindverbruik’. Daarbij werd in 2011 een uitzondering gemaakt voor de kleine leverancier, omdat dit de administratieve lasten vermindert zonder dat de nationale doelstelling in gevaar komt. De benedengrens werd gelegd bij 50.000 liter brandstof per jaar.3

In het ontwerpbesluit wordt voorgesteld de benedengrens vast te stellen op 500.000 liter per jaar.4 Deze vertienvoudiging wordt niet toegelicht. Het is niet duidelijk waarop de nieuwe grens is gebaseerd en of deze verhoging gevolgen heeft voor het bereiken van de nationale doelstelling.

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen en het ontwerpbesluit zo nodig aan te passen.

2. De jaarverplichting

Het percentage hernieuwbare brandstof voor vervoer wordt voor 2015 vastgesteld op 6,25. In 2020 geldt het percentage van 10 dat is vastgesteld in de richtlijn hernieuwbare energie.5 Voor de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019 moeten de percentages nog worden vastgesteld.6

In 2011, bij de totstandkoming van het Besluit hernieuwbare energie vervoer – de voorganger van het voorliggende ontwerpbesluit – werd het verplichte aandeel hernieuwbare energie voor elk jaar tot en met 2014 vastgelegd. Daarbij werd aangekondigd dat uiterlijk in 2014 zou worden bezien hoe de vervolgstappen moeten worden vormgegeven om het beoogde einddoel van 10 procent of eventueel hoger in 2020 te realiseren.7

Het zou de duidelijkheid ten goede komen als alle betrokkenen nu reeds op de hoogte zouden zijn van de vervolgstappen in de jaren tot 2020. De leveranciers kunnen dan hun meerjarenbeleid daarop afstemmen.

De Afdeling adviseert indien mogelijk het ontwerpbesluit aan te vullen of indien dat niet mogelijk is in de toelichting uiteen te zetten waarom, anders dan is aangekondigd in 2011, de percentages voor de tussenliggende jaren niet in het ontwerpbesluit worden opgenomen.

3. Nog niet geaccrediteerde verificateur

Het ontwerpbesluit geeft nadere regels voor drie soorten verificateurs: verificateurs voor hernieuwbare brandstof, dubbeltelling en inboeking. Een verificateur moet zijn geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie van een lidstaat van de Europese Unie, of – zo bepaalt het ontwerpbesluit – hij moet aantoonbaar een accreditatieprocedure zijn gestart.8 Volgens de toelichting is accreditatie vaak een langdurig proces; door op deze manier vooruit te lopen op het verkrijgen van de accreditatie is het mogelijk op korte termijn te beschikken over voldoende gekwalificeerde verificateurs.9

Nu er kennelijk sprake is van een aanloopprobleem, is niet op voorhand duidelijk waarom niet volstaan kan worden met een overgangsregeling. Wanneer in de aanloopfase van het nieuwe stelsel een tekort aan verificateurs dreigt, dan kan eventueel bij wijze van overgangsrecht worden voorzien in een voorlopige accreditatie voor personen die aantonen over voldoende kennis en ervaring te beschikken. Een dergelijke voorlopige accreditatie zou dan voor een beperkte periode moeten gelden en na afloop van die periode van rechtswege moeten vervallen.

Daarmee kunnen bovendien na het verstrijken van zo’n overgangsfase praktische bewijsproblemen worden voorkomen die samenhangen met het feit dat de accreditatie niet alleen kan worden verleend door de Nederlandse Raad voor Accreditatie, maar ook door de accreditatie-instantie van een andere EU-lidstaat.

Wat betreft het voorstel van de regering zelf merkt de Afdeling het volgende op. Met het criterium dat aantoonbaar een accreditatieprocedure moet zijn gestart wordt volgens de toelichting bedoeld dat de verificateur kan aantonen over voldoende kennis en ervaring te beschikken, alsmede dat hij in de laatste fase van de accreditatieprocedure verkeert en bijvoorbeeld alleen nog met goed gevolg de bijwoning van een verificatie door de Raad van Accreditatie moet doorstaan. De Afdeling merkt op dat deze toespitsing niet wordt geregeld in het artikel zelf. Deze toespitsing kan niet gezien worden als slechts uitleg: het is een nadere norm die niet op zijn plaats is in de toelichting en in dit geval beter kan worden opgenomen in het ontwerpbesluit zelf.10 Hiernaast lijkt het de Afdeling gewenst dat bij een dergelijke regeling ook een termijn wordt vastgelegd waarbinnen de accreditatie afgerond moet zijn.

De Afdeling adviseert de regeling met betrekking tot niet geaccrediteerde verificateurs uitsluitend op te nemen in een overgangsregeling.

4. Concrete normen

Het ontwerpbesluit bevat een groot aantal vage aanduidingen, die niettemin de basis moeten vormen voor de verificatie.11 De verschillende soorten verificateurs moeten een ‘redelijke mate van zekerheid’ verkrijgen dat er geen materiële afwijkingen zijn. Daartoe verzamelen zij ‘toereikende controle-informatie’ en zorgen zij voor een ‘aanvaardbaar laag controlerisico’. Deze vage begrippen kunnen zowel voor de verificateurs als voor de gecontroleerden tot problemen aanleiding geven wanneer niet duidelijk is hoe deze kwantitatief getoetst moeten worden. Nu er voorts verschillende soorten verificateurs actief zullen zijn, kunnen er ook verschillen in de wijze van toetsing ontstaan.

De Afdeling adviseert deze termen in ieder geval in de toelichting te verhelderen en zo mogelijk in het ontwerpbesluit concreet te maken.

5. Uitwerking van delegatieopdrachten

  • a. De nieuwe titel 9.7 (‘Hernieuwbare energie vervoer’) van de Wet milieubeheer, die thans in behandeling is bij de Eerste Kamer, kent een aantal delegatieopdrachten, die in het ontwerpbesluit worden uitgevoerd. In enkele gevallen is de delegatieopdracht niet of zeer beperkt uitgewerkt.

    • Het wetsvoorstel bepaalt dat, als een leverancier tot eindverbruik geen opgave doet van door hem geleverde hoeveelheden brandstof, de emissieautoriteit die hoeveelheid ambtshalve vaststelt. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld.12 In het ontwerpbesluit wordt bepaald dat de emissieautoriteit die hoeveelheid vaststelt op basis van een redelijke inschatting.13 Dat is, zo komt het de Afdeling voor, weinig concreet. Wel blijkt uit de toelichting dat de schatting onder meer gebaseerd zal worden op de accijnsaangifte.14

    • Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën biobrandstof worden aangewezen waarvan, onder bij of krachtens die maatregel te stellen voorwaarden, de energie-inhoud wordt vermenigvuldigd met een bij of krachtens die maatregel vastgestelde factor.15 Deze delegatieopdracht wordt in het ontwerpbesluit niet uitgewerkt, maar overgelaten aan het niveau van de ministeriële regeling (blanco doordelegatie).16

    • De emissieautoriteit maakt ieder jaar een overzicht openbaar, waarin aard en herkomst van ingeboekte vloeibare biobrandstoffen en het gehanteerde duurzaamheidssysteem zijn opgenomen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de inhoud en de wijze van openbaarmaking van het overzicht.17 Het ontwerpbesluit werkt deze delegatieopdracht niet uit, maar herhaalt alleen dat wat al in de grondslagbepaling staat.18

    De Afdeling adviseert op deze punten het ontwerpbesluit materieel aan te vullen. Indien dat niet goed mogelijk is, verdient het aanbeveling bij gelegenheid de grondslagbepaling te herzien.

  • b. De wet bepaalt dat, als de emissieautoriteit redenen heeft om aan te nemen dat er sprake is van fraude of misbruik, zij een rekening kan blokkeren. Bij algemene maatregel van bestuur worden hierover nadere regels gesteld.19 Het ontwerpbesluit bepaalt slechts dat de emissieautoriteit een rekening blokkeert als zij redenen heeft om aan te nemen dat sprake is van fraude of misbruik.20 Dat is een herhaling van hetgeen in de wet staat, met dit verschil dat een bevoegdheid is veranderd in een verplichting. Voor dat laatste biedt de wet echter niet de ruimte. De nadere regels die in de wet worden verlangd kunnen wel worden gebruikt om de bevoegdheid tot het blokkeren van de rekening nader in te vullen, maar niet om die bevoegdheid zonder meer te wijzigen in een verplichting.

    De Afdeling adviseert in het ontwerpbesluit de bij wet toegekende discretionaire bevoegdheid materieel in te vullen.

6. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend vice-president van de Raad van State, J.G.C. Wiebenga.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W14.14.0242/IV

  • De omschrijving van ‘rekeninghouder’ in artikel 1 overbrengen naar artikel 5.4, nu het begrip alleen daar wordt gebruikt.

  • Artikel 2.2, eerste lid, als volgt redigeren: ‘Een ambtshalve inschatting als bedoeld in artikel 9.7.2.4, eerste of tweede lid, van de wet wordt gemaakt op basis van een redelijke inschatting.’

  • In de artikelen 3.1, eerste lid, en 3.2, eerste lid, ‘die wordt ingeboekt in het register voldeed ... aan’ telkens wijzigen in: ‘kan alleen worden ingeboekt in het register indien ... heeft voldaan aan’. Het tweede lid van beide artikelen dienovereenkomstig aanpassen.

  • De artikelen 3.2, derde lid, 3.4, ‘Voor ... die wordt ingeboekt ... is geen subsidie betaald’ wijzigen in: ... kan alleen worden ingeboekt indien geen subsidie is betaald...

  • Artikel 3.3, eerste lid, overbrengen naar artikel 3.2, zodat alle regels voor de verschillende soorten brandstof in één artikel bij elkaar staan.

  • De artikelen 4.1, 4.4 en 4.7, eerste lid, in één artikel combineren (artikel 4.7, tweede lid, nader bezien); daarbij de term ‘onbevangen’ vervangen door ‘onafhankelijke’. Voorts de artikelen 4.3, 4.6 en 4.9 combineren in één artikel.

  • De term ‘dubbeltellingverificateur’ zo mogelijk vervangen door een ander term, om de indruk te vermijden dat deze verificateur moet controleren of sprake is van foutieve dubbeltellingen.

  • In het tweede lid van de artikelen 4.2, 4.5 en 4.8 de term ‘materialiteitgrens’ wijzigen in het meer gebruikelijke materialiteitsgrens. Voorts de term definiëren en in de toelichting uitleggen hoe deze kwantitatieve maatstaf zich verhoudt tot de kwalitatieve aanduidingen ‘hernieuwbaar karakter’ en ‘aard van de gebruikte grondstof’. Daarnaast in het eerste lid van deze artikelen het woord ‘verkrijgt’ telkens wijzigen in: dient ... te verkrijgen.

  • In artikel 4.1, onderdeel a, aan het slot invoegen: , bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie.

  • Artikel 5.5, tweede lid, na de dubbele punt, als volgt redigeren: 25 procent van het aantal hernieuwbare brandstofeenheden dat hij verschuldigd is over het kalenderjaar dat direct voorafgaat aan de datum, bedoeld in artikel 9.7.5.6, eerste lid, van de wet.

  • Artikel 5.5, derde lid, na de dubbele punt, als volgt redigeren: 10 procent van het aantal hernieuwbare brandstofeenheden dat is uitgegeven voor hernieuwbare energie vervoer die aan hem geleverd is in het kalenderjaar dat direct voorafgaat aan de datum, bedoeld in artikel 9.7.5.6, eerste lid, van de wet.

  • In artikel 6.1, onderdeel b, ‘duurzaamheidsystemen’ wijzigen in: duurzaamheidssystemen, nu dit de meest gebruikelijke spelling is, die ook gebruikt wordt in artikel 6.3.

  • De opsomming in artikel 6.3 nader uitwerken, nu deze strekt tot het uitwerken van een verplichte delegatieopdracht en de delegatieopdracht alleen herhaalt (aanwijzing 104a van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

  • In artikel 7.1, tweede lid, onderdeel 2°, ‘artikel 3.1’ wijzigen in: artikel 3.

  • In artikel 8.1 verwijzen naar artikel 17 van de richtlijn hernieuwbare energie (aanwijzing 336 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Het artikel invoegen direct na artikel 3.2, nu het alleen betrekking heeft op de artikelen 3.1 en 3.2.

Tekst zoals aangeboden aan de Raad van State: Besluit van ..... houdende regels ter uitvoering van titel 9.7 Hernieuwbare energie vervoer van de Wet milieubeheer (Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 8 juli 2014, nr. IenM/BSK-2014/135522, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.2, vierde lid, 9.2.2.6a, eerste en derde lid, 9.7.1.2, 9.7.2.1, 9.7.2.4, derde lid, 9.7.4.1, tweede lid, 9.7.4.3, onderdeel b, 9.7.4.4, eerste en vijfde lid, 9.7.4.7, tweede lid, 9.7.4.8, eerste en vijfde lid, 9.7.4.11, tweede lid, 9.7.4.12, vierde lid, 9.7.4.14, tweede lid, 9.7.5.3, derde lid, 9.7.5.4, derde lid, 9.7.5.6, tweede lid, en 9.7.6.1 van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van ..., nr. IenM/BSK-2014/..., Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemeen

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

bemeterd leverpunt:

punt voor levering van gasvormige brandstof of elektriciteit voorzien van een voertuigaansluiting en een meter die de hoeveelheid van de levering meet;

dubbeltellingverificateur:

verificateur als bedoeld in artikel 9.7.4.8, tweede lid, van de wet;

dubbeltellingverificatie:

verificatie als bedoeld in artikel 9.7.4.8, tweede lid, van de wet;

dubbeltellingverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 9.7.4.8, tweede lid, van de wet;

inboekverificateur:

verificateur als bedoeld in artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de wet;

inboekverificatie:

verificatie als bedoeld in artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de wet;

inboekverificatieverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de wet;

rekeninghouder:

onderneming die beschikt over een rekening als bedoeld in artikel 9.7.5.3 van de wet;

verificateur hernieuwbare brandstof:

verificateur als bedoeld in artikel 9.7.4.4, tweede lid, van de wet;

verificatie hernieuwbare brandstof:

verificatie als bedoeld in artikel 9.7.4.4, tweede lid, van de wet;

verificatieverklaring hernieuwbare brandstof:

verklaring als bedoeld in artikel 9.7.4.4, tweede lid, van de wet;

wet:

Wet milieubeheer.

Artikel 1.2

De in titel 9.7 van de wet opgenomen bepalingen met betrekking tot de leverancier tot eindverbruik zijn niet van toepassing op de leverancier tot eindverbruik in het kalenderjaar dat hij minder dan 500.000 liter benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof tot eindverbruik levert aan wegvoertuigen of spoorvoertuigen in Nederland.

§ 2. Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer

Artikel 2.1

Het gedeelte, bedoeld in artikel 9.7.2.1 van de wet, is voor het kalenderjaar:

  • a. 2015 6,25 procent;

  • b. 2020 10 procent.

Artikel 2.2
  • 1. Het bestuur van de emissieautoriteit stelt, in geval van toepassing van artikel 9.7.2.4, eerste of tweede lid, van de wet de hoeveelheid, bedoeld in dat artikel, vast op basis van een redelijke inschatting van de juiste hoeveelheid door de leverancier tot eindverbruik aan wegvoertuigen of spoorvoertuigen in Nederland geleverde hoeveelheid benzine, diesel, vloeibare biobrandstof of vloeibare hernieuwbare brandstof.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 9.7.2.4 van de wet wordt een hoeveelheid benzine, diesel, vloeibare biobrandstof of vloeibare hernieuwbare brandstof, die is uitgeslagen tot verbruik als bedoeld in de Wet op de accijns aangemerkt als geleverd aan wegvoertuigen of spoorvoertuigen in Nederland, tenzij de leverancier tot eindverbruik aantoont dat die hoeveelheid is uitgeslagen tot verbruik voor andere doeleinden.

§ 3. Inboeken hernieuwbare energie vervoer

Artikel 3.1
  • 1. Vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt in het register voldeed aan de op het tijdstip van leveren aan de Nederlandse markt voor vervoer geldende duurzaamheidseisen, genoemd in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid voldeed vloeibare biobrandstof die vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen aan de op het tijdstip van leveren aan de Nederlandse markt voor vervoer geldende duurzaamheidseisen, genoemd in artikel17, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

Artikel 3.2
  • 1. Gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt in het register voldeed aan de op het tijdstip van leveren aan vervoer in Nederland geldende duurzaamheidseisen, genoemd in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid voldeed gasvormige biobrandstof die vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen aan de op het tijdstip van leveren aan vervoer in Nederland geldende duurzaamheidseisen, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

  • 3. Voor gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt in het register is geen subsidie betaald.

  • 4. De gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt in het register wordt geleverd via een bemeterd leverpunt dat gasvormige brandstof aan vervoer in Nederland levert.

Artikel 3.3
  • 1. Aan vervoer in Nederland geleverde gasvormige biobrandstof kan slechts worden ingeboekt in het register door de onderneming die de gasvormige brandstof inkoopt en via een bemeterd leverpunt levert aan vervoer in Nederland.

  • 2. Aan wegvoertuigen in Nederland geleverde elektriciteit kan slechts worden ingeboekt in het register door de onderneming die de elektriciteit inkoopt en via een bemeterd leverpunt levert aan wegvoertuigen in Nederland.

Artikel 3.4

Voor vloeibare hernieuwbare brandstof die wordt ingeboekt in het register en voor de energie uit hernieuwbare bron met behulp waarvan die hernieuwbare brandstof is geproduceerd, is geen subsidie betaald.

Artikel 3.5

De energie-inhoud van de categorieën biobrandstof die voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen wordt in het register bij inboeking vermenigvuldigd met de bij die regeling voor die categorieën bepaalde factor.

Artikel 3.6
  • 1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan met toepassing van artikel 9.7.4.11, eerste lid, van de wet het bijschrijven van hernieuwbare brandstofeenheden voor ten hoogste vier weken opschorten. Het bestuur doet van de opschorting onmiddelijk mededeling aan de inboeker.

  • 2. Het bestuur van de emissieautoriteit beslist binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, over de bijschrijving van de hernieuwbare brandstofeenheden. Indien niet binnen die termijn is beslist, schrijft het bestuur de hernieuwbare brandstofeenheden bij op de rekening van de inboeker.

  • 3. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Verificatie

Artikel 4.1

De verificateur hernieuwbare brandstof voert de verificatiewerkzaamheden op een onbevangen en onpartijdige wijze uit en is voor het onderdeel hernieuwbare brandstof van het werkveld hernieuwbare energie vervoer:

  • a. geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie;

  • b. geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) 229/93 (PbEU 2008, L 218), of

  • c. aantoonbaar een accreditatieprocedure gestart bij een instelling als bedoeld in onderdeel a of b maar waarvoor de procedure nog niet is afgerond.

Artikel 4.2
  • 1. De verificateur hernieuwbare brandstof verkrijgt een redelijke mate van zekerheid dat de in de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof verantwoorde hernieuwbare brandstof geen materiële afwijkingen bevat. De verificateur hernieuwbare brandstof verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico.

  • 2. De verificateur hernieuwbare brandstof toetst met een materialiteitgrens van twee procent het hernieuwbare karakter van de bij de productie van de brandstof gebruikte bronnen en de totale hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare brandstof waarop de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof betrekking heeft.

Artikel 4.3

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de verificatie hernieuwbare brandstof.

Artikel 4.4

De dubbeltellingverificateur voert de verificatiewerkzaamheden op een onbevangen en onpartijdige wijze uit en is voor het onderdeel dubbeltelling van het werkveld hernieuwbare energie vervoer:

  • a. geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie;

  • b. geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) 229/93 (PbEU 2008, L 218), of

  • c. aantoonbaar een accreditatieprocedure gestart bij een instelling als bedoeld in onderdeel a of b maar waarvoor de procedure nog niet is afgerond.

Artikel 4.5
  • 1. De dubbeltellingverificateur verkrijgt een redelijke mate van zekerheid dat de in de dubbeltellingverklaring verantwoorde biobrandstof geen materiële afwijkingen bevat. De dubbeltellingverificateur verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico.

  • 2. De dubbeltellingverificateur hernieuwbare brandstof toetst met een materialiteitgrens van twee procent de aard van de gebruikte grondstof in relatie tot de dubbeltelling van de biobrandstof, alsmede de totale hoeveelheid gebruikte grondstof in relatie tot de hoeveelheid geproduceerde dubbel tellende biobrandstof waarop de dubbeltellingverklaring vetrekking heeft.

Artikel 4.6

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de dubbeltellingverificatie.

Artikel 4.7
  • 1. De inboekverificateur voert de verificatiewerkzaamheden op een onbevangen en onpartijdige wijze uit en is voor het onderdeel inboekverificatie van het werkveld hernieuwbare energie vervoer:

    • a. geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie;

    • b. geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) 229/93 (PbEU 2008, L 218), of

    • c. aantoonbaar een accreditatieprocedure gestart bij een instelling als bedoeld in onderdeel a of b maar waarvoor de procedure nog niet is afgerond.

  • 2. Het bestuur van de emissieautoriteit kan een instelling als bedoeld in het eerste lid die voldoet aan de eisen, gesteld in dat lid, opnemen in het register.

Artikel 4.8
  • 1. De inboekverificateur verkrijgt een redelijke mate van zekerheid dat de in de inboekverificatieverklaring verantwoorde inboekingen in het register geen materiële afwijkingen bevatten. De inboekverificateur verzamelt hiervoor toereikende controle informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico.

  • 2. De inboekverificateur toetst met een materialiteitgrens van twee procent de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie vervoer, de soort ingeboekte hernieuwbare energie vervoer, de overname van de gegevens over de aard en herkomst van de grondstof van de biobrandstof en het gehanteerde duurzaamheidsysteem, alsmede het ontbreken van een doorlevering als duurzaam van de totale hoeveelheid ingeboekte biobrandstof waarop de inboekverificatieverklaring betrekking heeft.

Artikel 4.9

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inboekverificatie.

§ 5. Register hernieuwbare energie vervoer

Artikel 5.1

Als categorie als bedoeld in artikel 9.7.5.3, derde lid, van de wet worden aangewezen de ondernemingen die houder zijn van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns voor minerale oliën als bedoeld in artikel 25 van die wet.

Artikel 5.2

Het bestuur van de emissieautoriteit weigert in ieder geval het openen van een rekening in het register indien de aanvrager niet:

  • a. heeft aangetoond de voor de aangevraagde rekening vereiste hoedanigheid te bezitten;

  • b. de vereiste gegevens heeft overgelegd.

Artikel 5.3

Het bestuur van de emissieautoriteit blokkeert een rekening of een faciliteit indien het redenen heeft om aan te nemen dat sprake is van fraude of misbruik.

Artikel 5.4
  • 1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan een rekening ambtshalve opheffen indien:

    • a. de rekeninghouder niet langer de hoedanigheid bezit op basis waarvan hij een rekening heeft gekregen;

    • b. ondanks herhaalde kennisgevingen niet binnen een redelijke termijn de gronden voor de blokkering op grond van artikel 5.3 zijn opgeheven;

    • c. er twaalf maanden geen activiteit is geweest op de rekening.

  • 2. Op verzoek van de rekeninghouder heft het bestuur van de emissieautoriteit een rekening met inboekfaciliteit of een rekening met uitsluitend overboekfaciliteit op.

  • 3. Een rekening wordt niet opgeheven als op de rekeninghouder nog een verplichting rust als bedoeld in de artikelen 9.7.2.1, 9.7.2.5, derde lid, of 9.7.4.13, vierde lid, van de wet.

Artikel 5.5
  • 1. Het gedeelte, bedoeld in artikel 9.7.5.6, eerste lid, van de wet, komt overeen met ten hoogste 2.000 hernieuwbare brandstofeenheden of indien toepassing van het tweede of derde lid leidt tot meer dan 2.000 hernieuwbare brandstofeenheden het in dat lid genoemde percentage. Indien een onderneming zowel leverancier tot eindverbruik als inboeker is, geldt de voor die onderneming gunstigste bepaling.

  • 2. Voor de leverancier tot eindverbruik: 25 procent van het door hem over het direct aan de datum, bedoeld in artikel 9.7.5.6, eerste lid, van de wet, voorafgaande kalenderjaar verschuldigde aantal hernieuwbare brandstofeenheden.

  • 3. Voor de inboeker: 10 procent van het aantal aan hem voor hernieuwbare energie vervoer geleverd in het direct aan de datum, bedoeld in artikel 9.7.5.6, eerste lid, van de wet voorafgaande kalenderjaar uitgegeven hernieuwbare brandstofeenheden.

§ 6. Rapportages

Artikel 6.1

Het bestuur van de emissieautoriteit rapporteert over het laatst verstreken kalenderjaar jaarlijks aan Onze Minister:

  • a. de soorten en de totale hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie vervoer;

  • b. de aard en herkomst van de grondstof van de totale hoeveelheid ingeboekte vloeibare en gasvormige biobrandstof, alsmede de gehanteerde duurzaamheidsystemen;

  • c. de totale energiehoeveelheid van de ingeboekte dubbel tellende biobrandstof.

Artikel 6.2

Het overzicht, bedoeld in artikel 9.7.4.7, eerste lid, van de wet, vermeldt met betrekking tot het gedeelte van het kalenderjaar of het kalenderjaar waarop het overzicht betrekking heeft:

  • a. het aantal tot de datum van publicatie op rekeningen in het register bijgeschreven hernieuwbare brandstofeenheden;

  • b. het aantal in dat kalenderjaar gespaarde hernieuwbare brandstofeenheden.

Artikel 6.3

Het overzicht, bedoeld in artikel 9.7.4.14, eerste lid, van de wet, wordt langs elektronische weg bekendgemaakt en bestaat uit drie overzichten waarin over het laatst verstreken kalenderjaar per inboeker over de ingeboekte vloeibare biobrandstof worden vermeld:

  • a. de aard van de grondstoffen;

  • b. de herkomst van de grondstoffen, en

  • c. de gehanteerde duurzaamheidssystemen.

§ 7. Overgangsbepalingen hernieuwbare energie vervoer

Artikel 7.1
  • 1. De hoeveelheid, bedoeld in artikel 9.7.6.1 van de wet, is het kleinste getal dat volgt uit het tweede lid.

  • 2. De hoeveelheid, bedoeld in artikel 9.7.6.1 van de wet is:

    • a. het getal van de administratieve eindvoorraad zoals dat blijkt uit de biobrandstoffenbalans over 2014, dan wel

    • b. de som van:

      • 1°. de in 2014 tot verbruik uitgeslagen onderscheidenlijk geleverde hoeveelheid biobrandstoffen die voldeed aan de eisen van artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer en de in 2014 aan wegvoertuigen en mobiele machines geleverde hoeveelheid elektriciteit, zoals blijkt uit de biobrandstoffenbalans als bedoeld in artikel 1 van de Regeling hernieuwbare energie zoals die luidde op 31 december 2014, vermenigvuldigd met 0,25, en

      • 2°. de verplichting voor het jaar 2014 op grond van artikel 3.1, eerste lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer, zoals blijkt uit die biobrandstoffenbalans. vermenigvuldigd met 0,25.

Artikel 7.2
  • 1. De hoeveelheid, bedoeld in artikel 9.7.6.1 van de wet, wordt bijgeschreven op de rekening van de inboeker of leverancier, bedoeld in dat artikel, op het moment van opening van die rekening.

  • 2. De bijschrijving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt niet meer na 29 februari 2016.

§ 8. Slotbepalingen

Artikel 8.1

Een wijziging van de richtlijn hernieuwbare energie gaat voor de toepassing van dit besluit en daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 8.2

Het Besluit hernieuwbare energie vervoer wordt ingetrokken.

Artikel 8.3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015.

Artikel 8.4

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Algemeen

Dit besluit geeft een aantal uitwerkingen aan titel 9.7 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm).

Met titel 9.7 van de Wm is een andere systematiek geïntroduceerd voor het voldoen aan verplichtingen door bedrijven die in Nederland brandstoffen tot verbruik leveren aan weg- en spoorvoertuigen. In dit besluit wordt met name een nadere uitwerking gegeven van de vereisten aan het inboeken en de controle op de correctheid van de gegevens van de ingeboekte duurzame energie voor vervoer door middel van verificatie.

2. Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer

In dit besluit is het percentage vastgelegd van de verplichting die partijen hebben die benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof tot eindverbruik aan weg- en spoorvoertuigen leveren (de leveranciers tot eindverbruik) om een deel van die brandstof te laten bestaan uit hernieuwbare energie (de jaarverplichting).

In 2020 moet 10 procent van de verbruikte energie in weg- en spoorverkeer en elektriciteit in alle vormen van transport bestaan uit energie die uit hernieuwbare bronnen geproduceerd is. Dit volgt uit artikel 3, vierde lid, van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140) (hierna: richtlijn hernieuwbare energie).

Voor het nakomen van de jaarverplichting dienen de leveranciers tot eindverbruik voldoende hernieuwbare brandstofeenheden (hierna: HBE’s) te verwerven, zijnde het bewijs dat een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer op de markt gebracht is. Deze HBE’s verwerven de leveranciers van de ondernemingen die een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer op de markt gebracht hebben (de inboekers). Ook ondernemingen die een hoeveelheid gasvormige biobrandstof aan vervoer en elektriciteit aan wegvoertuigen leveren kunnen inboeker zijn.

Zowel de nakoming van de jaarverplichting als het inboeken van een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer gebeurt in het register hernieuwbare energie vervoer (hierna: het register).

Voor de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019 moeten de percentages van de jaarverplichting nog vastgesteld worden. Het percentage dat voor 2015 geldt (6,25%) zal geleidelijk verhoogd worden naar het percentage dat in 2020 zal gelden (10%).

3. Inboeken hernieuwbare energie vervoer

De volgende categorieën hernieuwbare energie vervoer mogen volgens artikel 9.7.4.1 van de Wm ingeboekt worden:

  • vloeibare biobrandstof geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer;

  • gasvormige biobrandstof geleverd aan vervoer in Nederland;

  • vloeibare hernieuwbare brandstof geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer;

  • elektriciteit geleverd aan wegvoertuigen in Nederland.

Voor vloeibare biobrandstoffen geldt dat zij op het moment dat ze geleverd worden aan de Nederlandse markt voor vervoer, dat wil zeggen tot eindverbruik aan de exploitant van de pomp geleverd worden of aan een andere houder van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats minerale oliën, moeten voldoen aan de eisen zoals die zijn opgenomen in artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie (opgenomen in de bijlage van dit besluit). BioLNG/LBG en bioLPG worden als vloeibare biobrandstoffen beschouwd.

De locatie waar de vloeibare biobrandstoffen zich bevonden voor de levering aan de Nederlandse markt voor vervoer plaatsvond, moet door een duurzaamheidsysteem gecertificeerd zijn dat erkend is door de Europese Commissie, terwijl alleen vloeibare biobrandstoffen die in de massabalans van het duurzaamheidsysteem opgenomen zijn ingeboekt mogen worden.

Voor gasvormige biobrandstoffen geldt dat ze geleverd moeten worden via een bemeterd leverpunt. Dit is een leverpunt dat bestemd is voor levering aan vervoer en waarvoor eenduidig kan worden vastgesteld hoeveel energie is geleverd aan vervoer in Nederland. BioCNG/CBG wordt als een gasvormige biobrandstof beschouwd.

Er zijn twee mogelijkheden. Allereerst kan de invoeding van de gasvormige biobrandstof plaatsvinden in het gasnet, waarna via een bemeterd leverpunt een mengsel van aardgas en gasvormige biobrandstof wordt geleverd aan voertuigen voor de weg, het spoor of de binnenvaart. De exploitant van het bemeterde leverpunt geldt als inboeker in het systeem van hernieuwbare energie vervoer. Hij kan de hoeveelheid aan vervoer in Nederland geleverd gas inboeken in het register, maar dient voor die hoeveelheid te beschikken over door Vertogas afgegeven garanties van oorsprong die aangeven dat een equivalente hoeveelheid ingevoede gasvormige biobrandstof voldoet aan de eisen zoals die zijn opgenomen in artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie en dat geen subsidie is betaald voor de productie.

Een tweede mogelijkheid die een exploitant van een bemeterd leverpunt heeft is om rechtstreeks een gasvormige biobrandstof aan wegvoertuigen, spoorvoertuigen en binnenvaart in Nederland tot eindverbruik te leveren zonder dat die gasvormige biobrandstof eerst wordt ingevoed in het aardgasnet. Ook in dat geval is een garantie van oorsprong vereist en gelden de eisen dat die hoeveelheid gasvormige biobrandstof voldoet aan de eisen zoals die zijn opgenomen in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie en dat geen subsidie is betaald voor de productie.

Ook een hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof die aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverd is, mag ingeboekt worden. Deze categorie hernieuwbare energie vervoer bestaat ingevolge artikel 9.7.1.1 van de Wm uit energie die geen elektriciteit of biobrandstof is, die geproduceerd is uit en met behulp van hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de richtlijn hernieuwbare energie. In elk geval mag geen subsidie zijn betaald voor de productie, terwijl de inboeker voorafgaand aan de inboeking over een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof dient te beschikken.

Voor elektriciteit geldt dat de exploitant van het bemeterd leverpunt de hoeveelheid via dat leverpunt aan wegvoertuigen in Nederland geleverde elektriciteit mag inboeken. Slechts het aandeel hernieuwbaar van deze ingeboekte elektriciteit wordt aangemerkt als geleverde hernieuwbare energie vervoer. Het register berekent dat aandeel op basis van het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in Europa, zoals vermeld door Eurostat voor het kalenderjaar, twee jaar voor het kalenderjaar van levering. Zie hiervoor ook de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 waarin dit op grond van artikel 9.7.4.6, derde lid, van de Wm uitgewerkt is.

4. Verificatie

De Wm schrijft in een aantal gevallen verificatie voor. Hernieuwbare brandstof moet voor het inboeken zijn voorzien van een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof, dubbeltellende biobrandstof moet voor het inboeken zijn voorzien van een dubbeltellingverklaring en de inboeker moet na afloop van het kalenderjaar een verificatieverklaring overleggen voor de door hem ingeboekte hernieuwbare energie vervoer.

4.1 Verificateur hernieuwbare brandstof

De verificateur hernieuwbare brandstof is een persoon die werkzaam is voor een verificatie-instelling die geaccrediteerd is door de Raad voor Accreditatie of een andere erkende nationale accreditatie-instantie. Hij dient zijn verificatiewerkzaamheden op een onpartijdige wijze, te weten zonder vooringenomenheid, uit te voeren. Als een verificatie-instellling een verzoek om accreditatie heeft gedaan en kan aantonen over voldoende kennis en ervaring te beschikken, dan kan zij vooruitlopend op de accreditatie reeds verificaties uitvoeren. Om voor een bepaald werkveld geaccrediteerd te kunnen worden, dient een verificatie-instelling immers in de praktijk aan te tonen over de desbetreffende kennis en vaardigheid te beschikken. Het betreft derhalve een verificatie-instelling die in de laatste fase van de accreditatieprocedure is en bijvoorbeeld alleen nog met goed gevolg de bijwoning van een verificatie door de Raad van Accreditatie moet doorstaan.

De verificatie hernieuwbare brandstof vindt altijd plaats op de productielocatie van de desbetreffende hernieuwbare brandstof. De verificateur hernieuwbare brandstof voert de verificatie met een redelijke mate van zekerheid en met een materialiteitgrens van 2% uit.

De verificateur hernieuwbare brandstof verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico. Met betrekking tot het kwalitatieve aspect van de materialiteit bepaalt het besluit dat zij ziet op het hernieuwbare karakter van de bronnen die bij de productie van de hernieuwbare brandstof gebruikt zijn, alsmede op de hoeveelheid (naar energie-inhoud) van de totaal geproduceerde hernieuwbare brandstof.

De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof wordt door de producent aan de afnemer van de hernieuwbare brandstof verstrekt; de afnemer is tevens de inboeker van de hernieuwbare brandstof, omdat tussenhandel niet toegestaan is. Een geproduceerde hoeveelheid hernieuwbare brandstof wordt derhalve altijd geleverd aan de inboeker. De inboeker mag nooit meer hernieuwbare brandstof inboeken dan de hoeveelheid die op de verklaring vermeld is. De verificateur hernieuwbare energie voorziet elke verklaring van een uniek nummer, die hij uitgeeft volgens een voorgeschreven sjabloon, zoals in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 is neergelegd. Omdat tussenhandel niet is toegestaan, is een splitsing van een hoeveelheid hernieuwbare brandstof en bijgevolg nieuwe unieke nummers niet aan de orde.

4.2 De dubbeltellingverificatie

Voor de dubbeltellingverificateur gelden soortgelijke eisen als voor de verificateur hernieuwbare brandstof en de inboekverificateur. Een dubbeltellingverificateur mag dezelfde persoon zijn als de auditor van het duurzaamheidsysteem. De normen voor de dubbeltellingverificatie zijn vastgelegd in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015.

Zowel vloeibare als gasvormige biobrandstoffen komen voor dubbeltelling in aanmerking.

De dubbeltellingverificatie vindt altijd plaats op een productielocatie die is gecertificeerd door een duurzaamheidsysteem dat is erkend door de Europese Commissie.

De dubbeltellingverificateur voert de verificatie met een redelijke mate van zekerheid en met een materialiteitgrens van 2% uit. De dubbeltellingverificateur verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico. Afwijkingen ten aanzien van de aard van de grondstoffen in relatie tot de dubbeltelling van de biobrandstof, alsmede ten aanzien van de hoeveelheid (naar energie-inhoud) gebruikte grondstof in relatie tot de hoeveelheid (naar energie-inhoud) geproduceerde dubbel tellende biobrandstof zijn van materieel belang als ze redelijkerwijs van invloed zijn op het aantal HBE’s dat het register na inboeking bijschrijft.

De verklaring die de dubbeltellingverificateur aan de producent verstrekt, wordt bij verhandelen van de hoeveelheid biobrandstof waarvoor de dubbeltellingverklaring geldt, meegeleverd. Wanneer deze levering in gedeelten verder wordt doorgeleverd, wordt de verklaring gesplitst door een dubbeltellingverificateur en wederom meegeleverd met de biobrandstof. Elke verklaring heeft een uniek nummer en bevat de nummers van alle voorgaande verklaringen. De dubbeltellingverificateur beheert de unieke nummers, die worden uitgegeven volgens een voorgeschreven sjabloon, zoals in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 is neergelegd.

4.3 Inboekverificatie

Aan de inboekverificateur worden dezelfde eisen gesteld als aan de verificateur hernieuwbare brandstof en de dubbeltellingverificateur. Ook voor de inboekverificatie zijn de normen vastgelegd in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015.

Ten minste eenmaal per jaar, uiterlijk op 1 april van het jaar na het kalenderjaar van levering, dient een inboeker die een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer heeft ingeboekt aan het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa) een verklaring van een inboekverificateur te overleggen dat die hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer voldoet aan de eisen die voor het inboeken zijn gesteld.

De inboekverificateur voert de inboekverificatie met een redelijke mate van zekerheid en met een materialiteitgrens van 2% uit. De verificateur hernieuwbare brandstof verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico.

Met betrekking tot het kwalitatieve aspect van de materialiteit is bepaald dat zij ziet op de hoeveelheid (naar energie-inhoud) ingeboekte hernieuwbare energie vervoer, de soort ingeboekte hernieuwbare energie vervoer, de overname van de kenmerken van het bewijs van duurzaamheid en het ontbreken van een doorlevering als duurzaam van de totale hoeveelheid ingeboekte biobrandstof. De inboekverificateur verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico. Afwijkingen zijn van materieel belang als ze redelijkerwijs van invloed zijn op het aantal HBE’s dat het register na inboeking uitgeeft aan de inboeker.

Het resultaat van de inboekverificatie legt de inboekverificateur neer in de inboekverificatieverklaring, die hij aan de inboeker verstrekt. De inboeker verstuurt een digitale afdruk van de inboekverificatieverklaring aan de NEa. Bovendien geeft de inboekverificateur per inboeking zijn oordeel weer in het register door het plaatsen van een ‘vinkje’. De normen waaraan in de inboekverificateur toetst, zijn opgenomen in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015.

De inboeker is verantwoordelijk dat hij tijdig over een inboekverificateur beschikt zodat de uitkomst van de inboekverificatie tijdig in bezit van de NEa is. De inboekende partij kan ervoor kiezen om dezelfde verificatie-instelling te kiezen voor zowel de audits van het duurzaamheidsysteem als de verificatie van de inboekingen. Dit kan voor de inboekende partij een kostenvoordeel opleveren, zonder dat aan de onpartijdigheid van beide controles wordt getornd.

5. Register hernieuwbare energie vervoer

Het register is voor een beperkte groep opengesteld en bestaat uit rekeningen. Een rekening kan meerdere faciliteiten bezitten, terwijl een onderneming niet meer dan een rekening mag bezitten.

Een rekening kan een of meer van de volgende faciliteiten bezitten: een inboekfaciliteit (voor inboekers), een jaarverplichtingfaciliteit (leveranciers tot eindverbruik) en een overboekfaciliteit (inboekers, leveranciers tot eindverbruik en vergunninghouders van een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën).

De groep inboekers bestaat uit vier categorieën ondernemingen, te weten

  • 1. houders van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, geregistreerd geadresseerden voor minerale oliën en importeurs, die vloeibare biobrandstof aan de Nederlandse markt voor vervoer leveren;

  • 2. ondernemingen die gasvormige biobrandstof aan vervoer in Nederland leveren;

  • 3. houders van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, geregistreerd geadresseerden voor minerale oliën en importeurs, die hernieuwbare brandstof aan de Nederlandse markt voor vervoer leveren, en

  • 4. ondernemingen die elektriciteit aan wegvoertuigen in Nederland leveren.

De groep handelaren bestaat uit houders van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën.

Leveranciers tot eindverbruik zijn verplicht om over een rekening in het register hernieuwbare energie vervoer te beschikken. De groep inboekers en de handelaren kunnen de NEa verzoeken om een rekening te openen in het register hernieuwbare energie vervoer, met dien verstande dat de handelaren alleen voor een rekening met een overboekfaciliteit in aanmerking komen.

Alle aanvragers van een rekening dienen de voor de rekeningfaciliteit benodigde hoedanigheid te bezitten en hiervan aan de NEa de benodigde bewijsstukken te overleggen. In geval van vermoeden van fraude kan de NEa de rekening blokkeren.

Het bestuur van de NEa kan de rekening opheffen indien een rekeninghouder niet langer de hoedanigheid bezit die aanleiding tot de opening van de rekening was en indien binnen een redelijke termijn geen reden gevonden wordt voor deblokkering van een wegens een vermoeden van fraude geblokkeerde rekening. Het bestuur mag een rekening opheffen indien op de rekening gedurende een periode van twaalf maanden geen activiteit plaatsgevonden heeft. De rekeninghouder kan ook om opheffing van de rekening verzoeken. Uiteraard wordt een rekening pas gesloten als de rekeninghouder aan alle verplichtingen heeft voldaan.

Op 1 april van elk jaar wordt de rekening door de NEa opgeschoond. In principe mogen HBE’s alleen gebruikt worden ter nakoming van de jaarverplichting van het jaar ten behoeve waarvan ze bijgeschreven zijn, maar om rekeninghouders enige flexibiliteit van handelen te geven wordt een beperkte spaarmogelijkheid gegeven. Hiermee wordt voorkomen dat bedrijven te weinig hernieuwbare energie vervoer inboeken waardoor een ongewenste schaarste aan HBE’s voor bedrijven met een jaarverplichting kan ontstaan. Voor bedrijven met een jaarverplichting wordt hiermee de mogelijkheid geboden om een zekere marge aan te houden en daardoor te voorkomen dat er een onbedoeld tekort is aan het einde van het jaar.

De spaarregels en -limieten zijn anders dan die in het Besluit hernieuwbare energie vervoer dat in de periode 2011 tot 2015 van kracht was. In plaats van een limiet op het gebruik van verhandelbare eenheden (biotickets) uit het vorige jaar ter nakoming van de jaarverplichting, wordt nu een limiet gezet op het meenemen van verhandelbare eenheden (HBE’s) naar het volgende jaar. Die limiet verschilt per type rekeninghouder. Om in aanmerking te kunnen komen voor sparen, dient de rekeninghouder over HBE’s te beschikken: wat een rekeninghouder niet heeft, kan hij niet sparen. In dit verband is van belang dat een onderneming, die aan de gestelde voorwaarden voldoet, slechts één rekening in het register verkrijgt.

Indien een rekeninghouder op 1 april van een kalenderjaar nog HBE’s op zijn rekening heeft staan, dus nadat de jaarverplichting afgeschreven is, dan bepaalt het register het aantal te sparen HBE’s in twee stappen: eerst berekent het register het aantal HBE’s dat de rekeninghouder per hoedanigheid mag sparen om vervolgens per hoedanigheid de uitkomst van de berekening te vergelijken. De hoedanigheid die voor de rekeninghouder het hoogste spaarsaldo oplevert, is leidend. Voor een leverancier tot eindverbruik bedraagt het maximaal te sparen aantal HBE’s 25 procent van het verschuldigde aantal HBE’s over dat kalenderjaar. Een inboeker mag ten hoogste 10 procent van het aantal over dat kalenderjaar ingeboekte HBE’s sparen. Een handelaar mag maximaal 2.000 HBE’s sparen. De HBE’s die de rekeninghouder niet mag sparen vervallen van rechtswege.

6. Rapportages

Het bestuur van de NEa rapporteert jaarlijks aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de soort en de hoeveelheid van de totaal ingeboekte hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer, over de aard en herkomst van de grondstof van de totale hoeveelheid biobrandstoffen, alsmede over de gehanteerde duurzaamheidsystemen en de totale energiehoeveelheid van dubbel tellende biobrandstof.

Daarnaast maakt het bestuur van de NEa jaarlijks een overzicht openbaar waarin per inboeker de aard en de herkomst van de grondstof van de ingeboekte vloeibare biobrandstof en het gehanteerde duurzaamheidsysteem vermeld is.

Tevens publiceert de NEa vier keer per jaar ten behoeve van de markt de actuele gegevens over het totaal aantal bijgeschreven en gespaarde HBE’s in het register.

Alle rapportages worden gemaakt met in achtneming van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie.

7. Overgangsbepalingen hernieuwbare energie vervoer

Voor de overgang van de bioticket-systematiek naar de HBE-systematiek is bepaald welk gedeelte van het tabblad ‘administratieve eindvoorraad 2014’ van de biobrandstoffenbalans omgezet kan worden naar HBE’s. De jaarverplichting voor 2014 bedraagt 5,5% hernieuwbare energie, op basis van de van de door de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats of geregistreerd geadresseerde tot verbruik uitgeslagen totale hoeveelheid benzine, diesel en biobrandstof als biobrandstof. Iedere geregistreerde die een biobrandstoffenbalans over 2014 bij de NEa indient mag een kwart van de in 2014 aan het vervoer geleverde hernieuwbare energie en een kwart van de jaarverplichting 2014 sparen naar 2015, voor zover deze hoeveelheid als administratieve eindvoorraad aanwezig is. In 2015 wordt het spaarsaldo, omgerekend naar een aantal HBE’s, door de NEa op de rekening van de geregistreerde geplaatst, voor zover de geregistreerde over een rekening beschikt. Een verwerking van een opgelegde compensatieverplichting in de biobrandstoffenbalans door een geregistreerde, wordt meegenomen in de berekening van de hoeveelheid te sparen hernieuwbare energie vervoer.

8. Administratieve en uitvoeringslasten

De administratieve en uitvoeringslasten van de nieuwe systematiek, waar dit besluit onderdeel van is, zijn uitgebreid verantwoord in paragraaf 6.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wm (jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer, hernieuwbare brandstofeenheden en elektronisch register hernieuwbare energie vervoer) (Kamerstukken II 2013/14, 33 834, nr. 3, blz. 8–10). Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

II Artikelen

Artikel 1.1
bemeterd leverpunt

Dit is een leverpunt voor directe levering van gasvormige (bio)brandstof of elektriciteit uit een netwerk of opslag, met een specifieke voertuigaansluiting en een aflevermeetwerk. De geleverde energie wordt na levering verbruikt en dus niet doorgeleverd.

dubbeltellingverificateur

Dit is de verificateur die de dubbeltellingverklaring, bedoeld in artikel 9.7.4.8, tweede lid, van de Wm afgeeft. Dit is niet dezelfde als de inboekverificateur, hoewel een verificateur beide taken mag uitoefenen.

dubbeltellingverificatie

Dit is het proces van verificatie van dubbel tellende categorieën hernieuwbare energie vervoer.

dubbeltellingverklaring

Deze verklaring is bestemd voor de inboeker van de dubbeltellende biobrandstof. De dubbeltellingverklaring bevestigt dat een hoeveelheid ingeboekte biobrandstof voldoet aan de eisen die bij ministeriële regeling zijn gesteld voor dubbeltelling en dus bij inboeken dubbel mag tellen.

inboekverificateur

Dit is de verificateur die de verklaring, bedoeld in artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de wet, afgeeft voor een ingeboekte hoeveelheid hernieuwbare energie. Die verklaring houdt in dat de ingeboekte hoeveelheid hernieuwbare energie voldoet aan alle daaraan gestelde eisen.

inboekverificatie

Dit is het proces van verificatie van ingeboekte hoeveelheden hernieuwbare energie vervoer.

inboekverificatieverklaring

De inboekverificateur geeft in het register aan wat het resultaat is van de inboekverificatie. De inboekverificateur verstrekt de inboekverificatieverklaring aan de inboeker.

rekeninghouder

Dit is een onderneming die op grond van artikel 9.7.5.3 van de Wm een rekening in het register heeft.

verificateur hernieuwbare brandstof

Deze verificateur is belast met de verificatie van productie en opslag van hernieuwbare brandstoffen op de productielocatie.

verificatie hernieuwbare brandstof

Met deze verificatie stelt de verificateur hernieuwbare brandstof vast dat de hernieuwbare brandstof daadwerkelijk aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Ook omvat de verificatie de vaststelling dat de door de producent geleverde hernieuwbare brandstof daadwerkelijk door deze producent op de geverifieerde wijze is geproduceerd.

verificatieverklaring hernieuwbare brandstof:

Deze verklaring is bestemd voor de inboeker van de hernieuwbare brandstof. De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof bevestigt de hoeveelheid en de kwaliteit van de geleverde hernieuwbare brandstof.

Artikel 1.2

Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 9.7.1.2 van de Wm.

Op grond van artikel 9.7.1.2 van de Wm kunnen categorieën leveranciers tot eindverbruik worden aangewezen op wie de in titel 9.7 van de Wm opgenomen verplichtingen niet van toepassing zijn. Dit artikel benoemt die categorie leveranciers tot eindverbruik.

Het betreft de leveranciers tot eindverbruik die in een jaar niet meer dan 500.000 liter benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof leveren tot eindverbruik aan wegvoertuigen in Nederland. De grens van 500.000 liter geldt voor het totaal van de vier soorten uitgeslagen brandstof en dus niet voor iedere brandstofsoort apart.

Artikel 2.1

Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 9.7.2.1 van de Wm.

In dit artikel is het percentage van de jaarverplichting voor de leveranciers tot eindverbruik vastgelegd. Artikel 3, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie verplicht de lidstaten om in 2020 ten minste tien procent van de gebruikte benzine, diesel en biobrandstof in weg- en spoorverkeer en elektriciteit in alle vormen van transport te laten bestaan uit hernieuwbare energie vervoer. Om dat te bereiken worden voor de jaren voorafgaand aan 2020 ook percentages vastgesteld. Omdat over de percentages voor de jaren 2016 tot en met 2019 nog geen besluit is genomen, zijn nu alleen de percentages voor 2015 en 2020 vastgesteld.

De jaarverplichting heeft slechts betrekking op tot eindverbruik aan weg- en spoorvoertuigen in Nederland geleverde benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof. Dat betekent dat leveranciers tot eindverbruik die brandstoffen leveren aan andere vormen van vervoer of leveranciers van elektriciteit aan wegvoertuigen of gasvormige biobrandstoffen aan vervoer in Nederland geen jaarverplichting hebben.

Artikel 2.2

Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 9.7.2.4, derde lid, van de Wm.

eerste lid

Artikel 9.7.2.4 van de Wm bepaalt dat wanneer de leverancier tot eindverbruik verzuimt om de door hem in een kalenderjaar tot eindverbruik geleverde hoeveelheid benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof in het register in te voeren, het bestuur van de NEa ambtshalve die hoeveelheid vaststelt.

Bij die ambtshalve vaststelling maakt het bestuur een inschatting van de geleverde hoeveelheid benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof. Hierbij baseert het bestuur zich onder meer op het volume dat is opgegeven bij de zogenoemde accijnsaangifte op basis van artikel 53 van de Wet op de accijns.

tweede lid

De hoeveelheid benzine, diesel, vloeibare biobrandstof of hernieuwbare brandstof die is uitgeslagen onder betaling van accijns wordt aangemerkt als geleverd aan wegvoertuigen of spoorvoertuigen in Nederland. Het staat de leverancier tot eindverbruik vrij om aan te tonen dat de bewuste hoeveelheid is geleverd voor bijvoorbeeld verwarmingsdoeleinden.

Artikel 3.1

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.2.2.6a, eerste en derde lid, van de Wm en strekt tot uitvoering van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

eerste lid

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie dient vloeibare biobrandstof die wordt meegeteld voor de jaarverplichting te voldoen aan de duurzaamheidseisen die in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van die richtlijn zijn gesteld.

De duurzaamheideisen van artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie hebben betrekking op de broeikasgasemissie van de vloeibare biobrandstof, en verbieden het gebruik van grondstoffen die zijn verkregen van land met een hoge biodiversiteit, koolstofvoorraad of bestaand uit veengebied.

tweede lid

Voor vloeibare biobrandstof geproduceerd uit niet-agrarisch afval geldt op grond van artikel 17, eerste lid, laatste volzin, van de richtlijn hernieuwbare energie alleen de eis van artikel 17, tweede lid, van die richtlijn, die betrekking heeft op de broeikasgasemissie van de vloeibare biobrandstof.

Artikel 3.2

Het eerste en tweede lid van dit artikel zijn gebaseerd op artikel 9.2.2.6a, eerste en derde lid, van de Wm en strekken tot uitvoering van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

Het derde en vierde lid zijn gebaseerd op artikel 9.7.4.3, onderdeel b, van de Wm.

eerste lid

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie dient gasvormige biobrandstof die wordt meegeteld voor de jaarverplichting te voldoen aan de duurzaamheideisen die in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie zijn gesteld.

De duurzaamheideisen van artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie hebben betrekking op de broeikasgasemissie van de gasvormige biobrandstof en verbieden het gebruik van grondstoffen die zijn verkregen van land met een hoge biodiversiteit, koolstofvoorraad of bestaand uit veengebied.

tweede lid

Voor gasvormige biobrandstof geproduceerd uit niet-agrarisch afval geldt op grond van artikel 17, eerste lid, laatste volzin, van de richtlijn hernieuwbare energie alleen de eis van artikel 17, tweede lid, van die richtlijn, die betrekking heeft op de broeikasgasemissie van de gasvormige biobrandstof.

derde lid

Op grond van dit artikellid mag gasvormige biobrandstof die is geleverd aan wegvoertuigen in Nederland en waarvoor subsidie is betaald niet worden ingeboekt in het register hernieuwbare energie vervoer. Het gaat voor de toepassing van dit artikel om betaalde subsidie. Dit betreft alle vormen van subsidie binnen en buiten Nederland, waaronder de zogenoemde SDE+. De enkele subsidieverlening is geen reden om gasvormige biobrandstof niet mee te laten tellen; de producent kan er na de subsidieverlening nog voor kiezen om van de subsidie af te zien en in plaats daarvan de betrokken hoeveelheid gasvormige biobrandstof in te boeken in het register hernieuwbare energie vervoer. In dat geval levert de producent zijn subsidiebeschikking in en wordt de verleende subsidie dus niet uitbetaald.

vierde lid

Gasvormige biobrandstof kan ook worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden. Voor de jaarverplichting voor de leveranciers tot eindverbruik en de nationale doelstelling op grond van de richtlijn hernieuwbare energie, mag alleen gasvormige biobrandstof die is geleverd aan wegvoertuigen, spoorvoertuigen en binnenvaart in Nederland meetellen.

Dit lid waarborgt dat een hoeveelheid gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt aan wegvoertuigen, spoorvoertuigen en binnenvaart in Nederland is geleverd.

Artikel 3.3

Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 9.7.4.1, tweede lid, van de Wm.

Bij de levering tot eindverbruik aan wegvoertuigen in Nederland van elektriciteit of gasvormige biobrandstof zijn meerdere partijen betrokken, waaronder de producent van de elektriciteit of gasvormige biobrandstof, de netbeheerder, de beheerder van het oplaadpunt en de administrateur van de pasjes waarmee autobezitters bij een oplaadpunt elektriciteit of bij een leverpunt gasvormige biobrandstof kunnen afnemen.

Om geen onduidelijkheid te laten bestaan over welke van de betrokken partijen de aan wegvoertuigen geleverde elektriciteit respectievelijk gasvormige biobrandstof mag inboeken in het register hernieuwbare energie vervoer is in artikel 9.7.4.1, tweede lid, van de Wm bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de inboeker van elektriciteit of gasvormige biobrandstof. Dat is in dit artikel gebeurd.

De exploitant van de laadpaal waar het wegvoertuig wordt opgeladen dan wel het leverpunt voor de gasvormige biobrandstof kan de geleverde hoeveelheid elektriciteit respectievelijke gasvormige biobrandstof inboeken. Gekozen is voor de exploitant van de laadpaal respectievelijk het leverpunt omdat het daarmee mogelijk wordt om de inboeking te controleren aan de hand van het telwerk dat zich in de laadpaal bevindt. Om een rekening in het register te krijgen voor het inboeken van een gasvormige biobrandstof, moet de rekeninghouder tevens rekeninghouder in het Vertogasregister zijn. Voor elke inboeking van een gasvormige biobrandstof moet hij immers een corresponderende hoeveelheid garanties van oorsprong naar de rekening van de NEa in het Vertogasregister overgeboekt hebben.

Artikel 3.4

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.4, eerste lid, van de Wm.

Hernieuwbare brandstof is brandstof die geproduceerd is uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de richtlijn hernieuwbare energie met behulp van energie uit hernieuwbare bronnen afkomstig zijn, zoals aardwarmte, windenergie, en zwaarte-energie (waterkracht). Brandstof die uit of met behulp van biomassa geproduceerd is (biobrandstof), valt volgens deze definitie niet onder hernieuwbare brandstof.

Wanneer over de toegevoegde energie voor de productie van deze hernieuwbare brandstof direct een subsidie betaald is, dan kan deze brandstof niet ook nog worden ingeboekt om HBE’s te verkrijgen.

Artikel 3.5

Dit artikel heeft betrekking op de zogenoemde dubbeltelling. Het strekt tot uitvoering van artikel 21, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie en is gebaseerd op artikel 9.7.4.8, eerste lid, van de Wm.

Categorieën biobrandstof die voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen tellen dubbel bij het berekenen van de hoeveelheid uit te geven HBE’s. Er zijn door de Europese Commissie voorstellen gedaan om bepaalde categorieën hernieuwbare energie vervoer viervoudig te laten tellen, daarom wordt de factor bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 3.6

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.11, tweede lid, van de Wm.

eerste lid

De termijn van vier weken is in beginsel voldoende voor de NEa om te onderzoeken of er sprake is van onregelmatigheden bij een inboeking van een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer maar niet zo lang dat de belangen van de inboeker geschaad worden.

tweede lid

Binnen de termijn van vier weken moet het bestuur van de NEa beslissen om de bijschrijving van de HBE’s al dan niet te weigeren. Tegen die beslissing staat bezwaar en beroep open. Indien het bestuur niet binnen die termijn beslist, bepaalt dit lid in het belang van de producent dat de HBE’s moeten worden bijgeschreven.

derde lid

Indien in een specifiek geval de termijn van vier weken niet lang genoeg blijkt te zijn, kan het bestuur van de NEa de termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.

Artikel 4.1

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.4, vijfde lid, van de Wm.

Op grond van artikel 9.7.4.4, tweede lid, van de Wm moet de inboeker van een hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof bij het inboeken van die hoeveelheid beschikken over een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof. De verklaring wordt gecontroleerd tijdens de inboekverificatie en dient op verzoek van het bestuur van de NEa overgelegd te worden.

Dit artikel beoogt te waarborgen dat de kennis en kunde van de betrokken verificatie-instelling is getoetst, bijvoorbeeld door de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie beoordeelt of de verificatie-instelling voldoende geëquipeerd is om de norm te kunnen toetsen die in het normenkader is opgenomen. Verificatie is ook toegestaan door een verificatie-instelling die geaccrediteerd is door een buitenlandse accreditatie-instelling die voldoet aan het bepaalde in verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) 229/93 (PbEU 2008, L 218) (hierna verordening 765/2008).

Omdat accreditatie vaak een langdurig proces is, mogen verificatie-instellingen, die accreditatie hebben aangevraagd en die bovendien kunnen aantonen dat ze zich kwalificeren voor accreditatie, vooruitlopen op het verkrijgen van de accreditatie. Dit maakt het mogelijk op korte termijn te beschikken over voldoende gekwalificeerde verificateurs hernieuwbare brandstof.

Artikel 4.2

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.4, vijfde lid, van de Wm. In dit artikel wordt aangegeven hoe nauwkeurig en met welke zekerheid de verificateur de verificatie hernieuwbare brandstof moet uitvoeren.

Artikel 4.3

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.4, vijfde lid, van de Wm.

In de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 zijn de hier bedoelde nadere regels gesteld.

Artikel 4.4

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.8, vijfde lid, van de Wm.

Op grond van artikel 9.7.4.8, tweede lid, van de Wm moet de inboeker van een hoeveelheid dubbeltellende hernieuwbare energie vervoer bij het inboeken van die hoeveelheid beschikken over een dubbeltellingverklaring waaruit blijkt dat aan de voorwaarden voor dubbeltelling voldaan is, die op grond van dat artikel gesteld zijn. Deze verklaring wordt gecontroleerd tijdens de inboekverificatie en dient op verzoek van het bestuur van de NEa overgelegd te worden.

Dit artikel beoogt te waarborgen dat de kennis en kunde van de betrokken verificatie-instelling is getoetst, bijvoorbeeld door de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie beoordeelt of de verificatie-instelling voldoende geëquipeerd is om de norm te kunnen toetsen die in het normenkader is opgenomen. Verificatie is ook toegestaan door een verificatie-instelling die geaccrediteerd is door een buitenlandse accreditatie-instelling die voldoet aan het bepaalde in verordening 765/2008.

Omdat accreditatie vaak een langdurig proces is, mogen verificatie-instellingen, die accreditatie hebben aangevraagd en die bovendien kunnen aantonen dat ze zich kwalificeren voor accreditatie, vooruitlopen op het verkrijgen van de accreditatie. Dit maakt het mogelijk op korte termijn te beschikken over voldoende gekwalificeerde dubbeltellingverificateurs.

Artikel 4.5

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.8, vijfde lid, van de Wm.

In dit artikel wordt aangegeven hoe nauwkeurig en met welke zekerheid de verificateur de dubbeltellingverificatie moet uitvoeren.

Artikel 4.6

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.8, vijfde lid, van de Wm.

In de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 zijn de hier bedoelde nadere regels gesteld.

Artikel 4.7

Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 9.7.4.12, vierde lid, van de Wm.

Op grond van artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de Wm moet de inboeker van hernieuwbare energie vervoer voor 1 april volgend op het kalenderjaar waarover de inboeking is gedaan, aan het bestuur van de NEa een verklaring overleggen van een verificateur waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden voor inboeken die in paragraaf 9.7.4 van de Wm gesteld zijn.

Dit artikel beoogt te waarborgen dat de kennis en kunde van de betrokken verificatie-instelling is getoetst, bijvoorbeeld door de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie beoordeelt of de verificatie-instelling voldoende geëquipeerd is om de norm te kunnen toetsen die in het normenkader is opgenomen. Verificatie is ook toegestaan door een verificatie-instelling die is geaccrediteerd door een buitenlandse accreditatie-instelling die voldoet aan het bepaalde in verordening 765/2008.

Omdat accreditatie vaak een langdurig proces is, mogen verificatie-instellingen, die accreditatie hebben aangevraagd en die bovendien kunnen aantonen dat ze zich kwalificeren voor accreditatie, vooruitlopen op het verkrijgen van de accreditatie. Dit maakt het mogelijk op korte termijn te beschikken over voldoende gekwalificeerde inboekverificateurs.

Artikel 4.8

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.12, vierde lid, van de Wm.

In dit artikel wordt aangegeven hoe nauwkeurig en met welke zekerheid de verificateur de inboekverificatie moet uitvoeren.

Artikel 4.9

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.12, vierde lid, van de Wm.

In de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 zijn de hier bedoelde nadere regels gesteld.

Artikel 5.1

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.5.3, derde lid, van de Wm.

In dit artikel is de categorie ondernemingen aangewezen die op grond van artikel 9.7.5.3, derde lid, van de Wm een rekening met overboekfaciliteit kan aanvragen.

Het betreft bedrijven waaraan op grond van de Wet op de accijns door de belastinginspecteur een vergunning is verleend voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, te weten bedrijven waar minerale oliën onder schorsing van accijns opgeslagen of bewerkt mogen worden. Die ondernemingen zijn vaak, maar niet altijd, inboeker en leverancier tot eindverbruik.

Artikel 5.2

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.5.4, derde lid, van de Wm.

Op grond van artikel 9.7.5.4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wm kan het bestuur van de NEa weigeren een rekening te openen als niet wordt voldaan aan de in paragraaf 9.7.5 van de Wm of op grond van die paragraaf gestelde eisen.

Een van de eisen voor het hebben van een rekening is dat de betreffende onderneming één van de hoedanigheden (inboeker, leverancier tot eindverbruik of aangewezen op grond van artikel 9.7.5.3, derde lid, van de Wm), genoemd in artikel 9.7.5.3 van de Wm, bezit.

Om één van die hoedanigheden te bezitten moet de onderneming voldoen aan de eisen van artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 (zie de definitie van onderneming in artikel 9.7.1.1 van de Wm). Bovendien dient de aanvrager de in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 opgesomde gegevens te verstrekken op straffe van afwijzing van het verzoek om opening van een rekening.

Artikel 5.3

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.5.4, derde lid, van de Wm.

Op grond van artikel 9.7.5.4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wm kan het bestuur van de NEa weigeren een rekening te openen als het redenen heeft om aan te nemen dat er sprake is van fraude of misbruik.

Een vermoeden van fraude of misbruik is dermate ernstig dat het bestuur van de NEa in dergelijke gevallen de bewuste rekening of een faciliteit van die rekening moet blokkeren. Dit om verdergaande fraude of misbruik te voorkomen. Wanneer het bestuur van de NEa een rekening of faciliteit blokkeert, dan stelt het de rekeninghouder daarvan in kennis.

Artikel 5.4

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.5.4, derde lid, van de Wm.

eerste lid
onderdeel a

Voor het hebben van een rekening is het voldoen aan een van de hoedanigheden, genoemd in artikel 9.7.5.4 van de Wm, een vereiste. Een onderneming die geen van de in dat artikel genoemde hoedanigheden bezit, kan geen rekeninghouder zijn. Gelet op de functie van de rekening in het register hernieuwbare energie vervoer is het niet gewenst dat rekeningen blijven bestaan, waarvan de houder geen recht (meer) heeft op een rekening. Het bestuur van de NEa heft dergelijke rekeningen daarom ambtshalve op.

onderdeel b

Op grond van artikel 5.3 blokkeert het bestuur van de NEa een rekening als er een vermoeden is van misbruik van die rekening of fraude.

Wanneer het bestuur van de NEa besluit een rekening of faciliteit te blokkeren stelt het de rekeninghouder daarvan en van de vermoedens van misbruik of fraude in kennis. Als de rekeninghouder niet genegen of in staat is om een voldoende antwoord te formuleren op de vermoedens van de NEa is het niet wenselijk dat de rekening blijft bestaan. In dat geval wordt de rekening ambtshalve door het bestuur van de NEa opgeheven.

onderdeel c

Een rekening waarop gedurende twaalf maanden geen enkele activiteit is geweest, heeft voor de rekeninghouder klaarblijkelijk geen functie meer. Gelet op de functie van de rekening in het register hernieuwbare energie vervoer is het niet wenselijk dat inactieve rekeningen blijven bestaan. Daarom kunnen dergelijke rekeningen door het bestuur van de NEa worden opgeheven.

tweede lid

Op verzoek van de rekeninghouder heft het bestuur van de NEa een rekening met een inboekfaciliteit en een overboekfaciliteit of alleen een overboekfaciliteit op.

Deze mogelijkheid bestaat dus niet voor een rekening met een jaarverplichtingfaciliteit en een overboekfaciliteit. Een leverancier tot eindverbruik is op grond van artikel 9.7.2.2 van de Wm verplicht een rekening met jaarverplichtingfaciliteit te hebben. Die rekening kan daarom niet op verzoek van de rekeninghouder worden opgeheven, maar wordt slechts opgeheven als de rekeninghouder geen leverancier tot eindverbruik meer is. Dit in tegenstelling tot rekeningen met een inboekfaciliteit of alleen een overboekfaciliteit. Het inboeken van hernieuwbare energie vervoer of het uitsluitend handelen in HBE’s is een vrije keuze.

derde lid

Een rekening waarop verplichtingen rusten wordt noch ambtshalve noch op verzoek opgeheven. Hiermee wordt voorkomen dat de rekeninghouder op deze wijze van die verplichtingen ontheven wordt. Het betreft de jaarverplichting voor leveranciers tot eindverbruik (artikel 9.7.2.1 van de Wm) en de verplichting om een negatief saldo op de rekening als gevolg van het afschrijven van HBE’s voor de jaarverplichting (artikel 9.7.2.5, derde lid, van de Wm) of vanwege foutieve inboeking (artikel 9.7.4.13, vierde lid, van de Wm) aan te vullen.

Artikel 5.5

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.5.6, tweede lid, van de Wm en bepaalt op welke wijze het aantal te sparen HBE’s berekend wordt.

Indien een rekeninghouder op 1 april van een kalenderjaar nog HBE’s op zijn rekening heeft staan, dan bepaalt het register het aantal te sparen HBE’s in twee stappen: eerst berekent het register het aantal HBE’s dat de rekeninghouder per hoedanigheid mag sparen om vervolgens per hoedanigheid de uitkomst van de berekening te vergelijken. De hoedanigheid die voor de rekeninghouder het hoogste spaarsaldo oplevert, is leidend. Voor een leverancier tot eindverbruik bedraagt het maximaal te sparen aantal HBE’s 25 procent van het verschuldigde aantal HBE’s in dat kalenderjaar. Een inboeker mag ten hoogste 10 procent van het aantal over dat kalenderjaar ingeboekte HBE’s sparen. Alle rekeninghouders, ook rekeninghouders zonder inboek- of jaarverplichtingfaciliteit mogen 2.000 HBE’s sparen. De HBE’s die de rekeninghouder niet mag sparen vervallen van rechtswege en worden van het saldo van de rekeninghouder verwijderd.

Artikel 6.1

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2, vierde lid, van de Wm.

Op basis van dit artikel stelt de NEa jaarlijks een rapport met geaggregeerde gegevens over de markt voor hernieuwbare energie vervoer samen.

Artikel 6.2

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.7, tweede lid, van de Wm.

In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de aanbevelingen om te komen tot een stabiele en transparante markt voor HBE’s. Omdat er bij de deelnemers in het register verschillen bestaan in marktpositie, die ondermeer hun oorzaak hebben in de jaarverplichting, maar ook in het grote verschil in omvang tussen de marktpartijen, is het wenselijk dat er enige transparantie in de markt voor HBE’s wordt gehandhaafd.

Door vier keer per jaar het aantal bijgeschreven HBE’s te publiceren, tezamen met het aantal gespaarde HBE’s, zijn marktpartijen beter in staat om een inschatting te maken over het aantal in de markt beschikbare HBE’s.

Artikel 6.3

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.14, tweede lid, van de Wm.

Het bestuur van de NEa maakt jaarlijks, op grond van artikel 9.7.4.14, tweede lid, van de Wm, per inboeker bepaalde gegevens van ingeboekte vloeibare biobrandstoffen langs elektronische weg openbaar, dat wil zeggen door publicatie op www.emissieautoriteit.nl. Bij de samenstelling van de rapportage neemt het bestuur van de NEa de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht. Per inboeker worden afzonderlijke overzichten gemaakt van de vloeibare biobrandstoffen. De drie overzichten geven aan wat de aard is van gebruikte grondstoffen, wat het land van herkomst is en welk duurzaamheidsysteem gehanteerd is.

Doordat afzonderlijke overzichten gemaakt worden, wordt niet per inboeker en per biobrandstof aangegeven wat de herkomst is en welk duurzaamheidsysteem wordt gehanteerd.

Artikel 7.1

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.6.1 van de Wm.

Van de biobrandstoffen die in 2014 zijn uitgeslagen tot verbruik in wegvoertuigen en mobiele machines in Nederland, alsmede voor geleverde hernieuwbare energie waarvoor de geregistreerde vrijwillig aan het systeem van hernieuwbare energie vervoer deelneemt, kan het gedeelte dat niet wordt ingezet voor de jaarverplichting of wordt verkocht als bioticket, worden gespaard naar het volgende jaar door in de biobrandstoffenbalans over het kalenderjaar 2014 ‘carry over’ als bestemming te kiezen.

Tot en met de jaarovergang van 2013 naar 2014 kon deze hoeveelheid onbeperkt groot zijn, zonder dat dit gevolgen had voor de bruikbaarheid van deze administratieve eindvoorraad. Voor de overgang van 2014 naar 2015 wordt de bruikbare omvang van deze eindvoorraad echter beperkt. Het gedeelte van de eindvoorraad van een onderneming dat in 2015 en uiterlijk in februari 2016, in HBE’s omgezet kan worden, is maximaal een kwart van de door de betreffende onderneming op de markt gebrachte of geleverde hernieuwbare energie die voldoet aan de daaraan in 2014 gestelde eisen, eventueel vermeerderd met een kwart van de omvang van zijn jaarverplichting 2014.

De hoeveelheid op de markt gebrachte hernieuwbare energie wordt door de biobrandstoffenbalans automatisch bepaald en wel door de brandstoffen die zijn ingeboekt op de tabbladen onder ‘inboeken’ (tabbladen: Beginvoorraad bio Puur 2014, 1e In Puur, >1e In Puur, Beginvoorraad bio Blend 2014, 1e In Blend, >1e In Blend, Opt-in Binnenvaart Luchtvaart, Opt-in biogas, Opt-in elektriciteit) en die een van de bestemmingen ‘naleving benzine, naleving diesel, ticket handel, Carry over’ hebben, bij elkaar op te tellen. De ingekochte prestatie in de vorm van biotickets telt dus niet mee.

Artikel 7.2

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.6.1 van de Wm.

eerste lid

Het bestuur van de NEa kan slechts HBE’s bijschrijven indien de onderneming die recht heeft op die HBE’s een rekening in het register hernieuwbare energie vervoer heeft. Deze bepaling regelt dat.

tweede lid

Voor 1 maart 2016 moeten de leveranciers tot eindverbruik hun jaaruitslag invoeren in het register. Op 1 maart 2016 weten die leveranciers exact hoeveel HBE’s ze voor 1 april op hun rekening moeten hebben staan om te kunnen voldoen aan de jaarverplichting op grond van artikel 9.7.2.1 van de Wm. In de maand maart 2016 kunnen de leveranciers de nog ontbrekende HBE’s verwerven. Om dat proces te faciliteren is de uiterste datum voor bijschrijving van HBE’s op grond van de overgangsbepaling van artikel 9.7.6.1 van de Wm bepaald op 29 februari 2016. In de praktijk betekent dit dat de bewuste rekening uiterlijk in januari 2016 moet worden aangevraagd ten einde de NEa voldoende tijd te geven om een en ander te faciliteren.

Artikel 8.4

De inwerkingtredingsdatum voldoet aan het stelsel van vaste verandermomenten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,


X Noot
1

De wijziging van de Wet milieubeheer is thans aanhangig bij de Eerste Kamer, Kamerstukken I 2013/14, 33 834, A.

X Noot
2

Artikel 3, vierde lid, van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEG 2009, L 140).

X Noot
3

Kamerstukken II 2013/14, 33 834, nr. 3, blz. 12; artikel 1a van het Besluit hernieuwbare energie vervoer en artikel 1a van de Regeling hernieuwbare energie vervoer.

X Noot
4

Voorgesteld artikel 1.2.

X Noot
5

Voorgesteld artikel 2.1.

X Noot
6

Toelichting, § 2 (Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer).

X Noot
7

Staatsblad 2011, 197, blz. 7.

X Noot
8

Onderdeel c van de artikelen 4.1, 4.4 en 4.7.

X Noot
9

Toelichting, § 4.1 (Verificateur hernieuwbare brandstof); toelichting op artikel 4.1; toelichting op artikel 4.4; toelichting op artikel 4.7.

X Noot
10

Zie ook aanwijzing 214 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
11

Artikelen 4.2, eerste lid, 4.5, eerste lid, en 4.8, eerste lid.

X Noot
12

Artikel 9.7.2.4, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer (Kamerstukken I 2013/14, 33 834, A).

X Noot
13

Voorgesteld artikel 2.2, eerste lid.

X Noot
14

Toelichting op artikel 2.2, eerste lid.

X Noot
15

Artikel 9.7.4.8, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Kamerstukken I 2013/14, 33 834, A).

X Noot
16

Voorgesteld artikel 3.5.

X Noot
17

Artikel 9.7.4.14, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer (Kamerstukken I 2013/14, 33 834, A).

X Noot
18

Voorgesteld artikel 6.3.

X Noot
19

Artikel 9.7.5.4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede en derde lid, van de Wet milieubeheer (Kamerstukken I 2013/14, 33 834, A).

X Noot
20

Voorgesteld artikel 5.3.

Naar boven