Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 15 december 2014, nr. WJZ/14128494, houdende wijziging van het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet dieren

De Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op artikel 8.1 van de Wet dieren en op artikel 114 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 2 van het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f wordt ‘artikel 2.1, eerste en zesde lid van de Wet dieren’ vervangen door: artikel 2.1 en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren.

2. Onderdeel g, onder 1°. komt te luiden:

  • 1°. Artikel 2.1 en 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren.

3. In onderdeel g, onder 2°, wordt ‘2.2, achtste en tiende lid’ vervangen door ‘2.2, tiende lid’ en wordt ‘2.16, eerste lid,’ vervangen door: 2.16, eerste en tweede lid,.

4. Onderdeel g, onderdelen 3.° tot en met 7.°, komt te luiden:

  • 3.° artikel 2.2, zevende lid, van de Wet dieren in samenhang met het bepaalde in artikel 1.20 van het Besluit houders van dieren;

  • 4.° artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren in samenhang met het bepaalde in de artikelen 1.6 tot en met 1.8 van het Besluit houders van dieren;

  • 5.° artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren in samenhang met het bepaalde in de artikelen 3.1 tot en met 3.3 van het Besluit houders van dieren;

  • 6.° artikel 2.5 van de Wet dieren in samenhang met het bepaalde in hoofdstuk 4 van de Regeling houders van dieren;

  • 7.° artikel 2.7, derde lid, 2.9 en 2.16, derde en vierde lid, van de Wet dieren in samenhang met de artikelen 2.1, 2.5, 2.7 en 2.8 van het Besluit diergeneeskundigen voor zover het ingrepen betreft ten aanzien van:

    • gezelschapsdieren als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit houders van dieren, of

    • dieren als bedoeld in bijlage II bij het Besluit houders van dieren;

5. Aan onderdeel g worden de volgende onderdelen toegevoegd:

  • 8.° artikel 2.8 van de Wet dieren in samenhang met het bepaalde in het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit houders van dieren;

  • 9.° artikel 2.10 van de Wet dieren ten aanzien van:

    • gezelschapsdieren als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit houders van dieren, of

    • dieren als bedoeld in bijlage II bij het Besluit houders van dieren;

  • 10.° artikel 2.13 en 2.14 van de Wet dieren;

  • 11.° artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren ten aanzien van:

    • honden, of

    • runderen, varkens, schapen, geiten en paarden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 december 2014

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

Met dit besluit wordt het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet dieren gewijzigd. In het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet dieren worden de ambtenaren en andere personen aangewezen die met het toezicht op de naleving van aangewezen bepalingen bij of krachtens de Wet dieren zijn belast.

Ten eerste zijn er wijzigingen aangebracht in de artikelen van de Wet dieren en de daarop gebaseerde regelgeving, waarop de inspecteurs van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (hierna: LID) toezicht mogen houden.

Een aantal daarvan heeft te maken met de taakverdeling tussen de LID en de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA), die ook als toezichthouder op grond van de Wet dieren zijn aangewezen. Deze taakverdeling staat omschreven in het Convenant samenwerking dierenhandhaving (Stcrt. 2011, 20388).

In artikel 2, tweede lid, van het Convenant samenwerking dierenhandhaving zijn de inspecteurs van de LID primair aangewezen om toezicht te houden op overtredingen van bepalingen omtrent gezelschapsdieren. De NVWA is primair aangewezen ten aanzien van bepalingen omtrent landbouwhuisdieren.

In artikel 2, tweede lid, van dit convenant is tevens afgesproken dat de LID meldingen afhandelt inzake enkele hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren als paarden, pony’s, ezels en kippen of ander pluimvee. Tevens is in artikel 6 van voornoemd convenant is geregeld dat de LID en de NVWA een zogenoemde achtervangfunctie hebben voor elkaar. Dit betekent dat als er in concrete gevallen sprake is van geen of onvoldoende menskracht bij één van de diensten, dan wel dat er behoefte is aan een assisterende of ondersteunende inbreng, de LID en de NVWA elkaar moeten kunnen vervangen.

Met onderhavige wijziging worden enkele bepalingen uit de Wet dieren, het Besluit houders van dieren en het Besluit diergeneeskundigen aangewezen waarop de inspecteurs van de LID toezicht mogen houden, zodat zij de taken kunnen uitvoeren, die hen in het voornoemde convenant zijn toebedeeld. Het betreft bepalingen inzake:

  • huisvesting en verzorging (artikel 2, onderdeel g, onder 4.°);

  • het vastleggen van een hond of het houden van een hond in een ren (artikel 2, onderdeel g, onder 5.°);

  • verboden ingrepen bij gezelschapsdieren (artikel 2, onderdeel g, onder 7°);

  • het doden van gezelschapsdieren (artikel 2, onderdeel g, onder 9°);

  • de identificatie en registratie van runderen, varkens, schapen, geiten en paarden. Voor honden waren zij reeds aangewezen (artikel 2, onderdeel g, onder 11°).

Voorts zijn aan de inspecteurs van de LID bevoegdheden toegekend inzake bepalingen over diergeneeskundig handelen (artikel 2, onderdeel g, onder 8°). Dit kan betrekking hebben op bijvoorbeeld het onbevoegd zelf uitvoeren van diergeneeskundige handelingen door een eigenaar of fokker, terwijl bijvoorbeeld alleen een dierenarts die handeling mag uitvoeren.

Daarnaast worden enkele verduidelijkingen aangebracht in het besluit. De LID was al aangewezen voor het toezicht op het verbod van dierenmishandeling en verwaarlozing (artikel 2.1 en artikel 2.2., achtste lid, van de Wet dieren). Nu is expliciet gemaakt dat daarbij ook het toezicht hoort op de gedragingen die in ieder geval als dierenmishandeling worden aangemerkt en daartoe zijn opgenomen in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren (artikel 2, onderdeel g, onder 1°). Tevens is artikel 2.16, tweede lid, van de Wet dieren als grondslag voor het houden van toezicht toegevoegd. Dit betreft een grondslag om regels te stellen over het vertonen van dieren (artikel 2, onderdeel g, onder 2°). Zij waren reeds aangewezen als toezichthouder voor bepalingen over bedrijfsmatige activiteiten met gezelschapsdieren (artikel 2, onderdeel g, onder 2°).

De overige artikelen, opgenomen in artikel 2, onderdeel g, onder 3°, 6° en 10° bestonden al als grondslag voor het mogen houden van toezicht. Deze moesten opnieuw worden vastgesteld in verband met de veelheid aan wijzigingen. In artikel 2, onderdeel g, onder 3° is daarbij nog wel een juiste verwijzing opgenomen naar het Besluit houders van dieren in plaats van naar de Regeling houders van dieren.

Tevens wordt met onderhavige wijziging een correctie doorgevoerd ten aanzien van de toezichthoudende bevoegdheden van de politie, te weten de toevoeging van geheel artikel 2.1 en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren (artikel 2, onderdeel f).

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven