ARTIKEL I
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4:113, eerste lid, wordt ‘€ 454’ vervangen door: € 500.
B
Artikel 8:41, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt ‘€ 165’ vervangen door: € 167.
2. In onderdeel c wordt ‘€ 328’ vervangen door: € 331.
C
Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 122’ vervangen door: € 123.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 246’ vervangen door: € 248.
3. In onderdeel c wordt ‘€ 493’ vervangen door: € 497.
ARTIKEL II
Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, onder d, wordt ‘€ 80’ vervangen door: € 81.
B
In onderdeel B van de bijlage wordt ‘€ 487’ telkens vervangen door ‘€ 490’ en wordt
‘€ 243’ vervangen door: € 244.
ARTIKEL III
De in de Wet griffierechten burgerlijke zaken genoemde bedragen worden als volgt gewijzigd:
A
In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 599’ vervangen door: € 604.
B
In artikel 19, eerste lid, wordt ‘€ 357’ vervangen door: € 360.
C
In artikel 22, eerste lid, wordt ‘€ 120’ vervangen door: € 122.
D
In artikel 23, eerste lid, wordt ‘€ 181’ vervangen door: € 183.
E
De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te luiden:
Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek
|
Griffierecht voor niet-natuurlijke personen
|
Griffierecht voor natuurlijke personen
|
Griffierecht voor onvermogenden
|
Griffierechten bij de rechtbank voor kantonzaken
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer dan € 500
|
€ 116
|
€ 78
|
€ 78
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 500 en niet meer dan € 12.500
|
€ 466
|
€ 221
|
€ 78
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 12.500
|
€ 932
|
€ 466
|
€ 78
|
Griffierechten bij de rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde
|
€ 613
|
€ 285
|
€ 78
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet
meer dan € 100.000
|
€ 1.909
|
€ 876
|
€ 78
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 100.000
|
€ 3.864
|
€ 1.533
|
€ 78
|
Griffierechten bij de Gerechtshoven
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
|
€ 711
|
€ 311
|
€ 311
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
|
€ 1.937
|
€ 711
|
€ 311
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 100.000
|
€ 5.160
|
€ 1.615
|
€ 311
|
Griffierechten bij de Hoge Raad
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
|
€ 777
|
€ 322
|
€ 322
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
|
€ 2.581
|
€ 777
|
€ 322
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 100.000
|
€ 6.453
|
€ 1.937
|
€ 322
|
ARTIKEL IV
-
1. Artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat artikel luidde vóór 1 januari
2015 blijft van toepassing indien de aanmaning betrekking heeft op een vóór die datum
ontstane betalingsverplichting.
-
2. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde
vóór 1 januari 2015 blijft van toepassing indien het beroepschrift vóór die datum
is ontvangen. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2014 een ander beroepschrift
wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook
toegepast op dat andere beroepschrift.
-
3. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde
vóór 1 januari 2015 blijft van toepassing indien het hogerberoepschrift vóór die datum
is ontvangen. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2014 een ander hogerberoepschrift
wordt ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook
toegepast op dat andere hogerberoepschrift.
-
4. Onderdeel d van artikel 2, eerste lid, en onderdeel B van de bijlage bij het Besluit
proceskosten bestuursrecht zoals die onderdelen luidden vóór 1 januari 2015 blijven
van toepassing op een vóór die datum ontvangen bezwaar- of beroepschrift. Indien de
eerste volzin van toepassing is en na 2014 een ander bezwaar- of beroepschrift wordt
ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast
op dat andere bezwaar- of beroepschrift. Zo nodig in afwijking van de eerste en tweede
volzin gelden de nieuwe bedragen indien:
-
a. de bestuursrechter een beslissing op een bezwaar of op een administratief beroep vernietigt
en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op de behandeling van dat bezwaar
of administratief beroep;
-
b. de bestuursrechter een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en een kostenvergoeding
vaststelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure.
-
5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op andere procedures waarop het
Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing is.
-
6. Ten aanzien van griffierechten als bedoeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken
die voor 1 januari 2015 verschuldigd zijn geworden door een eiser of verzoeker of
vóór die datum rechtsgeldig een gedaagde of belanghebbende zijn aangezegd op grond
van artikel 111, tweede lid, onder k, of 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, blijft het griffierecht zoals het voor die datum gold, van toepassing.
ARTIKEL V
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
TOELICHTING
Algemeen
Met deze regeling worden diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en
het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bedragen in de Wet griffierechten burgerlijke
zaken aangepast aan de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) (inflatiecorrectie).
De griffierechten worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige
indexering is gestegen (periode van 31 juli 2013 tot en met 31 juli 2014). Volgens
het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die
periode gestegen van 115,54 naar 116,58, een stijging van 0,90%.
In het kader van het op orde brengen van de financiën van de rechtspraak is het wetsvoorstel
aanpassing tarieven griffierechten aanhangig. Aangezien de in dit wetsvoorstel opgenomen
wijzigingen niet vóór 1 januari 2015 in werking zullen treden, is onderhavige jaarlijkse
indexering van de tarieven reeds in de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II
2014/15, 33 757, nr. 8) bij dit wetsvoorstel verwerkt.
Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel aanpassing tarieven griffierechten aanhangig.1 Aangezien de in dat wetsvoorstel opgenomen wijzigingen niet vóór 1 januari 2015 in
werking treden, is onderhavige indexering van de tarieven reeds verwerkt in de basistarieven
in de onlangs bij de Tweede Kamer ingediende tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel.2 Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel in 2015 zullen derhalve de tarieven gelden
als opgenomen in de tweede nota van wijziging.
Deze regeling geeft uitvoering aan de volgende wettelijke bepalingen:
-
1. Op grond van het eerste lid van artikel 11:2 Awb worden de griffierechten en de proceskostenforfaits
en de in artikel 4:113, eerste lid, Awb bedoelde aanmaningsvergoeding jaarlijks bij
ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de CPI. Daarbij worden de
bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Zie artikel I, onder B en C, en artikel
II van deze regeling. Overigens leidt de lage inflatie van 0,9% na afronding niet
voor alle betrokken bedragen tot een wijziging (zie de toelichting bij artikel I,
onder A en B, en artikel II, onder A).
-
2. Op grond van het tweede lid van artikel 11:2 Awb kunnen de overige bij of krachtens
de Awb vastgestelde bedragen bij ministeriële regeling worden aangepast voor zover
de CPI daartoe aanleiding geeft. Die bevoegdheid wordt in deze regeling toegepast
op het in artikel 4:113, eerste lid, genoemde bedrag van € 454, omdat indexering in
dat geval leidt tot een rond bedrag (€ 500, eerste indexering sinds de inwerkingtreding
van artikel 4:113 op 1 juli 2009).3 Zie artikel I, onder A.
-
3. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kunnen de bedragen
genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet, jaarlijks met ingang van 1 januari
bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft.
Zie artikel III van deze regeling.
Voor de indexering van de bestuursrechtelijke bedragen bevat deze regeling ander overgangsrecht
dan in de afgelopen jaren gebruikelijk was. Ik heb tot deze wijziging besloten op
verzoek van de Raad voor de rechtspraak, daarin gesteund door de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State en de belastingkamer van de Hoge Raad. Waar bij eerdere indexeringen
als peildatum werd uitgegaan van de datum van de bekendmaking van het bestreden besluit
of de bestreden uitspraak, gaat artikel IV, tweede tot en met vijfde lid, van deze
regeling in beginsel uit van de datum van ontvangst van het bezwaar- of beroepschrift.
Zie de toelichting bij artikel IV.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A (artikel 4:113 Awb)
Artikel 4:113, eerste lid, Awb luidt: ‘1. Het bestuursorgaan kan voor de aanmaning
een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 7 indien de schuld minder
dan € 454 bedraagt en € 15 indien de schuld € 454 of meer bedraagt.’ Onderdeel A indexeert
het ‘grensbedrag’ van € 454. Dat bedrag is sinds de inwerkingtreding van artikel 4:113
op 1 juli 2009, nog niet aangepast aan de inflatie. In die periode is de CPI gestegen
van 105,87 naar 116,58, een stijging van 10,12%. Die stijging leidt na afronding op
hele euro’s tot een bedrag van € 500. De CPI-stijging geeft geen aanleiding tot aanpassing
van de aanmaningsvergoeding zelf (€ 7 en € 15).
Artikel I, onderdeel B (artikel 8:41 Awb)
De CPI-stijging geeft geen aanleiding tot aanpassing van het lage tarief in eerste
aanleg (€ 45, artikel 8:41, tweede lid, onder a, Awb). Om die reden bevat deze regeling
evenmin een wijziging van datzelfde bedrag in artikel 7.67 van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Artikel II (Besluit proceskosten bestuursrecht)
De CPI-stijging van het afgelopen jaar geeft aanleiding tot aanpassing van het maximale
uurtarief voor verletkosten (artikel 2, eerste lid, onder d) en van de waarden per
punt, genoemd in onderdeel B van de bijlage. De CPI geeft geen aanleiding tot het
verhogen van het minimale uurtarief voor verletkosten (€ 7).
Artikel III (Wet griffierechten burgerlijke zaken)
Voor de duidelijkheid is de indexering van de griffierechttarieven in de tabel bij
de Wet griffierechten burgerlijke zaken vormgegeven door de hele tabel op te nemen
in onderdeel E, inclusief de opschriften en de eerste kolom van de tabel. Uiteraard
wijzigen alleen de tarieven zelf. In de weergave van de eerste kolom is alvast rekening
gehouden met de wijziging van die kolom in XXXIII van de Verzamelwet Veiligheid en
Justitie 2013, welk artikel naar verwachting in werking treedt op 1 januari 2015.
Artikel IV (overgangsrecht)
Eerste lid: Voor de wijziging van artikel 4:113, eerste lid, Awb is het tijdstip bepalend waarop
de betalingsverplichting is ontstaan. De betalingsverplichting ontstaat door het vaststellen
van een beschikking (artikel 4:86 Awb) of van rechtswege (artikel 4:88 Awb). Als de
verplichting is ontstaan voor 1 januari 2015 blijft het oude grensbedrag gelden (€ 454).
Tweede lid: Voor het griffierecht in bestuursrechtelijke procedures is de datum bepalend waarop
het rechtscollege het beroepschrift ontvangt. Is het beroepschrift ontvangen in 2014,
dan geldt het oude griffierecht. De tweede volzin van het tweede lid voorkomt dat
de hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep kan
worden ingesteld. Zonder die tweede volzin zou zich dat voordoen als tegen hetzelfde
besluit door meerdere belanghebbenden beroepschriften worden ingediend, die deels
worden ontvangen in 2014 en deels in 2015. De tweede volzin regelt dat de oude bedragen
dan ook gelden voor de in 2015 ontvangen beroepschriften.
De tweede volzin geldt uiteraard alleen als een in het oude jaar ontvangen beroepschrift
in het nieuwe jaar nog in behandeling is, dus bijvoorbeeld nog niet is ingetrokken.
Alleen dan is immers ‘de eerste volzin van toepassing’ op het moment waarop moet worden
bepaald welk griffierecht geldt voor de in het nieuwe jaar ontvangen beroepschriften.
Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een
voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep
in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in artikel IV, tweede lid, van deze regeling geldt
dus ook voor een verzoek om voorlopige voorziening. Een vergelijkbare regeling geldt
voor het griffierecht voor een verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid,
Awb).
Voor de behandeling van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88,
eerste lid, Awb, is griffierecht verschuldigd als het verzoek niet wordt gedaan gedurende
het beroep of het hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Dat volgt uit
artikel 8:94 Awb, waarin artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
Aangezien artikel 8:41 van overeenkomstige toepassing is, is ook het overgangsrecht
van het tweede lid van overeenkomstige toepassing: de oude bedragen gelden als het
verzoekschrift door het rechtscollege is ontvangen vóór 2015.
Derde lid: Deze bepaling regelt hetzelfde als het tweede lid, maar dan voor het hoger beroep
en – in combinatie met artikel 29 Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin artikel
8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling van het
beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.
Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een
voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep
in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in
hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel
IV, derde lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om voorlopige voorziening
in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek
om herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).
Vierde lid: De eerste en tweede volzin bevatten voor de indexering van de proceskostenforfaits
in bestuursrechtelijke procedures in beginsel dezelfde overgangsbepalingen als voor
het griffierecht: bepalend is de datum waarop het bezwaar- of beroepschrift wordt
ontvangen. Is het bezwaar- of beroepschrift ontvangen in 2014, dan gelden de oude
proceskostenforfaits (eerste volzin). Als tegen hetzelfde besluit door meerdere belanghebbenden
bezwaar- of beroepschriften worden ingediend die deels worden ontvangen in 2014 en
deels in 2015, dan gelden de oude forfaits ook voor de in 2015 ontvangen bezwaar-
of beroepschriften (tweede volzin).
De derde volzin ziet op de situatie dat de bestuursrechter na vernietiging van een
beslissing op bezwaar of administratief beroep of een uitspraak van een bestuursrechter
een proceskostenvergoeding toekent die betrekking heeft op een eerdere fase van de
procedure. Als in een eerdere fase van de procedure nog de oude bedragen hebben gegolden,
dan zou de bestuursrechter die de vernietiging uitspreekt en daarbij een partij veroordeelt
in de kosten, zónder de derde volzin bij de berekening van de vergoeding deels oude
en deels nieuwe bedragen moeten hanteren. De derde volzin regelt dat in zo’n geval
de nieuwe bedragen ook gelden voor de eerdere fase van de procedure.
Over de woorden ‘zo nodig’: als bijvoorbeeld het bezwaarschrift door het bestuursorgaan
wordt ontvangen na 2014 (en het bestuursorgaan vóór 2015 geen eerder bezwaarschrift
tegen hetzelfde besluit heeft ontvangen), dan volgt al uit de eerste en tweede volzin
dat de nieuwe bedragen gelden. In zo’n geval wijkt de derde volzin niet af van de
eerste en tweede volzin.
Vijfde lid: Met het oog op de leesbaarheid is de reikwijdte van het vierde lid beperkt tot bezwaar,
administratief beroep en beroep bij de bestuursrechter. Het vijfde lid regelt dat
het overgangsrecht van het vierde lid ook geldt voor de andere procedures waarop het
Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing is, zoals een verzoek om voorlopige
voorziening, verzet, verzoek om herziening, hoger beroep, beroep in cassatie, incidenteel
hoger beroep, incidenteel beroep in cassatie en het verzoek om schadevergoeding, bedoeld
in artikel 8:88, eerste lid, Awb.
Artikel V (inwerkingtreding)
Deze regeling treedt op dezelfde datum in werking als het Besluit van 27 oktober 2014
tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming
van de regeling voor samenhangende zaken (Stb. 2014, 411). Dat betekent dat het Besluit proceskosten bestuursrecht met ingang van 1 januari
2015 zowel wordt gewijzigd door deze regeling als door genoemd wijzigingsbesluit.
Artikel II van het wijzigingsbesluit regelt dat het Besluit proceskosten bestuursrecht
‘zoals dat luidde voor 1 januari 2015’ van toepassing blijft op een voor die datum
bekendgemaakte beslissing op een bezwaar of administratief beroep en op een voor die
datum bekendgemaakte uitspraak van een bestuursrechter. Dat overgangsrecht gaat dus
nog uit van een andere peildatum dan het overgangsrecht in artikel IV, vierde lid,
van deze indexeringsregeling. Artikel II van het wijzigingsbesluit geldt uitsluitend
voor artikel I van dat besluit, dus voor de verruiming van de regeling voor samenhangende
zaken.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I.W. Opstelten