Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014, nr. 591110, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 11:2, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4:113, eerste lid, wordt ‘€ 454’ vervangen door: € 500.

B

Artikel 8:41, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘€ 165’ vervangen door: € 167.

2. In onderdeel c wordt ‘€ 328’ vervangen door: € 331.

C

Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 122’ vervangen door: € 123.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 246’ vervangen door: € 248.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 493’ vervangen door: € 497.

ARTIKEL II

Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, onder d, wordt ‘€ 80’ vervangen door: € 81.

B

In onderdeel B van de bijlage wordt ‘€ 487’ telkens vervangen door ‘€ 490’ en wordt ‘€ 243’ vervangen door: € 244.

ARTIKEL III

De in de Wet griffierechten burgerlijke zaken genoemde bedragen worden als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 599’ vervangen door: € 604.

B

In artikel 19, eerste lid, wordt ‘€ 357’ vervangen door: € 360.

C

In artikel 22, eerste lid, wordt ‘€ 120’ vervangen door: € 122.

D

In artikel 23, eerste lid, wordt ‘€ 181’ vervangen door: € 183.

E

De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te luiden:

Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek

Griffierecht voor niet-natuurlijke personen

Griffierecht voor natuurlijke personen

Griffierecht voor onvermogenden

Griffierechten bij de rechtbank voor kantonzaken

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 500

€ 116

€ 78

€ 78

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 12.500

€ 466

€ 221

€ 78

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500

€ 932

€ 466

€ 78

Griffierechten bij de rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde

€ 613

€ 285

€ 78

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000

€ 1.909

€ 876

€ 78

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000

€ 3.864

€ 1.533

€ 78

Griffierechten bij de Gerechtshoven

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer € 12.500

€ 711

€ 311

€ 311

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000

€ 1.937

€ 711

€ 311

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000

€ 5.160

€ 1.615

€ 311

Griffierechten bij de Hoge Raad

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer € 12.500

€ 777

€ 322

€ 322

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000

€ 2.581

€ 777

€ 322

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000

€ 6.453

€ 1.937

€ 322

ARTIKEL IV

  • 1. Artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat artikel luidde vóór 1 januari 2015 blijft van toepassing indien de aanmaning betrekking heeft op een vóór die datum ontstane betalingsverplichting.

  • 2. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde vóór 1 januari 2015 blijft van toepassing indien het beroepschrift vóór die datum is ontvangen. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2014 een ander beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere beroepschrift.

  • 3. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde vóór 1 januari 2015 blijft van toepassing indien het hogerberoepschrift vóór die datum is ontvangen. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2014 een ander hogerberoepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere hogerberoepschrift.

  • 4. Onderdeel d van artikel 2, eerste lid, en onderdeel B van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals die onderdelen luidden vóór 1 januari 2015 blijven van toepassing op een vóór die datum ontvangen bezwaar- of beroepschrift. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2014 een ander bezwaar- of beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere bezwaar- of beroepschrift. Zo nodig in afwijking van de eerste en tweede volzin gelden de nieuwe bedragen indien:

    • a. de bestuursrechter een beslissing op een bezwaar of op een administratief beroep vernietigt en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op de behandeling van dat bezwaar of administratief beroep;

    • b. de bestuursrechter een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure.

  • 5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op andere procedures waarop het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing is.

  • 6. Ten aanzien van griffierechten als bedoeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken die voor 1 januari 2015 verschuldigd zijn geworden door een eiser of verzoeker of vóór die datum rechtsgeldig een gedaagde of belanghebbende zijn aangezegd op grond van artikel 111, tweede lid, onder k, of 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, blijft het griffierecht zoals het voor die datum gold, van toepassing.

ARTIKEL V

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 december 2014.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

TOELICHTING

Algemeen

Met deze regeling worden diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bedragen in de Wet griffierechten burgerlijke zaken aangepast aan de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) (inflatiecorrectie). De griffierechten worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gestegen (periode van 31 juli 2013 tot en met 31 juli 2014). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 115,54 naar 116,58, een stijging van 0,90%.

In het kader van het op orde brengen van de financiën van de rechtspraak is het wetsvoorstel aanpassing tarieven griffierechten aanhangig. Aangezien de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen niet vóór 1 januari 2015 in werking zullen treden, is onderhavige jaarlijkse indexering van de tarieven reeds in de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II 2014/15, 33 757, nr. 8) bij dit wetsvoorstel verwerkt.

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel aanpassing tarieven griffierechten aanhangig.1 Aangezien de in dat wetsvoorstel opgenomen wijzigingen niet vóór 1 januari 2015 in werking treden, is onderhavige indexering van de tarieven reeds verwerkt in de basistarieven in de onlangs bij de Tweede Kamer ingediende tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel.2 Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel in 2015 zullen derhalve de tarieven gelden als opgenomen in de tweede nota van wijziging.

Deze regeling geeft uitvoering aan de volgende wettelijke bepalingen:

  • 1. Op grond van het eerste lid van artikel 11:2 Awb worden de griffierechten en de proceskostenforfaits en de in artikel 4:113, eerste lid, Awb bedoelde aanmaningsvergoeding jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de CPI. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Zie artikel I, onder B en C, en artikel II van deze regeling. Overigens leidt de lage inflatie van 0,9% na afronding niet voor alle betrokken bedragen tot een wijziging (zie de toelichting bij artikel I, onder A en B, en artikel II, onder A).

  • 2. Op grond van het tweede lid van artikel 11:2 Awb kunnen de overige bij of krachtens de Awb vastgestelde bedragen bij ministeriële regeling worden aangepast voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Die bevoegdheid wordt in deze regeling toegepast op het in artikel 4:113, eerste lid, genoemde bedrag van € 454, omdat indexering in dat geval leidt tot een rond bedrag (€ 500, eerste indexering sinds de inwerkingtreding van artikel 4:113 op 1 juli 2009).3 Zie artikel I, onder A.

  • 3. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kunnen de bedragen genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet, jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Zie artikel III van deze regeling.

Voor de indexering van de bestuursrechtelijke bedragen bevat deze regeling ander overgangsrecht dan in de afgelopen jaren gebruikelijk was. Ik heb tot deze wijziging besloten op verzoek van de Raad voor de rechtspraak, daarin gesteund door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de belastingkamer van de Hoge Raad. Waar bij eerdere indexeringen als peildatum werd uitgegaan van de datum van de bekendmaking van het bestreden besluit of de bestreden uitspraak, gaat artikel IV, tweede tot en met vijfde lid, van deze regeling in beginsel uit van de datum van ontvangst van het bezwaar- of beroepschrift. Zie de toelichting bij artikel IV.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 4:113 Awb)

Artikel 4:113, eerste lid, Awb luidt: ‘1. Het bestuursorgaan kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 7 indien de schuld minder dan € 454 bedraagt en € 15 indien de schuld € 454 of meer bedraagt.’ Onderdeel A indexeert het ‘grensbedrag’ van € 454. Dat bedrag is sinds de inwerkingtreding van artikel 4:113 op 1 juli 2009, nog niet aangepast aan de inflatie. In die periode is de CPI gestegen van 105,87 naar 116,58, een stijging van 10,12%. Die stijging leidt na afronding op hele euro’s tot een bedrag van € 500. De CPI-stijging geeft geen aanleiding tot aanpassing van de aanmaningsvergoeding zelf (€ 7 en € 15).

Artikel I, onderdeel B (artikel 8:41 Awb)

De CPI-stijging geeft geen aanleiding tot aanpassing van het lage tarief in eerste aanleg (€ 45, artikel 8:41, tweede lid, onder a, Awb). Om die reden bevat deze regeling evenmin een wijziging van datzelfde bedrag in artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel II (Besluit proceskosten bestuursrecht)

De CPI-stijging van het afgelopen jaar geeft aanleiding tot aanpassing van het maximale uurtarief voor verletkosten (artikel 2, eerste lid, onder d) en van de waarden per punt, genoemd in onderdeel B van de bijlage. De CPI geeft geen aanleiding tot het verhogen van het minimale uurtarief voor verletkosten (€ 7).

Artikel III (Wet griffierechten burgerlijke zaken)

Voor de duidelijkheid is de indexering van de griffierechttarieven in de tabel bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken vormgegeven door de hele tabel op te nemen in onderdeel E, inclusief de opschriften en de eerste kolom van de tabel. Uiteraard wijzigen alleen de tarieven zelf. In de weergave van de eerste kolom is alvast rekening gehouden met de wijziging van die kolom in XXXIII van de Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013, welk artikel naar verwachting in werking treedt op 1 januari 2015.

Artikel IV (overgangsrecht)

Eerste lid: Voor de wijziging van artikel 4:113, eerste lid, Awb is het tijdstip bepalend waarop de betalingsverplichting is ontstaan. De betalingsverplichting ontstaat door het vaststellen van een beschikking (artikel 4:86 Awb) of van rechtswege (artikel 4:88 Awb). Als de verplichting is ontstaan voor 1 januari 2015 blijft het oude grensbedrag gelden (€ 454).

Tweede lid: Voor het griffierecht in bestuursrechtelijke procedures is de datum bepalend waarop het rechtscollege het beroepschrift ontvangt. Is het beroepschrift ontvangen in 2014, dan geldt het oude griffierecht. De tweede volzin van het tweede lid voorkomt dat de hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld. Zonder die tweede volzin zou zich dat voordoen als tegen hetzelfde besluit door meerdere belanghebbenden beroepschriften worden ingediend, die deels worden ontvangen in 2014 en deels in 2015. De tweede volzin regelt dat de oude bedragen dan ook gelden voor de in 2015 ontvangen beroepschriften.

De tweede volzin geldt uiteraard alleen als een in het oude jaar ontvangen beroepschrift in het nieuwe jaar nog in behandeling is, dus bijvoorbeeld nog niet is ingetrokken. Alleen dan is immers ‘de eerste volzin van toepassing’ op het moment waarop moet worden bepaald welk griffierecht geldt voor de in het nieuwe jaar ontvangen beroepschriften.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in artikel IV, tweede lid, van deze regeling geldt dus ook voor een verzoek om voorlopige voorziening. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).

Voor de behandeling van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, Awb, is griffierecht verschuldigd als het verzoek niet wordt gedaan gedurende het beroep of het hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Dat volgt uit artikel 8:94 Awb, waarin artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Aangezien artikel 8:41 van overeenkomstige toepassing is, is ook het overgangsrecht van het tweede lid van overeenkomstige toepassing: de oude bedragen gelden als het verzoekschrift door het rechtscollege is ontvangen vóór 2015.

Derde lid: Deze bepaling regelt hetzelfde als het tweede lid, maar dan voor het hoger beroep en – in combinatie met artikel 29 Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin artikel 8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling van het beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel IV, derde lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).

Vierde lid: De eerste en tweede volzin bevatten voor de indexering van de proceskostenforfaits in bestuursrechtelijke procedures in beginsel dezelfde overgangsbepalingen als voor het griffierecht: bepalend is de datum waarop het bezwaar- of beroepschrift wordt ontvangen. Is het bezwaar- of beroepschrift ontvangen in 2014, dan gelden de oude proceskostenforfaits (eerste volzin). Als tegen hetzelfde besluit door meerdere belanghebbenden bezwaar- of beroepschriften worden ingediend die deels worden ontvangen in 2014 en deels in 2015, dan gelden de oude forfaits ook voor de in 2015 ontvangen bezwaar- of beroepschriften (tweede volzin).

De derde volzin ziet op de situatie dat de bestuursrechter na vernietiging van een beslissing op bezwaar of administratief beroep of een uitspraak van een bestuursrechter een proceskostenvergoeding toekent die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure. Als in een eerdere fase van de procedure nog de oude bedragen hebben gegolden, dan zou de bestuursrechter die de vernietiging uitspreekt en daarbij een partij veroordeelt in de kosten, zónder de derde volzin bij de berekening van de vergoeding deels oude en deels nieuwe bedragen moeten hanteren. De derde volzin regelt dat in zo’n geval de nieuwe bedragen ook gelden voor de eerdere fase van de procedure.

Over de woorden ‘zo nodig’: als bijvoorbeeld het bezwaarschrift door het bestuursorgaan wordt ontvangen na 2014 (en het bestuursorgaan vóór 2015 geen eerder bezwaarschrift tegen hetzelfde besluit heeft ontvangen), dan volgt al uit de eerste en tweede volzin dat de nieuwe bedragen gelden. In zo’n geval wijkt de derde volzin niet af van de eerste en tweede volzin.

Vijfde lid: Met het oog op de leesbaarheid is de reikwijdte van het vierde lid beperkt tot bezwaar, administratief beroep en beroep bij de bestuursrechter. Het vijfde lid regelt dat het overgangsrecht van het vierde lid ook geldt voor de andere procedures waarop het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing is, zoals een verzoek om voorlopige voorziening, verzet, verzoek om herziening, hoger beroep, beroep in cassatie, incidenteel hoger beroep, incidenteel beroep in cassatie en het verzoek om schadevergoeding, bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, Awb.

Artikel V (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt op dezelfde datum in werking als het Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken (Stb. 2014, 411). Dat betekent dat het Besluit proceskosten bestuursrecht met ingang van 1 januari 2015 zowel wordt gewijzigd door deze regeling als door genoemd wijzigingsbesluit. Artikel II van het wijzigingsbesluit regelt dat het Besluit proceskosten bestuursrecht ‘zoals dat luidde voor 1 januari 2015’ van toepassing blijft op een voor die datum bekendgemaakte beslissing op een bezwaar of administratief beroep en op een voor die datum bekendgemaakte uitspraak van een bestuursrechter. Dat overgangsrecht gaat dus nog uit van een andere peildatum dan het overgangsrecht in artikel IV, vierde lid, van deze indexeringsregeling. Artikel II van het wijzigingsbesluit geldt uitsluitend voor artikel I van dat besluit, dus voor de verruiming van de regeling voor samenhangende zaken.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van griffierechten, Kamerstukken 33 757.

X Noot
2

Kamerstukken II 2014/15, 33 757, nr. 8.

X Noot
3

Vgl. Kamerstukken II 2012/13, 33 455, nr. 3, p. 2.

Naar boven