Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014, kenmerk 694624-130150-WJZ, houdende nadere regels op grond van de Jeugdwet (Regeling Jeugdwet)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 1.1, 2.10, 4.3.1, derde lid, 5.3, tweede lid, 7.2.5, 7.4.5, 8.1.2, 8.3.1, van de Jeugdwet en de artikelen 7.5.4, 8.3, 8.1.2, 8.2.2 en 8.2.4 van het Besluit Jeugdwet;

Besluiten:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Ministers:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Veiligheid en Justitie;

pleegkind:

jeugdige die door de pleegouder wordt opgevoegd en verzorgd als behorend tot het gezin van de pleegouder en voor wie een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de wet is afgesloten;

wet:

Jeugdwet.

§ 2 Gekwalificeerde gedragswetenschapper

Artikel 2

Als categorieën van gekwalificeerde gedragswetenschappers worden aangewezen:

  • beroepsbeoefenaren die zijn ingeschreven in het register Kinder- en Jeugdpsychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen;

  • beroepsbeoefenaren die als Orthopedagoog-Generalist zijn ingeschreven in het register van de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen;

  • beroepsbeoefenaren die als postmaster-orthopedagoog SKJ of als postmaster-psycholoog SKJ zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet;

  • beroepsbeoefenaren die als gezondheidszorgpsycholoog of als psychotherapeut zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

§ 3 Cliëntervaringsonderzoek

Artikel 3

  • 1. Een onderzoek dat wordt ingesteld op grond van artikel 2.10 van de wet juncto artikel 2.5.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bestaat mede uit een ervaringsonderzoek onder ten minste een representatief te achten aantal personen:

    • a. voor wie op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de wet de inzet van een voorziening is overwogen;

    • b. die gebruik maken van een individuele voorziening;

    • c. die gebruik maken van overige voorzieningen;

    • d. ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel is uitgevoerd;

    • e. ten aanzien van wie jeugdreclassering is uitgevoerd.

  • 2. Voor het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst die ten minste ingaat op hoe personen als bedoeld in het eerste lid:

    • a. de toegankelijkheid van voorzieningen ervaren;

    • b. de kwaliteit van de jeugdhulp en van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering ervaren;

    • c. de jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vinden bijdragen aan het gezond en veilig opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid, de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie.

§ 4 Maatschappelijke en financiële verantwoording

Artikel 4.1

Artikel 4.3.1, eerste lid, van de wet alsmede de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4 van deze regeling zijn niet van toepassing op jeugdhulpaanbieders als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel 2°, van de wet.

Artikel 4.2

  • 1. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling stellen een jaarrekening als bedoeld in artikel 2:361 van het Burgerlijk Wetboek op waarin de eigen financiële gegevens zijn opgenomen en waaraan de gegevens, bedoeld in artikel 2:392 van het Burgerlijk Wetboek, zijn bijgevoegd.

  • 2. Op de jaarverslaggeving van de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling is Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de afdelingen 1, 11 en 12 voor zover in deze paragraaf niet anders is bepaald.

  • 3. In afwijking van of in aanvulling op Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek:

    • a. wordt de jaarverslaggeving ingericht overeenkomstig de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder hoofdstuk 640;

    • b. wordt de jaarverslaggeving opgesteld en gepubliceerd in de Nederlandse taal en in de in Nederland wettige valuta;

    • c. is het verslagjaar altijd gelijk aan een kalenderjaar;

    • d. kan de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling met een omzet van minder dan € 1.000.000,- per jaar en minder dan 10 fte personeel volstaan met een samenstellingsverklaring van een accountant in plaats van een verklaring als bedoeld in artikel 2:393, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek;

    • e. kan de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling die voldoet aan de eisen in artikel 2:396, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, volstaan met een beoordelingsverklaring van een accountant in plaats van een verklaring als bedoeld in artikel 2:393, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4.3

  • 1. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling stellen de jaarverslaggeving en een jaardocument op dat ten minste een verantwoordingsdocument, het verslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van de wet en andere informatie die wordt verstrekt op grond van het model, bedoeld in het derde lid, bevat.

  • 2. De jaarverslaggeving en het jaardocument worden jaarlijks uiterlijk vijf maanden na het verstrijken van het jaar waarop zij betrekking hebben ter inzage gelegd en op verzoek van de Ministers aan hen en aan derden verstrekt.

  • 3. De jaarverslaggeving en het jaardocument worden opgesteld met gebruikmaking van het model dat is te verkrijgen via de website www.jaarverslagenzorg.nl.

  • 4. De Ministers stellen jaarlijks uiterlijk voor 1 oktober na overleg met betrokken partijen het model voor het volgende verslagjaar vast en kunnen dit model tussentijds herzien.

Artikel 4.4

  • 1. Bij het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg worden vóór 1 juni van het jaar volgend op het verslagjaar ingediend:

    • a. de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 4.3, in elektronische vorm;

    • b. het jaardocument, bedoeld in artikel 4.3, in elektronische vorm;

  • 2. De Ministers kunnen een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling uitstel van indiening verlenen op een gemotiveerd verzoek, dat uiterlijk acht weken vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn is ingediend.

§ 5 Basisbedragen en toeslagen pleegvergoeding

Artikel 5.1

  • 1. Het in artikel 5.3, eerste lid, van de wet bedoelde basisbedrag van de vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind is het bedrag, genoemd in onderdeel a van bijlage 1 bij deze regeling.

  • 2. Het basisbedrag kan worden verminderd voor de periode gedurende welke een pleegkind als gevolg van bijzondere omstandigheden tijdelijk niet bij de pleegouder verblijft. Alsdan worden de door de pleegouder werkelijk gemaakte noodzakelijke kosten vergoed tot ten hoogste het basisbedrag.

Artikel 5.2

  • 1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1, wordt vermeerderd met een toeslag ter hoogte van het bedrag, genoemd in onderdeel b van bijlage 1 bij deze regeling:

    • a. zolang sprake is van een crisisplaatsing waarbij het pleegkind met spoed is geplaatst bij de pleegouder, gedurende de eerste vier weken van het verblijf van het pleegkind;

    • b. zolang bij een pleegouder drie of meer pleegkinderen verblijven, voor het derde en volgende pleegkind.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1, vermeerderd met een door de pleegzorgaanbieder vast te stellen toeslag van ten hoogste het bedrag, genoemd in onderdeel c van bijlage 1 bij deze regeling, voor de door de pleegouder ten behoeve van een pleegkind met een verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke beperking gemaakte kosten, voor zover:

    • a. deze kosten naar het oordeel van de pleegzorgaanbieder redelijkerwijs noodzakelijk zijn in verband met de beperkingen;

    • b. deze kosten niet kunnen worden voldaan uit het basisbedrag, en

    • c. daarvoor geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt.

  • 3. De toeslag die noodzakelijk is voor het dekken van de kosten, bedoeld in het tweede lid, wordt verstrekt gedurende een door de pleegzorgaanbieder te bepalen periode.

Artikel 5.3

De pleegzorgaanbieder verstrekt een door de pleegzorgaanbieder vast te stellen vergoeding voor bijzondere kosten voor het pleegkind ingeval sprake is van een pleegoudervoogd dan wel een pleegouder die een pleegkind opvangt in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel, voor zover:

  • a. deze kosten naar het oordeel van de pleegzorgaanbieder redelijkerwijs noodzakelijk worden geacht en niet kunnen worden voldaan uit het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1, dan wel uit de toeslagen, bedoeld in artikel 5.2;

  • b. voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt, en

  • c. de kosten redelijkerwijs niet zijn te verhalen op onderhoudsplichtige ouders.

Artikel 5.4

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1, en de toeslagen, bedoeld in artikel 5.2, worden jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de wijze, bedoeld in onderdeel d van bijlage 1 bij deze regeling.

§ 6 Beveiligingseisen gegevensverwerking

Artikel 6

De beveiliging van de gegevensverwerking, bedoeld in de artikelen 7.2.1 en 7.2.4 van de wet, voldoet aan NEN-ISO-IEC 27001 en NEN-ISO-IEC 27002 of aan daaraan gelijkwaardige normen.

§ 7 Beleidsinformatie

Artikel 7

De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verstrekken aan het Centraal Bureau voor de Statistiek structureel de gegevens, bedoeld in artikel 7.5.1, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet, op de wijze beschreven in bijlage 2 bij deze regeling.

§ 8 Persoonsgebonden budget

Artikel 8

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder ‘derde’: derde als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet.

  • 2. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget en voert het budgetbeheer als bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, van de wet uit:

    • a. overeenkomstig de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet;

    • b. overeenkomstig een door het college goedgekeurd document waaruit de rechtsgeldige afspraken blijken tussen de persoon aan wie het persoonsgebonden budget wordt verstrekt en een derde; en

    • c. tot afdracht van eventuele loonheffing, premies voor de sociale verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen op grond van de Zorgverzekeringswet.

  • 3. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget, voor werkzaamheden die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht, indien een declaratie van een derde de naam en het adres van de derde, het tarief, een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen, bevat.

  • 4. De Sociale verzekeringsbank kan een betaling uit het persoonsgebonden budget beëindigen of weigeren:

    • a. bij het intrekken of herzien van een beslissing als bedoeld in artikel 8.1.4 van de wet;

    • b. wegens strijd met het recht, waaronder het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht, of het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank.

  • 5. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen 30 dagen na ontvangst van de declaratie door de Sociale verzekeringsbank, tenzij een betaling geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd. Betalingen die op grond van het vierde lid zijn geweigerd kunnen na goedkeuring door de Sociale verzekeringsbank binnen 30 dagen alsnog worden verricht.

  • 6. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen ter verkrijging door de persoon aan wie het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, van gelden die aanvullend op het persoonsgebonden budget door of vanwege die persoon zelf zijn gestort bij de Sociale verzekeringsbank.

  • 7. De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de persoon aan wie het persoonsgebonden budget wordt verstrekt bij zijn werkgeverstaken, waaronder ten aanzien van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid.

§ 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1

De Regeling beleidsinformatie jeugdzorg 2011 blijft nadat zij met ingang van 1 januari 2015 is vervallen, van toepassing op informatieverstrekkingen met betrekking tot de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 9.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2014, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met 1 januari 2015.

Artikel 9.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Jeugdwet.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ PARAGRAAF 5 VAN DE REGELING JEUGDWET

Basisbedragen en toeslagen pleegvergoeding

  • a. Basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1 per leeftijdscategorie, per pleegkind

    Leeftijd pleegkind

    Bedrag per maand

    Bedrag per dag

    0 t/m 8 jaar

    € 537

    € 17,66

    9 t/m 11 jaar

    € 543

    € 17,86

    12 t/m 15 jaar

    € 591

    € 19,45

    16 t/m 17 jaar

    € 653

    € 21,47

    18 jaar en ouder

    € 660

    € 21,70

  • b. Toeslag, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid

    De in artikel 5.2, eerste lid, bedoelde toeslag bedraagt € 3,51 per dag.

  • c. Toeslag, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid

    De in artikel 5.2, tweede lid, bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste € 3,51 per dag.

  • d. Indexering, bedoeld in artikel 5.4

    Bij de aanvang van ieder kalenderjaar worden het basisbedrag en de in artikel 5.2 bedoelde toeslagen geïndexeerd met het procentuele verschil tussen de door het Centraal bureau voor statistiek bekendgemaakte consumentenprijsindex ‘alle huishoudens’, over de julimaanden van twee direct aan het betreffende jaar voorafgaande jaren.

  • e. Basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1 per leeftijdscategorie, per pleegkind

    Leeftijd pleegkind

    Bedrag per maand

    Bedrag per dag

    0 t/m 8 jaar

    € 537

    € 17,66

    9 t/m 11 jaar

    € 543

    € 17,86

    12 t/m 15 jaar

    € 591

    € 19,45

    16 t/m 17 jaar

    € 653

    € 21,47

    18 jaar en ouder

    € 660

    € 21,70

  • f. Toeslag, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid

    De in artikel 5.2, eerste lid, bedoelde toeslag bedraagt € 3,51 per dag.

  • g. Toeslag, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid

    De in artikel 5.2, tweede lid, bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste € 3,51 per dag.

  • h. Indexering, bedoeld in artikel 5.4

    Bij de aanvang van ieder kalenderjaar worden het basisbedrag en de in artikel 5.2 bedoelde toeslagen geïndexeerd met het procentuele verschil tussen de door het Centraal bureau voor statistiek bekendgemaakte consumentenprijsindex ‘alle huishoudens’, over de julimaanden van twee direct aan het betreffende jaar voorafgaande jaren.

BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7 VAN DE REGELING JEUGDWET

Informatieprotocol Beleidsinformatie Jeugd

Inhoudsopgave

1.

Inleiding

 

1.1

Aanleiding

 

1.2

Doel en beheer

 

1.3

Wie dienen er beleidsinformatie aan te leveren?

 

1.4

Opbouw informatieprotocol

 

DEEL 1 GEGEVENSDEFINITIES

2.

Gegevens over de jeugdige

 

2.1

Jeugdige

 

2.2

Burgerservicenummer

 

2.3

Geboortedatum

 

2.4

Geslacht

 

2.5

Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats

3.

Gegevens over jeugdhulp

 

3.1

Jeugdhulp

 

3.2

Verwijzer

 

3.3

Type jeugdhulp

 

3.4

Datum aanvang jeugdhulp

 

3.5

Datum einde jeugdhulp

 

3.6

Reden beëindiging jeugdhulp

4.

Gegevens over jeugdbescherming en jeugdreclassering

 

4.1

Kinderbeschermingsmaatregelen

   

4.1.1

Type kinderbeschermingsmaatregel

   

4.1.2

Datum aanvang kinderbeschermingsmaatregel

   

4.1.3

Datum einde kinderbeschermingsmaatregel

 

4.2

Jeugdreclassering

   

4.2.1

Type jeugdreclassering

   

4.2.2

Datum aanvang jeugdreclassering

   

4.2.3

Datum einde jeugdreclassering

   

4.2.4

Inzet erkende interventie bij jeugdreclassering

 

4.3

Overige gegevens kinderbescherming en jeugdreclassering

   

4.3.1

Datum eerste contact

   

4.3.2

Reden beëindiging maatregel

   

4.3.3

Datum overgedragen

   

4.3.4

Datum overgedragen gekregen

 

4.4

Activiteiten in het preventief justitieel kader

   

4.4.1

Datum aanvang activiteiten in het preventief justitieel kader

   

4.4.2

Datum einde activiteiten in het preventief justitieel kader

5.

Gegevens van de jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling

       

DEEL 2 AANLEVERPROCES

6.

Wijze waarop de aanlevering van gegevens dient plaats te vinden

 

6.1

Aanleverproces

 

6.2

Privacybescherming

 

6.3

Verslagperiodes

 

6.4

Aanlevertermijnen

 

6.5

Inhoud van het gegevensbestand

 

6.6

Correctie leveringen

       

DEEL 3 TECHNISCHE EISEN

7.

Technische eisen die gelden voor de gegevenslevering aan CBS

 

7.1

Gebruik uploadvoorziening

 

7.2

Bestandsformaten

 

7.3

Gebruik webformulieren

 

7.4

Berichtspecificatie

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2015 treedt de Jeugdwet in werking. Onderdeel van de Jeugdwet is een regeling voor beleidsinformatie. Deze regeling bepaalt welke gegevens worden verwerkt, door wie, met welk doel, op welke wijze ze worden verstrekt en aan wie. De beleidsinformatie in de Jeugdwet betreft informatie over het jeugdhulpgebruik en de inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daartoe verstrekken jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen op persoonsniveau gegevens. De Jeugdwet bepaalt dat deze gegevens aangeleverd worden bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS verwerkt deze gegevens tot statistieken en rapportages en publiceert deze opdat iedereen daar gebruik van kan maken. De microdata (informatie op persoons- of instellingsniveau) komen niet ter beschikking. Onderzoek op dit soort data is wel mogelijk via de zogenaamde remote access voor organisaties die daartoe door het CBS zijn geautoriseerd.

De gegevensverstrekking vindt plaats zodat gemeenten doelmatig, doeltreffend en samenhangend gemeentelijk beleid kunnen voeren ten aanzien van preventie, jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De gegevensverstrekking vindt voorts plaats zodat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) een zorgvuldig en samenhangend jeugdbeleid kunnen voeren en hun stelselverantwoordelijkheid kunnen waarborgen.

1.2 Doel en beheer

In het Besluit Jeugdwet ligt vast welke gegevens de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen verstrekken aan CBS ten behoeve van de beleidsinformatie voor gemeenten, VWS en VenJ. In onderstaande tabel is aangegeven om welke gegevens het gaat. Tussen haakjes is aangegeven in welke paragraaf de gegevens worden uitgewerkt.

.Jeugdhulpaanbieders

Gecertificeerde instellingen

• BSN (2.2)

• Geboortedatum (2.3)

• Geslacht (2.4)

• Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats (2.5)

• Datum aanvang jeugdhulp (3.4)

• Datum einde jeugdhulp (3.5)

• Type ingezette jeugdhulp (3.3)

• Verwijzer naar jeugdhulp (3.2)

• Reden beëindiging jeugdhulp (3.6)

• BSN (2.2)

• Geboortedatum (2.3)

• Geslacht (2.4)

• Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats (2.5)

• Datum aanvang maatregel (4.1.2/4.2.2)

• Datum einde maatregel (4.1.3/4.2.3)

• Datum overgedragen (4.3.3)

• Datum overgedragen gekregen (4.3.4)

• Type maatregel (4.1.1/4.2.1)

• Datum eerste contact (4.3.1)

• Inzet erkende interventies bij JR (4.2.4)

• Reden beëindiging maatregel (4.3.2)

• Activiteiten in het preventief justitieel kader (4.4)

Om er voor te zorgen dat de gegevens op de juiste wijze worden aangeleverd, zowel qua inhoud als qua proces, is er dit informatieprotocol. Het informatieprotocol beschrijft zo gedetailleerd mogelijk welke definities de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen dienen te hanteren en hoe zij deze gegevens aanleveren bij CBS.

Het informatieprotocol wordt beheerd door het ministerie van VWS. In praktijk vindt het beheer plaats in samenwerking met:

  • het ministerie van VenJ;

  • de VNG namens de gemeenten;

  • het CBS;

  • de brancheorganisaties van de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen namens deze organisaties.

Jaarlijks wordt bezien of wijzigingen in het informatieprotocol nodig zijn, bijvoorbeeld om begrippen of procedures te verhelderen of aan te passen.

1.3 Wie dienen er beleidsinformatie aan te leveren?

Alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente jeugdhulp bieden, respectievelijk uitvoering geven aan de kinderbeschermingsmaatregelen en maatregelen jeugdreclassering dienen gegevens aan het CBS te leveren voor de beleidsinformatie. Het maakt daarbij niet uit of de jeugdhulp vrij toegankelijk is of niet en of de jeugdhulp in natura wordt geboden of op basis van een PGB.

In veel gemeenten worden wijk- of buurtteams opgericht. Deze teams kunnen diverse functies vervullen. Indien de wijk- of buurtteams jeugdhulp bieden conform de definities van de Jeugdwet, dan dienen zij daarover gegevens aan te leveren bij CBS. Er hoeven geen gegevens te worden aangeleverd aan CBS over de toeleidings- of verwijzingstaken (toegangstaken), over de preventieve inzet of informatie & advies.

1.4 Opbouw informatieprotocol

Het informatieprotocol bestaat uit drie delen:

  • Deel 1 bevat de te hanteren definities en keuzemogelijkheden voor de gegevens zoals opgenomen in het Besluit Jeugdwet;

  • Deel 2 bevat de beschrijving van het proces dat CBS hanteert en dat instellingen moeten volgen voor het aanleveren van de gegevens;

  • Deel 3 bevat de meer technische specificaties voor de gegevenslevering.

Deel 1. Gegevensdefinities

2. Gegevens over de jeugdige

Voor de beleidsinformatie jeugd worden gegevens over de jeugdige uitgevraagd om de informatie op persoonsniveau beschikbaar te hebben. Op deze manier kunnen kruistabellen worden gemaakt tussen kenmerken zoals leeftijd en geslacht en het gebruik van jeugdhulp, of de inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Ook is samenloop van diverse vormen van jeugdhulp en inzet vanuit het gedwongen kader op deze manier inzichtelijk te maken. De publicatie van de gegevens zal altijd op geaggregeerd niveau zijn en nooit herleidbaar tot personen. Omdat niet elke jeugdige een BSN heeft, worden ook de geboortedatum en het geslacht uitgevraagd. De postcode wordt uitgevraagd voor controledoeleinden en om de woonplaats van de jeugdige conform het woonplaatsbeginsel aan te duiden.

2.1 Jeugdige

Conform artikel 1.1, eerste lid, van de Jeugdwet de persoon die:

  • 1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

  • 2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

  • 3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:

    • is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

    • vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

    • is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

Toelichting:

Jeugdhulp is op grond van bovenstaande definitie beschikbaar voor personen tot 18 jaar. De onderdelen 20 en 30 geven aan welke uitzonderingen daarop geldig zijn.

2.2 Burgerservicenummer

Het unieke persoonsnummer waarmee de jeugdige staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP).

Toelichting:

Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 000000000 genoteerd. Bij ongeboren kinderen wordt 999999999 genoteerd.

2.3 Geboortedatum

De geboortedatum van de jeugdige weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Bij sommige jongeren is de exacte geboortedatum niet bekend. Indien de geboortedag niet bekend is, wordt dat aangegeven door JJJJMM00 te noteren. Indien (ook) de geboortemaand niet bekend is, dan wordt dat aangegeven door JJJJ0000 te noteren. Bij ongeboren kinderen wordt 99999999 genoteerd.

2.4 Geslacht

Het geslacht van de jeugdige, waarbij de volgende opties gelden:

  • Vrouw (V)

  • Man (M)

  • Onbekend (O)

2.5 Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats

De postcode van het adres van de gezagsdrager van de jeugdige. In geval het gezag berust bij een gecertificeerde instelling of als de jeugdige 18 jaar of ouder is, dan gaat het om de postcode van het adres van het werkelijke verblijf van de jeugdige. Als het adres van de gezagsdrager onbekend is of buiten Nederland, dan gaat het eveneens om het adres van het werkelijke verblijf van de jeugdige.

Als de postcode niet bekend is, dan volstaat de CBS code van de gemeente.

Toelichting:

De postcode is nodig om te bepalen aan welke gemeente de beleidsinformatie over de betreffende jeugdige moet worden toegekend. Om die reden wordt aangesloten bij het adres conform het zogenaamde woonplaatsbeginsel uit de Jeugdwet.

Het betreft de woonplaats als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet:

  • 1°. woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

  • 2°. in geval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;

  • 3°. in geval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;

  • 4°. in geval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

De wijze waarop het woonplaatsbeginsel in praktijk gehanteerd moet worden, is uitgewerkt in een factsheet en mindmap. Hierin is een stappenplan opgenomen voor het bepalen van de verantwoordelijke gemeente. Kijk voor de meest actuele informatie op www.voordejeugd.nl en op de website van de VNG.

3. Gegevens over jeugdhulp

De beleidsinformatie jeugd richt zich op het inzichtelijk maken van het jeugdhulp gebruik. Dit houdt in dat jeugdhulpaanbieders een aantal gegevens over de door hen geleverde jeugdhulp dienen aan te leveren. Het gaat om het type jeugdhulp, de start- en einddata, de organisatie die verwezen heeft naar de jeugdhulp en de reden van beëindiging van de jeugdhulp.

3.1 Jeugdhulp

Conform artikel 1.1 van de Jeugdwet is jeugdhulp:

  • 1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders;

  • 2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,

met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

Toelichting:

In de Jeugdwet zijn randvoorwaarden en kwaliteitseisen opgenomen waaraan de jeugdhulp en/of jeugdhulpaanbieders moeten voldoen, zoals dossiervorming, een plan (hulpverleningsplan, behandelplan) en bewaking en beheersing van de kwaliteit. Voor de jeugdhulp waarover aan CBS gerapporteerd moet worden gelden al deze randvoorwaarden en eisen.

Als een jeugdhulpaanbieder een jeugdige (anonieme) adviezen of consulten biedt, ook al is dat voorafgaande aan de start van jeugdhulp, dan geldt dit niet als jeugdhulp waarover gegevens verstrekt moeten worden aan CBS. Dit geldt tevens voor het verstrekken van folders en overige vormen van informatie.

3.2 Verwijzer

De organisatie of persoon die de jeugdige en/of zijn/haar ouders heeft verwezen naar de jeugdhulp, waarbij de volgende opties gelden:

  • Gemeentelijke toegang (01)

  • Huisarts (02)

  • Jeugdarts (03)

  • Gecertificeerde instelling (04)

  • Medisch specialist (05)

  • Geen verwijzer (06)

  • Onbekend (07)

Toelichting:

De keuzes bij verwijzer betreffen alleen de routes zoals deze in de Jeugdwet worden onderkend. Het betreft organisaties of personen die rechtstreeks jeugdigen en hun ouders op grond van de Jeugdwet kunnen doorverwijzen naar jeugdhulp. De Jeugdwet stelt dat tussen gemeenten en betrokkenen afspraken worden gemaakt over de voorwaarden waaronder en wijze waarop de rechtstreekse verwijzing verloopt.

Andere opties dan bovenstaande zijn er daarom niet. De optie geen verwijzer is bedoeld voor de jeugdhulp die vrij toegankelijk is. De scheidslijn tussen vrij toegankelijke jeugdhulp en niet vrij toegankelijke jeugdhulp bepaalt de gemeente en kan daarom in elke gemeente anders zijn.

De optie onbekend kan alleen gekozen worden bij jeugdhulp die voor 1-1-2015 gestart is.

3.3 Type jeugdhulp

Het type jeugdhulp kent twee dimensies:

  • Hulpvorm

  • Perspectief

Bij de dimensie hulpvorm gelden de volgende opties:

  • Jeugdhulp zonder verblijf:

    • Uitgevoerd door het wijk- of buurtteam (01)

    • Niet uitgevoerd door het wijk- of buurtteam:

      • Ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder (02)

      • Daghulp op locatie van de aanbieder (03)

      • Jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige (04)

  • Jeugdhulp met verblijf:

    • Pleegzorg (11)

    • Gezinsgericht (12)

    • Gesloten plaatsing (13)

    • Verblijf bij een jeugdhulpaanbieder anders dan bovenstaand verblijf (14)

Bij de dimensie perspectief gelden de volgende opties:

  • Stabilisatie van een crisissituatie (01)

  • Diagnostiek (02)

  • Begeleiden (03)

  • Behandelen (04)

Toelichting:

Alvorens uitgebreid in te gaan op de indeling van de hulpvormen een korte toelichting op de opties bij het perspectief. Het betreft het perspectief van de aangevangen jeugdhulp. De optie ‘stabilisatie van een crisissituatie’ wordt alleen gebruikt als dit het enige perspectief van de door de jeugdhulpaanbieder geleverd jeugdhulp is. Hulpverlening vangt regelmatig aan met een crisissituatie. In veel gevallen leidt dit tot een langere periode van hulpverlening. In die gevallen wordt er gekozen voor de perspectieven begeleiden of behandelen. De optie diagnostiek wordt vergelijkbaar alleen gehanteerd als diagnostiek het enige perspectief is. Immers alle hulpverlening start met een diagnostische fase. Soms wordt voor diagnostiek echter een specialist ingeschakeld. Deze specialist biedt dan enkel en alleen diagnostiek. In die gevallen wordt het perspectief diagnostiek gekozen. In alle andere gevallen wordt er gekozen voor de perspectieven begeleiden of behandelen. Het onderscheid tussen begeleiden en behandelen is niet altijd eenduidig. Toch heeft iedere professional een beeld bij het onderscheid. Globaal gaat het bij begeleiden om activiteiten waarmee een jeugdige wordt ondersteund bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. Bij behandelen gaat het globaal om het oplossen of verhelpen van een psychisch-, psychosociaal-, gedrags- of opvoedprobleem dan wel een psychische stoornis. Behandelen kan ook gericht zijn op het leren omgaan met, verminderen of stabiliseren van het probleem of de stoornis.

Bij het registreren van het perspectief moet gekozen worden voor één optie. Dit is het perspectief dat het meest prominent in beeld is.

De andere dimensie van het type jeugdhulp is de hulpvorm. In onderstaande tabel een toelichting per optie.

Jeugdhulp zonder verblijf

De jeugdige verblijft thuis, in het eigen gezin. Of anders gezegd, de jeugdige slaapt thuis. In ieder geval formeel. Het kan zijn dat de jeugdige bij opa en oma slaapt of bij iemand anders, echter dit is dan niet formeel zo geregeld.

Uitgevoerd door het wijk- of buurtteam

Nagenoeg elke gemeente werkt met de inzet van wijk- of buurtteams. Soms doen deze teams vooral casuïstiek overleg, maar veelal bieden deze teams ook hulp. Als deze hulp valt onder de definitie van jeugdhulp uit de Jeugdwet, dan dient daarover beleidsinformatie aan CBS te worden geleverd. Bij het type jeugdhulp wordt dan voor de optie ‘jeugdhulp zonder verblijf’ gekozen ‘uitgevoerd door het wijk- of buurtteam’. De teams hebben soms andere namen, ook dan valt de jeugdhulp in deze categorie. Soms zijn de wijk- en buurtteam samengesteld uit medewerkers die bij verschillende organisaties werkzaam zijn. Op dat moment zouden twee registraties plaats kunnen vinden, via de organisatie waar de medewerker in dienst is, of in de cliëntregistratie van het wijk- of buurtteam. De gegevens voor CBS dienen vanuit het registratiesysteem van het wijk- of buurtteam geleverd te worden en niet (ook) vanuit de registratiesystemen van de organisaties waar de medewerkers in dienst zijn. Echter, indien het wijk- of buurtteam geen eigen registratiesysteem heeft, dan dienen de gegevens te worden geleverd door de organisatie die de registratie over de jeugdhulp voert. Van belang is dat de gegevens voor de beleidsinformatie niet dubbel worden geleverd.

Niet uitgevoerd door het wijk- of buurtteam

Gemeenten kunnen jeugdhulp zonder verblijf ook inkopen bij andere aanbieders dan de wijk- of buurtteams. In dat geval wordt de optie ‘jeugdhulp zonder verblijf niet uitgevoerd door het wijk- of buurtteam’ gekozen. Er zijn drie opties in deze.

Ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder

Ambulante jeugdhulp op locatie betreft ambulante hulp of groepsgesprekken op het kantoor waarbij in principe één (algemene) expertise tegelijkertijd binnen de hulpverlening wordt ingezet. Het betreft o.a. face-to-face contacten met de jeugdige en/of ouders, ook wel poliklinische contacten genoemd. Ook groepsgesprekken of SOVA trainingen vallen onder deze categorie. De gesprekken duren maximaal twee uur.

Daghulp op locatie van de aanbieder

Bij daghulp is een begeleider of hulpverlener minimaal een dagdeel in de nabije omgeving van de jeugdige. De hulp kan individueel plaatsvinden, maar ook in een groep. Dagbesteding en dagstructurering vallen hier ook onder. Daghulp vindt plaats op de locatie van de aanbieder. Een belangrijk kenmerk van de dagbehandeling is dat een multidisciplinair team voor de dagbehandeling wordt ingezet. Het gaat bijvoorbeeld om een combinatie van fysiotherapie, gedragstherapie en psychotherapie die tijdens de dagbehandeling wordt ingezet.

Jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige

Jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige vindt plaats bij de jeugdige thuis, op school of elders in het netwerk van de jeugdige. In ieder geval niet op locatie bij de aanbieder. De intensiteit kan variëren van één of enkele tot 24 uur per dag.

Jeugdhulp met verblijf

De jeugdige verblijft elders. Of anders gezegd, de jeugdige slaapt formeel elders, niet zijde thuis in het eigen gezin. Dit betekent dat het hier alleen om de verblijfsvormen gaat waarbij er sprake is van een overnachting. Ook verblijf in logeerhuizen, alleen tijdens weekenden of juist door de week, vallen onder jeugdhulp met verblijf.

Pleegzorg

De jeugdige verblijft in een pleeggezin. Er is van pleegzorg sprake als er een pleegcontract is tussen de pleegouder(s) en een pleegzorgaanbieder. Hiervan is ook sprake in geval van vakantie-/weekendopvang indien dat onderdeel uitmaakt van het hulpaanbod.

Gezinsgericht

Alle vormen van verblijf die een gezinssituatie benaderen, maar geen pleegzorg zijn. Te denken valt aan gezinshuizen, logeerhuizen en zorgboerderijen waar overnacht wordt.

Gesloten plaatsing

De jeugdige verblijft bij een jeugdhulpaanbieder op basis van een machtiging gesloten jeugdzorg of op basis van een machtiging BOPZ (Wet Bijzondere Opname Psychiatrische Ziekenhuizen)

Verblijf bij een jeugdhulpaanbieder anders dan bovenstaand verblijf

De jeugdige verblijft op de accommodatie van de jeugdhulpaanbieder, veelal in een groep met andere jeugdigen. In feite betreft het alle vormen van verblijf die niet onder een van de voorgaande categorieën vallen. Hieronder vallen ook begeleid wonen en kamertraining. Deze hulpvormen vinden doorgaans plaats in een verblijf van de hulpaanbieder.

De beleidsinformatie wordt per jeugdige en per type jeugdhulp (of maatregel) geleverd aan CBS. Alle jeugdhulp van dezelfde hulpvorm die onderdeel zijn van één hulpverleningsplan of behandelplan worden als één record aan CBS geleverd. Als een jeugdhulpaanbieder meerdere ambulante modules of programma’s tegelijkertijd of na elkaar aanbiedt, dan gelden deze samen als record waarover aan CBS gegevens moeten worden geleverd. Daarbij is de startdatum van de eerste module de datum aanvang jeugdhulp en de einddatum van de laatste module de datum einde jeugdhulp. Als twee verschillende jeugdhulpaanbieders (kunnen ook wijk- of buurtteams zijn) tegelijkertijd een ambulante module aanbieden, dan leveren zij beide daarover gegevens aan bij CBS. Ieder over de eigen betrokkenheid. Alle hulpverlening en behandeling die gedurende de pleegzorg en het residentiële verblijf plaatsvinden en door dezelfde jeugdhulpaanbieder worden aangeboden, vallen onder de pleegzorg en het residentiële verblijf. Als een andere jeugdhulpaanbieder in deze situatie een ambulante module aanbiedt, dan leveren zij daarover afzonderlijk gegevens aan bij het CBS. Het betreft dan jeugdhulp zonder verblijf.

3.4 Datum aanvang jeugdhulp

De dag waarop de jeugdhulpaanbieder start met het uitvoeren van de jeugdhulp. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Het betreft de dag waarop de feitelijke hulpverlening start. In geval van jeugdhulp zonder verblijf gaat het om het eerste gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders met de hulpverlener/behandelaar om met elkaar kennis te maken en te starten met de hulpverlening/behandeling. De hulpverlening dient in dit gesprek daadwerkelijk te starten, dus niet een eerste kennismaking gevolgd door plaatsing op een wachtlijst.

Bij jeugdhulp met verblijf wordt de dag aangehouden volgend op de eerste overnachting.

3.5 Datum einde jeugdhulp

De laatste dag waarop de jeugdhulpaanbieder uitvoering geeft aan de jeugdhulp. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Het betreft de dag waarop de jeugdhulp eindigt. Dit kan twee dingen betekenen:

  • De hulpverlening stopt in zijn geheel. Dit houdt in dat er na deze dag geen sprake meer is van een feitelijke hulpverleningsrelatie of behandelovereenkomst.

  • Er kan ook sprake zijn van een (tussentijdse) wijziging in het type jeugdhulp, bijvoorbeeld van jeugdhulp met verblijf naar jeugdhulp zonder verblijf. Als alleen het perspectief van de jeugdhulp wijzigt, dan is er geen einde van de ingezette jeugdhulp en loopt het hulpverleningstraject gewoon door.

In geval van jeugdhulp met verblijf is de datum einde jeugdhulp de dag na de laatste overnachting.

3.6 Reden beëindiging jeugdhulp

De reden waarom de jeugdhulp is beëindigd, waarbij de volgende opties gelden:

  • Beëindigd volgens plan (01)

  • Voortijdig afgesloten: in overeenstemming (02)

  • Voortijdig afgesloten: eenzijdig door de cliënt (03)

  • Voortijdig afgesloten: eenzijdig door de aanbieder (04)

  • Voortijdig afgesloten: wegens externe omstandigheden (05)

Toelichting:

De reden van de beëindiging van de jeugdhulp geeft een indruk van de ‘uitval’ tijdens de uitvoering van de jeugdhulp. De optie ‘voortijdig afgesloten: in overeenstemming’ wordt gekozen als tussentijds de situatie van de jeugdige of het gezin verandert waardoor de gestarte jeugdhulp niet meer passend is. Dan wordt, in overeenstemming met de jeugdige en ouders, gekozen voor de inzet van een ander type jeugdhulp, of wordt de jeugdhulp afgerond. Als de jeugdhulp geheel volgens plan wordt uitgevoerd, wordt gekozen voor de optie ‘beëindigd volgens plan’.

De opties ‘eenzijdig door de cliënt’ en ‘eenzijdig door de aanbieder’ zijn in feite de opties waarbij van ‘uitval’ kan worden gesproken. De cliënt komt bijvoorbeeld niet meer naar sessies of onttrekt zich uit de residentiële voorziening. Het kan ook zijn dat de aanbieder de jeugdhulp stopt. In beide gevallen geldt dat de uitvoering van het plan nog niet is afgerond.

De uitvoering van het plan kan ook stoppen wegens externe omstandigheden, bijvoorbeeld omdat de jeugdige overleden is of is verhuisd en de hulpverlening bij deze jeugdhulpaanbieder eindigt.

4. Gegevens over jeugdbescherming en jeugdreclassering

In dit hoofdstuk zijn de gegevens opgenomen die worden uitgevraagd over jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het betreft gegevens die door de gecertificeerde instellingen worden aangeleverd aan CBS. Met deze gegevens wordt de inzet van het gedwongen kader in kaart gebracht. Type maatregel, start- en einddatum en reden beëindiging maken onderdeel uit van de gegevensset.

4.1 Kinderbeschermingsmaatregelen

Conform artikel 1.1 van de Jeugdwet is een kinderbeschermingsmaatregel:

Voogdij en de voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 254, eerste lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

4.1.1 Type kinderbeschermingsmaatregel

Er zijn vijf verschillende kinderbeschermingsmaatregelen. Deze zijn beschreven in de artikelen 254 en 255 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het betreft:

  • Ondertoezichtstelling (11)

  • Voorlopige ondertoezichtstelling (12)

  • Voogdij (21)

  • Voorlopige voogdij (22)

  • Tijdelijke voogdij (23)

4.1.2 Datum aanvang kinderbeschermingsmaatregel

De datum van de eerste dag waarop de beschermingsmaatregel geldt. De datum is vastgelegd in de beschikking en is gelijk aan de datum van de uitspraak van de kinderrechter. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De datum van de aanvang wordt doorgegeven door de gecertificeerde instelling die als eerste met de uitvoering van de maatregel start. Als tussentijds de uitvoering van de maatregel wordt overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling, dan geeft de ‘nieuwe’ instelling deze datum niet meer door.

4.1.3 Datum einde kinderbeschermingsmaatregel

De datum van de laatste dag waarop de kinderbeschermingsmaatregel geldt. De datum waarop de kinderbeschermingsmaatregel eindigt, is vastgelegd in de beschikking van de uitspraak van de kinderrechter. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De datum einde kinderbeschermingsmaatregel wordt pas aan het CBS geleverd nadat de kinderbeschermingsmaatregel daadwerkelijk is geëindigd. Deze datum wordt dus niet op voorhand al aan het CBS geleverd op basis van de te verwachten einddatum zoals opgenomen in de beschikking van de kinderrechter.

De datum einde kinderbeschermingsmaatregel wordt doorgegeven door gecertificeerde instelling die als laatste met de uitvoering van de maatregel is belast.

4.2 Jeugdreclassering

Conform artikel 1.1 van de Jeugdwet is jeugdreclassering:

Reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en begeleiding van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen.

4.2.1 Type jeugdreclassering

De volgende typen jeugdreclassering worden onderscheiden:

  • Toezicht en begeleiding: gedwongen kader(41)

  • Toezicht en begeleiding: vrijwillig (42)

  • Individuele trajectbegeleiding Harde Kern (50)

  • Individuele trajectbegeleiding Criem (51)

  • Scholings- en trainingsprogramma (61)

  • Gedragsbeïnvloedende maatregel (62)

  • Voorbereiding gedragsbeïnvloedende maatregel, voorwaardelijke sepot, schorsing voorlopige hechtenis, voorwaardelijke invrijheidsstelling (63)

4.2.2 Datum aanvang jeugdreclassering

De datum van de eerste dag waarop de maatregel jeugdreclassering geldt. De datum is vastgelegd in het document waarin het besluit tot het inzetten van de maatregel is vastgelegd. Het gaat om de betekende beschikking die onherroepelijk is geworden. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De datum van de aanvang wordt doorgegeven door gecertificeerde instelling die als eerste met de uitvoering van de maatregel start. Als tussentijds de uitvoering van de maatregel wordt overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling, dan geeft de ‘nieuwe’ instellingen deze datum niet meer door.

4.2.3 Datum einde jeugdreclassering

De datum van de laatste dag waarop de maatregel jeugdreclassering geldt. De datum is vastgelegd in het document waarin het besluit tot het inzetten van de maatregel is vastgelegd. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De datum einde jeugdreclassering wordt pas aan het CBS geleverd nadat de jeugdreclassering daadwerkelijk is geëindigd. Deze datum wordt dus niet op voorhand al aan het CBS geleverd op basis van de te verwachten einddatum zoals opgenomen in de betekende beschikking die onherroepelijk is geworden.

De datum einde jeugdreclassering wordt doorgegeven door de gecertificeerde instelling die als laatste met de uitvoering van de maatregel is belast.

4.2.4 Inzet erkende interventie bij jeugdreclassering

In het dossier van de jeugdige waarvoor een gecertificeerde instelling jeugdreclassering uitvoert, neemt de gecertificeerde instelling op of er gedurende de uitvoering van de jeugdreclassering en in het kader van de uitvoering van de jeugdreclassering één of meer erkende interventies zijn ingezet.

Toelichting:

Het gaat er niet om, om aan te geven welke interventies zijn ingezet of hoeveel of wanneer. Alleen de notie of er een erkende interventie is ingezet (ja of nee) is voldoende.

Het betreft hier interventies die zijn erkend door de erkenningscommissie gedragsinterventies Justitie. Voor meer informatie over de erkende interventies zie: http://www.erkenningscommissie.nl/

4.3 Overige gegevens kinderbescherming en jeugdreclassering
4.3.1 Datum eerste contact

De datum waarop de uitvoering van de maatregel feitelijk start. In praktijk is dit het eerste face-to-face gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders nadat de gecertificeerde instelling is belast met de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tijdens dit contact worden in ieder geval de rechten en plichten van de jeugdige doorgesproken. De datum van deze dag wordt weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De registratie hiervan houdt verband met het vaststellen van de doorlooptijd en eventuele wachtlijsten bij de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het eerste contact is altijd verbonden aan de start van de uitvoering van een maatregel. Bij een verlenging van een maatregel, of als de uitvoering van een maatregel wordt overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling, dan volgt er niet opnieuw een eerste contact.

4.3.2 Reden beëindiging maatregel

De reden waarom de maatregel voor de jeugdige is beëindigd. Per type maatregel gelden andere opties.

Opties bij (voorlopige) ondertoezichtstelling:

  • Bereiken meerderjarigheid jeugdige (01)

  • Tussentijdse opheffing (02)

  • Niet verlengd (03)

  • Beëindiging volgens plan (04)

  • Gezagsbeëindigende maatregel (05)

  • Overlijden jeugdige (06)

Opties bij (tijdelijke/voorlopige) voogdij:

  • Bereiken meerderjarigheid jeugdige (11)

  • Voogdij naar pleegouder (12)

  • Voogdij naar contactpersoon oftewel burgervoogd (13)

  • Herstel gezag (14)

  • Overlijden jeugdige (15)

Opties bij jeugdreclassering:

  • Beëindiging volgens plan (21)

  • Tussentijdse opheffing (22)

  • Overgang naar volwassen reclassering (23)

  • Terugmelding (24)

  • Nader besluit rechter (25)

  • Overlijden jeugdige (26)

Optie bij activiteiten in het preventief justitieel kader:

  • Einde activiteiten in het preventief justitieel kader (31)

Toelichting:

De reden beëindiging wordt doorgegeven door gecertificeerde instelling die als laatste met de uitvoering van de maatregel is belast.

De optie ‘niet verlengd’ wordt gebruikt indien een verlenging wel is aangevraagd, maar door de rechter niet is toegekend.

De optie ‘beëindiging volgens plan’ wordt gebruikt als de termijn van de ots is afgelopen en geen verlenging is aangevraaagd.

4.3.3 Datum overgedragen

De dag waarop de gecertificeerde instelling de uitvoering voor een maatregel kinderbescherming of jeugdreclassering heeft overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling. De datum van deze dag wordt weergegevens als JJJJMMDD.

Toelichting:

Het betreft de laatste dag waarop de ‘vorige’ gecertificeerde instelling nog verantwoordelijk was voor de uitvoering van de maatregel.

4.3.4 Datum overgedragen gekregen

De dag waarop de gecertificeerde instellingen de uitvoering van een maatregel kinderbescherming of jeugdreclassering heeft overgedragen gekregen van de ‘vorige’ gecertificeerde instelling. De datum van deze dag wordt weergegevens als JJJJMMDD.

Toelichting:

Het betreft de eerste dag waarop de ‘nieuwe’ gecertificeerde instelling verantwoordelijk is geworden voor de uitvoering van de maatregel. Deze dag is één dag later dan de datum overgedragen (zie 4.3.3).

4.4 Activiteiten in het preventief justitieel kader

Dit betreft activiteiten van de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. Deze specifieke preventieve- en nazorgactiviteiten die zich in het veld van de vrijwillige hulpverlening afspelen betreffen geen jeugdhulp, maar activiteiten die uitgaan van de inzet van de specifieke expertise van de gecertificeerde instelling om (opnieuw) een maatregel te voorkomen.

Toelichting:

Indien er sprake is van activiteiten in het preventief justitieel kader, dan wordt dit middels de code (31) weergegeven in het veld ‘type maatregel’.

4.4.1 Datum aanvang activiteiten in het preventief justitieel kader

De eerste dag waarop de gecertificeerde instelling de activiteiten in het preventief justitieel kader inzet. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

4.4.2 Datum einde activiteiten in het preventief justitieel kader

De laatste dag waarop de gecertificeerde instellingen de activiteiten in het preventief justitieel kader inzet. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

5. Gegevens van de jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling

Om het verstrekken van de gegevens voor de beleidsinformatie jeugd aan CBS te kunnen uitvoeren en controleren is een aantal gegevens van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling nodig. Gemeenten dienen deze gegevens aan CBS te verstrekken voor alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen waar zij contractueel mee samenwerken.

Het betreft de volgende gegevens per organisatie:

  • Naam van de instelling (verplicht)

  • Straat van het postadres (verplicht, tenzij er een postbus is opgegeven)

  • Huisnummer van het postadres, inclusief eventuele huisnummer toevoeging (verplicht tenzij er een postbus is opgegeven)

  • Postbusnummer (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Postcode van het postadres (4 cijfers, 2 letters; verplicht)

  • Plaatsnaam waar de instelling is gevestigd (verplicht)

  • Algemeen telefoonnummer (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon is opgegeven)

  • Algemeen e-mailadres (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon is opgegeven)

  • KvK nummer (verplicht)

  • Naam van het concern waartoe de instelling behoort (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Naam of nummer van de vestiging (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Naam van de contactpersoon voor CBS (verplicht)

  • Functie van de contactpersoon (niet verplicht)

  • Telefoonnummer van de contactpersoon (niet verplicht)

  • E-mailadres van de contactpersoon (niet verplicht)

De eerste keer worden bovenstaande gegevens door KING uitgevraagd bij de gemeenten (eind 2014). Daarna is CBS verantwoordelijk voor het actueel houden van het bestand.

Deel 2. Aanleverproces

6. Wijze waarop de aanlevering van gegevens dient plaats te vinden

6.1 Aanleverproces

Artikel 7.5.1 van de het Besluit Jeugdwet bepaalt dat de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen de gegevens voor de beleidsinformatie aanleveren bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Het CBS schrijft alle door gemeenten aangeleverde jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen aan. CBS verzoekt middels dit schrijven om de gegevens voor de beleidsinformatie aan te leveren. In de brief staat vermeld om welke gegevens het gaat en wanneer de gegevens uiterlijk bij CBS aangeleverd moeten zijn. Ook bevat de brief informatie over hoe de organisaties de gegevens aan dienen te leveren. In feite betreft het een samenvatting van de informatie zoals opgenomen in dit informatieprotocol.

Er wordt gebruik gemaakt van de upload-voorzieningen en webformulieren die CBS daarvoor ter beschikking heeft. Meer informatie hierover is opgenomen in deel 3 van dit informatieprotocol.

Het CBS is, in afstemming met gemeenten, verantwoordelijk voor een actueel landelijk databestand met organisaties die gegevens voor beleidsinformatie moeten aanleveren.

6.2 Privacybescherming

De levering en verwerking van gegevens voor beleidsinformatie in het kader van de Jeugdwet is strikt geregeld in de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet. Daarin is met het oog op de bescherming van de privacy bepaald welke persoonsgegevens verwerkt mogen worden en met welk doel. Daarnaast regelt de CBS-wet op welke wijze het CBS de gegevens mag verwerken en welke voorschriften van toepassing zijn als het gaat om het publiceren van deze gegevens.

6.3 Verslagperiodes

De gegevens voor de beleidsinformatie over jeugdhulp (JH) en jeugdbescherming (JB) dienen twee keer per jaar bij CBS aangeleverd te worden. Hiervoor zijn er twee verslagperiodes:

  • Periode JH/JB1 met gegevens over januari t/m juni

  • Periode JH/JB2 met gegevens over juli t/m december

De allereerste verslagperiode wijkt van bovenstaande af en is van 1 januari 2015 t/m 31 maart 2015. De volgende levering gaat over de periode 1 januari 2015 t/m 30 juni 2015. Dit betekent dat het eerste kwartaal nogmaals wordt uitgevraagd. Na de eerste uitvraag worden de reguliere verslagperiodes gehanteerd.

De gegevens voor de beleidsinformatie over jeugdreclassering (JR) dienen vier maal per jaar bij het CBS te worden aangeleverd. Hiervoor zijn er vier verslagperiodes:

  • Periode JR1 met gegevens over januari t/m maart

  • Periode JR2 met gegevens over april t/m juni

  • Periode JR3 met gegevens over juli t/m september

  • Periode JR4 met gegevens over oktober t/m december

6.4 Aanlevertermijnen

In de brief van CBS aan de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen staat per keer aangegeven op welke datum de gegevens uiterlijk bij CBS moeten zijn aangeleverd. Het CBS vraagt jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om de gegevens binnen een termijn van drie weken na afloop van de verslagperiode aan te leveren.

Het aanleveren van de gegevens aan CBS is verplicht op grond van artikel 7.4.3 van de Jeugdwet en artikel 3 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek.

6.5 Inhoud van het gegevensbestand

In artikel 7.5.3 van het Besluit Jeugdwet zijn de gegevens opgenomen die jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen aan CBS dienen te leveren voor de beleidsinformatie. In deel 1 van dit informatieprotocol is elk gegeven uitgewerkt in een definitie en, waar van toepassing, voorzien van keuzeopties. De jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen leveren de gegevens aan het CBS in een door het CBS gedefinieerd gegevensbestand.

Het gegevensbestand dat de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen genereren en uploaden bij CBS dient de volgende inhoud te hebben:

  • Het bestand bevat gegevens over alle jeugdigen die in de verslagperiode jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering hebben ontvangen. Dit zijn jeugdigen waarvan:

    • De jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering in de betreffende verslagperiode is aangevangen;

    • De jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering in de betreffende verslagperiode is beëindigd;

    • De jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering vóór aanvang van de betreffende verslagperiode is gestart, en op de laatste dag van de verslagperiode nog niet is beëindigd.

  • Alle jeugdigen die in de verslagperiode jeugdhulp hebben ontvangen (gestart, geëindigd of lopend), zijn in het gegevensbestand opgenomen met hun BSN. Indien geen BSN of onbekend wordt de code 000000000 weergegeven. Indien het een ongeboren kind betreft is de code 999999999.

    • Per jeugdige/per BSN zijn het geslacht, de geboortedatum en de postcode (6 posities) van het adres dat de woonplaats van de jeugdige aanduidt (conform woonplaatsbeginsel) opgenomen. Indien van de jeugdige geen postcode bekend is, wordt de gemeentecode opgenomen, zoals door CBS wordt gehanteerd.

    • Als er bij jeugdigen met jeugdbescherming en jeugdreclassering sprake is van een overdracht naar een andere gecertificeerde instelling, dan worden de datum overgedragen en de datum overgedragen gekregen aangeleverd.

  • Er kunnen meerdere typen jeugdhulp tegelijkertijd worden aangeboden. In dat geval wordt elke hulpvorm apart opgenomen in het bestand, als afzonderlijk record.

  • Het kan voorkomen dat gedurende de uitvoering van de jeugdhulp de hulpvorm wijzigt. Wijziging van de hulpvorm levert meerdere vermeldingen op in het bestand: de ene hulpvorm wordt afgesloten en de andere wordt gestart. De datum aanvang en de datum beëindiging jeugdhulp worden per hulpvorm gerapporteerd. Dit betekent dat ook de verwijzer en de reden beëindiging per hulpvorm worden gerapporteerd. Hetzelfde geldt voor de maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering. Indien een jeugdige in een verslagperiode meerdere typen jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering krijgt aangeboden, bevat het bestand voor elk type een aparte vermelding/record.

  • De woonplaats en het perspectief kunnen tussentijds wijzigingen. Deze wijzigingen leiden niet tot een nieuwe vermelding van de jeugdige in het bestand. Bij de eerstvolgende gegevenslevering aan CBS worden de gewijzigde gegevens doorgegeven.

  • De uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering kan tussentijds worden overgedragen van de ene naar de andere gecertificeerde instelling. De maatregel eindigt niet, maar er komt een andere uitvoerder. In dit geval wordt melding gemaakt van de datum overgedragen en overgedragen gekregen. De instelling die als eerste uitvoering geeft aan de maatregel geeft telkens, naast de kenmerken van de jeugdige, de startdatum door en de datum eerste contact. Verder geeft deze instelling in de verslagperiode dat de overdracht heeft plaatsgevonden de datum overgedragen door.

    De ontvangende gecertificeerde instelling geeft de datum ‘overgedragen gekregen’ door in de verslagperiode waarin deze datum valt. Deze instelling geeft niet meer de datum start uitvoering maatregel door en ook niet de datum eerste contact. De instelling die als laatste verantwoordelijk is voor de uitvoering van de maatregel, geeft de datum einde maatregel door, de reden van de beëindiging van de maatregel en bij jeugdreclassering de inzet van erkende interventies (ja/nee).

  • Per verslagperiode worden gegevens van alle jeugdigen doorgegeven die jeugdhulp hebben gekregen van de betreffende jeugdhulpaanbieder (gestart, lopend en geëindigd). In de eerste verslagperiode zijn dus ook jeugdigen opgenomen die voor 1-1-2015 gestart zijn. Voor deze jeugdigen wordt de oorspronkelijke datum aanvang jeugdhulp doorgegeven. Hetzelfde geldt voor de levering van de gegevens over de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering.

6.6 Correctie leveringen

Als er correcties of aanvullingen bekend zijn over de voorgaande verslagperiode, kunnen deze doorgegeven worden door een nieuwe selectie over de vorige periode aan te leveren. De aanleverende organisatie kan zelf bepalen of correcties en aanvullende gegevens voldoende belangrijk zijn om als correctie aangeleverd te worden. Ook kan het CBS vragen om een correctielevering.

Alle gegevens die betrekking hebben op die periode moeten worden aangeleverd, ook de gegevens die niet veranderd zijn. De aanname is dat de nieuwe levering alle gegevens uit de oude levering overschrijft. Gegevens die wel in de eerdere levering zaten maar niet in de correctielevering, worden als verwijderd beschouwd. In principe worden alleen berichten verwerkt die betrekking hebben op de meest actuele afgelopen verslagperiode en de daaraan voorafgaande verslagperiode.

Deel 3. Technische eisen

7. Technische eisen die gelden voor de gegevenslevering aan CBS

7.1 Gebruik uploadvoorziening

Voor het aanleveren van de gegevens aan CBS dienen de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen gebruik te maken van de uploadvoorziening van het CBS. Het betreft een beveiligde voorziening.

De uploadvoorziening is te benaderen via Internet:

http://www.cbs.nl/bestandslevering

Elke jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling die geacht wordt om gegevens aan te leveren krijgt inloggegevens die bestaan uit een enquêtecode, een correspondentienummer en een controle nummer per brief/e-mail.

Daarna is het bestand op eenvoudige wijze op te zoeken en te versturen.

7.2 Bestandsformaten

Het CBS kan de volgende bestandformaten verwerken:

  • ASCII fixed format

  • Standaard spreadsheet

Het CBS stelt standaard formulieren en in te vullen bestanden beschikbaar (standaard spreadsheet). Gegevensleveranciers kunnen deze formulieren downloaden, invullen en via de beveiligde uploadvoorziening naar het CBS versturen.

7.3 Gebruik webformulieren

CBS biedt de optie voor jeugdhulpaanbieder om de gegevens via een webformulier aan te leveren. De jeugdhulpaanbieder hoeft dan geen query te maken binnen het eigen cliënt registratie systeem, maar vult de gegevens in op het webformulier. Verwachting is dat deze optie met name voor jeugdhulpaanbieders met relatief weinig cliënten een alternatief is.

7.4 Berichtspecificatie

Voor het aanleveren van de gegevens middels het ASCII fixed format en de standaard spreadsheet is een berichtspecificatie gemaakt. De geldende versie van deze specificatie is gepubliceerd op de website van CBS:

www.cbs.nl/beleidsinformatie-jeugd

TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding en doel

De Jeugdwet decentraliseert de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Hierdoor krijgen gemeenten meer mogelijkheden voor integrale en daarmee effectievere hulp aan jeugdigen en gezinnen. Door de decentralisatie zijn gemeenten beter in staat maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie en uitgaande van de eigen mogelijkheden (eigen kracht) en de behoeften van individuele jeugdigen en hun ouders. Ondersteuning, hulp en zorg kunnen door gemeenten laagdrempelig, vroegtijdig en integraal worden aangeboden: ‘één gezin, één plan, één regisseur’. In het belang van jeugdigen en hun ouders en in het belang van een goede uitvoering van de wet en gezien de verantwoordelijkheid van het Rijk voor het jeugdstelsel, zijn in de Jeugdwet en in het op grond daarvan vastgestelde Besluit Jeugdwet bevoegdheden opgenomen om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen. Deze Regeling Jeugdwet strekt tot invulling van die bevoegdheid en bevat nadere regels over de volgende onderwerpen, die hierna afzonderlijk in algemene zin en vervolgens artikelsgewijs worden toegelicht:

  • Gekwalificeerde gedragswetenschapper in het kader van de gesloten jeugdhulp (§ 2);

  • Cliëntervaringsonderzoek (§ 3);

  • Maatschappelijke en financiële verantwoording (§ 4);

  • Basisbedragen en toeslagen pleegvergoeding (§ 5);

  • Beveiligingseisen gegevensverwerking (§ 6);

  • Beleidsinformatie (§ 7);

  • Persoonsgebonden budget (§ 8).

Inhoud van deze regeling

Deze regeling bestaat uit negen paragrafen. De paragrafen 2 tot en met 8 bevatten de inhoudelijke kern van deze regeling en worden hierna in algemene zin toegelicht. In een afzonderlijke ministeriële regeling zullen de nodige technische aanpassingen van de terminologie en verwijzingen in andere regelingen worden aangebracht.

Voor de volledigheid zij vermeld dat op grond van artikel 3.4, vierde lid, van de Jeugdwet de Regeling normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering (Stcrt. 2014, 17362) is vastgesteld. Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering kunnen op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Jeugdwet slechts worden uitgevoerd door organisaties die in het bezit zijn van een daartoe strekkend geldig certificaat. Dit certificaat wordt verkregen indien men voldoet aan de eisen zoals die zijn geformuleerd in het normenkader dat in voornoemde regeling is vastgesteld.

§ 2 Gekwalificeerde gedragswetenschapper

Op grond van een rechterlijke machtiging kan een jeugdige in een gesloten accommodatie worden opgenomen in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Daarbij is op grond van de Jeugdwet in een aantal gevallen een belangrijke rol weggelegd voor de gekwalificeerde gedragswetenschapper. Zijn instemming is namelijk vereist voor:

  • het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp (artikel 6.1.2, zesde lid, Jeugdwet);

  • het verzoek tot het verlenen van een spoedmachtiging (artikel 6.1.3, derde lid, Jeugdwet);

  • het verzoek tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging (artikel 6.1.4, vierde lid,);

  • het schorsen van de tenuitvoerlegging van een machtiging door de betreffende jeugdhulpaanbieder (artikel 6.1.12, vijfde lid);

  • het opnemen van een vrijheidsbeperkende maatregel in het hulpverleningsplan (artikel 6.3.6, tweede lid, Jeugdwet);

  • het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel die niet is opgenomen in het hulpverleningsplan, ter overbrugging van een tijdelijke noodsituatie (artikel 6.3.7 Jeugdwet);

  • het verlenen van verlof (artikel 6.4.1, vierde lid, Jeugdwet).

De precieze aanduiding van de categorie gedragswetenschappers wordt niet bij wet maar bij ministeriële regeling geregeld, zodat indien nodig ingespeeld kan worden op actuele ontwikkelingen of gewijzigde inzichten.

§ 3 Gemeentelijke beleidsevaluatie

In paragraaf 3 worden nadere regels gesteld over het gemeentelijke cliëntervaringsonderzoek, dat in ieder geval dient te bestaan uit een representatief ervaringsonderzoek onder personen die te maken hebben gehad met de gemeentelijke georganiseerde toegang tot jeugdhulp, die jeugdhulp hebben ontvangen, die te maken hebben gehad met een kinderbeschermingsmaatregel en personen die te maken hebben gehad met jeugdreclassering. Voor het onderzoek dient een vragenlijst gebruikt te worden die ten minste ingaat op hoe die personen de toegankelijkheid en de kwaliteit van de voorzieningen ervaren en hoe in hun ogen de jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering bijdragen aan het gezond en veilig opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid, de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie.

Uiteraard zal het niet mogelijk zijn om bijvoorbeeld iedere gebruiker van een algemene voorziening een vragenlijst aan te bieden. Een onderzoek kan daarom ook een representatieve steekproef omvatten.

Voor de volledigheid zij vermeld dat in het in artikel 2.10 van de Jeugdwet van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 is geregeld dat in de gemeentelijke verordening moet worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:

  • a. in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;

  • b. vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;

  • c. worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;

  • d. deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

  • e. onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

  • f. worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

§ 4 Maatschappelijke en financiële verantwoording

Paragraaf 4 gaat over de gegevensverstrekking van de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen in het kader van hun maatschappelijke en financiële verantwoording. Over de geleverde prestaties en over hun functioneren leggen zij jaarlijks verantwoording af.

Met het oog op de overzichtelijkheid, de transparantie en de beperking van de administratieve lasten worden de verantwoordingsregimes in de gezondheidszorg, de maatschappelijke ondersteuning, de jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering zoveel mogelijk geharmoniseerd. Daarom wordt gewerkt met een jaardocument dat overeenkomstig een model wordt opgesteld. In het jaardocument wordt – naast de informatie die op grond van andere geldende regelgeving zoals artikel 2:391 van het Burgerlijk Wetboek – kwantitatieve en kwalitatieve beleidsinformatie opgenomen. Informatie moet digitaal aangeleverd worden en centraal worden beheerd, met het oog op optimale toegankelijkheid voor overheden en instanties die deze informatie voor de uitvoering van hun taak nodig hebben. Daarom is geregeld dat de jaarlijkse verantwoording uitsluitend wordt opgesteld via de systematiek van het jaardocument. In deze regeling is aangesloten bij de verplichtingen die op grond van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) voor zorginstellingen gelden.

Met de toegankelijke verantwoordingsinformatie wordt de transparantie bevorderd, zowel horizontaal (jeugdigen en ouders en interne toezichthouders) als verticaal (verantwoordelijke overheden). Naast informatie die op gemeentelijk niveau nodig is voor beleidsdoeleinden, levert de landelijke vergelijkbare informatie in het jaardocument samen met de beleidsinformatie via het CBS, tevens een landelijk beeld op van het reilen en zeilen van de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen. De Ministers van VWS en VenJ kunnen op grond daarvan in het kader van hun stelselverantwoordelijkheid verantwoording afleggen aan het parlement. Daarnaast biedt het jaardocument de aanbieders en instellingen de mogelijkheid hun eigen prestaties te vergelijken met die van anderen.

§ 5 Basisbedragen en toeslagen pleegvergoeding

Vanaf 1 januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp en daarmee ook voor pleegzorg. Het college van de betreffende gemeente is verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van pleegzorg en voor een deskundige bepaling of pleegzorg de juiste hulpvorm is voor een jeugdige. Daarbij geldt dat indien een jeugdige (tijdelijk) niet meer thuis kan wonen, plaatsing in een andere gezinsvorm zoals pleegzorg de voorkeur heeft, tenzij dit niet in het belang van de jeugdige is (artikel 2.3, zesde lid, Jeugdwet). In het kader van een kinderbeschermingsmaatregel kan de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing bij een pleeggezin geven. De gemeente koopt pleegzorg in bij pleegzorgaanbieders en draagt er zorg voor dat de pleegzorgaanbieder in staat is een pleegouder het basisbedrag, de toeslagen en een vergoeding van bijzondere kosten te verschaffen zoals opgenomen in onderhavige regeling. Pleegzorgaanbieders onderhouden op hun beurt de contacten met pleegouders. Zij sluiten een pleegcontract, begeleiden de pleegouders en keren vergoedingen uit.

Op grond van artikel 5.3, tweede lid, van de Jeugdwet wordt in deze regeling een basisbedrag vastgesteld als vergoeding in de kosten van de verzorging en opvoeding van een pleegkind. Daarnaast worden regels gesteld over de toeslagen die op dit basisbedrag kunnen worden verleend, kortingen die daarop kunnen worden toegepast en over de vergoeding van bijzondere kosten. De inhoud is voor een belangrijk deel ontleend aan de op de Wet op de jeugdzorg gebaseerde Regeling pleegvergoeding 2011, die door de inwerkingtreding van de Jeugdwet komt te vervallen.

§ 6 Beveiligingseisen gebruik burgerservicenummer

De jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling, de raad voor de kinderbescherming en (professionals namens) het college verwerken bij de uitvoering van hun taken op grond van de Jeugdwet persoonsgegevens van jeugdigen. Met het doel te waarborgen dat de te verwerken persoonsgegevens op de juiste jeugdige betrekking hebben, gebruiken zij op grond van artikel 7.2.1 van de Jeugdwet daarbij het burgerservicenummer. Indien aan een jeugdige geen burgerservicenummer is toegekend regelt artikel 7.2.4 van de Jeugdwet welke gegevens in dat geval opgenomen moeten worden in de administratie. Op grond van artikel 7.2.5 van de Jeugdwet worden beveiligingseisen gesteld aan voornoemde verwerking van persoonsgegevens van jeugdigen.

§ 7 Beleidsinformatie

In paragraaf 7 is geregeld dat voor de structurele informatieverstrekking ten behoeve van de beleidsinformatie door de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen aan het CBS het informatieprotocol dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling wordt gehanteerd. Voor de AMHK’s bestaat eenzelfde informatieprotocol. Door de informatie die aan het CBS wordt geleverd is het mogelijk om ten behoeve van statistiek en wetenschappelijk onderzoek jeugdsectorbreed gegevens te verzamelen. In hoofdstuk 7, paragraaf 4, van de Jeugdwet is geregeld dat de genoemde partijen gegevens over jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en advies- en meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling verstrekken aan de Ministers van VWS en VenJ en aan het college van de betrokken gemeente. Op basis daarvan verkrijgen de ministers vanwege de stelselverantwoordelijkheid inzicht in het functioneren van het jeugdstelsel. Daarnaast verkrijgt het college zodoende inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde gemeentelijke beleid.

Het informatieprotocol bevat:

  • Definities en nadere specificatie van de items in de dataset;

  • Beschrijving van het proces voor de aanlevering van de gegevens door de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen (welke items en wanneer);

  • de technische eisen voor de levering van de gegevens aan het CBS.

Het informatieprotocol is opgesteld op basis van besprekingen in een werkgroep bestaande uit enkele gemeenten, de VNG, branches van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen, VWS en VenJ. Concepten van het protocol zijn nadien nog voorgelegd ter afstemming met de branches van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen en met de VNG.

§ 8 Persoonsgebonden budget

Paragraaf 8 stelt op grond van artikel 8.1.8 van de Jeugdwet regels over de uitvoering van het trekkingsrecht en het budgetbeheer van het persoonsgebonden budget (pgb) door de Sociale verzekeringsbank (SVB). Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren naast het verrichten van de betalingen uit persoonsgebonden budgetten ook het registreren, adviseren, afdragen van belasting, administreren, toetsen op de door het college gestelde voorwaarden, controle op wet- en regelgeving en het faciliteren van verplicht werkgeverschap. Het is van belang dat de SVB en gemeenten komen tot goede onderlinge afstemming over de uitvoering van het budgetbeheer.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Pleegkind

Er is in de zin van deze regeling slechts sprake van een pleegkind indien een pleegzorgaanbieder met een pleegouder een pleegcontract heeft afgesloten. Zolang geen pleegcontract is afgesloten bestaat er ingevolge de wet geen recht op een vergoeding.

Artikel 2

De situatie zoals was geregeld in artikel 2 van de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg, wordt voorlopig gehandhaafd, omdat op dit moment niet de garantie bestaat dat er voldoende gedragswetenschappers die zijn geregistreerd in het kwaliteitsregister jeugd voorhanden zijn. Daarnaast zijn met het oog op dat kwaliteitsregister jeugd de beroepsbeoefenaren die als postmaster-orthopedagoog SKJ of als postmaster-psycholoog SKJ zijn ingeschreven in het kwaliteitsregister jeugd als categorie toegevoegd.

Artikel 3

Artikel 2.10 van de Jeugdwet verklaart de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 van overeenkomstige toepassing. Op grond daarvan dient het college te onderzoeken hoe de jeugdigen en ouders de kwaliteit van de verlening van jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering ervaren.

De uitkomsten van de onderzoeken worden jaarlijks gepubliceerd. Bij een cliëntervaringsonderzoek wordt onderzocht wat de ervaringen zijn van jeugdigen en ouders met de geboden voorzieningen en welk effect ze ervan hebben ondervonden wat betreft het gezond en veilig opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid, de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Op deze wijze worden zowel de vraag naar de resultaten van de ingezette voorzieningen als de vraag naar de beleving ervan door jeugdigen en ouders in één onderzoek geïntegreerd. Omdat gevraagd wordt naar de concrete ervaringen, zijn de uitkomsten van een cliëntervaringsonderzoek betrouwbaarder dan die van een klanttevredenheidsonderzoek, waarin gevraagd wordt naar een oordeel over de geboden diensten, vaak in de vorm van een rapportcijfer. Door eisen te formuleren inzake de reikwijdte van het in dit artikel beschreven ervaringsonderzoek wordt bewerkstelligd dat de uitkomsten van de ervaringsonderzoeken van de verschillende gemeenten onderling vergelijkbaar zullen zijn. Op deze wijze wordt nader invulling gegeven aan de lokale verantwoording over de uitkomsten van het beleid van het college aan de gemeenteraad en kan ook het Rijk beschikken over deze informatie.

Artikel 4.1

De verplichtingen inzake de financiële verantwoording op grond van artikel 8.3.1 en 8.3.2 van de Jeugdwet gelden niet voor jeugdhulpaanbieders die solistisch werken (zoals aangeduid in onderdeel 2° van de begripsomschrijving van jeugdhulpaanbieder in artikel 1.1 van de Jeugdwet). Op grond van artikel 4.3.1, derde lid, van de Jeugdwet worden zij in het onderhavige artikel tevens uitgezonderd van de verplichtingen inzake de maatschappelijke verantwoording.

Artikel 4.2

De financiële verantwoording van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen moet grotendeels voldoen aan de eisen uit het Burgerlijk Wetboek. Daarop zijn specifieke uitzonderingen geformuleerd die overeenkomen met hetgeen in de Regeling verslaggeving Wtzi is opgenomen voor zorginstellingen en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.

In het kader van de maatschappelijke verantwoording heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving een raamwerk voor de maatschappelijke verantwoording van zorginstellingen ontwikkeld. Dit raamwerk is vastgelegd in de Voorschriften voor de inrichting van het jaarverslag van organisaties zonder winststreven. De eisen die in dit raamwerk worden gesteld, zijn nader uitgewerkt in het jaarverslagdeel van het model van een jaardocument.

Artikel 4.3

De jaarverslaggeving wordt opgesteld volgens een model dat door de Ministers van VWS en van VenJ wordt vastgesteld. Het verslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van de Jeugdwet, over de naleving van die in het voorafgaande jaar met betrekking tot regels omtrent de kwaliteit van de uitvoering van de taken en het klachtrecht, maakt onderdeel uit van dit jaardocument.

Artikel 4.4

Met het invullen en indienen van het jaardocument wordt voldaan aan verschillende wettelijke verplichtingen tot het indienen van gegevens of verslagen; het document bevat dus verschillende onderdelen. Het model-jaardocument geeft aan op welke wijze het jaardocument digitaal bij het CIBG aangeleverd dient te worden.

Artikel 5.1

Eerste lid

In dit artikel zijn regels gesteld omtrent de door de pleegzorgaanbieder aan de pleegouder te verlenen vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind in het kader van de wet. Een pleegvergoeding wordt, ingevolge artikel 5.3, eerste lid, van de wet, slechts verstrekt aan een pleegouder met wie een pleegcontract voor het betrokken pleegkind is gesloten.

Voor de vergoeding wordt geen onderscheid gemaakt tussen bestandspleegouders, netwerkpleegouders of pleegoudervoogden. Ook wordt voor de pleegvergoeding geen onderscheid gemaakt tussen eenhoofdige pleegoudervoogdij of gezamenlijke pleegoudervoogdij.

De hoogte van het basisbedrag is neergelegd in bijlage 1 bij deze regeling (onderdeel a). De pleegouder in wiens gezin het pleegkind wordt verzorgd en opgevoed heeft ingevolge artikel 5.3, eerste lid, van de wet recht op een basisbedrag als vergoeding voor de kosten die deze verzorging en opvoeding met zich meebrengt. Dit basisbedrag is een genormeerde onkostenvergoeding ten behoeve van de opvoeding en verzorging van het pleegkind. Deze onkostenvergoeding varieert met de leeftijd van het pleegkind. In het genormeerde bedrag zijn opgenomen de kosten die normaliter gemoeid zijn met onder meer voeding, kosten van woninginrichting, verwarming e.d., lichamelijke verzorging, zak-en kleedgeld, deelname aan maatschappelijke activiteiten zoals sport en ontspanning, reiskosten (bijvoorbeeld voor school of weekendbezoek aan de ouders), kleine onderwijskosten (zoals pennen, agenda en schriften enz.), ziektekosten en kosten voor een WA-premie indien het pleegkind op de WA-polis van de pleegouders staat.

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat, wanneer het gaat om pleegzorg in ieder geval de biologische ouders als onderhoudsplichtigen aangesproken kunnen worden voor kosten die niet uit de pleegvergoeding (bestaande uit het basisbedrag, vermeerderd of verminderd overeenkomstig artikel 5.1, tweede lid, of artikel 5.2) kunnen worden betaald.

Tweede lid

Het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt gedurende de periode dat een pleegouder met een pleegzorgaanbieder een pleegcontract heeft gesloten en de pleegouder het kind verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin. Indien een pleegkind (tijdelijk) niet bij een pleegouder verblijft, zullen er minder kosten worden gemaakt. Indien zich dat voordoet kan het basisbedrag worden verminderd. De pleegzorgaanbieder kan hiertoe besluiten. Afwezigheid van een pleegkind in verband met een gebruikelijke vakantiebesteding heeft geen invloed op de hoogte van een pleegvergoeding; de kosten van de vakantiebesteding dienen betaald te worden uit de pleegvergoeding. Bij langdurige afwezigheid, bijvoorbeeld in het geval van een langdurige ziekenhuisopname of verblijf in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg, zal het college dan wel de kinderrechter indien sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, een afweging moeten maken of verblijf bij de pleegouder nog wel moet worden voorgezet. Van voortzetting kan

sprake zijn als het pleegkind, in het geval van langdurig verblijf in het ziekenhuis, toch nog verzorging door de pleegouder nodig heeft, bijvoorbeeld in de vorm van frequent bezoek. De pleegzorgaanbieder kan in dergelijke gevallen besluiten de pleegvergoeding te verlagen. De pleegzorgaanbieder kan daarbij bijvoorbeeld besluiten niet (zonder meer) het basisbedrag toe te kennen doch een vergoeding van de werkelijke kosten die verband houden met de noodzakelijke kosten die de pleegouder redelijkerwijs nog moet maken, tot een maximum van het basisbedrag. Welke kosten redelijkerwijs nog gemaakt moeten worden, is ter beoordeling van de pleegzorgaanbieder.

Artikel 5.2

Er zijn drie verschillende toeslagen mogelijk op het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1.

Eerste lid

Dit artikellid heeft betrekking op twee mogelijke toeslagen op het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1. In de in artikel 5.2, eerste lid, genoemde situaties, wordt het basisbedrag vermeerderd met een toeslag zoals deze vermeld staat in (onderdeel b van) bijlage 1. De pleegzorgaanbieder dient slechts te beoordelen of sprake is van een van de genoemde situaties in onderdeel a of b van het eerste lid. De gehele toeslag wordt in zulke gevallen betaald; de pleegzorgaanbieder hoeft derhalve niet te beoordelen of en zo ja, hoeveel, kosten de pleegouder daadwerkelijk heeft gemaakt.

De eerste situatie waarbij een pleegouder een toeslag op het basisbedrag krijgt, is indien de gemeente bepaalt dat een pleegkind in verband met een acute noodsituatie bij een (crisis)pleegouder moet worden geplaatst (onderdeel a). Hiermee zijn vaak extra kosten voor de pleegouder gemoeid, zoals (extra) kosten van woninginrichting of kleding. De toeslag wordt verstrekt indien sprake is van een crisisplaatsing en wel voor de duur van de eerste vier weken van de crisisplaatsing. Zodra bij een crisisplaatsing bijvoorbeeld na drie weken reeds wordt besloten dat het kind voortaan op reguliere basis bij dezelfde pleegouder zal verblijven, wordt de plaatsing niet langer als een crisisplaatsing aangemerkt zodat de toeslag wordt beëindigd. In dat geval is immers niet langer sprake van pleegzorg in het kader van een crisisplaatsing. Ook in het geval waarin een kind in het kader van een crisisplaatsing wordt geplaatst bij bepaalde pleegouders en binnen de termijn van vier weken, bijvoorbeeld na drie weken, bij een andere pleegouder wordt geplaatst om daar op reguliere basis te verblijven, wordt de pleegvergoeding aan de ‘crisispleegouder’ beëindigd en daarmee ook de toeslag voor de crisisplaatsing.

Bij de tweede situatie waarin een pleegouder een toeslag ontvangt, gaat het om de situatie waarin drie of meer pleegkinderen tegelijk bij een pleegouder verblijven (onderdeel b). In zulke gevallen doen zich onkosten voor die niet in het basisbedrag zijn verwerkt. Te denken valt aan extra kosten van woninginrichting of kosten van noodzakelijke huishoudelijke hulp. Als tegemoetkoming voor deze extra onkosten wordt een toeslag verstrekt vanaf het derde pleegkind. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer bij een pleegouder vier pleegkinderen verblijven, een toeslag wordt verstrekt voor het derde en het vierde pleegkind.

Tweede lid

Het tweede lid gaat over de situatie waarbij een pleegouder noodzakelijke kosten maakt die verband houden met de zorg van die pleegouder voor de opvoeding en de verzorging van een pleegkind met een verstandelijke, lichamelijke, of zintuiglijke beperking. De pleegzorgaanbieder dient zich ervan te vergewissen dat de gemaakte kosten inderdaad noodzakelijk zijn en dat de kosten direct voortvloeien uit de beperking van het pleegkind. Daarnaast dient de pleegzorgaanbieder zich ervan te vergewissen dat de te maken kosten niet vergoed kunnen worden uit een andere regeling. Slechts wanneer op dergelijke regelingen geen of onvoldoende beroep kan worden gedaan, is aanvullende bekostiging overeenkomstig deze regeling mogelijk. Kosten die samenhangen met de hoogte van de levensstandaard van het pleegkind of de pleegouder kunnen niet als noodzakelijke kosten worden aangemerkt. De pleegzorgaanbieder stelt de hoogte van de toeslag vast. De pleegzorgaanbieder stelt daartoe in redelijkheid vast welke kosten noodzakelijk

zijn en of de kosten redelijkerwijs uit het basisbedrag kunnen worden gedekt of dat er op andere wijze een vergoeding plaats kan vinden. De toeslag gaat een bedrag van wat daadwerkelijk is uitgegeven niet te boven en bedraagt maximaal het in onderdeel c van bijlage 1 genoemde bedrag.

Er is een stapeling van de toeslagen, genoemd in het eerste en tweede lid, mogelijk indien meerdere van de drie genoemde omstandigheden zich voordoen. Er kan zich bijvoorbeeld een situatie voordoen waarbij een pleegouder drie kinderen verzorgt, waarvan één pleegkind een lichamelijke beperking heeft, waarvoor kosten dienen te worden gemaakt die redelijkerwijs niet uit het basisbedrag of op grond van een andere uitkering kunnen worden voldaan. Deze pleegouder zal in dit voorbeeld, indien hij extra kosten ten gevolge van de beperking maakt en het betrokken pleegkind het derde pleegkind is dat bij de pleegouder verblijft, zowel op basis van het eerste lid, onderdeel b, als op het tweede lid, aanspraak kunnen maken op het toeslagbedrag, mits voldaan is aan de gestelde voorwaarden. In dit voorbeeld kan hij twee toeslagen ontvangen. Ook een combinatie van een toeslag als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, en een toeslag als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder b, is mogelijk. De hoogte van het maximale bedrag per toeslag staat vermeld in bijlage 1.

Derde lid

De toeslagen die ingevolge het tweede lid verstrekt kunnen worden, worden verstrekt over de periode dat de noodzaak tot het maken van de extra kosten voortduurt. Uiteraard geldt ook hier dat de toeslagen niet eerder worden verleend dan vanaf het moment dat een pleegcontract is gesloten. Indien het pleegcontract beëindigd wordt, worden de toeslagen eveneens niet meer verstrekt. De pleegzorgaanbieder besluit over de duur, de noodzaak en de hoogte van de toeslag(en).

Artikel 5.3

Voor pleegkinderen geldt dat in ieder geval de biologische ouders te allen tijde onderhoudsplichtig zijn en deze kosten dienen te vergoeden. In de praktijk kan het voorkomen dat pleegouders extra noodzakelijke bijzondere kosten maken die niet uit het basisbedrag dan wel een toeslag kunnen worden betaald. In situaties waarin pleegkinderen in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel (gedwongen kader) dan wel door een pleegoudervoogd worden opgevangen en de onderhoudsplichtige ouders niet in staat zijn te voldoen aan hun onderhoudsplicht, regelt onderhavig artikel dat de bijzondere kosten vergoed kunnen worden. De vereisten, genoemd in artikel 5.3 van onderhavige regeling, zijn cumulatief. De pleegzorgaanbieder dient te beoordelen of aan alle vereisten voldaan is.

Aanhef

Voordat de Jeugdwet in werking trad hadden Bureaus Jeugdzorg het budget voor bijzondere kosten in het kader van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen (gedwongen kader) in beheer en pleegzorgaanbieders het budget bijzondere kosten voor pleegoudervoogden in beheer. Om te voorkomen dat pleegouders met verschillende instanties van doen hebben, is in de Jeugdwet de vergoeding van bijzondere kosten bij de pleegzorgaanbieder belegd. Een pleegzorgaanbieder dient bijzondere kosten te vergoeden indien er sprake is van een pleegoudervoogd dan wel van een pleegouder die een pleegkind opvangt in het gedwongen kader. Voor deze groepen pleegkinderen geldt ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 30 november 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA8447) voor de overheid een bijzondere onderhoudsplicht; pleegouders dienen in staat te worden gesteld die pleegkinderen adequaat te verzorgen en op te voeden. Door de onderhavige bepaling wordt beoogd hier invulling aan te geven.

Opgemerkt kan worden dat er op grond van artikel 5.3 geen verplichting bestaat om bijzondere kosten te vergoeden ten aanzien van de pleegkinderen in het vrijwillige kader. Het college kan hiertoe wel besluiten.

Onderdeel a

Ingevolge onderdeel a dient een pleegzorgaanbieder, eventueel in overleg met de gecertificeerde instelling die de kinderen in het gedwongen kader begeleidt, te beoordelen of de desbetreffende kosten noodzakelijkerwijs gemaakt dienen te worden. Het gaat bij bijzondere kosten niet om de dagelijkse kosten voor opvoeding en verzorging, maar om de meer specifieke kosten die te maken hebben met de opvoeding van een pleegkind. Noodzakelijke bijzondere kosten kunnen in ieder geval zijn incidentele hoge medische kosten die niet op grond van een andere regeling vergoed worden, reiskosten in verband met een omgangsregeling waarvoor het basisbedrag redelijkerwijs niet toereikend is en de kosten voor een aanvullende ziektekostenverzekering. Overigens regelt onderdeel b dat indien op grond van een andere regeling voor deze kosten een uitkering kan worden verstrekt, de pleegzorgaanbieder deze kosten niet hoeft te vergoeden. Het is aan gemeenten om samen met de pleegzorgaanbieder te komen tot afspraken over de vergoeding van de bijzondere kosten. De VNG ontwikkelt in samenwerking met Jeugdzorg Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen en LOPOR een landelijke handreiking met daarin een verdere toelichting op welke uitgaven in aanmerking komen voor vergoeding van bijzondere kosten. Deze handreiking zal richtlijnen bevatten voor gemeenten om te komen tot afspraken met de pleegzorgaanbieder. De pleegzorgaanbieder moet op basis van de met de gemeenten gemaakte afspraken voorts beoordelen of deze kosten redelijkerwijs kunnen worden voldaan uit het basisbedrag of de overige toeslagen op het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.2, en of de desbetreffende kosten bijzondere kosten zijn en noodzakelijkerwijs worden gemaakt ten behoeve van het betrokken pleegkind.

Onderdeel b

De pleegzorgaanbieder dient ook te beoordelen of de bijzondere noodzakelijke kosten op grond van een andere regeling vergoed kunnen worden; voor dat deel van de noodzakelijke kosten hoeft de pleegzorgaanbieder dan geen vergoeding te verstrekken. Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat met ‘regeling’ in deze bepaling niet uitsluitend wordt gedoeld op een wettelijke regeling, maar ook op andere voorzieningen op basis waarvan een vergoeding kan worden verkregen.

Voor zover de wet niet anders bepaalt, heeft de gecertificeerde instelling die met de voogdij is belast, dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als andere (reguliere)voogden. Deze instelling regelt als voogd dan ook dat een aanvullende ziektekostenverzekering wordt afgesloten voor de voogdijpupil en dat onderwijs wordt gevolgd en bekostigd overeenkomstig de daarvoor gestelde regels.

Onderdeel c

Ten slotte beoordeelt de pleegzorgaanbieder of de bijzondere noodzakelijke kosten te verhalen zijn op onderhoudsplichtige(n) ouders.

Indien de pleegzorgaanbieder van oordeel is dat de bijzondere kosten vergoed dienen te worden, stelt de pleegzorgaanbieder de hoogte van een redelijke vergoeding vast. De vergoeding van bijzondere kosten gaat een bedrag van wat daadwerkelijk is uitgegeven niet te boven. De pleegzorgaanbieder kan zijn beleid op voornoemde punten neerleggen in beleidsregels.

Artikel 5.4

Het basisbedrag en de toeslagen worden jaarlijks geïndexeerd conform onderdeel d van bijlage 1. Daartoe zullen bij ministeriële regeling de bedragen opnieuw worden vastgesteld.

Bijlage 1, onderdeel d

De basisbedragen voor de pleegvergoeding en de toeslag worden ieder jaar vooraf verhoogd met het procentuele verschil tussen de consumentenprijsindex ‘Alle huishoudens’ over de julimaanden van de twee direct aan het betreffende jaar voorafgaande jaren, zoals deze gepubliceerd zijn in het Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het procentuele verschil voor 2015 (juli 2014 ten opzichte van juli 2013) bedraagt 0,9%. Dat betekent dat de basisbedragen en de in artikel 5.2 bedoelde toeslagen voor de pleeggezinnen zoals deze golden over het jaar 2014 (in de Regeling pleegvergoeding 2014) zijn verhoogd met een percentage van 0,9%.

Artikel 6

Op grond van artikel 7.2.5 van de Jeugdwet worden in dit artikel beveiligingseisen gesteld aan verwerking van persoonsgegevens van jeugdigen door de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling, de raad voor de kinderbescherming en (professionals namens) het college bij de uitvoering van hun taken op grond van de Jeugdwet. Met het doel te waarborgen dat de te verwerken persoonsgegevens op de juiste jeugdige betrekking hebben, gebruiken zij op grond van artikel 7.2.1 van de Jeugdwet daarbij het burgerservicenummer. Indien aan een jeugdige geen burgerservicenummer is toegekend regelt artikel 7.2.4 van de Jeugdwet welke gegevens in dat geval opgenomen moeten worden in de administratie.

Artikel 7

Dit artikel bepaalt dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen voor de informatieverstrekking ten behoeve van de beleidsinformatie gebruik maken het Informatieprotocol Beleidsinformatie Jeugd, zoals dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling. Het protocol zelf bevat een inhoudelijke toelichting.

Artikel 8

Dit artikel stelt op grond van artikel 8.1.8 van de Jeugdwet regels over de uitvoering van het trekkingsrecht en het budgetbeheer van een pgb door de SVB. Inhoudelijk sluit dit artikel aan bij de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.

De SVB mag alleen onder bepaalde voorwaarden betalingen verrichten. Wanneer de SVB een declaratie ontvangt van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt (de budgethouder), zal eerst moeten worden getoetst of de declaratie in overeenstemming is met de pgb-beschikking van het college en de overeenkomst(en) die de budgethouder heeft gesloten met derden die het werk in het kader van zijn toegekende voorziening uitvoeren. In sommige gevallen kan er sprake zijn van werkgeverstaken, zoals afdracht van eventuele loonheffing, premies voor de werknemersverzekeringen en werkgeverspremies op grond van de Zorgverzekeringswet. Dit zal de SVB eveneens uitvoeren. Ook wordt de budgethouder, op grond van de pgb-beschikking, via de SVB gecompenseerd voor de verplichte doorbetaling van een zieke werknemer op grond van artikel 7:629 BW. De budgethouder wordt gecompenseerd zodat hij vervangende zorg kan inkopen. De SVB ondersteunt en faciliteert de budgethouder, maar de budgethouder blijft te allen tijde zelf verantwoordelijk voor zijn verplichtingen als werkgever of opdrachtgever en voor zijn verplichtingen als houder van een pgb. Gemeenten kunnen bij verordening voorwaarden stellen die eisen stellen aan de overeenkomsten die kunnen worden gesloten tussen budgethouders en jeugdhulpaanbieders. Voor de uitvoering van het budgetbeheer is het van belang dat de overeenkomst aan bepaalde minimumeisen voldoet. Het moet helder zijn of er bijvoorbeeld sprake is van werkgeverschap.

Budgethouders zullen in bepaalde gevallen ook diensten gebruiken waarover vooraf geen overeenkomst is gesloten en waarbij individuele declaraties moeten volstaan (bijvoorbeeld bij vervoer naar een dagbesteding).

Verder is geregeld dat uit een declaratie ten aanzien van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht (art 7:400 BW) moet blijken hoeveel jeugdhulp is verleend en wat de overeengekomen resultaten waren. Daarnaast dienen declaraties van de nodige kenmerken te worden voorzien, zoals adresgegevens en eventueel een nummer van de kamer van koophandel, zodat het voor de SVB duidelijk is ten behoeve van wie de betaling wordt verricht. De SVB gaat pas over tot betaling als aan deze voorwaarden is voldaan.

Het vierde lid regelt dat de SVB, onverminderd artikel 4:5 van de Awb, de uitbetaling van declaraties mag weigeren als het college de pgb-beschikking intrekt of herziet en wanneer de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht niet volgens het geldende recht is opgesteld. Dit borgt eerlijke arbeidsomstandigheden. Daarbij controleert de SVB ook de rechtmatigheid rond de loondoorbetaling bij ziekte.

Het vijfde lid regelt dat een betaling plaats kan vinden zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld (artikel 4:88 van de Awb). Bij een weigering van een betaling staat wel rechtsbescherming open, omdat bijvoorbeeld bij een conflict tussen de budgethouder en degene die de dienst levert, betalingen ingehouden moeten kunnen worden. Op grond van artikel 4:88, tweede lid, van de Awb kan een beschikking alsnog worden aangevraagd. Een betaling wordt in principe binnen dertig dagen verricht. Maar wanneer een betaling eerst was geweigerd in verband met de uitvoerbaarheid van de betaling (bijvoorbeeld vanwege het te laat indienen voor de vervaldatum), zal deze vervolgens alsnog binnen dertig dagen worden verricht. Op deze manier kunnen problemen met de betalingen alsnog worden hersteld.

Het zesde lid regelt dat een budgethouder ervoor kan kiezen om extra geld te (laten) storten bij zijn toegekende budget. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de budgethouder meer jeugdhulp wil inkopen dan mogelijk is op grond van de aan hem toegekende voorziening.

Het zevende lid bepaalt dat de SVB de budgethouder ondersteunt bij zijn werkgeverstaken, waaronder taken die te maken hebben met arbeidsomstandigheidsregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid. Te denken valt aan het faciliteren van verzekeringen, het aanbieden van een zaakschaderegeling en het geven van advies op arbo-gebied. De SVB zal tevens ter ondersteuning van de budgethouder modelovereenkomsten aanbieden. Op grond van artikel 34 van de Wet SUWI is de SVB reeds verplicht een goede administratie te houden vanwege het uitvoeren van de taken die zijn geregeld in artikel 8.1.8 van de Jeugdwet.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven