BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7 VAN DE REGELING JEUGDWET
Informatieprotocol Beleidsinformatie Jeugd
Inhoudsopgave
1.
|
Inleiding
|
|
1.1
|
Aanleiding
|
|
1.2
|
Doel en beheer
|
|
1.3
|
Wie dienen er beleidsinformatie aan te leveren?
|
|
1.4
|
Opbouw informatieprotocol
|
|
DEEL 1 GEGEVENSDEFINITIES
|
2.
|
Gegevens over de jeugdige
|
|
2.1
|
Jeugdige
|
|
2.2
|
Burgerservicenummer
|
|
2.3
|
Geboortedatum
|
|
2.4
|
Geslacht
|
|
2.5
|
Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats
|
3.
|
Gegevens over jeugdhulp
|
|
3.1
|
Jeugdhulp
|
|
3.2
|
Verwijzer
|
|
3.3
|
Type jeugdhulp
|
|
3.4
|
Datum aanvang jeugdhulp
|
|
3.5
|
Datum einde jeugdhulp
|
|
3.6
|
Reden beëindiging jeugdhulp
|
4.
|
Gegevens over jeugdbescherming en jeugdreclassering
|
|
4.1
|
Kinderbeschermingsmaatregelen
|
|
|
4.1.1
|
Type kinderbeschermingsmaatregel
|
|
|
4.1.2
|
Datum aanvang kinderbeschermingsmaatregel
|
|
|
4.1.3
|
Datum einde kinderbeschermingsmaatregel
|
|
4.2
|
Jeugdreclassering
|
|
|
4.2.1
|
Type jeugdreclassering
|
|
|
4.2.2
|
Datum aanvang jeugdreclassering
|
|
|
4.2.3
|
Datum einde jeugdreclassering
|
|
|
4.2.4
|
Inzet erkende interventie bij jeugdreclassering
|
|
4.3
|
Overige gegevens kinderbescherming en jeugdreclassering
|
|
|
4.3.1
|
Datum eerste contact
|
|
|
4.3.2
|
Reden beëindiging maatregel
|
|
|
4.3.3
|
Datum overgedragen
|
|
|
4.3.4
|
Datum overgedragen gekregen
|
|
4.4
|
Activiteiten in het preventief justitieel kader
|
|
|
4.4.1
|
Datum aanvang activiteiten in het preventief justitieel kader
|
|
|
4.4.2
|
Datum einde activiteiten in het preventief justitieel kader
|
5.
|
Gegevens van de jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling
|
|
|
|
|
DEEL 2 AANLEVERPROCES
|
6.
|
Wijze waarop de aanlevering van gegevens dient plaats te vinden
|
|
6.1
|
Aanleverproces
|
|
6.2
|
Privacybescherming
|
|
6.3
|
Verslagperiodes
|
|
6.4
|
Aanlevertermijnen
|
|
6.5
|
Inhoud van het gegevensbestand
|
|
6.6
|
Correctie leveringen
|
|
|
|
|
DEEL 3 TECHNISCHE EISEN
|
7.
|
Technische eisen die gelden voor de gegevenslevering aan CBS
|
|
7.1
|
Gebruik uploadvoorziening
|
|
7.2
|
Bestandsformaten
|
|
7.3
|
Gebruik webformulieren
|
|
7.4
|
Berichtspecificatie
|
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2015 treedt de Jeugdwet in werking. Onderdeel van de Jeugdwet is een regeling voor
beleidsinformatie. Deze regeling bepaalt welke gegevens worden verwerkt, door wie,
met welk doel, op welke wijze ze worden verstrekt en aan wie. De beleidsinformatie
in de Jeugdwet betreft informatie over het jeugdhulpgebruik en de inzet van jeugdbescherming
en jeugdreclassering. Daartoe verstrekken jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
op persoonsniveau gegevens. De Jeugdwet bepaalt dat deze gegevens aangeleverd worden
bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS verwerkt deze gegevens tot
statistieken en rapportages en publiceert deze opdat iedereen daar gebruik van kan
maken. De microdata (informatie op persoons- of instellingsniveau) komen niet ter
beschikking. Onderzoek op dit soort data is wel mogelijk via de zogenaamde remote
access voor organisaties die daartoe door het CBS zijn geautoriseerd.
De gegevensverstrekking vindt plaats zodat gemeenten doelmatig, doeltreffend en samenhangend
gemeentelijk beleid kunnen voeren ten aanzien van preventie, jeugdhulp en de uitvoering
van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De gegevensverstrekking vindt
voorts plaats zodat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en
het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) een zorgvuldig en samenhangend jeugdbeleid
kunnen voeren en hun stelselverantwoordelijkheid kunnen waarborgen.
1.2 Doel en beheer
In het Besluit Jeugdwet ligt vast welke gegevens de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen verstrekken aan CBS ten behoeve van de beleidsinformatie voor gemeenten,
VWS en VenJ. In onderstaande tabel is aangegeven om welke gegevens het gaat. Tussen
haakjes is aangegeven in welke paragraaf de gegevens worden uitgewerkt.
.Jeugdhulpaanbieders
|
Gecertificeerde instellingen
|
• BSN (2.2)
• Geboortedatum (2.3)
• Geslacht (2.4)
• Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats (2.5)
• Datum aanvang jeugdhulp (3.4)
• Datum einde jeugdhulp (3.5)
• Type ingezette jeugdhulp (3.3)
• Verwijzer naar jeugdhulp (3.2)
• Reden beëindiging jeugdhulp (3.6)
|
• BSN (2.2)
• Geboortedatum (2.3)
• Geslacht (2.4)
• Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats (2.5)
• Datum aanvang maatregel (4.1.2/4.2.2)
• Datum einde maatregel (4.1.3/4.2.3)
• Datum overgedragen (4.3.3)
• Datum overgedragen gekregen (4.3.4)
• Type maatregel (4.1.1/4.2.1)
• Datum eerste contact (4.3.1)
• Inzet erkende interventies bij JR (4.2.4)
• Reden beëindiging maatregel (4.3.2)
• Activiteiten in het preventief justitieel kader (4.4)
|
Om er voor te zorgen dat de gegevens op de juiste wijze worden aangeleverd, zowel
qua inhoud als qua proces, is er dit informatieprotocol. Het informatieprotocol beschrijft
zo gedetailleerd mogelijk welke definities de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen dienen te hanteren en hoe zij deze gegevens aanleveren bij CBS.
Het informatieprotocol wordt beheerd door het ministerie van VWS. In praktijk vindt
het beheer plaats in samenwerking met:
-
• het ministerie van VenJ;
-
• de VNG namens de gemeenten;
-
• het CBS;
-
• de brancheorganisaties van de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
namens deze organisaties.
Jaarlijks wordt bezien of wijzigingen in het informatieprotocol nodig zijn, bijvoorbeeld
om begrippen of procedures te verhelderen of aan te passen.
1.3 Wie dienen er beleidsinformatie aan te leveren?
Alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen die onder de verantwoordelijkheid
van de gemeente jeugdhulp bieden, respectievelijk uitvoering geven aan de kinderbeschermingsmaatregelen
en maatregelen jeugdreclassering dienen gegevens aan het CBS te leveren voor de beleidsinformatie.
Het maakt daarbij niet uit of de jeugdhulp vrij toegankelijk is of niet en of de jeugdhulp
in natura wordt geboden of op basis van een PGB.
In veel gemeenten worden wijk- of buurtteams opgericht. Deze teams kunnen diverse
functies vervullen. Indien de wijk- of buurtteams jeugdhulp bieden conform de definities
van de Jeugdwet, dan dienen zij daarover gegevens aan te leveren bij CBS. Er hoeven
geen gegevens te worden aangeleverd aan CBS over de toeleidings- of verwijzingstaken
(toegangstaken), over de preventieve inzet of informatie & advies.
1.4 Opbouw informatieprotocol
Het informatieprotocol bestaat uit drie delen:
-
• Deel 1 bevat de te hanteren definities en keuzemogelijkheden voor de gegevens zoals
opgenomen in het Besluit Jeugdwet;
-
• Deel 2 bevat de beschrijving van het proces dat CBS hanteert en dat instellingen moeten
volgen voor het aanleveren van de gegevens;
-
• Deel 3 bevat de meer technische specificaties voor de gegevenslevering.
Deel 1. Gegevensdefinities
2. Gegevens over de jeugdige
Voor de beleidsinformatie jeugd worden gegevens over de jeugdige uitgevraagd om de
informatie op persoonsniveau beschikbaar te hebben. Op deze manier kunnen kruistabellen
worden gemaakt tussen kenmerken zoals leeftijd en geslacht en het gebruik van jeugdhulp,
of de inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Ook is samenloop van diverse
vormen van jeugdhulp en inzet vanuit het gedwongen kader op deze manier inzichtelijk
te maken. De publicatie van de gegevens zal altijd op geaggregeerd niveau zijn en
nooit herleidbaar tot personen. Omdat niet elke jeugdige een BSN heeft, worden ook
de geboortedatum en het geslacht uitgevraagd. De postcode wordt uitgevraagd voor controledoeleinden
en om de woonplaats van de jeugdige conform het woonplaatsbeginsel aan te duiden.
2.1 Jeugdige
Conform artikel 1.1, eerste lid, van de Jeugdwet de persoon die:
-
1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,
-
2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel
77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g
tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of
-
3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt
en ten aanzien van wie op grond van deze wet:
-
– is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan
de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar,
noodzakelijk is;
-
– vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk
is, of
-
– is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken
van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting
van de jeugdhulp noodzakelijk is.
Toelichting:
Jeugdhulp is op grond van bovenstaande definitie beschikbaar voor personen tot 18
jaar. De onderdelen 20 en 30 geven aan welke uitzonderingen daarop geldig zijn.
2.2 Burgerservicenummer
Het unieke persoonsnummer waarmee de jeugdige staat ingeschreven in de Basisregistratie
personen (BRP).
Toelichting:
Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 000000000 genoteerd.
Bij ongeboren kinderen wordt 999999999 genoteerd.
2.3 Geboortedatum
De geboortedatum van de jeugdige weergegeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
Bij sommige jongeren is de exacte geboortedatum niet bekend. Indien de geboortedag
niet bekend is, wordt dat aangegeven door JJJJMM00 te noteren. Indien (ook) de geboortemaand
niet bekend is, dan wordt dat aangegeven door JJJJ0000 te noteren. Bij ongeboren kinderen
wordt 99999999 genoteerd.
2.4 Geslacht
Het geslacht van de jeugdige, waarbij de volgende opties gelden:
-
• Vrouw (V)
-
• Man (M)
-
• Onbekend (O)
2.5 Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats
De postcode van het adres van de gezagsdrager van de jeugdige. In geval het gezag
berust bij een gecertificeerde instelling of als de jeugdige 18 jaar of ouder is,
dan gaat het om de postcode van het adres van het werkelijke verblijf van de jeugdige.
Als het adres van de gezagsdrager onbekend is of buiten Nederland, dan gaat het eveneens
om het adres van het werkelijke verblijf van de jeugdige.
Als de postcode niet bekend is, dan volstaat de CBS code van de gemeente.
Toelichting:
De postcode is nodig om te bepalen aan welke gemeente de beleidsinformatie over de
betreffende jeugdige moet worden toegekend. Om die reden wordt aangesloten bij het
adres conform het zogenaamde woonplaatsbeginsel uit de Jeugdwet.
Het betreft de woonplaats als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet:
-
1°. woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
-
2°. in geval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de
plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;
-
3°. in geval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland
is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;
-
4°. in geval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van
de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
De wijze waarop het woonplaatsbeginsel in praktijk gehanteerd moet worden, is uitgewerkt
in een factsheet en mindmap. Hierin is een stappenplan opgenomen voor het bepalen
van de verantwoordelijke gemeente. Kijk voor de meest actuele informatie op www.voordejeugd.nl en op de website van de VNG.
3. Gegevens over jeugdhulp
De beleidsinformatie jeugd richt zich op het inzichtelijk maken van het jeugdhulp
gebruik. Dit houdt in dat jeugdhulpaanbieders een aantal gegevens over de door hen
geleverde jeugdhulp dienen aan te leveren. Het gaat om het type jeugdhulp, de start-
en einddata, de organisatie die verwezen heeft naar de jeugdhulp en de reden van beëindiging
van de jeugdhulp.
3.1 Jeugdhulp
Conform artikel 1.1 van de Jeugdwet is jeugdhulp:
-
1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders
bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen
van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen
of een verstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders;
-
2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig
functioneren van jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking,
een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd
van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
-
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke
verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen
met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of
psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet
hebben bereikt,
met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp
in het kader van jeugdstrafrecht;
Toelichting:
In de Jeugdwet zijn randvoorwaarden en kwaliteitseisen opgenomen waaraan de jeugdhulp
en/of jeugdhulpaanbieders moeten voldoen, zoals dossiervorming, een plan (hulpverleningsplan,
behandelplan) en bewaking en beheersing van de kwaliteit. Voor de jeugdhulp waarover
aan CBS gerapporteerd moet worden gelden al deze randvoorwaarden en eisen.
Als een jeugdhulpaanbieder een jeugdige (anonieme) adviezen of consulten biedt, ook
al is dat voorafgaande aan de start van jeugdhulp, dan geldt dit niet als jeugdhulp
waarover gegevens verstrekt moeten worden aan CBS. Dit geldt tevens voor het verstrekken
van folders en overige vormen van informatie.
3.2 Verwijzer
De organisatie of persoon die de jeugdige en/of zijn/haar ouders heeft verwezen naar
de jeugdhulp, waarbij de volgende opties gelden:
-
• Gemeentelijke toegang (01)
-
• Huisarts (02)
-
• Jeugdarts (03)
-
• Gecertificeerde instelling (04)
-
• Medisch specialist (05)
-
• Geen verwijzer (06)
-
• Onbekend (07)
Toelichting:
De keuzes bij verwijzer betreffen alleen de routes zoals deze in de Jeugdwet worden
onderkend. Het betreft organisaties of personen die rechtstreeks jeugdigen en hun
ouders op grond van de Jeugdwet kunnen doorverwijzen naar jeugdhulp. De Jeugdwet stelt
dat tussen gemeenten en betrokkenen afspraken worden gemaakt over de voorwaarden waaronder
en wijze waarop de rechtstreekse verwijzing verloopt.
Andere opties dan bovenstaande zijn er daarom niet. De optie geen verwijzer is bedoeld
voor de jeugdhulp die vrij toegankelijk is. De scheidslijn tussen vrij toegankelijke
jeugdhulp en niet vrij toegankelijke jeugdhulp bepaalt de gemeente en kan daarom in
elke gemeente anders zijn.
De optie onbekend kan alleen gekozen worden bij jeugdhulp die voor 1-1-2015 gestart
is.
3.3 Type jeugdhulp
Het type jeugdhulp kent twee dimensies:
Bij de dimensie hulpvorm gelden de volgende opties:
Bij de dimensie perspectief gelden de volgende opties:
Toelichting:
Alvorens uitgebreid in te gaan op de indeling van de hulpvormen een korte toelichting
op de opties bij het perspectief. Het betreft het perspectief van de aangevangen jeugdhulp.
De optie ‘stabilisatie van een crisissituatie’ wordt alleen gebruikt als dit het enige
perspectief van de door de jeugdhulpaanbieder geleverd jeugdhulp is. Hulpverlening
vangt regelmatig aan met een crisissituatie. In veel gevallen leidt dit tot een langere
periode van hulpverlening. In die gevallen wordt er gekozen voor de perspectieven
begeleiden of behandelen. De optie diagnostiek wordt vergelijkbaar alleen gehanteerd
als diagnostiek het enige perspectief is. Immers alle hulpverlening start met een
diagnostische fase. Soms wordt voor diagnostiek echter een specialist ingeschakeld.
Deze specialist biedt dan enkel en alleen diagnostiek. In die gevallen wordt het perspectief
diagnostiek gekozen. In alle andere gevallen wordt er gekozen voor de perspectieven
begeleiden of behandelen. Het onderscheid tussen begeleiden en behandelen is niet
altijd eenduidig. Toch heeft iedere professional een beeld bij het onderscheid. Globaal
gaat het bij begeleiden om activiteiten waarmee een jeugdige wordt ondersteund bij
het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van
structuur in en regie over het persoonlijk leven. Bij behandelen gaat het globaal
om het oplossen of verhelpen van een psychisch-, psychosociaal-, gedrags- of opvoedprobleem
dan wel een psychische stoornis. Behandelen kan ook gericht zijn op het leren omgaan
met, verminderen of stabiliseren van het probleem of de stoornis.
Bij het registreren van het perspectief moet gekozen worden voor één optie. Dit is
het perspectief dat het meest prominent in beeld is.
De andere dimensie van het type jeugdhulp is de hulpvorm. In onderstaande tabel een
toelichting per optie.
Jeugdhulp zonder verblijf
|
De jeugdige verblijft thuis, in het eigen gezin. Of anders gezegd, de jeugdige slaapt
thuis. In ieder geval formeel. Het kan zijn dat de jeugdige bij opa en oma slaapt
of bij iemand anders, echter dit is dan niet formeel zo geregeld.
|
Uitgevoerd door het wijk- of buurtteam
|
Nagenoeg elke gemeente werkt met de inzet van wijk- of buurtteams. Soms doen deze
teams vooral casuïstiek overleg, maar veelal bieden deze teams ook hulp. Als deze
hulp valt onder de definitie van jeugdhulp uit de Jeugdwet, dan dient daarover beleidsinformatie
aan CBS te worden geleverd. Bij het type jeugdhulp wordt dan voor de optie ‘jeugdhulp
zonder verblijf’ gekozen ‘uitgevoerd door het wijk- of buurtteam’. De teams hebben
soms andere namen, ook dan valt de jeugdhulp in deze categorie. Soms zijn de wijk-
en buurtteam samengesteld uit medewerkers die bij verschillende organisaties werkzaam
zijn. Op dat moment zouden twee registraties plaats kunnen vinden, via de organisatie
waar de medewerker in dienst is, of in de cliëntregistratie van het wijk- of buurtteam.
De gegevens voor CBS dienen vanuit het registratiesysteem van het wijk- of buurtteam
geleverd te worden en niet (ook) vanuit de registratiesystemen van de organisaties
waar de medewerkers in dienst zijn. Echter, indien het wijk- of buurtteam geen eigen
registratiesysteem heeft, dan dienen de gegevens te worden geleverd door de organisatie
die de registratie over de jeugdhulp voert. Van belang is dat de gegevens voor de
beleidsinformatie niet dubbel worden geleverd.
|
Niet uitgevoerd door het wijk- of buurtteam
|
Gemeenten kunnen jeugdhulp zonder verblijf ook inkopen bij andere aanbieders dan de
wijk- of buurtteams. In dat geval wordt de optie ‘jeugdhulp zonder verblijf niet uitgevoerd
door het wijk- of buurtteam’ gekozen. Er zijn drie opties in deze.
|
Ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder
|
Ambulante jeugdhulp op locatie betreft ambulante hulp of groepsgesprekken op het kantoor
waarbij in principe één (algemene) expertise tegelijkertijd binnen de hulpverlening
wordt ingezet. Het betreft o.a. face-to-face contacten met de jeugdige en/of ouders,
ook wel poliklinische contacten genoemd. Ook groepsgesprekken of SOVA trainingen vallen
onder deze categorie. De gesprekken duren maximaal twee uur.
|
Daghulp op locatie van de aanbieder
|
Bij daghulp is een begeleider of hulpverlener minimaal een dagdeel in de nabije omgeving
van de jeugdige. De hulp kan individueel plaatsvinden, maar ook in een groep. Dagbesteding
en dagstructurering vallen hier ook onder. Daghulp vindt plaats op de locatie van
de aanbieder. Een belangrijk kenmerk van de dagbehandeling is dat een multidisciplinair
team voor de dagbehandeling wordt ingezet. Het gaat bijvoorbeeld om een combinatie
van fysiotherapie, gedragstherapie en psychotherapie die tijdens de dagbehandeling
wordt ingezet.
|
Jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige
|
Jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige vindt plaats bij de jeugdige thuis, op school
of elders in het netwerk van de jeugdige. In ieder geval niet op locatie bij de aanbieder.
De intensiteit kan variëren van één of enkele tot 24 uur per dag.
|
Jeugdhulp met verblijf
|
De jeugdige verblijft elders. Of anders gezegd, de jeugdige slaapt formeel elders,
niet zijde thuis in het eigen gezin. Dit betekent dat het hier alleen om de verblijfsvormen
gaat waarbij er sprake is van een overnachting. Ook verblijf in logeerhuizen, alleen
tijdens weekenden of juist door de week, vallen onder jeugdhulp met verblijf.
|
Pleegzorg
|
De jeugdige verblijft in een pleeggezin. Er is van pleegzorg sprake als er een pleegcontract
is tussen de pleegouder(s) en een pleegzorgaanbieder. Hiervan is ook sprake in geval
van vakantie-/weekendopvang indien dat onderdeel uitmaakt van het hulpaanbod.
|
Gezinsgericht
|
Alle vormen van verblijf die een gezinssituatie benaderen, maar geen pleegzorg zijn.
Te denken valt aan gezinshuizen, logeerhuizen en zorgboerderijen waar overnacht wordt.
|
Gesloten plaatsing
|
De jeugdige verblijft bij een jeugdhulpaanbieder op basis van een machtiging gesloten
jeugdzorg of op basis van een machtiging BOPZ (Wet Bijzondere Opname Psychiatrische
Ziekenhuizen)
|
Verblijf bij een jeugdhulpaanbieder anders dan bovenstaand verblijf
|
De jeugdige verblijft op de accommodatie van de jeugdhulpaanbieder, veelal in een
groep met andere jeugdigen. In feite betreft het alle vormen van verblijf die niet
onder een van de voorgaande categorieën vallen. Hieronder vallen ook begeleid wonen
en kamertraining. Deze hulpvormen vinden doorgaans plaats in een verblijf van de hulpaanbieder.
|
De beleidsinformatie wordt per jeugdige en per type jeugdhulp (of maatregel) geleverd
aan CBS. Alle jeugdhulp van dezelfde hulpvorm die onderdeel zijn van één hulpverleningsplan
of behandelplan worden als één record aan CBS geleverd. Als een jeugdhulpaanbieder
meerdere ambulante modules of programma’s tegelijkertijd of na elkaar aanbiedt, dan
gelden deze samen als record waarover aan CBS gegevens moeten worden geleverd. Daarbij
is de startdatum van de eerste module de datum aanvang jeugdhulp en de einddatum van
de laatste module de datum einde jeugdhulp. Als twee verschillende jeugdhulpaanbieders
(kunnen ook wijk- of buurtteams zijn) tegelijkertijd een ambulante module aanbieden,
dan leveren zij beide daarover gegevens aan bij CBS. Ieder over de eigen betrokkenheid.
Alle hulpverlening en behandeling die gedurende de pleegzorg en het residentiële verblijf
plaatsvinden en door dezelfde jeugdhulpaanbieder worden aangeboden, vallen onder de
pleegzorg en het residentiële verblijf. Als een andere jeugdhulpaanbieder in deze
situatie een ambulante module aanbiedt, dan leveren zij daarover afzonderlijk gegevens
aan bij het CBS. Het betreft dan jeugdhulp zonder verblijf.
3.4 Datum aanvang jeugdhulp
De dag waarop de jeugdhulpaanbieder start met het uitvoeren van de jeugdhulp. De datum
van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
Het betreft de dag waarop de feitelijke hulpverlening start. In geval van jeugdhulp
zonder verblijf gaat het om het eerste gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders
met de hulpverlener/behandelaar om met elkaar kennis te maken en te starten met de
hulpverlening/behandeling. De hulpverlening dient in dit gesprek daadwerkelijk te
starten, dus niet een eerste kennismaking gevolgd door plaatsing op een wachtlijst.
Bij jeugdhulp met verblijf wordt de dag aangehouden volgend op de eerste overnachting.
3.5 Datum einde jeugdhulp
De laatste dag waarop de jeugdhulpaanbieder uitvoering geeft aan de jeugdhulp. De
datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
Het betreft de dag waarop de jeugdhulp eindigt. Dit kan twee dingen betekenen:
-
• De hulpverlening stopt in zijn geheel. Dit houdt in dat er na deze dag geen sprake
meer is van een feitelijke hulpverleningsrelatie of behandelovereenkomst.
-
• Er kan ook sprake zijn van een (tussentijdse) wijziging in het type jeugdhulp, bijvoorbeeld
van jeugdhulp met verblijf naar jeugdhulp zonder verblijf. Als alleen het perspectief
van de jeugdhulp wijzigt, dan is er geen einde van de ingezette jeugdhulp en loopt
het hulpverleningstraject gewoon door.
In geval van jeugdhulp met verblijf is de datum einde jeugdhulp de dag na de laatste
overnachting.
3.6 Reden beëindiging jeugdhulp
De reden waarom de jeugdhulp is beëindigd, waarbij de volgende opties gelden:
-
• Beëindigd volgens plan (01)
-
• Voortijdig afgesloten: in overeenstemming (02)
-
• Voortijdig afgesloten: eenzijdig door de cliënt (03)
-
• Voortijdig afgesloten: eenzijdig door de aanbieder (04)
-
• Voortijdig afgesloten: wegens externe omstandigheden (05)
Toelichting:
De reden van de beëindiging van de jeugdhulp geeft een indruk van de ‘uitval’ tijdens
de uitvoering van de jeugdhulp. De optie ‘voortijdig afgesloten: in overeenstemming’
wordt gekozen als tussentijds de situatie van de jeugdige of het gezin verandert waardoor
de gestarte jeugdhulp niet meer passend is. Dan wordt, in overeenstemming met de jeugdige
en ouders, gekozen voor de inzet van een ander type jeugdhulp, of wordt de jeugdhulp
afgerond. Als de jeugdhulp geheel volgens plan wordt uitgevoerd, wordt gekozen voor
de optie ‘beëindigd volgens plan’.
De opties ‘eenzijdig door de cliënt’ en ‘eenzijdig door de aanbieder’ zijn in feite
de opties waarbij van ‘uitval’ kan worden gesproken. De cliënt komt bijvoorbeeld niet
meer naar sessies of onttrekt zich uit de residentiële voorziening. Het kan ook zijn
dat de aanbieder de jeugdhulp stopt. In beide gevallen geldt dat de uitvoering van
het plan nog niet is afgerond.
De uitvoering van het plan kan ook stoppen wegens externe omstandigheden, bijvoorbeeld
omdat de jeugdige overleden is of is verhuisd en de hulpverlening bij deze jeugdhulpaanbieder
eindigt.
4. Gegevens over jeugdbescherming en jeugdreclassering
In dit hoofdstuk zijn de gegevens opgenomen die worden uitgevraagd over jeugdbescherming
en jeugdreclassering. Het betreft gegevens die door de gecertificeerde instellingen
worden aangeleverd aan CBS. Met deze gegevens wordt de inzet van het gedwongen kader
in kaart gebracht. Type maatregel, start- en einddatum en reden beëindiging maken
onderdeel uit van de gegevensset.
4.1 Kinderbeschermingsmaatregelen
Conform artikel 1.1 van de Jeugdwet is een kinderbeschermingsmaatregel:
Voogdij en de voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de
ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 254, eerste lid, Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek en de voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255 Boek 1 van
het Burgerlijk Wetboek.
4.1.1 Type kinderbeschermingsmaatregel
Er zijn vijf verschillende kinderbeschermingsmaatregelen. Deze zijn beschreven in
de artikelen 254 en 255 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het betreft:
-
• Ondertoezichtstelling (11)
-
• Voorlopige ondertoezichtstelling (12)
-
• Voogdij (21)
-
• Voorlopige voogdij (22)
-
• Tijdelijke voogdij (23)
4.1.2 Datum aanvang kinderbeschermingsmaatregel
De datum van de eerste dag waarop de beschermingsmaatregel geldt. De datum is vastgelegd
in de beschikking en is gelijk aan de datum van de uitspraak van de kinderrechter.
De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
De datum van de aanvang wordt doorgegeven door de gecertificeerde instelling die als
eerste met de uitvoering van de maatregel start. Als tussentijds de uitvoering van
de maatregel wordt overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling, dan geeft
de ‘nieuwe’ instelling deze datum niet meer door.
4.1.3 Datum einde kinderbeschermingsmaatregel
De datum van de laatste dag waarop de kinderbeschermingsmaatregel geldt. De datum
waarop de kinderbeschermingsmaatregel eindigt, is vastgelegd in de beschikking van
de uitspraak van de kinderrechter. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
De datum einde kinderbeschermingsmaatregel wordt pas aan het CBS geleverd nadat de
kinderbeschermingsmaatregel daadwerkelijk is geëindigd. Deze datum wordt dus niet
op voorhand al aan het CBS geleverd op basis van de te verwachten einddatum zoals
opgenomen in de beschikking van de kinderrechter.
De datum einde kinderbeschermingsmaatregel wordt doorgegeven door gecertificeerde
instelling die als laatste met de uitvoering van de maatregel is belast.
4.2 Jeugdreclassering
Conform artikel 1.1 van de Jeugdwet is jeugdreclassering:
Reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en begeleiding
van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma
als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven
van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige
taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen.
4.2.1 Type jeugdreclassering
De volgende typen jeugdreclassering worden onderscheiden:
-
• Toezicht en begeleiding: gedwongen kader(41)
-
• Toezicht en begeleiding: vrijwillig (42)
-
• Individuele trajectbegeleiding Harde Kern (50)
-
• Individuele trajectbegeleiding Criem (51)
-
• Scholings- en trainingsprogramma (61)
-
• Gedragsbeïnvloedende maatregel (62)
-
• Voorbereiding gedragsbeïnvloedende maatregel, voorwaardelijke sepot, schorsing voorlopige
hechtenis, voorwaardelijke invrijheidsstelling (63)
4.2.2 Datum aanvang jeugdreclassering
De datum van de eerste dag waarop de maatregel jeugdreclassering geldt. De datum is
vastgelegd in het document waarin het besluit tot het inzetten van de maatregel is
vastgelegd. Het gaat om de betekende beschikking die onherroepelijk is geworden. De
datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
De datum van de aanvang wordt doorgegeven door gecertificeerde instelling die als
eerste met de uitvoering van de maatregel start. Als tussentijds de uitvoering van
de maatregel wordt overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling, dan geeft
de ‘nieuwe’ instellingen deze datum niet meer door.
4.2.3 Datum einde jeugdreclassering
De datum van de laatste dag waarop de maatregel jeugdreclassering geldt. De datum
is vastgelegd in het document waarin het besluit tot het inzetten van de maatregel
is vastgelegd. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
De datum einde jeugdreclassering wordt pas aan het CBS geleverd nadat de jeugdreclassering
daadwerkelijk is geëindigd. Deze datum wordt dus niet op voorhand al aan het CBS geleverd
op basis van de te verwachten einddatum zoals opgenomen in de betekende beschikking
die onherroepelijk is geworden.
De datum einde jeugdreclassering wordt doorgegeven door de gecertificeerde instelling
die als laatste met de uitvoering van de maatregel is belast.
4.2.4 Inzet erkende interventie bij jeugdreclassering
In het dossier van de jeugdige waarvoor een gecertificeerde instelling jeugdreclassering
uitvoert, neemt de gecertificeerde instelling op of er gedurende de uitvoering van
de jeugdreclassering en in het kader van de uitvoering van de jeugdreclassering één
of meer erkende interventies zijn ingezet.
Toelichting:
Het gaat er niet om, om aan te geven welke interventies zijn ingezet of hoeveel of
wanneer. Alleen de notie of er een erkende interventie is ingezet (ja of nee) is voldoende.
Het betreft hier interventies die zijn erkend door de erkenningscommissie gedragsinterventies
Justitie. Voor meer informatie over de erkende interventies zie: http://www.erkenningscommissie.nl/
4.3 Overige gegevens kinderbescherming en jeugdreclassering
4.3.1 Datum eerste contact
De datum waarop de uitvoering van de maatregel feitelijk start. In praktijk is dit
het eerste face-to-face gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders nadat de gecertificeerde
instelling is belast met de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.
Tijdens dit contact worden in ieder geval de rechten en plichten van de jeugdige doorgesproken.
De datum van deze dag wordt weergegeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
De registratie hiervan houdt verband met het vaststellen van de doorlooptijd en eventuele
wachtlijsten bij de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het eerste
contact is altijd verbonden aan de start van de uitvoering van een maatregel. Bij
een verlenging van een maatregel, of als de uitvoering van een maatregel wordt overgedragen
aan een andere gecertificeerde instelling, dan volgt er niet opnieuw een eerste contact.
4.3.2 Reden beëindiging maatregel
De reden waarom de maatregel voor de jeugdige is beëindigd. Per type maatregel gelden
andere opties.
Opties bij (voorlopige) ondertoezichtstelling:
-
• Bereiken meerderjarigheid jeugdige (01)
-
• Tussentijdse opheffing (02)
-
• Niet verlengd (03)
-
• Beëindiging volgens plan (04)
-
• Gezagsbeëindigende maatregel (05)
-
• Overlijden jeugdige (06)
Opties bij (tijdelijke/voorlopige) voogdij:
-
• Bereiken meerderjarigheid jeugdige (11)
-
• Voogdij naar pleegouder (12)
-
• Voogdij naar contactpersoon oftewel burgervoogd (13)
-
• Herstel gezag (14)
-
• Overlijden jeugdige (15)
Opties bij jeugdreclassering:
-
• Beëindiging volgens plan (21)
-
• Tussentijdse opheffing (22)
-
• Overgang naar volwassen reclassering (23)
-
• Terugmelding (24)
-
• Nader besluit rechter (25)
-
• Overlijden jeugdige (26)
Optie bij activiteiten in het preventief justitieel kader:
Toelichting:
De reden beëindiging wordt doorgegeven door gecertificeerde instelling die als laatste
met de uitvoering van de maatregel is belast.
De optie ‘niet verlengd’ wordt gebruikt indien een verlenging wel is aangevraagd,
maar door de rechter niet is toegekend.
De optie ‘beëindiging volgens plan’ wordt gebruikt als de termijn van de ots is afgelopen
en geen verlenging is aangevraaagd.
4.3.3 Datum overgedragen
De dag waarop de gecertificeerde instelling de uitvoering voor een maatregel kinderbescherming
of jeugdreclassering heeft overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling.
De datum van deze dag wordt weergegevens als JJJJMMDD.
Toelichting:
Het betreft de laatste dag waarop de ‘vorige’ gecertificeerde instelling nog verantwoordelijk
was voor de uitvoering van de maatregel.
4.3.4 Datum overgedragen gekregen
De dag waarop de gecertificeerde instellingen de uitvoering van een maatregel kinderbescherming
of jeugdreclassering heeft overgedragen gekregen van de ‘vorige’ gecertificeerde instelling.
De datum van deze dag wordt weergegevens als JJJJMMDD.
Toelichting:
Het betreft de eerste dag waarop de ‘nieuwe’ gecertificeerde instelling verantwoordelijk
is geworden voor de uitvoering van de maatregel. Deze dag is één dag later dan de
datum overgedragen (zie 4.3.3).
4.4 Activiteiten in het preventief justitieel kader
Dit betreft activiteiten van de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en
jeugdreclassering. Deze specifieke preventieve- en nazorgactiviteiten die zich in
het veld van de vrijwillige hulpverlening afspelen betreffen geen jeugdhulp, maar
activiteiten die uitgaan van de inzet van de specifieke expertise van de gecertificeerde
instelling om (opnieuw) een maatregel te voorkomen.
Toelichting:
Indien er sprake is van activiteiten in het preventief justitieel kader, dan wordt
dit middels de code (31) weergegeven in het veld ‘type maatregel’.
4.4.1 Datum aanvang activiteiten in het preventief justitieel kader
De eerste dag waarop de gecertificeerde instelling de activiteiten in het preventief
justitieel kader inzet. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.
4.4.2 Datum einde activiteiten in het preventief justitieel kader
De laatste dag waarop de gecertificeerde instellingen de activiteiten in het preventief
justitieel kader inzet. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.
5. Gegevens van de jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling
Om het verstrekken van de gegevens voor de beleidsinformatie jeugd aan CBS te kunnen
uitvoeren en controleren is een aantal gegevens van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde
instelling nodig. Gemeenten dienen deze gegevens aan CBS te verstrekken voor alle
jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen waar zij contractueel mee samenwerken.
Het betreft de volgende gegevens per organisatie:
-
• Naam van de instelling (verplicht)
-
• Straat van het postadres (verplicht, tenzij er een postbus is opgegeven)
-
• Huisnummer van het postadres, inclusief eventuele huisnummer toevoeging (verplicht
tenzij er een postbus is opgegeven)
-
• Postbusnummer (indien van toepassing; niet verplicht)
-
• Postcode van het postadres (4 cijfers, 2 letters; verplicht)
-
• Plaatsnaam waar de instelling is gevestigd (verplicht)
-
• Algemeen telefoonnummer (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon
is opgegeven)
-
• Algemeen e-mailadres (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon
is opgegeven)
-
• KvK nummer (verplicht)
-
• Naam van het concern waartoe de instelling behoort (indien van toepassing; niet verplicht)
-
• Naam of nummer van de vestiging (indien van toepassing; niet verplicht)
-
• Naam van de contactpersoon voor CBS (verplicht)
-
• Functie van de contactpersoon (niet verplicht)
-
• Telefoonnummer van de contactpersoon (niet verplicht)
-
• E-mailadres van de contactpersoon (niet verplicht)
De eerste keer worden bovenstaande gegevens door KING uitgevraagd bij de gemeenten
(eind 2014). Daarna is CBS verantwoordelijk voor het actueel houden van het bestand.
Deel 2. Aanleverproces
6. Wijze waarop de aanlevering van gegevens dient plaats te vinden
6.1 Aanleverproces
Artikel 7.5.1 van de het Besluit Jeugdwet bepaalt dat de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen de gegevens voor de beleidsinformatie aanleveren bij het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS).
Het CBS schrijft alle door gemeenten aangeleverde jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen aan. CBS verzoekt middels dit schrijven om de gegevens voor de beleidsinformatie
aan te leveren. In de brief staat vermeld om welke gegevens het gaat en wanneer de
gegevens uiterlijk bij CBS aangeleverd moeten zijn. Ook bevat de brief informatie
over hoe de organisaties de gegevens aan dienen te leveren. In feite betreft het een
samenvatting van de informatie zoals opgenomen in dit informatieprotocol.
Er wordt gebruik gemaakt van de upload-voorzieningen en webformulieren die CBS daarvoor
ter beschikking heeft. Meer informatie hierover is opgenomen in deel 3 van dit informatieprotocol.
Het CBS is, in afstemming met gemeenten, verantwoordelijk voor een actueel landelijk
databestand met organisaties die gegevens voor beleidsinformatie moeten aanleveren.
6.2 Privacybescherming
De levering en verwerking van gegevens voor beleidsinformatie in het kader van de
Jeugdwet is strikt geregeld in de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet. Daarin is met
het oog op de bescherming van de privacy bepaald welke persoonsgegevens verwerkt mogen
worden en met welk doel. Daarnaast regelt de CBS-wet op welke wijze het CBS de gegevens
mag verwerken en welke voorschriften van toepassing zijn als het gaat om het publiceren
van deze gegevens.
6.3 Verslagperiodes
De gegevens voor de beleidsinformatie over jeugdhulp (JH) en jeugdbescherming (JB)
dienen twee keer per jaar bij CBS aangeleverd te worden. Hiervoor zijn er twee verslagperiodes:
De allereerste verslagperiode wijkt van bovenstaande af en is van 1 januari 2015 t/m
31 maart 2015. De volgende levering gaat over de periode 1 januari 2015 t/m 30 juni
2015. Dit betekent dat het eerste kwartaal nogmaals wordt uitgevraagd. Na de eerste
uitvraag worden de reguliere verslagperiodes gehanteerd.
De gegevens voor de beleidsinformatie over jeugdreclassering (JR) dienen vier maal
per jaar bij het CBS te worden aangeleverd. Hiervoor zijn er vier verslagperiodes:
-
• Periode JR1 met gegevens over januari t/m maart
-
• Periode JR2 met gegevens over april t/m juni
-
• Periode JR3 met gegevens over juli t/m september
-
• Periode JR4 met gegevens over oktober t/m december
6.4 Aanlevertermijnen
In de brief van CBS aan de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen staat
per keer aangegeven op welke datum de gegevens uiterlijk bij CBS moeten zijn aangeleverd.
Het CBS vraagt jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om de gegevens
binnen een termijn van drie weken na afloop van de verslagperiode aan te leveren.
Het aanleveren van de gegevens aan CBS is verplicht op grond van artikel 7.4.3 van
de Jeugdwet en artikel 3 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek.
6.5 Inhoud van het gegevensbestand
In artikel 7.5.3 van het Besluit Jeugdwet zijn de gegevens opgenomen die jeugdhulpaanbieders
en gecertificeerde instellingen aan CBS dienen te leveren voor de beleidsinformatie.
In deel 1 van dit informatieprotocol is elk gegeven uitgewerkt in een definitie en,
waar van toepassing, voorzien van keuzeopties. De jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen leveren de gegevens aan het CBS in een door het CBS gedefinieerd gegevensbestand.
Het gegevensbestand dat de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen genereren
en uploaden bij CBS dient de volgende inhoud te hebben:
-
• Het bestand bevat gegevens over alle jeugdigen die in de verslagperiode jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering hebben
ontvangen. Dit zijn jeugdigen waarvan:
-
○ De jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering in de betreffende verslagperiode
is aangevangen;
-
○ De jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering in de betreffende verslagperiode
is beëindigd;
-
○ De jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering vóór aanvang van de betreffende
verslagperiode is gestart, en op de laatste dag van de verslagperiode nog niet is
beëindigd.
-
• Alle jeugdigen die in de verslagperiode jeugdhulp hebben ontvangen (gestart, geëindigd
of lopend), zijn in het gegevensbestand opgenomen met hun BSN. Indien geen BSN of
onbekend wordt de code 000000000 weergegeven. Indien het een ongeboren kind betreft
is de code 999999999.
-
○ Per jeugdige/per BSN zijn het geslacht, de geboortedatum en de postcode (6 posities)
van het adres dat de woonplaats van de jeugdige aanduidt (conform woonplaatsbeginsel)
opgenomen. Indien van de jeugdige geen postcode bekend is, wordt de gemeentecode opgenomen,
zoals door CBS wordt gehanteerd.
-
○ Als er bij jeugdigen met jeugdbescherming en jeugdreclassering sprake is van een overdracht
naar een andere gecertificeerde instelling, dan worden de datum overgedragen en de
datum overgedragen gekregen aangeleverd.
-
• Er kunnen meerdere typen jeugdhulp tegelijkertijd worden aangeboden. In dat geval wordt elke hulpvorm apart opgenomen in het bestand,
als afzonderlijk record.
-
• Het kan voorkomen dat gedurende de uitvoering van de jeugdhulp de hulpvorm wijzigt. Wijziging van de hulpvorm levert meerdere vermeldingen op in het bestand: de ene
hulpvorm wordt afgesloten en de andere wordt gestart. De datum aanvang en de datum
beëindiging jeugdhulp worden per hulpvorm gerapporteerd. Dit betekent dat ook de verwijzer
en de reden beëindiging per hulpvorm worden gerapporteerd. Hetzelfde geldt voor de
maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering. Indien een jeugdige in een verslagperiode
meerdere typen jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering krijgt aangeboden,
bevat het bestand voor elk type een aparte vermelding/record.
-
• De woonplaats en het perspectief kunnen tussentijds wijzigingen. Deze wijzigingen leiden niet tot een nieuwe vermelding van de jeugdige in het bestand.
Bij de eerstvolgende gegevenslevering aan CBS worden de gewijzigde gegevens doorgegeven.
-
• De uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering kan tussentijds
worden overgedragen van de ene naar de andere gecertificeerde instelling. De maatregel eindigt niet, maar er komt een andere uitvoerder. In dit geval wordt
melding gemaakt van de datum overgedragen en overgedragen gekregen. De instelling
die als eerste uitvoering geeft aan de maatregel geeft telkens, naast de kenmerken
van de jeugdige, de startdatum door en de datum eerste contact. Verder geeft deze
instelling in de verslagperiode dat de overdracht heeft plaatsgevonden de datum overgedragen
door.
De ontvangende gecertificeerde instelling geeft de datum ‘overgedragen gekregen’ door
in de verslagperiode waarin deze datum valt. Deze instelling geeft niet meer de datum
start uitvoering maatregel door en ook niet de datum eerste contact. De instelling
die als laatste verantwoordelijk is voor de uitvoering van de maatregel, geeft de
datum einde maatregel door, de reden van de beëindiging van de maatregel en bij jeugdreclassering
de inzet van erkende interventies (ja/nee).
-
• Per verslagperiode worden gegevens van alle jeugdigen doorgegeven die jeugdhulp hebben
gekregen van de betreffende jeugdhulpaanbieder (gestart, lopend en geëindigd). In
de eerste verslagperiode zijn dus ook jeugdigen opgenomen die voor 1-1-2015 gestart zijn. Voor deze jeugdigen wordt de oorspronkelijke datum aanvang jeugdhulp doorgegeven.
Hetzelfde geldt voor de levering van de gegevens over de uitvoering van jeugdbescherming
en jeugdreclassering.
6.6 Correctie leveringen
Als er correcties of aanvullingen bekend zijn over de voorgaande verslagperiode, kunnen
deze doorgegeven worden door een nieuwe selectie over de vorige periode aan te leveren.
De aanleverende organisatie kan zelf bepalen of correcties en aanvullende gegevens
voldoende belangrijk zijn om als correctie aangeleverd te worden. Ook kan het CBS
vragen om een correctielevering.
Alle gegevens die betrekking hebben op die periode moeten worden aangeleverd, ook
de gegevens die niet veranderd zijn. De aanname is dat de nieuwe levering alle gegevens
uit de oude levering overschrijft. Gegevens die wel in de eerdere levering zaten maar
niet in de correctielevering, worden als verwijderd beschouwd. In principe worden
alleen berichten verwerkt die betrekking hebben op de meest actuele afgelopen verslagperiode
en de daaraan voorafgaande verslagperiode.
Deel 3. Technische eisen
7. Technische eisen die gelden voor de gegevenslevering aan CBS
7.1 Gebruik uploadvoorziening
Voor het aanleveren van de gegevens aan CBS dienen de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen gebruik te maken van de uploadvoorziening van het CBS. Het betreft een
beveiligde voorziening.
Elke jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling die geacht wordt om gegevens
aan te leveren krijgt inloggegevens die bestaan uit een enquêtecode, een correspondentienummer
en een controle nummer per brief/e-mail.
Daarna is het bestand op eenvoudige wijze op te zoeken en te versturen.
7.2 Bestandsformaten
Het CBS kan de volgende bestandformaten verwerken:
-
• ASCII fixed format
-
• Standaard spreadsheet
Het CBS stelt standaard formulieren en in te vullen bestanden beschikbaar (standaard
spreadsheet). Gegevensleveranciers kunnen deze formulieren downloaden, invullen en
via de beveiligde uploadvoorziening naar het CBS versturen.
7.3 Gebruik webformulieren
CBS biedt de optie voor jeugdhulpaanbieder om de gegevens via een webformulier aan
te leveren. De jeugdhulpaanbieder hoeft dan geen query te maken binnen het eigen cliënt
registratie systeem, maar vult de gegevens in op het webformulier. Verwachting is
dat deze optie met name voor jeugdhulpaanbieders met relatief weinig cliënten een
alternatief is.
7.4 Berichtspecificatie
Voor het aanleveren van de gegevens middels het ASCII fixed format en de standaard
spreadsheet is een berichtspecificatie gemaakt. De geldende versie van deze specificatie
is gepubliceerd op de website van CBS:
www.cbs.nl/beleidsinformatie-jeugd
TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding en doel
De Jeugdwet decentraliseert de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor
jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Hierdoor krijgen gemeenten meer mogelijkheden voor integrale en daarmee effectievere
hulp aan jeugdigen en gezinnen. Door de decentralisatie zijn gemeenten beter in staat
maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie en uitgaande van de eigen mogelijkheden
(eigen kracht) en de behoeften van individuele jeugdigen en hun ouders. Ondersteuning,
hulp en zorg kunnen door gemeenten laagdrempelig, vroegtijdig en integraal worden
aangeboden: ‘één gezin, één plan, één regisseur’. In het belang van jeugdigen en hun
ouders en in het belang van een goede uitvoering van de wet en gezien de verantwoordelijkheid
van het Rijk voor het jeugdstelsel, zijn in de Jeugdwet en in het op grond daarvan
vastgestelde Besluit Jeugdwet bevoegdheden opgenomen om bij ministeriële regeling
nadere regels te stellen. Deze Regeling Jeugdwet strekt tot invulling van die bevoegdheid
en bevat nadere regels over de volgende onderwerpen, die hierna afzonderlijk in algemene
zin en vervolgens artikelsgewijs worden toegelicht:
-
– Gekwalificeerde gedragswetenschapper in het kader van de gesloten jeugdhulp (§ 2);
-
– Cliëntervaringsonderzoek (§ 3);
-
– Maatschappelijke en financiële verantwoording (§ 4);
-
– Basisbedragen en toeslagen pleegvergoeding (§ 5);
-
– Beveiligingseisen gegevensverwerking (§ 6);
-
– Beleidsinformatie (§ 7);
-
– Persoonsgebonden budget (§ 8).
Inhoud van deze regeling
Deze regeling bestaat uit negen paragrafen. De paragrafen 2 tot en met 8 bevatten
de inhoudelijke kern van deze regeling en worden hierna in algemene zin toegelicht.
In een afzonderlijke ministeriële regeling zullen de nodige technische aanpassingen
van de terminologie en verwijzingen in andere regelingen worden aangebracht.
Voor de volledigheid zij vermeld dat op grond van artikel 3.4, vierde lid, van de
Jeugdwet de Regeling normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering (Stcrt. 2014, 17362) is vastgesteld. Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering kunnen op grond
van artikel 3.2, eerste lid, van de Jeugdwet slechts worden uitgevoerd door organisaties
die in het bezit zijn van een daartoe strekkend geldig certificaat. Dit certificaat
wordt verkregen indien men voldoet aan de eisen zoals die zijn geformuleerd in het
normenkader dat in voornoemde regeling is vastgesteld.
§ 2 Gekwalificeerde gedragswetenschapper
Op grond van een rechterlijke machtiging kan een jeugdige in een gesloten accommodatie
worden opgenomen in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling
van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Daarbij is op grond van de
Jeugdwet in een aantal gevallen een belangrijke rol weggelegd voor de gekwalificeerde
gedragswetenschapper. Zijn instemming is namelijk vereist voor:
-
– het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp (artikel 6.1.2,
zesde lid, Jeugdwet);
-
– het verzoek tot het verlenen van een spoedmachtiging (artikel 6.1.3, derde lid, Jeugdwet);
-
– het verzoek tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging (artikel 6.1.4, vierde
lid,);
-
– het schorsen van de tenuitvoerlegging van een machtiging door de betreffende jeugdhulpaanbieder
(artikel 6.1.12, vijfde lid);
-
– het opnemen van een vrijheidsbeperkende maatregel in het hulpverleningsplan (artikel
6.3.6, tweede lid, Jeugdwet);
-
– het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel die niet is opgenomen in het hulpverleningsplan,
ter overbrugging van een tijdelijke noodsituatie (artikel 6.3.7 Jeugdwet);
-
– het verlenen van verlof (artikel 6.4.1, vierde lid, Jeugdwet).
De precieze aanduiding van de categorie gedragswetenschappers wordt niet bij wet maar
bij ministeriële regeling geregeld, zodat indien nodig ingespeeld kan worden op actuele
ontwikkelingen of gewijzigde inzichten.
§ 3 Gemeentelijke beleidsevaluatie
In paragraaf 3 worden nadere regels gesteld over het gemeentelijke cliëntervaringsonderzoek,
dat in ieder geval dient te bestaan uit een representatief ervaringsonderzoek onder
personen die te maken hebben gehad met de gemeentelijke georganiseerde toegang tot
jeugdhulp, die jeugdhulp hebben ontvangen, die te maken hebben gehad met een kinderbeschermingsmaatregel
en personen die te maken hebben gehad met jeugdreclassering. Voor het onderzoek dient
een vragenlijst gebruikt te worden die ten minste ingaat op hoe die personen de toegankelijkheid
en de kwaliteit van de voorzieningen ervaren en hoe in hun ogen de jeugdhulp en de
uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering bijdragen aan het
gezond en veilig opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid, de zelfredzaamheid en
de maatschappelijke participatie.
Uiteraard zal het niet mogelijk zijn om bijvoorbeeld iedere gebruiker van een algemene
voorziening een vragenlijst aan te bieden. Een onderzoek kan daarom ook een representatieve
steekproef omvatten.
Voor de volledigheid zij vermeld dat in het in artikel 2.10 van de Jeugdwet van overeenkomstige
toepassing verklaarde artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 is geregeld dat in
de gemeentelijke verordening moet worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden
betrokken bij de uitvoering van de wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze
waarop zij:
-
a. in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;
-
b. vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij
de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;
-
c. worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;
-
d. deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
-
e. onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;
-
f. worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.
§ 4 Maatschappelijke en financiële verantwoording
Paragraaf 4 gaat over de gegevensverstrekking van de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde
instellingen in het kader van hun maatschappelijke en financiële verantwoording. Over
de geleverde prestaties en over hun functioneren leggen zij jaarlijks verantwoording
af.
Met het oog op de overzichtelijkheid, de transparantie en de beperking van de administratieve
lasten worden de verantwoordingsregimes in de gezondheidszorg, de maatschappelijke
ondersteuning, de jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en
jeugdreclassering zoveel mogelijk geharmoniseerd. Daarom wordt gewerkt met een jaardocument
dat overeenkomstig een model wordt opgesteld. In het jaardocument wordt – naast de
informatie die op grond van andere geldende regelgeving zoals artikel 2:391 van het
Burgerlijk Wetboek – kwantitatieve en kwalitatieve beleidsinformatie opgenomen. Informatie
moet digitaal aangeleverd worden en centraal worden beheerd, met het oog op optimale
toegankelijkheid voor overheden en instanties die deze informatie voor de uitvoering
van hun taak nodig hebben. Daarom is geregeld dat de jaarlijkse verantwoording uitsluitend
wordt opgesteld via de systematiek van het jaardocument. In deze regeling is aangesloten
bij de verplichtingen die op grond van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) voor
zorginstellingen gelden.
Met de toegankelijke verantwoordingsinformatie wordt de transparantie bevorderd, zowel
horizontaal (jeugdigen en ouders en interne toezichthouders) als verticaal (verantwoordelijke
overheden). Naast informatie die op gemeentelijk niveau nodig is voor beleidsdoeleinden,
levert de landelijke vergelijkbare informatie in het jaardocument samen met de beleidsinformatie
via het CBS, tevens een landelijk beeld op van het reilen en zeilen van de jeugdhulpaanbieders
en de gecertificeerde instellingen. De Ministers van VWS en VenJ kunnen op grond daarvan
in het kader van hun stelselverantwoordelijkheid verantwoording afleggen aan het parlement.
Daarnaast biedt het jaardocument de aanbieders en instellingen de mogelijkheid hun
eigen prestaties te vergelijken met die van anderen.
§ 5 Basisbedragen en toeslagen pleegvergoeding
Vanaf 1 januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp
en daarmee ook voor pleegzorg. Het college van de betreffende gemeente is verantwoordelijk
voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van pleegzorg en voor een deskundige
bepaling of pleegzorg de juiste hulpvorm is voor een jeugdige. Daarbij geldt dat indien
een jeugdige (tijdelijk) niet meer thuis kan wonen, plaatsing in een andere gezinsvorm
zoals pleegzorg de voorkeur heeft, tenzij dit niet in het belang van de jeugdige is
(artikel 2.3, zesde lid, Jeugdwet). In het kader van een kinderbeschermingsmaatregel
kan de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing bij een pleeggezin geven.
De gemeente koopt pleegzorg in bij pleegzorgaanbieders en draagt er zorg voor dat
de pleegzorgaanbieder in staat is een pleegouder het basisbedrag, de toeslagen en
een vergoeding van bijzondere kosten te verschaffen zoals opgenomen in onderhavige
regeling. Pleegzorgaanbieders onderhouden op hun beurt de contacten met pleegouders.
Zij sluiten een pleegcontract, begeleiden de pleegouders en keren vergoedingen uit.
Op grond van artikel 5.3, tweede lid, van de Jeugdwet wordt in deze regeling een basisbedrag
vastgesteld als vergoeding in de kosten van de verzorging en opvoeding van een pleegkind.
Daarnaast worden regels gesteld over de toeslagen die op dit basisbedrag kunnen worden
verleend, kortingen die daarop kunnen worden toegepast en over de vergoeding van bijzondere
kosten. De inhoud is voor een belangrijk deel ontleend aan de op de Wet op de jeugdzorg
gebaseerde Regeling pleegvergoeding 2011, die door de inwerkingtreding van de Jeugdwet
komt te vervallen.
§ 6 Beveiligingseisen gebruik burgerservicenummer
De jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling, de raad voor de kinderbescherming
en (professionals namens) het college verwerken bij de uitvoering van hun taken op
grond van de Jeugdwet persoonsgegevens van jeugdigen. Met het doel te waarborgen dat
de te verwerken persoonsgegevens op de juiste jeugdige betrekking hebben, gebruiken
zij op grond van artikel 7.2.1 van de Jeugdwet daarbij het burgerservicenummer. Indien
aan een jeugdige geen burgerservicenummer is toegekend regelt artikel 7.2.4 van de
Jeugdwet welke gegevens in dat geval opgenomen moeten worden in de administratie.
Op grond van artikel 7.2.5 van de Jeugdwet worden beveiligingseisen gesteld aan voornoemde
verwerking van persoonsgegevens van jeugdigen.
§ 7 Beleidsinformatie
In paragraaf 7 is geregeld dat voor de structurele informatieverstrekking ten behoeve
van de beleidsinformatie door de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen
aan het CBS het informatieprotocol dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling
wordt gehanteerd. Voor de AMHK’s bestaat eenzelfde informatieprotocol. Door de informatie
die aan het CBS wordt geleverd is het mogelijk om ten behoeve van statistiek en wetenschappelijk
onderzoek jeugdsectorbreed gegevens te verzamelen. In hoofdstuk 7, paragraaf 4, van
de Jeugdwet is geregeld dat de genoemde partijen gegevens over jeugdhulp, de uitvoering
van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en advies- en meldpunten huiselijk
geweld en kindermishandeling verstrekken aan de Ministers van VWS en VenJ en aan het
college van de betrokken gemeente. Op basis daarvan verkrijgen de ministers vanwege
de stelselverantwoordelijkheid inzicht in het functioneren van het jeugdstelsel. Daarnaast
verkrijgt het college zodoende inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid van
het gevoerde gemeentelijke beleid.
Het informatieprotocol bevat:
-
– Definities en nadere specificatie van de items in de dataset;
-
– Beschrijving van het proces voor de aanlevering van de gegevens door de jeugdhulpaanbieders
en gecertificeerde instellingen (welke items en wanneer);
-
– de technische eisen voor de levering van de gegevens aan het CBS.
Het informatieprotocol is opgesteld op basis van besprekingen in een werkgroep bestaande
uit enkele gemeenten, de VNG, branches van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen, VWS en VenJ. Concepten van het protocol zijn nadien nog voorgelegd ter
afstemming met de branches van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
en met de VNG.
§ 8 Persoonsgebonden budget
Paragraaf 8 stelt op grond van artikel 8.1.8 van de Jeugdwet regels over de uitvoering
van het trekkingsrecht en het budgetbeheer van het persoonsgebonden budget (pgb) door
de Sociale verzekeringsbank (SVB). Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren naast
het verrichten van de betalingen uit persoonsgebonden budgetten ook het registreren,
adviseren, afdragen van belasting, administreren, toetsen op de door het college gestelde
voorwaarden, controle op wet- en regelgeving en het faciliteren van verplicht werkgeverschap.
Het is van belang dat de SVB en gemeenten komen tot goede onderlinge afstemming over
de uitvoering van het budgetbeheer.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1
Pleegkind
Er is in de zin van deze regeling slechts sprake van een pleegkind indien een pleegzorgaanbieder
met een pleegouder een pleegcontract heeft afgesloten. Zolang geen pleegcontract is
afgesloten bestaat er ingevolge de wet geen recht op een vergoeding.
Artikel 2
De situatie zoals was geregeld in artikel 2 van de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers
gesloten jeugdzorg, wordt voorlopig gehandhaafd, omdat op dit moment niet de garantie
bestaat dat er voldoende gedragswetenschappers die zijn geregistreerd in het kwaliteitsregister
jeugd voorhanden zijn. Daarnaast zijn met het oog op dat kwaliteitsregister jeugd
de beroepsbeoefenaren die als postmaster-orthopedagoog SKJ of als postmaster-psycholoog
SKJ zijn ingeschreven in het kwaliteitsregister jeugd als categorie toegevoegd.
Artikel 3
Artikel 2.10 van de Jeugdwet verklaart de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 van
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 van overeenkomstige toepassing. Op grond
daarvan dient het college te onderzoeken hoe de jeugdigen en ouders de kwaliteit van
de verlening van jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
ervaren.
De uitkomsten van de onderzoeken worden jaarlijks gepubliceerd. Bij een cliëntervaringsonderzoek
wordt onderzocht wat de ervaringen zijn van jeugdigen en ouders met de geboden voorzieningen
en welk effect ze ervan hebben ondervonden wat betreft het gezond en veilig opgroeien,
het groeien naar zelfstandigheid, de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie.
Op deze wijze worden zowel de vraag naar de resultaten van de ingezette voorzieningen
als de vraag naar de beleving ervan door jeugdigen en ouders in één onderzoek geïntegreerd.
Omdat gevraagd wordt naar de concrete ervaringen, zijn de uitkomsten van een cliëntervaringsonderzoek
betrouwbaarder dan die van een klanttevredenheidsonderzoek, waarin gevraagd wordt
naar een oordeel over de geboden diensten, vaak in de vorm van een rapportcijfer.
Door eisen te formuleren inzake de reikwijdte van het in dit artikel beschreven ervaringsonderzoek
wordt bewerkstelligd dat de uitkomsten van de ervaringsonderzoeken van de verschillende
gemeenten onderling vergelijkbaar zullen zijn. Op deze wijze wordt nader invulling
gegeven aan de lokale verantwoording over de uitkomsten van het beleid van het college
aan de gemeenteraad en kan ook het Rijk beschikken over deze informatie.
Artikel 4.1
De verplichtingen inzake de financiële verantwoording op grond van artikel 8.3.1 en
8.3.2 van de Jeugdwet gelden niet voor jeugdhulpaanbieders die solistisch werken (zoals
aangeduid in onderdeel 2° van de begripsomschrijving van jeugdhulpaanbieder in artikel
1.1 van de Jeugdwet). Op grond van artikel 4.3.1, derde lid, van de Jeugdwet worden
zij in het onderhavige artikel tevens uitgezonderd van de verplichtingen inzake de
maatschappelijke verantwoording.
Artikel 4.2
De financiële verantwoording van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
moet grotendeels voldoen aan de eisen uit het Burgerlijk Wetboek. Daarop zijn specifieke
uitzonderingen geformuleerd die overeenkomen met hetgeen in de Regeling verslaggeving
Wtzi is opgenomen voor zorginstellingen en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.
In het kader van de maatschappelijke verantwoording heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving
een raamwerk voor de maatschappelijke verantwoording van zorginstellingen ontwikkeld.
Dit raamwerk is vastgelegd in de Voorschriften voor de inrichting van het jaarverslag
van organisaties zonder winststreven. De eisen die in dit raamwerk worden gesteld,
zijn nader uitgewerkt in het jaarverslagdeel van het model van een jaardocument.
Artikel 4.3
De jaarverslaggeving wordt opgesteld volgens een model dat door de Ministers van VWS
en van VenJ wordt vastgesteld. Het verslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van de Jeugdwet,
over de naleving van die in het voorafgaande jaar met betrekking tot regels omtrent
de kwaliteit van de uitvoering van de taken en het klachtrecht, maakt onderdeel uit
van dit jaardocument.
Artikel 4.4
Met het invullen en indienen van het jaardocument wordt voldaan aan verschillende
wettelijke verplichtingen tot het indienen van gegevens of verslagen; het document
bevat dus verschillende onderdelen. Het model-jaardocument geeft aan op welke wijze
het jaardocument digitaal bij het CIBG aangeleverd dient te worden.
Artikel 5.1
Eerste lid
In dit artikel zijn regels gesteld omtrent de door de pleegzorgaanbieder aan de pleegouder
te verlenen vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind in het kader
van de wet. Een pleegvergoeding wordt, ingevolge artikel 5.3, eerste lid, van de wet,
slechts verstrekt aan een pleegouder met wie een pleegcontract voor het betrokken
pleegkind is gesloten.
Voor de vergoeding wordt geen onderscheid gemaakt tussen bestandspleegouders, netwerkpleegouders
of pleegoudervoogden. Ook wordt voor de pleegvergoeding geen onderscheid gemaakt tussen
eenhoofdige pleegoudervoogdij of gezamenlijke pleegoudervoogdij.
De hoogte van het basisbedrag is neergelegd in bijlage 1 bij deze regeling (onderdeel
a). De pleegouder in wiens gezin het pleegkind wordt verzorgd en opgevoed heeft ingevolge
artikel 5.3, eerste lid, van de wet recht op een basisbedrag als vergoeding voor de
kosten die deze verzorging en opvoeding met zich meebrengt. Dit basisbedrag is een
genormeerde onkostenvergoeding ten behoeve van de opvoeding en verzorging van het
pleegkind. Deze onkostenvergoeding varieert met de leeftijd van het pleegkind. In
het genormeerde bedrag zijn opgenomen de kosten die normaliter gemoeid zijn met onder
meer voeding, kosten van woninginrichting, verwarming e.d., lichamelijke verzorging,
zak-en kleedgeld, deelname aan maatschappelijke activiteiten zoals sport en ontspanning,
reiskosten (bijvoorbeeld voor school of weekendbezoek aan de ouders), kleine onderwijskosten
(zoals pennen, agenda en schriften enz.), ziektekosten en kosten voor een WA-premie
indien het pleegkind op de WA-polis van de pleegouders staat.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat, wanneer het gaat om pleegzorg in ieder
geval de biologische ouders als onderhoudsplichtigen aangesproken kunnen worden voor
kosten die niet uit de pleegvergoeding (bestaande uit het basisbedrag, vermeerderd
of verminderd overeenkomstig artikel 5.1, tweede lid, of artikel 5.2) kunnen worden
betaald.
Tweede lid
Het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt gedurende de periode dat
een pleegouder met een pleegzorgaanbieder een pleegcontract heeft gesloten en de pleegouder
het kind verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin. Indien een pleegkind (tijdelijk)
niet bij een pleegouder verblijft, zullen er minder kosten worden gemaakt. Indien
zich dat voordoet kan het basisbedrag worden verminderd. De pleegzorgaanbieder kan
hiertoe besluiten. Afwezigheid van een pleegkind in verband met een gebruikelijke
vakantiebesteding heeft geen invloed op de hoogte van een pleegvergoeding; de kosten
van de vakantiebesteding dienen betaald te worden uit de pleegvergoeding. Bij langdurige
afwezigheid, bijvoorbeeld in het geval van een langdurige ziekenhuisopname of verblijf
in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg, zal het college dan wel de
kinderrechter indien sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, een afweging moeten
maken of verblijf bij de pleegouder nog wel moet worden voorgezet. Van voortzetting
kan
sprake zijn als het pleegkind, in het geval van langdurig verblijf in het ziekenhuis,
toch nog verzorging door de pleegouder nodig heeft, bijvoorbeeld in de vorm van frequent
bezoek. De pleegzorgaanbieder kan in dergelijke gevallen besluiten de pleegvergoeding
te verlagen. De pleegzorgaanbieder kan daarbij bijvoorbeeld besluiten niet (zonder
meer) het basisbedrag toe te kennen doch een vergoeding van de werkelijke kosten die
verband houden met de noodzakelijke kosten die de pleegouder redelijkerwijs nog moet
maken, tot een maximum van het basisbedrag. Welke kosten redelijkerwijs nog gemaakt
moeten worden, is ter beoordeling van de pleegzorgaanbieder.
Artikel 5.2
Er zijn drie verschillende toeslagen mogelijk op het basisbedrag, bedoeld in artikel
5.1.
Eerste lid
Dit artikellid heeft betrekking op twee mogelijke toeslagen op het basisbedrag, bedoeld
in artikel 5.1. In de in artikel 5.2, eerste lid, genoemde situaties, wordt het basisbedrag
vermeerderd met een toeslag zoals deze vermeld staat in (onderdeel b van) bijlage
1. De pleegzorgaanbieder dient slechts te beoordelen of sprake is van een van de genoemde
situaties in onderdeel a of b van het eerste lid. De gehele toeslag wordt in zulke
gevallen betaald; de pleegzorgaanbieder hoeft derhalve niet te beoordelen of en zo
ja, hoeveel, kosten de pleegouder daadwerkelijk heeft gemaakt.
De eerste situatie waarbij een pleegouder een toeslag op het basisbedrag krijgt, is
indien de gemeente bepaalt dat een pleegkind in verband met een acute noodsituatie
bij een (crisis)pleegouder moet worden geplaatst (onderdeel a). Hiermee zijn vaak
extra kosten voor de pleegouder gemoeid, zoals (extra) kosten van woninginrichting
of kleding. De toeslag wordt verstrekt indien sprake is van een crisisplaatsing en
wel voor de duur van de eerste vier weken van de crisisplaatsing. Zodra bij een crisisplaatsing
bijvoorbeeld na drie weken reeds wordt besloten dat het kind voortaan op reguliere
basis bij dezelfde pleegouder zal verblijven, wordt de plaatsing niet langer als een
crisisplaatsing aangemerkt zodat de toeslag wordt beëindigd. In dat geval is immers
niet langer sprake van pleegzorg in het kader van een crisisplaatsing. Ook in het
geval waarin een kind in het kader van een crisisplaatsing wordt geplaatst bij bepaalde
pleegouders en binnen de termijn van vier weken, bijvoorbeeld na drie weken, bij een
andere pleegouder wordt geplaatst om daar op reguliere basis te verblijven, wordt
de pleegvergoeding aan de ‘crisispleegouder’ beëindigd en daarmee ook de toeslag voor
de crisisplaatsing.
Bij de tweede situatie waarin een pleegouder een toeslag ontvangt, gaat het om de
situatie waarin drie of meer pleegkinderen tegelijk bij een pleegouder verblijven
(onderdeel b). In zulke gevallen doen zich onkosten voor die niet in het basisbedrag
zijn verwerkt. Te denken valt aan extra kosten van woninginrichting of kosten van
noodzakelijke huishoudelijke hulp. Als tegemoetkoming voor deze extra onkosten wordt
een toeslag verstrekt vanaf het derde pleegkind. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer
bij een pleegouder vier pleegkinderen verblijven, een toeslag wordt verstrekt voor
het derde en het vierde pleegkind.
Tweede lid
Het tweede lid gaat over de situatie waarbij een pleegouder noodzakelijke kosten maakt
die verband houden met de zorg van die pleegouder voor de opvoeding en de verzorging
van een pleegkind met een verstandelijke, lichamelijke, of zintuiglijke beperking.
De pleegzorgaanbieder dient zich ervan te vergewissen dat de gemaakte kosten inderdaad
noodzakelijk zijn en dat de kosten direct voortvloeien uit de beperking van het pleegkind.
Daarnaast dient de pleegzorgaanbieder zich ervan te vergewissen dat de te maken kosten
niet vergoed kunnen worden uit een andere regeling. Slechts wanneer op dergelijke
regelingen geen of onvoldoende beroep kan worden gedaan, is aanvullende bekostiging
overeenkomstig deze regeling mogelijk. Kosten die samenhangen met de hoogte van de
levensstandaard van het pleegkind of de pleegouder kunnen niet als noodzakelijke kosten
worden aangemerkt. De pleegzorgaanbieder stelt de hoogte van de toeslag vast. De pleegzorgaanbieder
stelt daartoe in redelijkheid vast welke kosten noodzakelijk
zijn en of de kosten redelijkerwijs uit het basisbedrag kunnen worden gedekt of dat
er op andere wijze een vergoeding plaats kan vinden. De toeslag gaat een bedrag van
wat daadwerkelijk is uitgegeven niet te boven en bedraagt maximaal het in onderdeel
c van bijlage 1 genoemde bedrag.
Er is een stapeling van de toeslagen, genoemd in het eerste en tweede lid, mogelijk
indien meerdere van de drie genoemde omstandigheden zich voordoen. Er kan zich bijvoorbeeld
een situatie voordoen waarbij een pleegouder drie kinderen verzorgt, waarvan één pleegkind
een lichamelijke beperking heeft, waarvoor kosten dienen te worden gemaakt die redelijkerwijs
niet uit het basisbedrag of op grond van een andere uitkering kunnen worden voldaan.
Deze pleegouder zal in dit voorbeeld, indien hij extra kosten ten gevolge van de beperking
maakt en het betrokken pleegkind het derde pleegkind is dat bij de pleegouder verblijft,
zowel op basis van het eerste lid, onderdeel b, als op het tweede lid, aanspraak kunnen
maken op het toeslagbedrag, mits voldaan is aan de gestelde voorwaarden. In dit voorbeeld
kan hij twee toeslagen ontvangen. Ook een combinatie van een toeslag als bedoeld in
artikel 5.2, eerste lid, onder a, en een toeslag als bedoeld in artikel 5.2, eerste
lid, onder b, is mogelijk. De hoogte van het maximale bedrag per toeslag staat vermeld
in bijlage 1.
Derde lid
De toeslagen die ingevolge het tweede lid verstrekt kunnen worden, worden verstrekt
over de periode dat de noodzaak tot het maken van de extra kosten voortduurt. Uiteraard
geldt ook hier dat de toeslagen niet eerder worden verleend dan vanaf het moment dat
een pleegcontract is gesloten. Indien het pleegcontract beëindigd wordt, worden de
toeslagen eveneens niet meer verstrekt. De pleegzorgaanbieder besluit over de duur,
de noodzaak en de hoogte van de toeslag(en).
Artikel 5.3
Voor pleegkinderen geldt dat in ieder geval de biologische ouders te allen tijde onderhoudsplichtig
zijn en deze kosten dienen te vergoeden. In de praktijk kan het voorkomen dat pleegouders
extra noodzakelijke bijzondere kosten maken die niet uit het basisbedrag dan wel een
toeslag kunnen worden betaald. In situaties waarin pleegkinderen in het kader van
een kinderbeschermingsmaatregel (gedwongen kader) dan wel door een pleegoudervoogd
worden opgevangen en de onderhoudsplichtige ouders niet in staat zijn te voldoen aan
hun onderhoudsplicht, regelt onderhavig artikel dat de bijzondere kosten vergoed kunnen
worden. De vereisten, genoemd in artikel 5.3 van onderhavige regeling, zijn cumulatief.
De pleegzorgaanbieder dient te beoordelen of aan alle vereisten voldaan is.
Aanhef
Voordat de Jeugdwet in werking trad hadden Bureaus Jeugdzorg het budget voor bijzondere
kosten in het kader van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen (gedwongen
kader) in beheer en pleegzorgaanbieders het budget bijzondere kosten voor pleegoudervoogden
in beheer. Om te voorkomen dat pleegouders met verschillende instanties van doen hebben,
is in de Jeugdwet de vergoeding van bijzondere kosten bij de pleegzorgaanbieder belegd.
Een pleegzorgaanbieder dient bijzondere kosten te vergoeden indien er sprake is van
een pleegoudervoogd dan wel van een pleegouder die een pleegkind opvangt in het gedwongen
kader. Voor deze groepen pleegkinderen geldt ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad
van 30 november 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA8447) voor de overheid een bijzondere onderhoudsplicht;
pleegouders dienen in staat te worden gesteld die pleegkinderen adequaat te verzorgen
en op te voeden. Door de onderhavige bepaling wordt beoogd hier invulling aan te geven.
Opgemerkt kan worden dat er op grond van artikel 5.3 geen verplichting bestaat om
bijzondere kosten te vergoeden ten aanzien van de pleegkinderen in het vrijwillige
kader. Het college kan hiertoe wel besluiten.
Onderdeel a
Ingevolge onderdeel a dient een pleegzorgaanbieder, eventueel in overleg met de gecertificeerde
instelling die de kinderen in het gedwongen kader begeleidt, te beoordelen of de desbetreffende
kosten noodzakelijkerwijs gemaakt dienen te worden. Het gaat bij bijzondere kosten
niet om de dagelijkse kosten voor opvoeding en verzorging, maar om de meer specifieke
kosten die te maken hebben met de opvoeding van een pleegkind. Noodzakelijke bijzondere
kosten kunnen in ieder geval zijn incidentele hoge medische kosten die niet op grond
van een andere regeling vergoed worden, reiskosten in verband met een omgangsregeling
waarvoor het basisbedrag redelijkerwijs niet toereikend is en de kosten voor een aanvullende
ziektekostenverzekering. Overigens regelt onderdeel b dat indien op grond van een
andere regeling voor deze kosten een uitkering kan worden verstrekt, de pleegzorgaanbieder
deze kosten niet hoeft te vergoeden. Het is aan gemeenten om samen met de pleegzorgaanbieder
te komen tot afspraken over de vergoeding van de bijzondere kosten. De VNG ontwikkelt
in samenwerking met Jeugdzorg Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen
en LOPOR een landelijke handreiking met daarin een verdere toelichting op welke uitgaven
in aanmerking komen voor vergoeding van bijzondere kosten. Deze handreiking zal richtlijnen
bevatten voor gemeenten om te komen tot afspraken met de pleegzorgaanbieder. De pleegzorgaanbieder
moet op basis van de met de gemeenten gemaakte afspraken voorts beoordelen of deze
kosten redelijkerwijs kunnen worden voldaan uit het basisbedrag of de overige toeslagen
op het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.2, en of de desbetreffende kosten bijzondere
kosten zijn en noodzakelijkerwijs worden gemaakt ten behoeve van het betrokken pleegkind.
Onderdeel b
De pleegzorgaanbieder dient ook te beoordelen of de bijzondere noodzakelijke kosten
op grond van een andere regeling vergoed kunnen worden; voor dat deel van de noodzakelijke
kosten hoeft de pleegzorgaanbieder dan geen vergoeding te verstrekken. Voor de duidelijkheid
zij opgemerkt dat met ‘regeling’ in deze bepaling niet uitsluitend wordt gedoeld op
een wettelijke regeling, maar ook op andere voorzieningen op basis waarvan een vergoeding
kan worden verkregen.
Voor zover de wet niet anders bepaalt, heeft de gecertificeerde instelling die met
de voogdij is belast, dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als andere (reguliere)voogden.
Deze instelling regelt als voogd dan ook dat een aanvullende ziektekostenverzekering
wordt afgesloten voor de voogdijpupil en dat onderwijs wordt gevolgd en bekostigd
overeenkomstig de daarvoor gestelde regels.
Onderdeel c
Ten slotte beoordeelt de pleegzorgaanbieder of de bijzondere noodzakelijke kosten
te verhalen zijn op onderhoudsplichtige(n) ouders.
Indien de pleegzorgaanbieder van oordeel is dat de bijzondere kosten vergoed dienen
te worden, stelt de pleegzorgaanbieder de hoogte van een redelijke vergoeding vast.
De vergoeding van bijzondere kosten gaat een bedrag van wat daadwerkelijk is uitgegeven
niet te boven. De pleegzorgaanbieder kan zijn beleid op voornoemde punten neerleggen
in beleidsregels.
Artikel 5.4
Het basisbedrag en de toeslagen worden jaarlijks geïndexeerd conform onderdeel d van
bijlage 1. Daartoe zullen bij ministeriële regeling de bedragen opnieuw worden vastgesteld.
Bijlage 1, onderdeel d
De basisbedragen voor de pleegvergoeding en de toeslag worden ieder jaar vooraf verhoogd
met het procentuele verschil tussen de consumentenprijsindex ‘Alle huishoudens’ over
de julimaanden van de twee direct aan het betreffende jaar voorafgaande jaren, zoals
deze gepubliceerd zijn in het Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek. Het procentuele verschil voor 2015 (juli 2014 ten opzichte van juli 2013)
bedraagt 0,9%. Dat betekent dat de basisbedragen en de in artikel 5.2 bedoelde toeslagen
voor de pleeggezinnen zoals deze golden over het jaar 2014 (in de Regeling pleegvergoeding
2014) zijn verhoogd met een percentage van 0,9%.
Artikel 6
Op grond van artikel 7.2.5 van de Jeugdwet worden in dit artikel beveiligingseisen
gesteld aan verwerking van persoonsgegevens van jeugdigen door de jeugdhulpaanbieder,
de gecertificeerde instelling, de raad voor de kinderbescherming en (professionals
namens) het college bij de uitvoering van hun taken op grond van de Jeugdwet. Met
het doel te waarborgen dat de te verwerken persoonsgegevens op de juiste jeugdige
betrekking hebben, gebruiken zij op grond van artikel 7.2.1 van de Jeugdwet daarbij
het burgerservicenummer. Indien aan een jeugdige geen burgerservicenummer is toegekend
regelt artikel 7.2.4 van de Jeugdwet welke gegevens in dat geval opgenomen moeten
worden in de administratie.
Artikel 7
Dit artikel bepaalt dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen voor de
informatieverstrekking ten behoeve van de beleidsinformatie gebruik maken het Informatieprotocol
Beleidsinformatie Jeugd, zoals dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling. Het
protocol zelf bevat een inhoudelijke toelichting.
Artikel 8
Dit artikel stelt op grond van artikel 8.1.8 van de Jeugdwet regels over de uitvoering
van het trekkingsrecht en het budgetbeheer van een pgb door de SVB. Inhoudelijk sluit
dit artikel aan bij de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.
De SVB mag alleen onder bepaalde voorwaarden betalingen verrichten. Wanneer de SVB
een declaratie ontvangt van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt
(de budgethouder), zal eerst moeten worden getoetst of de declaratie in overeenstemming
is met de pgb-beschikking van het college en de overeenkomst(en) die de budgethouder
heeft gesloten met derden die het werk in het kader van zijn toegekende voorziening
uitvoeren. In sommige gevallen kan er sprake zijn van werkgeverstaken, zoals afdracht
van eventuele loonheffing, premies voor de werknemersverzekeringen en werkgeverspremies
op grond van de Zorgverzekeringswet. Dit zal de SVB eveneens uitvoeren. Ook wordt
de budgethouder, op grond van de pgb-beschikking, via de SVB gecompenseerd voor de
verplichte doorbetaling van een zieke werknemer op grond van artikel 7:629 BW. De
budgethouder wordt gecompenseerd zodat hij vervangende zorg kan inkopen. De SVB ondersteunt
en faciliteert de budgethouder, maar de budgethouder blijft te allen tijde zelf verantwoordelijk
voor zijn verplichtingen als werkgever of opdrachtgever en voor zijn verplichtingen
als houder van een pgb. Gemeenten kunnen bij verordening voorwaarden stellen die eisen
stellen aan de overeenkomsten die kunnen worden gesloten tussen budgethouders en jeugdhulpaanbieders.
Voor de uitvoering van het budgetbeheer is het van belang dat de overeenkomst aan
bepaalde minimumeisen voldoet. Het moet helder zijn of er bijvoorbeeld sprake is van
werkgeverschap.
Budgethouders zullen in bepaalde gevallen ook diensten gebruiken waarover vooraf geen
overeenkomst is gesloten en waarbij individuele declaraties moeten volstaan (bijvoorbeeld
bij vervoer naar een dagbesteding).
Verder is geregeld dat uit een declaratie ten aanzien van een arbeidsovereenkomst
of een overeenkomst van opdracht (art 7:400 BW) moet blijken hoeveel jeugdhulp is
verleend en wat de overeengekomen resultaten waren. Daarnaast dienen declaraties van
de nodige kenmerken te worden voorzien, zoals adresgegevens en eventueel een nummer
van de kamer van koophandel, zodat het voor de SVB duidelijk is ten behoeve van wie
de betaling wordt verricht. De SVB gaat pas over tot betaling als aan deze voorwaarden
is voldaan.
Het vierde lid regelt dat de SVB, onverminderd artikel 4:5 van de Awb, de uitbetaling
van declaraties mag weigeren als het college de pgb-beschikking intrekt of herziet
en wanneer de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht niet volgens het geldende
recht is opgesteld. Dit borgt eerlijke arbeidsomstandigheden. Daarbij controleert
de SVB ook de rechtmatigheid rond de loondoorbetaling bij ziekte.
Het vijfde lid regelt dat een betaling plaats kan vinden zonder dat dit bij beschikking
is vastgesteld (artikel 4:88 van de Awb). Bij een weigering van een betaling staat
wel rechtsbescherming open, omdat bijvoorbeeld bij een conflict tussen de budgethouder
en degene die de dienst levert, betalingen ingehouden moeten kunnen worden. Op grond
van artikel 4:88, tweede lid, van de Awb kan een beschikking alsnog worden aangevraagd.
Een betaling wordt in principe binnen dertig dagen verricht. Maar wanneer een betaling
eerst was geweigerd in verband met de uitvoerbaarheid van de betaling (bijvoorbeeld
vanwege het te laat indienen voor de vervaldatum), zal deze vervolgens alsnog binnen
dertig dagen worden verricht. Op deze manier kunnen problemen met de betalingen alsnog
worden hersteld.
Het zesde lid regelt dat een budgethouder ervoor kan kiezen om extra geld te (laten)
storten bij zijn toegekende budget. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de budgethouder
meer jeugdhulp wil inkopen dan mogelijk is op grond van de aan hem toegekende voorziening.
Het zevende lid bepaalt dat de SVB de budgethouder ondersteunt bij zijn werkgeverstaken,
waaronder taken die te maken hebben met arbeidsomstandigheidsregelgeving, zaakschade
en aansprakelijkheid. Te denken valt aan het faciliteren van verzekeringen, het aanbieden
van een zaakschaderegeling en het geven van advies op arbo-gebied. De SVB zal tevens
ter ondersteuning van de budgethouder modelovereenkomsten aanbieden. Op grond van
artikel 34 van de Wet SUWI is de SVB reeds verplicht een goede administratie te houden
vanwege het uitvoeren van de taken die zijn geregeld in artikel 8.1.8 van de Jeugdwet.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven